Artikelen bij COM(1995)327-1 - Maatregelen betreffende de beëindiging van de dienst van ambtenaren van de EG in verband met de toetreding van Oostenrijk, Zweden en Finland

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.



Artikel 1

Om redenen van dienstbelang en teneinde rekening te houden met de behoeften ingevolge de toetreding van Oostenrijk, Zweden en Finland tot de Europese Gemeenschappen, zijn bepaalde Instellingen tot en met 30 juni 2000 gemachtigd ten aanzien van tijdelijke functionarissen in de zin van artikel 2, onder a) en c), van de regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden van de Europese Gemeenschappen onder de hieronder bepaalde voorwaarden maatregelen tot beëindiging van de dienst te nemen. De betrokken tijdelijke functionarissen, die zijn aangesteld op grond van een overeenkomst van onbeperkte duur, moeten in totaal 15 dienstjaren hebben vervuld en ten minste 50 jaar oud zijn als zij tijdelijk functionaris in de zin van artikel 2, onder c), van de regeling zijn, en ten minste 55 jaar als zij tijdelijk functionaris in de zin van artikel 2, onder a), van de regeling zijn.

Artikel 2

Het aantal tijdelijke functionarissen dat voor de in artikel 1 bedoelde maatregelen in aanmerking komt wordt vastgesteld op 30 voor het Europees Parlement en twee voor het Economisch en Sociaal Comité. Dit aantal wordt als volgt verdeeld over de tijdvakken waarin deze verordening van toepassing is:

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

Artikel 3

Op basis van het dienstbelang in verband met de uitbreiding kiest de Instelling, na het personeel in de gelegenheid te hebben gesteld blijk te geven van belangstelling, binnen de in artikel 2 vastgestelde grenzen en na raadpleging van de paritaire commissie de tijdelijke functionarissen ten aanzien van wie een maatregel tot beëindiging van de dienst uit hoofde van artikel 1 wordt toegepast. Te dien einde neemt zij leeftijd, bekwaamheid, prestaties, gedrag in de dienst, gezinssituatie en anciënniteit van de betrokkenen in aanmerking.

Een dergelijke maatregel zal in geen geval worden toegepast zonder toestemming van de betrokkene.

Artikel 4

1. De tijdelijke functionaris op wie de in artikel 1 bedoelde maatregel is toegepast heeft recht op een maandelijkse vergoeding gelijk aan 70 % van het basissalaris dat behoort bij de rang en de salaristrap die de betrokkene bij zijn vertrek uit de dienst had en dat voorkomt in de tabel van artikel 66 van het Statuut die van kracht is op de eerste dag van de maand waarover de vergoeding moet worden betaald.

2. Het recht op deze vergoeding eindigt uiterlijk op de laatste dag van de maand waarin de gewezen tijdelijke functionaris de leeftijd van 65 jaar bereikt, en in elk geval wanneer de betrokkene vóór deze leeftijd aan de voorwaarden voldoet om aanspraak te kunnen maken op het maximumbedrag van het ouderdomspensioen.

De gewezen tijdelijke functionaris wordt dan ambtshalve in het genot gesteld van het ouderdomspensioen, berekend overeenkomstig de artikelen 39 en 40 van de regeling, dat van kracht wordt op de eerste dag van de kalendermaand na die waarover de vergoeding voor de laatste maal werd betaald.

3. Op de in lid 1 bedoelde vergoeding wordt de aanpassingscoëfficiënt toegepast die overeenkomstig het bepaalde in artikel 82, lid 1, tweede alinea, van het Statuut is vastgesteld voor het binnen of buiten de Gemeenschap gelegen land waar de betrokkene aantoont zijn woonplaats te hebben.

Indien de betrokkene zijn woonplaats kiest in een land dat geen Lid-Staat is van de Gemeenschap, is de op de vergoeding toe te passen aanpassingscoëfficiënt gelijk aan 100.

De vergoeding wordt uitgedrukt in Belgische frank. Zij wordt betaald in de valuta van het land waar de betrokkene zijn woonplaats heeft. Zij wordt evenwel in Belgische frank betaald indien daarop overeenkomstig de tweede alinea de aanpassingscoëfficiënt 100 wordt toegepast.

De vergoeding, uitbetaald in een andere valuta dan de Belgische frank, wordt berekend op basis van de pariteiten als bedoeld in artikel 63, tweede alinea, van het Statuut.

4. Het bedrag van de bruto-inkomsten die de betrokkene in een nieuwe werkkring geniet wordt in mindering gebracht op de in lid 1 bedoelde vergoeding, voor zover deze inkomsten te zamen met deze vergoeding meer bedragen dan de laatste totale brutobezoldiging van de betrokkene, vastgesteld op basis van de salaristabel die van kracht is op de eerste dag van de maand waarover de vergoeding moet worden betaald. Op deze bezoldiging is de in lid 3 bedoelde aanpassingscoëfficiënt van toepassing.

Onder de in de eerste alinea bedoelde bruto-inkomsten en laatste totale brutobezoldiging worden verstaan de bedragen na aftrek van sociale lasten en vóór aftrek van belasting.

De betrokkene is gehouden de schriftelijke bewijsstukken die verlangd kunnen worden over te leggen en aan de instelling mededeling te doen van alle gegevens die verandering kunnen brengen in zijn aanspraken op de vergoeding.

5. Overeenkomstig het bepaalde in artikel 67 van het Statuut en in de artikelen 1, 2 en 3 van bijlage VII van het Statuut worden de gezinstoelagen hetzij betaald aan de rechthebbende op de in lid 1 bedoelde vergoeding, hetzij aan de persoon of personen aan wie op grond van wettelijke bepalingen dan wel een uitspraak van de rechter of van de bevoegde administratieve autoriteit het kind of de kinderen zijn toevertrouwd; de hoogte van de kostwinnerstoelage wordt berekend op basis van deze vergoeding.

6. De betrokkene heeft voor zichzelf en voor zijn medeverzekerden recht op de prestaties van de in artikel 72 van het Statuut bedoelde regeling inzake sociale zekerheid, mits hij de desbetreffende bijdragen, berekend over het bedrag van de in lid 1 bedoelde vergoeding, betaalt en hij niet uit hoofde van een andere ziektekostenverzekering op grond van wettelijke of bestuursrechtelijke bepalingen is verzekerd.

7. Gedurende de periode waarin het recht op de vergoeding bestaat blijft de gewezen tijdelijke functionaris nieuwe rechten op ouderdomspensioen op de grondslag van het bij zijn rang en salaristrap behorende salaris verwerven, mits gedurende deze periode de in het statuut op basis van dit salaris voorgeschreven pensioenbijdrage wordt betaald en zonder dat het totale pensioen meer kan bedragen dan het in titel II, hoofdstuk 6, van de regeling aangegeven maximum. Voor de toepassing van artikel 5 van bijlage VIII van het Statuut wordt deze periode als diensttijd beschouwd.

8. Onverminderd artikel 1, lid 1, en artikel 22 van bijlage VIII van het Statuut heeft de overlevende echtgenoot van een gewezen tijdelijke functionaris die is overleden terwijl hij in het genot was van de in lid 1 bedoelde maandelijkse vergoeding, indien het huwelijk ten minste één jaar heeft geduurd op het tijdstip dat de betrokkene de dienst bij een instelling heeft beëindigd, recht op een overlevingspensioen ten bedrage van 60 % van het ouderdomspensioen dat de gewezenlijke tijdelijke functionaris zou hebben ontvangen indien hij daarop, ongeacht zijn diensttijd of leeftijd, op het tijdstip van zijn overlijden aanspraak had kunnen maken.

Het in de vorige alinea bedoelde overlevingspensioen mag niet lager zijn dan de in titel II, hoofdstuk 6, van de regeling bedoelde bedragen. Dit pensioen mag evenwel in geen geval meer bedragen dan de eerste uitbetaling van het ouderdomspensioen waarop de gewezen tijdelijke functionaris recht zou hebben gehad indien hij, wanneer hij in leven was gebleven, in het genot van ouderdomspensioen was gesteld, omdat hij geen recht meer had op de bovenbedoelde vergoeding.

De voorwaarde betreffende de duur van het huwelijk, als bedoeld in de eerste alinea, geldt niet indien uit een huwelijk, door de gewezen tijdelijke functionaris gesloten vóór de beëindiging van de dienst, een of meer kinderen zijn geboren, voor zover de overlevende echtgenoot in de behoeften van deze kinderen voorziet of heeft voorzien.

Hetzelfde geldt indien het overlijden van de gewezen tijdelijke functionaris te wijten is aan een van de omstandigheden bedoeld in artikel 17, tweede alinea in fine, van bijlage VIII van het Statuut.

9. Bij overlijden van een gewezen tijdelijke functionaris die in het genot is van de in lid 1 bedoelde vergoeding hebben de te zijnen laste komende kinderen als bedoeld in artikel 2 van bijlage VII van het Statuut recht op een wezenpensioen overeenkomstig het bepaalde in titel II, hoofdstuk 6, van de regeling en in artikel 21 van bijlage VII van het Statuut.

Artikel 5

Deze verordening treedt in werking op de dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publikatieblad van de Europese Gemeenschappen.


Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke Lid-Staat.