Artikelen bij COM(1999)55 - Gemeenschappelijke marktordening in de sector visserijproducten en producten van de aquacultuur

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.


Artikel 1

In de sector visserijproducten wordt een gemeenschappelijke marktordening tot stand gebracht die een prijsregeling en een regeling van het handelsverkeer alsmede gemeenschappelijke regels ter zake van de mededinging omvat.

In de zin van deze verordening wordt verstaan onder:

_ 'producent', elke natuurlijke of rechtspersoon die op het verkrijgen van visserijproducten gerichte productiemiddelen exploiteert met het doel deze producten voor het eerst in de handel te brengen;

_ 'visserijproducten', de hierna genoemde producten van de visvangst en de aquacultuur:


GN-code // Omschrijving

a) 0301 // Levende vis

0302 // Vis, vers of gekoeld, andere dan visfilets en ander visvlees bedoeld bij post 0304

0303 // Bevroren vis, andere dan visfilets en ander visvlees bedoeld bij post 0304

0304 // Visfilets en ander visvlees (ook indien fijngemaakt), vers, gekoeld of bevroren

b) 0305 // Vis, gedroogd, gezouten of gepekeld; gerookte vis, ook indien voor of tijdens het roken gekookt; meel, poeder en pellets, van vis, geschikt voor menselijke consumptie

c) 0306 // Schaaldieren, ook indien ontdaan van de schaal, levend, vers, gekoeld, bevroren, gedroogd, gezouten of gepekeld; schaaldieren in de schaal, gestoomd of in water gekookt, ook indien gekoeld, bevroren, gedroogd, gezouten of gepekeld; meel, poeder en pellets, van schaaldieren, geschikt voor menselijke consumptie

0307 // Weekdieren, ook indien ontdaan van de schelp, levend, vers, gekoeld, bevroren, gedroogd, gezouten of gepekeld; ongewervelde waterdieren, andere dan schaal- en weekdieren, levend, vers, gekoeld, bevroren, gedroogd, gezouten of gepekeld; meel, poeder en pellets, van ongewervelde waterdieren, andere dan schaaldieren, geschikt voor menselijke consumptie

d) // Producten van dierlijke oorsprong, elders genoemd noch elders onder begrepen; dode dieren van de soorten bedoeld bij hoofdstuk 1 of 3, niet geschikt voor menselijke consumptie:

- andere

- - producten van vis, van schaaldieren, van weekdieren of van andere ongewervelde waterdieren; dode dieren van de soorten bedoeld bij hoofdstuk 3

0511 91 10 // ---visafvallen

0511 91 90 // - - - andere

e) 1604 // Bereidingen en conserven van vis; kaviaar en kaviaarsurrogaten bereid uit kuit

f) 1605 // Bereidingen en conserven van schaaldieren, van weekdieren of van andere ongewervelde waterdieren

g)


1902 20 // Deegwaren, ook indien gekookt of gevuld (met vlees of andere zelfstandigheden) dan wel op andere wijze bereid, zoals spaghetti, macaroni, noedels, lasagne, gnocchi, ravioli en cannelloni; koeskoes, ook indien bereid:

- deegwaren, niet gekookt, noch gevuld of op andere wijze bereid

- deegwaren, niet gekookt, noch gevuld of op andere wijze bereid:

1902 20 10 // - - bevattende meer dan 20 gewichtspercenten vis, schaal- of weekdieren of andere ongewervelde waterdieren

h) // Meel, poeder en pellets van vlees, van slachtafvallen, van vis, van schaaldieren, van weekdieren of van andere ongewervelde waterdieren, ongeschikt voor menselijke consumptie; kanen:

2301 20 00 // - meel, poeder en pellets, van vis, van schaaldieren, van weekdieren of van andere ongewervelde waterdieren

TITEL I - HANDELSNORMEN EN INFORMATIEVERSTREKKING AAN DE CONSUMENT


Hoofdstuk 1: regels inzake de verhandeling,

Artikel 2

1. Voor de in artikel 1 genoemde producten of voor groepen van deze producten kunnen gemeenschappelijke handelsnormen en het toepassingsgebied van deze normen worden vastgesteld; deze normen kunnen met name betrekking hebben op de indeling naar kwaliteits-, grootte- of gewichtsklassen, de verpakking, de aanbiedingsvorm alsmede de etikettering.

2. Wanneer handelsnormen zijn vastgesteld, mogen de producten waarvoor zij gelden slechts ten verkoop worden uitgestald, voor verkoop worden aangeboden, verkocht of anderszins verhandeld, indien zij in overeenstemming zijn met genoemde normen, behoudens de bijzondere voorschriften die voor het handelsverkeer met derde landen kunnen worden vastgesteld.

3. De handelsnormen en de algemene bepalingen voor de toepassing daarvan, daaronder begrepen de in lid 2 bedoelde bijzondere voorschriften, worden vastgesteld volgens de procedure van artikel 38.

Artikel 3

1. De lidstaten controleren of de producten waarvoor gemeenschappelijke handelsnormen zijn vastgesteld, met deze normen in overeenstemming zijn.

Deze controle kan in alle handelsstadia alsmede tijdens het vervoer worden verricht.

2. De lidstaten stellen de andere lidstaten en de Commissie uiterlijk één maand na het van kracht worden van elke handelsnorm in kennis van de naam en het adres van de organen die belast zijn met de controle op het product of de groep van producten waarvoor de norm is vastgesteld.

3. De bepalingen voor de toepassing van lid 1 worden in voorkomend geval vastgesteld volgens de procedure van artikel 38, met name rekening houdend met de noodzaak de werkzaamheden van de controleorganen te coördineren alsmede voor een eenvormige uitlegging en toepassing van de gemeenschappelijke handelsnormen te zorgen.

Hoofdstuk 2: informatieverstrekking aan de consument

Artikel 4

1. Onverminderd de bepalingen die krachtens Richtlijn 79/112/EEG (14) van toepassing zijn, mogen de in artikel 1, onder a), b) en c) bedoelde producten, ongeacht de toegepaste verkoopmethode, slechts voor verkoop in het klein aan de eindverbruiker worden aangeboden mits door middel van een adequate affichering of etikettering de volgende gegevens worden verstrekt:

(14) Richtlijn 79/112/EEG van de Raad van 18 december 1978 betreffende de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der lidstaten inzake etikettering en presentatie van levensmiddelen alsmede inzake de daarvoor gemaakte reclame (PB L 33 van 8.2.1979, blz. 1). Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 97/4/EG van het Europees Parlement en van de Raad (PB L 43 van 14.2.1997, blz. 21).

a) de handelsbenaming van de betrokken soort,

b) de productiemethode (vangst of kweek),

c) het vangstgebied (Atlantische Oceaan, Oostzee, Middellandse Zee, Noordzee, Indische Oceaan, Stille Oceaan, ander).

2. Voor de toepassing van het bepaalde in lid 1, onder a), stellen de lidstaten, ten minste voor alle in de bijlagen I tot en met IV van deze verordening opgesomde soorten, de lijst vast van de handelsbenamingen die op hun grondgebied zijn toegestaan en maken zij deze lijst uiterlijk op 1 januari 2001 bekend. Deze lijst omvat voor iedere soort de wetenschappelijke benaming, de benaming in de officiële taal of de officiële talen van de lidstaat en, in voorkomend geval, de erkende of toegestane lokale of regionale benaming of benamingen.

3. De lidstaten nemen alle nodige maatregelen om de naleving van het bepaalde in lid 1 te controleren.

4. De bepalingen ter uitvoering van dit artikel worden zo nodig vastgesteld volgens de procedure van artikel 38.

TITEL II - PRODUCENTENORGANISATIES


Hoofdstuk 1: erkenningsvoorwaarden, verlening en intrekking van de erkenning

Artikel 5

1. Onder 'producentenorganisatie' worden in deze verordening verstaan, rechtspersonen:

a) die zijn opgericht op initiatief van een groep producenten van één of meer van de in artikel 1, onder a), b) en c) bedoelde producten, met dien verstande dat producten die zijn ingevroren, bewerkt of verwerkt, de betrokken handelingen aan boord van vissersvaartuigen moeten hebben ondergaan;

b) die in het bijzonder tot doel hebben de rationele beoefening van de visserij en betere afzetvoorwaarden voor de productie van hun leden tot stand te brengen, door middel van maatregelen die:

1) bijdragen tot de programmering van de productie en de kwantitatieve en kwalitatieve aanpassing ervan aan de vraag, met name door het uitvoeren van visplannen;

2) de concentratie van het aanbod bevorderen;

3) een regulerend effect op de prijzen hebben;

4) de toepassing van de vanuit het oogpunt van het evenwicht van de visbestanden en de biodiversiteit beste exploitatiemethoden aanmoedigen;

c) waarvan de statuten de aangesloten producenten in het bijzonder ertoe verplichten:

1) de door de organisatie op het gebied van exploitatie, productie en afzet vastgestelde regels toe te passen;

2) wanneer het beheer van sommige of alle vangstquota door de lidstaat aan producentenorganisaties is toevertrouwd, de daartoe door de organisatie vastgestelde maatregelen toe te passen;

3) voor een product of een groep van producten bij slechts één producentenorganisatie aangesloten te zijn;

4) de gehele productie van het product of de producten waarvoor zij zich hebben aangesloten, door bemiddeling van de organisatie af te zetten. De organisatie kan evenwel besluiten dat bovengenoemde verplichting niet geldt als de afzet volgens van tevoren door haar vastgestelde gemeenschappelijke regels geschiedt;

5) de inlichtingen te verstrekken waarom door de producentenorganisatie wordt verzocht voor de vaststelling van de in lid 1, onder b), bedoelde maatregelen, voor de nakoming van wettelijke verplichtingen of voor statistische doeleinden;

6) de in de statuten vastgestelde financiële bijdragen voor de oprichting en de financiering van het in artikel 17, lid 3, bedoelde interventiefonds te betalen;

7) gedurende ten minste drie jaar na de erkenning van de organisatie lid te blijven en de organisatie ten minste één jaar van tevoren kennis te geven van de opzegging van het lidmaatschap;

d) waarvan de statuten bepalingen omvatten betreffende:

1) de wijze van vaststelling, goedkeuring en wijziging van de onder c), 1), bedoelde regels;

2) de uitsluiting van elke vorm van discriminatie tussen de leden op grond van nationaliteit of plaats van vestiging;

3) het aan de leden opleggen van financiële bijdragen voor de financiering van de producentenorganisatie;

4) de regels op grond waarvan de uiteindelijke zeggenschap bij beslissingen en de controle op de producentenorganisatie op democratische wijze bij de aangesloten producenten berust;

5) de sancties bij overtreding van de statutaire verplichtingen, met name bij niet-betaling van de financiële bijdragen, en van de door de producentenorganisatie vastgestelde regels;

6) de regels inzake de toelating van nieuwe leden;

7) de nodige boekhoud- en begrotingsregels voor de werking van de organisatie, met name de verplichting om een afzonderlijke boekhouding te voeren voor de activiteiten waarop de erkenning betrekking heeft.

e) die door de betrokken lidstaat overeenkomstig lid 2 zijn erkend.

2. De lidstaten erkennen groeperingen van producenten met statutaire zetel op hun grondgebied die een verzoek om erkenning als producentenorganisatie in de zin van deze verordening indienen, op voorwaarde dat deze groeperingen:

a) aan de in lid 1 gestelde eisen voldoen en daartoe onder meer het bewijs leveren dat zij een minimumaantal producenten en een minimum verhandelbaar productievolume vertegenwoordigen;

b) voldoende garanties bieden ten aanzien van de uitvoering, de duur en de doelmatigheid van hun optreden;

c) de juridische bekwaamheid bezitten welke volgens de in de nationale wetgeving gestelde voorwaarden benodigd is;

3. De producentenorganisaties mogen op een bepaalde markt geen machtspositie innemen, tenzij dit nodig is voor het bereiken van de doelstellingen van artikel 39 van het Verdrag.

4. De bepalingen ter uitvoering van dit artikel worden vastgesteld volgens de procedure van artikel 38.

Artikel 6

1. De lidstaten:

a) nemen binnen drie maanden na indiening van een met alle nodige bewijsstukken gestaafd verzoek een besluit inzake de erkenning;

b) verrichten met geregelde tussenpozen controles op de inachtneming door de producentenorganisaties van de erkenningsvoorwaarden; onverminderd de toepassing van artikel 10, lid 2, onder c), kan de erkenning van een producentenorganisatie worden ingetrokken indien de voorwaarden van artikel 5 niet langer vervuld zijn of indien de erkenning is verleend op grond van onjuiste inlichtingen; de erkenning wordt met terugwerkende kracht onverwijld ingetrokken indien de organisatie deze op bedrieglijke wijze heeft verkregen of zich op onrechtmatige wijze het voordeel ervan heeft toegeëigend;

c) delen elk besluit inzake verlening, weigering of intrekking van de erkenning binnen twee maanden aan de Commissie mee.

2. De lidstaten kunnen producentenorganisaties met statutaire zetel op hun grondgebied waarvan een deel van de leden onderdaan is van één of meerdere andere lidstaten erkennen mits aan de voorwaarden van artikel 5 is voldaan.

De lidstaten waarvan onderdanen aangesloten zijn bij een producentenorganisatie die haar statutaire zetel op het grondgebied van een andere lidstaat heeft, zetten met deze lidstaat de nodige administratieve samenwerking op om het toezicht op de activiteiten van de betrokken organisatie uit te oefenen.

3. Een producentenorganisatie kan door de lidstaten als enige voor een bepaald werkgebied worden erkend, indien is voldaan aan de krachtens artikel 8, lid 1, vastgestelde voorwaarden inzake representativiteit.

4. Verenigingen van producentenorganisaties kunnen door de lidstaten worden erkend mits zij aan de voorwaarden van artikel 5 voldoen; het bepaalde in de artikelen 10 en 11 is op deze verenigingen evenwel niet van toepassing.

5. De Commissie vergewist zich door controles overeenkomstig Verordening (EEG) nr. 2847/93 (15) van de naleving van artikel 5 en lid 1, onder b), van het onderhavige artikel en kan zo nodig naar aanleiding van dergelijke controles van de lidstaten eisen dat zij de verleende erkenning intrekken.

(15) Verordening (EEG) nr. 2847/93 van de Raad tot invoering van een controleregeling voor het gemeenschappelijk visserijbeleid (PB L 261 van 20.10.1993, blz. 1). Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 2846/98 (PB L 358 van 31.12.1998, blz. 5).

6. De Commissie zorgt ervoor dat de lijst van de in het voorgaande jaar erkende producentenorganisaties en van de producentenorganisaties waarvan de erkenning in dezelfde periode is ingetrokken, aan het begin van elk jaar in de C-reeks van het Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen wordt bekendgemaakt.

7. De bepalingen ter uitvoering van dit artikel, en met name de voorwaarden waaronder de erkenning wordt ingetrokken, worden vastgesteld volgens de procedure van artikel 38.

Hoofdstuk 2: specifieke erkenning

Artikel 7

1. De lidstaten kunnen een specifieke erkenning verlenen aan de in artikel 5, lid 1, bedoelde producentenorganisaties die producten verhandelen waarvoor bij Verordening (EG) nr. 2406/96 (16) gemeenschappelijke handelsnormen zijn vastgesteld, en die een door de bevoegde nationale autoriteiten goedgekeurd plan ter verbetering van kwaliteit en afzet van deze producten hebben ingediend.

(16) Verordening (EEG) nr. 2406/96 van de Raad houdende vaststelling van gemeenschappelijke handelsnormen voor bepaalde visserijproducten (PB L 334 van 23.12.1996, blz. 1). Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 323/97 (PB L 52 van 22.2.1997, blz. 8).

2. Het in lid 1 bedoelde plan is er in de eerste plaats op gericht alle fases van de productie en de afzet te omvatten en voorziet met name in maatregelen voor:

_ een aanmerkelijke verbetering van de kwaliteit van de producten aan boord van de vaartuigen,

_ een optimaal behoud van de kwaliteit bij het lossen, het vervoer en de afzet van de producten,

_ de toepassing van adequate technieken en methoden om de bovenvermelde doelstellingen te bereiken,

_ een beschrijving van de voorgenomen acties, met inbegrip van voorbereidende studiewerkzaamheden, opleiding en investeringen.

3. De lidstaten delen de plannen die de producentenorganisaties hun voorleggen, aan de Commissie mede. Deze plannen kunnen pas door de bevoegde autoriteit van de lidstaat worden goedgekeurd na mededeling ervan aan de Commissie en na afloop van een termijn van 60 dagen waarin deze laatste om wijziging van de plannen kan verzoeken of ze kan afwijzen.

4. De bepalingen ter uitvoering van dit artikel worden vastgesteld volgens de procedure van artikel 38.

Hoofdstuk 3: verbindendverklaring van de regels voor niet-aangeslotenen

Artikel 8

1. Wanneer een producentenorganisatie representatief wordt geacht voor de productie en de afzet in een of meer aanvoerplaatsen en zij daartoe een verzoek richt tot de bevoegde autoriteiten van de lidstaat, kan de betrokken lidstaat voor producenten die niet bij die organisatie zijn aangesloten en die in het betrokken gebied een of meer van de in artikel 1 genoemde producten verhandelen, verbindend verklaren:

a) de voor het bereiken van de doelstellingen van artikel 5, lid 1, onder b), door de organisatie vastgestelde productie- en afzetvoorschriften;

b) de door de betrokken organisatie aangenomen regels betreffende het uit de markt nemen en de uitgestelde verkoop van de in artikel 1, onder a) en c), genoemde verse of gekoelde producten.

De regels mogen wat de in bijlage I, punten A, B en C, genoemde producten betreft echter alleen tot niet-aangeslotenen worden uitgebreid als de prijs die de producentenorganisatie toepast gelijk is aan de communautaire ophoudprijs of verkoopprijs, waarbij geen tolerantiemarge is toegestaan.

De lidstaat kan besluiten dat de verbindendverklaring van de onder a) en b) bedoelde regels voor bepaalde verkoopcategorieën niet van toepassing is.

2. De krachtens lid 1 verbindend verklaarde regels gelden tot en met de eerste verkoop op de markt, gedurende een periode van ten hoogste twaalf maanden.

3. De lidstaten stellen de Commissie onverwijld in kennis van de regels die zij op grond van lid 1 verbindend hebben verklaard.

De Commissie kan binnen een maand vanaf de datum waarop zij deze kennisgeving heeft ontvangen, de betrokken lidstaat vragen de toepassing van zijn besluit volledig of gedeeltelijk te schorsen, indien zij van mening is dat de deugdelijkheid van dit besluit in het licht van de in lid 4 bepaalde gronden voor nietigverklaring niet als vaststaand kan worden beschouwd. In een dergelijk geval handelt de Commissie binnen twee maanden vanaf dezelfde datum als volgt:

_ zij bevestigt dat de medegedeelde regels verbindend kunnen worden verklaard,

of

_ zij verklaart de verbindendverklaring van de regels waartoe de lidstaat heeft besloten, bij een met redenen omkleed besluit nietig op een van de in lid 4, onder a) en b), bedoelde gronden.

4. De Commissie verklaart de in lid 1 bedoelde verbindendverklaring nietig wanneer:

a) zij vaststelt dat daardoor het vrije handelsverkeer wordt belemmerd of de doelstellingen van artikel 39 in gevaar worden gebracht;

b) zij vaststelt dat artikel 85, lid 1, van het Verdrag van toepassing is op de algemeen verbindend verklaarde regels.

5. Naar aanleiding van een krachtens Verordening (EEG) nr. 2847/93 verrichte controle achteraf kan de Commissie te allen tijde vaststellen dat er grond tot nietigverklaring als bedoeld in lid 4 bestaat en kan zij de betrokken verbindendverklaring nietig verklaren.

6. In iedere fase van de in de leden 3, 4 en 5 bedoelde procedure stelt de Commissie de overige lidstaten onverwijld in kennis van het verloop ervan.

7. De lidstaten nemen alle nodige maatregelen om de naleving van de in lid 1 bedoelde regels te controleren; zij brengen die maatregelen onmiddellijk ter kennis van de Commissie.

8. In geval van toepassing van lid 1 kan de betrokken lidstaat besluiten dat de niet-aangeslotenen aan de organisatie een bedrag verschuldigd zijn dat gelijk is aan het geheel of een deel van de door de aangesloten producenten betaalde bijdragen, voor zover die bijdragen bestemd zijn ter dekking van de administratiekosten die uit de toepassing van de in lid 1 bedoelde regeling voortvloeien.

9. In geval van toepassing van lid 1 dragen de lidstaten er zorg voor, in voorkomend geval, door bemiddeling van de producentenorganisaties, dat de producten die niet aan de handelsnormen voldoen of niet konden worden verkocht tegen een prijs die ten minste gelijk is aan de ophoudprijs, uit de markt worden genomen.

10. De bepalingen ter uitvoering van dit artikel worden vastgesteld volgens de procedure van artikel 38.

Artikel 9

1. In geval van toepassing van artikel 8, lid 1, kan de lidstaat aan in de Gemeenschap gevestigde producenten die niet bij een organisatie zijn aangesloten, een vergoeding toekennen voor de producten die

_ krachtens artikel 8, lid 1, onder a), niet kunnen worden verhandeld,

of

_ krachtens artikel 8, lid 1, onder b), uit de markt zijn genomen.

Deze vergoeding wordt toegekend zonder enig onderscheid naar nationaliteit of plaats van vestiging van de begunstigden. Zij mag niet meer bedragen dan 60% van het bedrag dat wordt verkregen door toepassing op de uit de markt genomen hoeveelheden van:

_ de krachtens artikel 20 vastgestelde ophoudprijs voor de in bijlage I, punten A en B, genoemde producten,

of

_ de krachtens artikel 22 vastgestelde verkoopprijs voor de in bijlage I, punt C, genoemde producten.

2. De kosten in verband met de toekenning van de in lid 1 bedoelde vergoeding komen ten laste van de betrokken lidstaat.

Hoofdstuk 4: werkprogramma per visseizoen

Artikel 10

1. Voorafgaand aan het visseizoen legt elke producentenorganisaties aan de bevoegde autoriteiten van de lidstaat een door haar opgesteld werkprogramma voor het visseizoen voor, dat de volgende elementen omvat:

a) een afzetplanning met een beschrijving van de maatregelen die de organisatie zal nemen om de hoeveelheid en de kwaliteit van het aanbod af te stemmen op de behoeften en de eisen van de markt;

b) een specifiek visplan, met name voor de vissoorten waarvoor vangstquota gelden, voor zover de betrokken soorten een significant deel van de aanvoer van de aangeslotenen uitmaken;

c) bijzondere maatregelen voor een preventieve regulering van het aanbod voor soorten die traditioneel tijdens het seizoen met afzetmoeilijkheden te kampen hebben;

d) sancties tegen de aangeslotenen die de voor de uitvoering ervan genomen besluiten niet naleven.

2. De lidstaten doen het nodige om te controleren of elke producentenorganisatie haar verplichtingen overeenkomstig lid 1 nakomt en treffen de volgende maatregelen bij niet-nakoming:

a) er wordt voor het betrokken visseizoen geen financiële steun verleend aan een producentenorganisatie die interventieacties overeenkomstig het bepaalde in titel IV van deze verordening uitvoert, indien deze organisatie heeft nagelaten tijdig een aan de voorschriften van lid 1 voldoend werkprogramma voor het visseizoen op te stellen en in te dienen;

b) de onder a) bepaalde sanctie wordt ook toegepast wanneer een producentenorganisatie de maatregelen waarin haar werkprogramma voor het visseizoen voorziet, niet of op onbevredigende wijze heeft toegepast;

c) na het tweede geval waarin de onder a) of b) bepaalde sanctie tegen een producentenorganisatie wordt toegepast, wordt de erkenning van deze organisatie ingetrokken.

3. De lidstaten stellen de Commissie onverwijld in kennis van alle gevallen waarin de in lid 2, onder a), b) of c), vervatte maatregelen zijn toegepast.

4. De bepalingen ter uitvoering van dit artikel worden vastgesteld volgens de procedure van artikel 38.

Artikel 11

1. Onverminderd de steun die op grond van artikel 16, lid 1, van Verordening (EG) nr. ... (17) kan worden verleend om de oprichting en de werking ervan te bevorderen, ontvangen de producentenorganisaties voor bepaalde tijd een vergoeding ter compensatie van de kosten die door de verplichtingen van artikel 10 worden teweeggebracht.

(17) Verordening (EG) nr. van de Raad van tot vaststelling van de criteria en voorwaarden voor de structurele bijstandsverlening in de visserijsector (PB L ).

De producentenorganisaties die voor 1 januari 2001 zijn erkend, ontvangen de vergoeding gedurende vijf jaar, te rekenen vanaf dat tijdstip.

De na voornoemd tijdstip erkende producentenorganisaties ontvangen de vergoeding gedurende de periode van vijf jaar volgende op het jaar van hun erkenning.

2. De in lid 1 bedoelde vergoeding omvat de volgende elementen:

a) een in de tijd degressief bedrag dat varieert volgens het aantal aangesloten vaartuigen en berekend wordt volgens de methode van bijlage VI, punt A;

b) een forfaitair bedrag van 500 euro per vissoort waarop artikel 10, lid 1, onder b), betrekking heeft, voor in totaal 10 soorten.

3. De lidstaten storten de vergoeding aan de producentenorganisaties binnen vier maanden na afloop van het jaar waarvoor de vergoeding is toegekend, mits door de bevoegde autoriteiten van de lidstaten is geverifieerd dat de begunstige organisaties hun verplichtingen krachtens artikel 10 zijn nagekomen.

4. De bepalingen ter uitvoering van dit artikel worden vastgesteld volgens de procedure van artikel 38.

Artikel 12

1. De lidstaten kennen een aanvullende vergoeding toe aan de producentenorganisaties die een werkprogramma voor het visseizoen voorleggen waarin, met het oog op een betere planning van het aanbod van hun leden, is bepaald dat ten minste 10% van hun productie door middel van vóór het seizoen gesloten leveringscontracten zal worden afgezet.

De betrokken producentenorganisaties voegen daartoe bij het werkprogramma dat zij overeenkomstig artikel 10 aan de bevoegde autoriteiten voorleggen, een afschrift van de gesloten contracten.

Voor de toepassing van dit lid wordt rekening gehouden met de gemiddelde productie van de producentenorganisaties over de laatste drie visseizoenen.

2. Het jaarlijks bedrag van de in lid 1 bedoelde vergoeding wordt berekend op basis van een degressieve schaal, volgens de methode van bijlage VI, punt B.

3. De vergoeding wordt gestort binnen vier maanden na afloop van het visseizoen waarvoor de vergoeding is toegekend, mits door de begunstigde producentenorganisaties ten genoegen van de bevoegde autoriteiten van de lidstaat wordt aangetoond dat de in het kader van de leveringscontracten afgezette hoeveelheden boven het in lid 1 vermelde minimumpercentage uitkomen.

4. De bij dit artikel vastgestelde vergoeding kan worden toegekend gedurende vijf jaar, te rekenen vanaf 1 januari 2001.

5. De bepalingen ter uitvoering van dit artikel worden zo nodig vastgesteld volgens de procedure van artikel 38.

TITEL III - BRANCHEORGANISATIES EN -OVEREENKOMSTEN


Hoofdstuk 1: erkenningsvoorwaarden, verlening en intrekking van de erkenning van brancheorganisaties

Artikel 13

1. De lidstaten kunnen de op hun grondgebied gevestigde organisaties die daarom verzoeken en die bestaan uit vertegenwoordigers van de verschillende beroepsgroepen die betrokken zijn bij de productie, de verhandeling en/of de verwerking van de in artikel 1, bedoelde producten, als brancheorganisatie in de zin van deze verordening erkennen, op voorwaarde dat deze:

a) zijn opgericht op initiatief van alle of een deel van de aangesloten organisaties of groeperingen;

b) in de betrokken regio of regio's een belangrijk gedeelte van de productie en de verhandeling en/of de verwerking van visserijproducten en verwerkte producten op basis van visserijproducten vertegenwoordigen, en zij, indien zij hun werkzaamheden in meer dan één regio uitoefenen, het bewijs leveren van een minimumrepresentativiteit voor elke branchegroep in elke betrokken regio;

c) zelf geen visserijproducten of verwerkte producten op basis van visserijproducten produceren, noch verwerken, noch afzetten;

d) in een of meer regio's van de Gemeenschap, op een wijze die verenigbaar is met de, met name ten aanzien van de mededinging, geldende Gemeenschapsbepalingen een aantal van de hieronder vermelde werkzaamheden uitoefenen, daarbij rekening houdend met de belangen van de consument, en voor zover zij de goede werking van de gemeenschappelijke marktordening niet belemmeren:

_ verbeteren van de kennis inzake en de doorzichtigheid van de productie en de markt;

_ bijdragen tot een betere coördinatie van de afzet van visserijproducten, onder meer door middel van marktonderzoeken of -studies;

_ onderzoeken en ontwikkelen van technieken die de marktwerking verbeteren, ook op het gebied van de informatie- en communicatietechnologie;

_ opstelling van met de communautaire wetgeving verenigbare standaardcontracten,

_ verspreiden van gegevens en verrichten van onderzoek voor een betere afstemming van de productie op de eisen van de markt en op de smaak en de wensen van de consument, in het bijzonder inzake de productkwaliteit en exploitatiemethoden waarbij het evenwicht van de visbestanden wordt gerespecteerd;

_ ontwikkelen van methoden en instrumenten en organiseren van opleidingsacties om de kwaliteit van de producten te verbeteren;

_ ontwikkelen en beschermen van oorsprongsbenamingen, kwaliteitslabels en geografische aanduidingen;

_ vaststellen, met betrekking tot de visvangst en de afzet van visserijproducten, van strengere voorschriften dan de communautaire of nationale regelingen;

_ verhogen van de handelswaarde van visserijproducten,

2. Alvorens een brancheorganisatie te erkennen, delen de lidstaten de Commissie mede welke organisaties een verzoek om erkenning hebben ingediend en verstrekken zij alle dienstige inlichtingen betreffende de representativiteit en de werkzaamheden van deze organisaties, alsmede alle andere nodige beoordelingsfactoren.

De Commissie kan binnen twee maanden na deze kennisgeving bezwaar maken tegen de erkenning.

3. De lidstaten:

a) nemen binnen drie maanden na indiening van een met alle nodige bewijsstukken gestaafd verzoek een besluit inzake de erkenning;

b) verrichten met geregelde tussenpozen controles op de inachtneming door de brancheorganisaties van de erkenningsvoorwaarden;

c) trekken de erkenning in, indien:

i. niet meer wordt voldaan aan de in deze verordening bepaalde voorwaarden voor erkenning;

ii. de brancheorganisatie een der in artikel 14, lid 3, genoemde verbodsbepalingen overtreedt of de goede werking van de gemeenschappelijke marktordening schaadt, onverminderd de strafvervolging uit hoofde van de nationale wetgeving;

d) delen elk besluit inzake verlening, weigering of intrekking van de erkenning binnen twee maanden aan de Commissie mee.

4. De Commissie ziet er door middel van overeenkomstig Verordening (EEG) nr. 2847/93 te verrichten controles op toe, dat het bepaalde in lid 1 en lid 3, onder b), in acht wordt genomen, en kan naar aanleiding van die controles van de lidstaten eisen dat zij erkenningen intrekken.

5. De erkenning houdt de machtiging in om overeenkomstig deze verordening de in lid 1, onder d), omschreven werkzaamheden uit te oefenen.

6. De Commissie draagt er zorg voor dat de erkende brancheorganisaties, met vermelding van de economische regio of van het gebied waar zij werkzaam zijn, alsook van de in de zin van artikel 15 verrichte activiteiten, worden bekendgemaakt in de C-reeks van het Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen. Intrekking van een erkenning wordt eveneens bekendgemaakt.

7. De bepalingen ter uitvoering van dit artikel, inzonderheid wat betreft de wijze waarop en de frequentie waarmee de lidstaten bij de Commissie verslag moeten uitbrengen over de werkzaamheden van de brancheorganisaties, worden vastgesteld volgens de procedure van artikel 38.


Hoofdstuk 2: voorwaarden voor overeenkomsten, besluiten en onderling afgestemde feitelijke gedragingen van brancheorganisaties

Artikel 14

In afwijking van artikel 1 van Verordening nr. 26 is artikel 85, lid 1, van het Verdrag niet van toepassing op de overeenkomsten, besluiten en onderling afgestemde feitelijke gedragingen die door erkende brancheorganisaties worden toegepast ter uitvoering van de in artikel 13, lid 1, onder d), vermelde activiteiten en die, onverminderd de maatregelen die de brancheorganisaties kunnen nemen in het kader van de toepassing van specifieke bepalingen van de Gemeenschapswetgeving:

a) geen verplichting inhouden om een vastgestelde prijs toe te passen;

b) niet leiden tot compartimentering van de markten binnen de Gemeenschap, ongeacht in welke vorm;

c) geen discriminaties doen ontstaan;

d) de concurrentie niet beknotten voor een aanzienlijk deel van de betrokken producten;

e) geen concurrentiedistorsies teweegbrengen die niet volstrekt noodzakelijk zijn voor het bereiken van de met de sectorale actie nagestreefde doelstellingen van het gemeenschappelijk visserijbeleid.


Hoofdstuk 3: verbindendverklaring van overeenkomsten, besluiten en onderling afgestemde feitelijke gedragingen voor niet-aangeslotenen

Artikel 15

1. Indien een in een of meer regio's van een lidstaat werkzame brancheorganisatie voor een bepaald product representatief wordt geacht voor de productie en/of de verhandeling en/of de verwerking van dat product, kan de betrokken lidstaat op verzoek van de betrokken organisatie bepaalde in het kader van deze organisatie genomen besluiten, gesloten overeenkomsten of onderling afgestemde feitelijke gedragingen voor een beperkte periode verbindend verklaren voor de individuele marktdeelnemers of samenwerkingsverbanden die in de betrokken regio of regio's werkzaam zijn en die niet bij deze organisatie zijn aangesloten.

2. Een brancheorganisatie wordt als representatief in de zin van lid 1 beschouwd, wanneer zij ten minste twee derde van de productie en/of de verhandeling en/of de verwerking van het betrokken product of de betrokken producten in de betrokken regio of regio's van een lidstaat vertegenwoordigt. Ingeval om derdenbinding voor verscheidene regio's wordt verzocht, moet de brancheorganisatie het bewijs leveren van representativiteit, zoals hierboven omschreven, voor elke branchegroep in elke betrokken regio.

3. De regels waarvoor om derdenbinding wordt verzocht:

a) mogen alleen de onderstaande onderwerpen betreffen:

_ kennis van productie en markt,

_ productieregels die strenger zijn dan de eventueel in de communautaire of nationale wetgeving vastgestelde voorschriften,

_ opstelling van met de communautaire wetgeving verenigbare standaardcontracten,

_ regels inzake de verhandeling,

_ maatregelen ter bescherming van oorsprongsbenamingen, kwaliteitslabels en geografische aanduidingen.

b) moeten reeds ten minste één jaar van toepassing zijn;

c) mogen voor ten hoogste drie jaar verplicht worden gesteld;

d) mogen geen schade toebrengen aan in andere regio's van de lidstaat gevestigde operatoren of aan operatoren in andere lidstaten.

Artikel 16

1. De lidstaten stellen de Commissie onverwijld in kennis van de regels die zij voor alle marktdeelnemers van een of meer regio's verbindend hebben verklaard. Deze regels worden bekendgemaakt in de C-reeks van het Publikatieblad van de Europese Gemeenschappen.

Vóór bovengenoemde bekendmaking brengt de Commissie het Comité van artikel 38 op de hoogte van elke kennisgeving van derdenbinding van brancheovereenkomsten.

De Commissie besluit dat de lidstaat de door hem aldus algemeen verbindend verklaarde regels moet intrekken wanneer:

a) zij vaststelt dat daardoor het vrije handelsverkeer wordt belemmerd of de doelstellingen van artikel 39 van het Verdrag in gevaar worden gebracht;

b) zij vaststelt dat artikel 85, lid 1, van het Verdrag van toepassing is op de algemeen verbindend verklaarde overeenkomsten, besluiten of feitelijke gedragingen.

c) zij in het kader van een krachtens Verordening (EEG) nr. 2847/93 verrichte controle achteraf vaststelt dat de bepalingen van artikel 15 niet zijn nageleefd.

Het besluit van de Commissie geldt met ingang van het tijdstip waarop een van de onder a), b) of c) bedoelde situaties wordt vastgesteld.

2. In geval van derdenbinding voor een of meer producten, en wanneer een of meer van de in artikel 15, lid 3, onder a), bedoelde activiteiten van een erkende brancheorganisatie van algemeen economisch belang zijn voor de ondernemers wier activiteiten met dit product of de betrokken producten verband houden, kan de lidstaat die de erkenning heeft verleend bepalen dat ook de niet bij de brancheorganisatie aangesloten individuele marktdeelnemers of verenigingen die voordeel hebben bij deze activiteiten, de volle financiële bijdrage die de leden betalen of een gedeelte daarvan aan de brancheorganisatie moeten betalen, voor zover die financiële bijdragen bestemd zijn voor de kosten die rechtstreeks uit de betrokken activiteiten voortvloeien.

TITEL IV - PRIJZEN EN INTERVENTIEMAATREGELEN


Hoofdstuk 1: prijsregeling

Artikel 17 - Algemeen

1. Voor de in artikel 1 bedoelde producten kunnen de producentenorganisaties een ophoudprijs vaststellen waaronder zij de producten die door de bij hen aangesloten producenten zijn aangevoerd, niet verkopen.

In dat geval:

_ kennen de producentenorganisaties voor de uit de markt genomen hoeveelheden, wanneer het in bijlage I, punten A en B, en in bijlage IV genoemde producten betreft die aan de overeenkomstig artikel 2 vastgestelde normen voldoen, aan de aangesloten producenten een vergoeding toe;

_ kunnen de producentenorganisaties voor de uit de markt genomen hoeveelheden, wanneer het de overige in artikel 1 bedoelde producten betreft, aan de aangesloten producenten een vergoeding toekennen.

Voor elk van de in artikel 1 genoemde producten kan volgens het bepaalde in lid 5 een maximumbedrag voor de ophoudprijs worden vastgesteld.

2. De bestemming van de aldus uit de markt genomen producten moet door de producentenorganisatie op zodanige wijze worden geregeld, dat de normale afzet van de betrokken productie niet wordt gehinderd.

3. Voor de financiering van deze maatregelen richten de producentenorganisaties interventiefondsen op, die worden gevormd uit bijdragen welke zijn gebaseerd op de in de handel gebrachte hoeveelheden, of passen zij een vereveningsstelsel toe.

4. De onderstaande gegevens worden door de producentenorganisaties aan de nationale overheid meegedeeld en door deze ter kennis van de Commissie gebracht:

_ de lijst van de producten waarvoor zij voornemens zijn het in lid 1 bedoelde stelsel toe te passen,

_ de periode waarin de ophoudprijzen van toepassing zijn,

_ het peil van de overwogen en de toegepaste ophoudprijzen.

5. De bepalingen ter uitvoering van dit artikel worden vastgesteld volgens de procedure van artikel 38.

Artikel 18 - Oriëntatieprijs

1. Voor elk van de in bijlage I, punten A en B, genoemde producten en voor elk van de in bijlage II genoemde producten of groepen van producten wordt vóór het begin van het visseizoen een oriëntatieprijs vastgesteld.

Deze prijzen gelden voor de gehele Gemeenschap en worden vastgesteld voor elk visseizoen of voor elk van de perioden waarin het visseizoen wordt onderverdeeld.

2. De oriëntatieprijs wordt vastgesteld:

_ op basis van het gemiddelde van de prijzen die tijdens de laatste drie visseizoenen voorafgaand aan het visseizoen waarvoor deze prijs wordt vastgesteld op de representatieve groothandelsmarkten of in de representatieve havens voor een belangrijk gedeelte van de communautaire productie zijn geconstateerd;

_ rekening houdende met de vooruitzichten voor de ontwikkeling van de productie en van de vraag.

Bij deze vaststelling wordt ook rekening gehouden met de noodzaak

_ de marktprijzen te stabiliseren en de vorming van overschotten in de Gemeenschap te voorkomen;

_ bij te dragen tot de ondersteuning van het inkomen van de producenten;

_ de belangen van de consumenten in aanmerking te nemen.

3. De Raad stelt, op voorstel van de Commissie, met gekwalificeerde meerderheid van stemmen het peil van de in lid 1 bedoelde oriëntatieprijzen vast.

Artikel 19 - Mededeling van de prijzen

1. Gedurende het gehele tijdvak waarin de oriëntatieprijs van toepassing is, delen de lidstaten aan de Commissie de prijzen mee die op de representatieve groothandelsmarkten of in de representatieve havens worden geconstateerd voor de in artikel 18, lid 1, bedoelde producten.

2. Als representatief in de zin van lid 1 worden beschouwd de markten en de havens van de lidstaten waar voor een bepaald product een belangrijk gedeelte van de communautaire productie wordt verhandeld.

3. De bepalingen ter uitvoering van dit artikel en de lijst van de in lid 2 bedoelde representatieve markten en havens worden vastgesteld volgens de procedure van artikel 38.

Artikel 20 - Communautaire ophoudprijs

1. Voor elk van de in bijlage I, punten A en B, genoemde producten wordt een communautaire ophoudprijs vastgesteld naar gelang van versheid, grootte of gewicht en aanbiedingsvorm van het product, hierna te noemen 'productklasse', door de aanpassingscoëfficiënt voor de betrokken productklasse toe te passen op een bedrag van ten minste 70% en ten hoogste 90% van de oriëntatieprijs. Deze coëfficiënten geven de prijsverhouding weer tussen de betrokken productklasse en de productklasse waarvan voor de vaststelling van de oriëntatieprijs is uitgegaan. De communautaire ophoudprijs mag in geen geval hoger zijn dan 90 % van de oriëntatieprijs.

2. Teneinde bevredigende voorwaarden voor de toegang tot de markten te verlenen aan de producenten in aanvoergebieden die op zeer grote afstand van de voornaamste verbruikerscentra van de Gemeenschap zijn gelegen, kunnen voor die gebieden op de in lid 1 bedoelde prijzen aanpassingscoëfficiënten worden toegepast.

3. De uitvoeringsbepalingen van dit artikel, inzonderheid wat betreft de vaststelling van het percentage van de oriëntatieprijs waarvan bij de berekening van de communautaire ophoudprijzen wordt uitgegaan en de bepaling van de in lid 2 bedoelde aanvoergebieden en de prijzen, worden vastgesteld volgens de procedure van artikel 38.


Hoofdstuk 2: interventieregeling

Artikel 21 - Financiële ophoudvergoeding

1. Voor de in bijlage I, punten A en B, genoemde producten kennen de lidstaten aan de producentenorganisaties die in het kader van artikel 17 ophoudmaatregelen nemen, een financiële vergoeding toe, op voorwaarde dat

a) door deze organisaties de overeenkomstig artikel 20 vastgestelde communautaire ophoudprijs wordt toegepast; een tolerantie van 10% onder tot 10% boven deze prijs is evenwel toegestaan om met name rekening te houden met de seizoenschommelingen van de marktprijzen;

b) de uit de markt genomen producten in overeenstemming zijn met de overeenkomstig artikel 2 vastgestelde handelsnormen en kwalitatief beantwoorden aan de volgens de procedure van artikel 2, lid 3, vast te stellen eisen;

c) de onder a) bedoelde ophoudprijs gedurende het hele visseizoen voor alle betrokken productklassen wordt toegepast; een producentenorganisatie die in het kader van de in artikel 5, lid 1, bedoelde maatregelen de verkoop van bepaalde productklassen verbiedt, hoeft de op deze productklassen betrekking hebbende communautaire ophoudprijs echter niet toe te passen.

2. De financiële vergoeding wordt slechts toegekend op voorwaarde dat de uit de markt genomen producten voor andere doeleinden dan voor menselijke consumptie worden gebruikt of op zodanige wijze worden afgezet dat zij geen belemmering vormen voor de normale afzet van de andere producten.

3. Voor de in lid 1 bedoelde producten:

a) is het bedrag van de financiële vergoeding gelijk aan:

i. 87,5% van de door de betrokken producentenorganisatie toegepaste ophoudprijs voor de uit de markt genomen hoeveelheden van niet meer dan 2% van de te koop aangeboden jaarlijkse hoeveelheden;

ii. 80 % van de door de betrokken producentenorganisatie toegepaste ophoudprijs voor de uit de markt genomen hoeveelheden van meer dan 2% en niet meer dan 5 % van de te koop aangeboden jaarlijkse hoeveelheden;

iii. met ingang van het visseizoen 2003, 50% van de door de betrokken producentenorganisatie toegepaste ophoudprijs voor de uit de markt genomen hoeveelheden van meer dan 5% en niet meer dan 8% van de te koop aangeboden jaarlijkse hoeveelheden; voor de visseizoenen 2001 en 2002 is het bedrag gelijk aan 70% en 60% respectievelijk van de bovenbedoelde ophoudprijs.

b) wordt geen financiële vergoeding toegekend voor de uit de markt genomen hoeveelheden van meer dan 8 % van de door een producentenorganisatie te koop aangeboden jaarlijkse hoeveelheden.

4. Voor de berekening van het bedrag van de aan een producentenorganisatie toe te kennen financiële vergoeding wordt de productie van alle bij deze organisatie aangesloten producenten in aanmerking genomen, met inbegrip van de overeenkomstig artikel 5 eventueel door een andere organisatie uit de markt genomen hoeveelheden.

5. Het bedrag van de financiële vergoeding wordt verminderd met de forfaitair vastgestelde waarde van het voor andere doeleinden dan voor menselijke consumptie bestemde product of met de netto-ontvangsten uit de afzet van de voor menselijke consumptie bestemde producten overeenkomstig het bepaalde in lid 2. Bovenbedoelde waarde wordt vastgesteld aan het begin van het visseizoen. Het niveau ervan wordt evenwel gewijzigd wanneer er op de markten van de Gemeenschap belangrijke en duurzame veranderingen in de prijzen worden geconstateerd.

6. Wanneer een producentenorganisatie voor de in lid 1 bedoelde producten ophoudmaatregelen neemt, kent zij de aangesloten producenten voor de uit de markt genomen hoeveelheden een vergoeding toe die ten minste gelijk is aan de som van de overeenkomstig lid 3, onder a), berekende financiële vergoeding en een bedrag dat gelijk is aan:

_ 10%, in het geval als bedoeld in lid 3, onder a), i,

_ 12%, in het geval als bedoeld in lid 3, onder a), ii,

_ 15%, in de gevallen als bedoeld in lid 3, onder a), iii, en onder b),

van de door deze organisatie toegepaste ophoudprijs.

Een producentenorganisatie kan evenwel in het kader van een interne sanctieregeling een lagere dan de in de vorige alinea bedoelde vergoeding aan de aangesloten producenten toekennen, mits het verschil wordt bestemd voor een reservefonds dat uitsluitend voor latere interventies kan worden aangesproken.

7. De bepalingen ter uitvoering van dit artikel worden vastgesteld volgens de procedure van artikel 38.

Artikel 22 - Communautaire verkoopprijs

Voor elk van de in bijlage I, punt C, genoemde producten wordt een communautaire verkoopprijs vastgesteld onder dezelfde voorwaarden als die welke voor de vaststelling van de ophoudprijs in artikel 20 zijn neergelegd.

Artikel 23 - Steun voor verkoopuitstel

1. De steun voor verkoopuitstel wordt toegekend voor:

i. de in bijlage I, punten A en B, genoemde producten die tegen de in artikel 20 bedoelde ophoudprijs uit de markt zijn genomen,

ii. de in bijlage I, punt C, genoemde producten die ten verkoop zijn aangeboden, maar waarvoor tegen de overeenkomstig artikel 22 vastgestelde communautaire verkoopprijs geen koper te vinden bleek.

Een tolerantiemarge van 10% onder tot 10% boven deze prijzen is evenwel toegestaan om met name met de seizoenschommelingen van de marktprijzen rekening te houden.

2. De steun voor verkoopuitstel kan slechts worden toegekend voor de hoeveelheden die:

a) door een aangesloten producent zijn aangevoerd,

b) aan bepaalde voorschriften inzake kwaliteit, grootte en aanbiedingsvorm voldoen,

c) met het oog op stabilisatie worden bewerkt en vervolgens opgeslagen dan wel op een nader te bepalen wijze en voor een nader te bepalen periode worden verduurzaamd.

3. De steun wordt voor elk van de betrokken producten slechts toegekend voor een hoeveelheid van ten hoogste 20% van de te koop aangeboden jaarlijkse hoeveelheden, verminderd met het percentage van de bovenbedoelde hoeveelheden waarvoor op grond van artikel 21 een financiële vergoeding is toegekend.

Het bedrag van de steun mag niet hoger zijn dan het bedrag van de technische en financiële kosten van de verrichtingen die voor stabilisatie en opslag noodzakelijk zijn.

4. De in dit artikel bedoelde bewerkingen zijn:

a)

_ invriezen,

_ zouten,

_ drogen,

_ marineren,

en, in voorkomend geval,

_ koken;

b) fileren of in moten snijden en in voorkomend geval koppen, voor zover dit gepaard gaat met een van de onder a) genoemde bewerkingen.

5. De bepalingen ter uitvoering van dit artikel worden vastgesteld volgens de procedure van artikel 38.

Artikel 24 - Autonome ophoud- en uitstelmaatregelen van producentenorganisaties

1. Voor de in bijlage IV genoemde producten verlenen de lidstaten forfaitaire steun aan de producentenorganisaties die in het kader van artikel 17 interventies verrichten, op voorwaarde dat:

a) deze producentenorganisaties vóór het begin van het visseizoen een ophoudprijs, hierna 'autonome ophoudprijs' genoemd, vaststellen; deze prijs wordt gedurende het gehele visseizoen door de producentenorganisaties toegepast, met een tolerantie van 10% onder tot 10% boven de vastgestelde prijs; de ophoudprijs mag evenwel niet hoger zijn dan 80% van het gewogen gemiddelde van de prijs tijdens de drie voorgaande visseizoenen voor de betrokken productklassen in het gebied waar de desbetreffende producentenorganisaties hun activiteiten uitoefenen;

b) de uit de markt genomen producten in overeenstemming zijn met de overeenkomstig artikel 2 vastgestelde handelsnormen en kwalitatief beantwoorden aan de volgens de procedure van artikel 2, lid 3, vast te stellen eisen;

c) de vergoeding die aan de aangesloten producenten voor de uit de markt genomen hoeveelheden wordt verleend, gelijk is aan de door de producentenorganisaties toegepaste autonome ophoudprijs.

2. De forfaitaire steun wordt toegekend voor de uit de markt genomen hoeveelheden die overeenkomstig artikel 5, lid 1, ten verkoop zijn aangeboden en die op zodanige wijze worden afgezet dat de normale afzet van de betrokken producten er niet door wordt belemmerd.

3. Het bedrag van de forfaitaire steun is gelijk aan 75% van de tijdens het lopende visseizoen toegepaste autonome ophoudprijs en wordt verminderd met de forfaitair vastgestelde waarde van het overeenkomstig lid 2 afgezette product.

4. De forfaitaire steun wordt ook toegekend voor de uit de markt genomen hoeveelheden die met het oog op stabilisatie worden bewerkt en opgeslagen dan wel op een nader te bepalen wijze en voor een nader te bepalen periode worden verduurzaamd. Het bedrag van de forfaitaire steun mag in dat geval niet hoger zijn dan het bedrag van de technische en financiële kosten van de verrichtingen die voor stabilisatie en opslag noodzakelijk zijn.

5. De som van de ingevolge lid 2 voor de forfaitaire steun in aanmerking komende hoeveelheden mag niet meer bedragen dan 5% van de jaarlijkse hoeveelheden van de betrokken producten die overeenkomstig artikel 5, lid 1, ten verkoop worden aangeboden.

De som van de ingevolge de leden 2 en 4 voor de forfaitaire steun in aanmerking komende hoeveelheden mag niet meer bedragen dan 10% van de in de vorige alinea bedoelde jaarlijkse hoeveelheden.

6. De betrokken lidstaten voeren een controlestelsel in om erop toe te zien dat de producten waarvoor de forfaitaire steun wordt toegepast, daarvoor in aanmerking komen.

De producentenorganisaties die forfaitaire steun ontvangen, voeren met het oog op de controle een voorraadadministratie die aan nader te bepalen criteria voldoet. De lidstaten doen de Commissie met een nader te bepalen frequentie een overzicht toekomen waarin per product en per productklasse de op de representatieve groothandelsmarkten of in de representatieve havens geconstateerde gemiddelde prijzen worden vermeld.

7. De Raad besluit met gekwalificeerde meerderheid van stemmen, op voorstel van de Commissie, naar gelang van de onderlinge aanpassing van de prijzen van de in dit artikel bedoelde soorten, over opneming van deze soorten in de lijst van producten van bijlage I, punt A.

8. De bepalingen ter uitvoering van dit artikel worden vastgesteld volgens de procedure van artikel 38.

Artikel 25 - Steun voor particuliere opslag

1. Voor elk van de in bijlage II genoemde producten wordt voor het begin van het visseizoen een communautaire verkoopprijs vastgesteld die ten minste 70% en ten hoogste 90% van de in artikel 18, lid 1, bedoelde oriëntatieprijs bedraagt.

2. Er kan steun voor particuliere opslag worden verleend aan de producentenorganisaties die gedurende het hele lopende seizoen:

a) artikel 5, lid 1, toepassen voor de productie en de afzet van de betrokken producten;

b) de in lid 1 bedoelde verkoopprijs toepassen, waarbij evenwel een tolerantiemarge van 10% onder tot 10% boven deze prijs is toegestaan om met name met de seizoenschommelingen van de marktprijzen rekening te houden.

3. De steun voor particuliere opslag wordt verleend voor de in bijlage II genoemde producten die ten verkoop zijn aangeboden, maar waarvoor tegen de overeenkomstig lid 1 vastgestelde communautaire verkoopprijs geen koper te vinden bleek.

4. De steun mag slechts worden verleend voor producten

a) die zijn gevangen, aan boord zijn bevroren en in de Gemeenschap zijn aangevoerd door een bij een producentenorganisatie aangesloten producent;

b) die gedurende een minimumperiode worden opgeslagen en daarna opnieuw op de communautaire markt worden gebracht,

en voor een maximum van 15% van de jaarlijkse hoeveelheden van de betrokken producten die door de producentenorganisatie ten verkoop worden aangeboden.

5. Het bedrag van de steun voor particuliere opslag mag niet hoger zijn dan het bedrag van de technische kosten en de intresten voor een periode van ten hoogste drie maanden. Dit bedrag wordt elke maand op degressieve wijze vastgesteld.

6. De bepalingen ter uitvoering van dit artikel, met inbegrip van de in lid 1 bedoelde verkoopprijs, worden vastgesteld volgens de procedure van artikel 38.

Hoofdstuk 3: tonijn voor de conservenindustrie

Artikel 26 - Communautaire productieprijs

1. Voor elk van de in bijlage III genoemde producten stelt de Raad vóór het begin van het visseizoen op voorstel van de Commissie met gekwalificeerde meerderheid van stemmen een communautaire productieprijs vast. Deze prijs wordt bepaald overeenkomstig artikel 18, lid 2, eerste en tweede streepje.

Bij deze vaststelling wordt ook rekening gehouden met de noodzaak:

_ de omstandigheden voor de voorziening van de communautaire be- en verwerkende industrie in aanmerking te nemen;

_ bij te dragen tot de ondersteuning van het inkomen van de producenten;

_ overschotvorming in de Gemeenschap te voorkomen.

Deze prijs geldt voor de gehele Gemeenschap en wordt voor elk visseizoen vastgesteld.

2. De lidstaten doen de Commissie mededeling van de gemiddelde maandelijkse prijzen die voor de in lid 1 bedoelde producten van oorsprong uit de Gemeenschap waarvan de handelskenmerken zijn omschreven, op representatieve groothandelsmarkten of in representatieve havens zijn geconstateerd.

3. Als representatief in de zin van lid 2 worden beschouwd de markten en de havens van de lidstaten waar een belangrijk gedeelte van de communautaire productie van tonijn wordt verhandeld.

4. De bepalingen ter uitvoering van dit artikel, met name betreffende de aanpassingscoëfficiënten voor de verschillende soorten, grootten en aanbiedingsvormen van tonijn, alsmede de lijst van de in lid 3 bedoelde representatieve markten en havens, worden vastgesteld volgens de procedure van artikel 38.

Artikel 27 - Vergoeding voor producentenorganisaties

1. Aan de producentenorganisaties kan een vergoeding worden toegekend voor de door hun leden gevangen hoeveelheden in bijlage III genoemde producten die worden verkocht en geleverd aan in het douanegebied van de Gemeenschap gevestigde be- en verwerkende bedrijven en die bestemd zijn voor de industriële vervaardiging van producten van GN-code 1604. Deze vergoeding wordt toegekend wanneer voor een kalenderkwartaal wordt geconstateerd dat tegelijkertijd:

_ de op de markt van de Gemeenschap geconstateerde gemiddelde verkoopprijs,

en

_ de in artikel 30, lid 3, bedoelde invoerprijs

lager zijn dan een interventiedrempel die gelijk is aan 85% van de communautaire productieprijs voor het betrokken product.

Vóór het begin van elk visseizoen wordt de lijst van de in dit lid bedoelde be- en verwerkende bedrijven door de lidstaaten opgesteld of bijgewerkt en aan de Commissie medegedeeld.

2. Het bedrag van de vergoeding mag in geen geval groter zijn dan:

_ het verschil tussen de interventiedrempel en de gemiddelde verkoopprijs van het betrokken product op de markt van de Gemeenschap, of

_ een forfaitair bedrag gelijk aan 12% van deze drempel.

3. De hoeveelheid van elk product die voor de vergoeding in aanmerking kan komen, is ten hoogste gelijk aan het gemiddelde van de hoeveelheden die onder de in lid 1 bedoelde voorwaarden zijn verkocht en geleverd tijdens hetzelfde kwartaal van de drie visseizoenen voorafgaand aan het kwartaal waarvoor de vergoeding wordt uitgekeerd.

4. Het bedrag van de aan elke producentenorganisatie toegekende vergoeding is gelijk aan:

_ het in lid 2 omschreven maximum voor de overeenkomstig lid 1 afgezette hoeveelheden van het betrokken product die niet groter zijn dan het gemiddelde van de hoeveelheden die onder dezelfde voorwaarden door haar leden zijn verkocht en geleverd tijdens hetzelfde kwartaal van de drie visseizoenen voorafgaand aan het kwartaal waarvoor de vergoeding wordt uitgekeerd;

_ 50 % van het in lid 2 omschreven maximum voor de hoeveelheden van het betrokken product die groter zijn dan de in het eerste streepje omschreven hoeveelheden en die gelijk zijn aan de hoeveelheden die resteren nadat de uit hoofde van lid 3 in aanmerking komende hoeveelheden over de producentenorganisaties zijn verdeeld.

De verdeling over de betrokken producentenorganisaties geschiedt naar verhouding van het gemiddelde van hun respectieve productie tijdens hetzelfde kwartaal van de drie visseizoenen voorafgaand aan het kwartaal waarvoor de vergoeding wordt uitgekeerd.

5. De producentenorganisaties verdelen de toegekende vergoeding onder hun leden naar rata van de door hen geproduceerde hoeveelheden die onder de in lid 1 bedoelde voorwaarden zijn verkocht en geleverd.

6. De bepalingen ter uitvoering van dit artikel, met name betreffende het bedrag en de voorwaarden voor de toekenning van de vergoeding worden vastgesteld volgens de procedure van artikel 38.

TITEL V - REGELING VOOR HET HANDELSVERKEER MET DERDE LANDEN


Hoofdstuk 1: douaneregeling

Artikel 28

1. Om een toereikende voorziening van de Gemeenschapsmarkt met grondstoffen voor de verwerkende industrie te waarborgen, kan worden besloten om het geheel of een gedeelte van de rechten van het gemeenschappelijk douanetarief overeenkomstig bijlage V bij deze verordening voor bepaalde producten en voor onbepaalde tijd autonoom te schorsen.

2. Om te voorkomen dat de in lid 1 bedoelde schorsingsregelingen de stabiliserende maatregelen van de artikelen 20, 21, 22, 23, 25 en 26 doorkruisen, wordt het voordeel ervan bij de invoer van de betrokken producten slechts toegestaan indien de overeenkomstig artikel 29 vastgestelde prijs in acht wordt genomen.


Hoofdstuk 2: referentieprijzen

Artikel 29

1. Voor de gehele Gemeenschap geldende referentieprijzen kunnen jaarlijks per productklasse worden vastgesteld voor de in artikel 1 genoemde producten waarvoor het volgende geldt:

i. een regeling tot verlaging of schorsing van de douanerechten waarvan de voorwaarden van consolidatie in de WTO de inachtneming van een referentieprijs omvatten;

ii. één van de maatregelen als bedoeld in artikel 28, lid 1,

of

iii. een andere dan de in punt i of ii bedoelde regeling, die de inachtneming van een referentieprijs, rekening houdende met de internationale verbintenissen van de Gemeenschap, voorschrijft.

2. Indien de aangegeven douanewaarde van een in het kader van een van de regelingen als bedoeld in lid 1 uit een derde land ingevoerd product lager is dan de referentieprijs, wordt het voordeel van de betrokken tariefregeling opgeheven voor de betrokken hoeveelheden.

De lidstaten geven de Commissie onverwijld kennis van alle gevallen waarin de in dit lid bedoelde maatregel wordt toegepast.

3. De vastgestelde referentieprijs:

a) is, voor de in bijlage I, punten A en B, genoemde producten gelijk aan de overeenkomstig artikel 20, lid 1, vastgestelde ophoudprijs;

b) is, voor de in bijlage I, punt C, genoemde producten, gelijk aan de overeenkomstig artikel 22 vastgestelde communautaire verkoopprijs;

c) is, voor de in bijlage II genoemde producten, gelijk aan de overeenkomstig artikel 25, lid 1, vastgestelde communautaire verkoopprijs;

d) wordt, voor de andere producten, met name bepaald op basis van het gewogen gemiddelde van de douanewaarden die op de meest representatieve invoermarkten of in de meest representatieve invoerhavens van de lidstaten zijn geconstateerd tijdens de drie jaren voorafgaand aan de datum waarop de referentieprijs wordt vastgesteld, en rekening houdende met de noodzaak een prijsverhouding in overeenstemming met de marktsituatie te verzekeren.

4. De lidstaten stellen de Commissie regelmatig in kennis van de op de representatieve markten en in de representatieve havens geconstateerde prijzen en ingevoerde hoeveelheden van de in bijlagen I tot en met IV genoemde producten. Deze prijzen zijn gelijk aan de douanewaarde van de betrokken producten.

5. De bepalingen ter uitvoering van dit artikel, met inbegrip van het peil van de referentieprijzen, worden vastgesteld volgens de procedure van artikel 38.


Hoofdstuk 3: vrijwaringsmaatregelen

Artikel 30

1. Indien de communautaire markt voor een of meer van de in artikel 1 genoemde producten als gevolg van in- of uitvoer geconfronteerd wordt of dreigt te worden met ernstige verstoringen waardoor de doeleinden van artikel 39 van het Verdrag in gevaar kunnen komen, kunnen in het handelsverkeer met derde landen passende maatregelen worden getroffen totdat deze verstoring is opgeheven of het gevaar daarvoor is geweken.

2. De in lid 1 bedoelde maatregelen worden toegepast en ten uitvoer gelegd volgens de procedures waarin is voorzien bij artikel 16 van Verordening (EG) nr. 3285/94 (18).

(18) Verordening (EG) nr. 3285/94 van de Raad van 22 december 1994 betreffende de gemeenschappelijke invoerregeling en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 518/94 (PB L 349 van 31.12.1994, blz. 53) - Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 2315/96 (PB L 314 van 4.12.1996, blz. 1).

TITEL VI - ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 31

Wanneer, voor een of meer van de in artikel 1 bedoelde producten, op de markt van de Gemeenschap zodanige prijsverhogingen en bevoorradingsproblemen worden vastgesteld dat sommige doeleinden van artikel 39 van het Verdrag in gevaar dreigen te komen, en de mogelijkheid bestaat dat deze situatie aanhoudt, kunnen de nodige maatregelen ter verhelping daarvan worden genomen overeenkomstig de procedure van artikel 38.

Artikel 32

Behoudens andersluidende bepalingen in deze verordening, vastgesteld op grond van de artikelen 42 en 43 van het Verdrag, zijn de artikelen 92, 93 en 94 van het Verdrag van toepassing op de productie van en de handel in de in artikel 1 bedoelde producten.

Artikel 33

Onverminderd andere communautaire bepalingen, treffen de lidstaten de nodige maatregelen om alle vissersvaartuigen die onder de vlag van één van de lidstaten varen, gelijke voorwaarden te verzekeren ten aanzien van de toegang tot de havens en het gebruik van de inrichtingen waar de producten in eerste aanleg worden verhandeld, alsmede ten aanzien van de toegang tot alle uitrustingen en alle technische installaties die daartoe behoren.

Artikel 34

1. De lidstaten en de Commissie verstrekken elkaar de voor de toepassing van deze verordening benodigde gegevens; zij zetten daartoe de nodige communicatie- en gegevensuitwisselingssystemen op, zorgen ervoor dat deze operationeel worden gehouden en nemen de eraan verbonden kosten voor hun rekening.

De in de eerste alinea bedoelde systemen worden gedeeltelijk uit de Gemeenschapsbegroting gefinancierd.

2. De bepalingen ter uitvoering van dit artikel, onder meer wat betreft de uitgaven die ten laste van de Gemeenschapsbegroting komen, worden vastgesteld volgens de procedure van artikel 38.

Artikel 35

1. De uitgaven in verband met de toekenning van de bij deze verordening voorziene betalingen worden beschouwd als uitgaven in verband met de interventiemaatregelen in de zin van artikel 2, lid 2, van Verordening (EG) nr. ..... van de Raad van ..... betreffende de financiering van het gemeenschappelijk landbouwbeleid (19).

(19) PB L

2. De in lid 1 bedoelde uitgaven voor producten uit een bestand of een groep bestanden mogen slechts worden gefinancierd binnen de grens van de hoeveelheden die in voorkomend geval aan de betrokken lidstaat zijn toegewezen op basis van het totale vangstvolume dat voor dat bestand of die groep bestanden is toegestaan.

3. De bepalingen ter uitvoering van dit artikel worden vastgesteld volgens de procedure van artikel 38.

Artikel 36

De lidstaten nemen de nodige maatregelen om te verzekeren dat de bepalingen van deze verordening worden nageleefd en om fraude te voorkomen en te bestrijden; te dien einde:

_ voeren zij systematisch controles uit bij de begunstigden van de financiële steun;

_ wanneer steekproefcontroles aangewezen zijn, zorgen zij er door middel van een risicoanalyse voor, dat de controles door hun aard en frequentie aangepast zijn aan de te controleren maatregel, representatief zijn voor hun gehele grondgebied en in verhouding staan tot de omvang van de verkochte of met het oog op verkoop opgeslagen producten.

Artikel 37

Er wordt een Comité van beheer voor visserijproducten ingesteld, hierna 'Comité' genoemd, dat is samengesteld uit vertegenwoordigers van de lidstaten en wordt voorgezeten door de vertegenwoordiger van de Commissie.

Artikel 38

In de gevallen waarin naar de in dit artikel omschreven procedure wordt verwezen, leidt de voorzitter deze procedure bij het Comité in, hetzij op eigen initiatief, hetzij op verzoek van de vertegenwoordiger van een lidstaat.

De vertegenwoordiger van de Commissie legt het comité een ontwerp voor van de te nemen maatregelen. Het Comité brengt advies uit over dit ontwerp binnen een termijn die de voorzitter kan vaststellen naar gelang van de urgentie van de materie. Het Comité spreekt zich uit met de meerderheid van stemmen die in artikel 148, lid 2, van het Verdrag is voorgeschreven voor de aanneming van de besluiten die de Raad op voorstel van de Commissie dient te nemen. Bij de stemming in het Comité worden de stemmen van de vertegenwoordigers van de lidstaten gewogen overeenkomstig genoemd artikel. De voorzitter neemt niet aan de stemming deel.

De Commissie stelt maatregelen vast die onmiddellijk van toepassing zijn. Indien deze maatregelen echter niet in overeenstemming zijn met het advies dat het Comité heeft uitgebracht, worden zij onverwijld door de Commissie ter kennis van de Raad gebracht. In dat geval kan de Commissie de toepassing van de maatregelen waartoe zij heeft besloten voor ten hoogste één maand na deze kennisgeving uitstellen.

De Raad kan binnen de in de voorgaande alinea genoemde termijn met gekwalificeerde meerderheid van stemmen een andersluidend besluit nemen.

Artikel 39

Het Comité kan elk ander vraagstuk onderzoeken dat door zijn voorzitter, hetzij op diens initiatief, hetzij op verzoek van de vertegenwoordiger van een lidstaat, aan de orde wordt gesteld.

Artikel 40

Deze verordening moet zodanig worden toegepast dat tevens op passende wijze rekening wordt gehouden met de in de artikelen 39 en 110 van het Verdrag gestelde doeleinden.

Artikel 41

De Commissie dient uiterlijk op 31 december 2005 bij de Raad en het Parlement een evaluatieverslag in over de bij de uitvoering van deze verordening geboekte resultaten, eventueel vergezeld van passende voorstellen die gebaseerd worden op een analyse van het effect en de doeltreffendheid van de verordening.

Artikel 42

1. De Verordeningen (EEG) nr. 3759/92, (EEG) nr. 105/76 en (EEG) nr. 1772/82 worden ingetrokken, met ingang van 1 januari 2001.

2. Verwijzingen naar de ingetrokken Verordening (EEG) nr. 3759/92 gelden als verwijzingen naar de onderhavige verordening en worden gelezen volgens de in bijlage VII opgenomen concordantietabel.

Artikel 43

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen.

Zij is van toepassing met ingang van 1 januari 2001.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.