Artikelen bij COM(2001)248-2 - Uitbreiding van de werking van Besluit tot vaststelling van een actieprogramma inzake opleiding, uitwisselingen en bijstand voor de bescherming van de euro tegen valsemunterij (programma "PERICLES") tot de lidstaten die de euro niet als munteenheid hebben aangenomen

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.


Artikel 1 - Vaststelling van het programma

1. Bij dit besluit wordt een communautair actieprogramma ter ondersteuning en aanvulling van de acties van de lidstaten op het gebied van de valsemunterij, in het bijzonder wat betreft de bescherming van de euro, vastgesteld.

2. De naam van het programma is PERICLES. Het geldt voor de periode 1 januari 2002 - 31 december 2005.

3. Het programma wordt uitgevoerd en geëvalueerd overeenkomstig het bepaalde in de artikelen 5 en 8.

Artikel 2 - Doelstellingen van het programma

Het communautaire programma beoogt door de verschillende in artikel 3 bedoelde maatregelen de euro tegen valsemunterij te beschermen. Rekening is gehouden met de grensoverschrijdende en multidisciplinaire aspecten. In de eerste plaats wordt gestreefd naar convergentie van de inhoud van de acties teneinde, uitgaande van beraad over de beste praktijken, een equivalente graad van bescherming te bereiken met inachtneming van de bijzondere tradities van elke lidstaat.

De doelstellingen zijn met name:

- bewustmaking van de betrokken personeelsleden van de communautaire dimensie van de nieuwe munt (zowel reservemunt als internationaal betaalmiddel);

- als katalysator te werken om, door allerhande acties, zoals stages, workshops of deelname van bepaalde personen aan de nationale opleidingsacties en uitwisseling van personeelsleden, de betrokken structuren en personeelsleden dichter bij elkaar te brengen, een klimaat van wederzijds vertrouwen te creëren en voldoende wederzijdse kennis in de hand te werken, met name van de actiemethoden en de moeilijkheden;

- convergentie van de werkzaamheden van de opleiders, met inachtneming van de nationale operationele strategieën;

- vulgarisatie, in het bijzonder van de communautaire en de internationale wetgeving en instrumenten.

Artikel 3 - Maatregelen

1. De inhoud van de opleiding en de operationele ondersteuning, samengesteld volgens een multidisciplinaire en grensoverschrijdende aanpak, omvat naast de beveiligingsvraagstukken de uitwisseling van informatie, met name strategische informatie, en de technische en wetenschappelijke bijstand.

2a) De inhoud van de opleiding op communautair niveau omvat met name: de uitwisseling van informatie, met name strategische informatie, de werking van de databanken, het gebruik van opsporingsinstrumenten, met name met behulp van computertoepassingen, de wetenschappelijke bijstand (in het bijzonder wetenschappelijke databanken en technologische bewaking/follow-up van nieuwigheden), de werking van de waarschuwingssystemen, de daarmee verband houdende vraagstukken, zoals de draagwijdte van de mededelingsplicht, de bescherming van persoonsgegevens, de verschillende aspecten van de samenwerking, de bescherming van de euro buiten de Unie, en de onderzoeksactiviteiten of de terbeschikkingstelling van gespecialiseerde operationele deskundigheid.

2b) Dit opleidingsbeleid krijgt vorm door verschillende maatregelen, met name: de organisatie van workshops, ontmoetingen en studiedagen, en een gericht beleid van stages en uitwisseling van personeel.

3. De technische, wetenschappelijke en operationele bijstand heeft betrekking op alle maatregelen om op Europees niveau leermiddelen te creëren (verzameling van de wetgeving van de Europese Unie, informatiebulletin, praktische handleidingen, glossaria en lexicons, bibliotheken van gegevens, met name inzake wetenschappelijke bijstand, technologische bewaking) of ondersteunende computertoepassingen (software...), maar ook op studies met een multidisciplinair en grensoverschrijdend karakter, alsmede de ontwikkeling van nieuwe instrumenten en methoden voor de ondersteuning van de opsporingsactiviteiten op Europees vlak.

Artikel 4 - Toegang tot het programma

1. Doelgroep

De doelgroep van de acties bestaat uit:

- de diensten (politie, douane, administratie van financiën en van de Schatkist...) die bevoegd zijn voor de opsporing en bestrijding van namaak;

- het personeel van de inlichtingendiensten;

- de vertegenwoordigers van de nationale centrale banken, de Munten en zelfs de handelsbanken (met name wat betreft de verplichtingen van de financiële entiteiten);

- de gespecialiseerde magistraten en juristen;

- alle andere betrokken instanties of beroepsgroepen (kamers van koophandel of andere structuren die contact hebben met ambachtslui en handelaren, vervoerders...).


2. Bijdragen en deskundigheid

Met het oog op het bereiken van de doelstellingen van het communautaire programma wordt, met hun respectieve deskundigheid, een bijdrage geleverd door:

- het ESCB , te weten de nationale centrale banken en de ECB, in het bijzonder wat betreft de technische databank (CSM);

Europees Stelsel van Centrale Banken.

- de NAC's/NACM's ;

Nationale Analysecentra (voor de bankbiljetten) en Nationale Analysecentra voor munten.

- het ETWC en de nationale Munten;

Het Europees Technisch en Wetenschappelijk Centrum, voorlopig ondergebracht bij de Munt van Parijs.

- de Commissie, Europol en Interpol;

- de nationale centra voor de bestrijding van valsemunterij als bedoeld in artikel 12 van het Verdrag van Genève;

- de gespecialiseerde structuren, bijvoorbeeld inzake reprografie- en legaliseringstechniek, drukkers en graveurs;

- alle andere organen met een bijzondere deskundigheid, eventueel ook in derde landen en met name in de kandidaat-lidstaten.

Artikel 5 - Coherentie en complementariteit

1. Dit programma wordt gecoördineerd en ten uitvoer gelegd in nauwe samenwerking tussen de Commissie en de lidstaten.

2. Bij de coördinatie wordt rekening gehouden met de acties die door andere instanties, met name de ECB en Europol, worden ondernomen.

Artikel 6 - Internationale samenwerking

Al naar de verspreiding van de chartale euro, de operationele behoeften, de evaluatie van de bedreiging en de analyse van de risico's, en wanneer de overeenkomsten en procedures het toestaan, staat het programma open voor:

- de geassocieerde landen van Midden- en Oost-Europa (LMOE);

- Cyprus, Malta, Turkije en de leden van de EVA, mits aanvullende kredieten worden uitgetrokken, overeenkomstig de met die landen overeen te komen procedures;

- andere derde landen, met een financiële participatie.

Artikel 7 - Financiële bepalingen

1. De in artikel 3, lid 2, sub b), bedoelde workshops, ontmoetingen en studiedagen kunnen met andere instanties, zoals Europol, Interpol of de ECB, worden georganiseerd, voor zover de uitgaven ervan evenredig worden verdeeld of die andere instanties ten minste een belangrijke bijdrage in natura leveren. Iedere instantie draagt hoe dan ook de reis- en verblijfkosten van haar deelnemers.

Indien deze activiteiten niet met andere instanties worden georganiseerd, zijn de volgende kosten voor rekening van de Gemeenschap:

- de reis- en verblijfkosten van de personeelsleden die in een andere lidstaat deelnemen aan de workshops, ontmoetingen en studiedagen, alsook de algemene kosten van de organisatie van deze activiteiten;

- de publicatie- en vertaalkosten van de bij deze activiteiten gebruikte leermiddelen;

en de volgende kosten voor rekening van de lidstaten:

- de kosten van de scholing en bijscholing van hun personeel, met name die van de technische opleiding;

- bepaalde logistieke kosten van de workshops, ontmoetingen en studiedagen die op hun grondgebied met financiële steun van de Gemeenschap worden georganiseerd (binnenlandse verplaatsingen, terbeschikkingstelling van zalen en/of tolkdiensten...).

2. Uitwisseling van personeel

De Commissie neemt de kosten op zich van de deelname van personeelsleden van een lidstaat aan de in artikel 3, lid 2, sub b), bedoelde stages of uitwisselingen als die in het kader van de in artikel 2 bedoelde doelstellingen passen.

De lidstaten nemen de kosten op zich van de deelname van hun personeelsleden aan stages of uitwisselingen die buiten deze doelstellingen vallen.

3. Bijstand

De Commissie financiert tot 70% de in artikel 3, lid 3, bedoelde operationale steun, met name:

- de ontwerp- en samenstellingskosten van de leermiddelen en de computertoepassingen of technische instrumenten die van belang zijn op Europees vlak;

- de kosten van studies, met name van vergelijkend recht, over het thema bescherming van de euro tegen valsemunterij.

Wanneer het initiatief door de Commissie wordt genomen, kunnen dergelijke operationele steunmaatregelen uitzonderlijk tot 100% worden gefinancierd.

De lidstaten dragen alle kosten van de niet-communautaire elementen van deze leermiddelen en computertoepassingen, alsmede de kosten van de verspreiding van de medegefinancierde leermiddelen en de werkingskosten van de medegefinancierde computertoepassingen die op hun grondgebied zijn geïnstalleerd.

4. Externe beschermingsmaatregelen

Met inachtneming van het bepaalde in artikel 6 kan de Commissie naast de deelname van personeel uit derde landen aan de in lid 3 bedoelde workshops, ontmoetingen en studiedagen opleidingsacties op het grondgebied van een derde land en operationele steunmaatregelen in derde landen tot 70% financieren.

Artikel 8 - Uitvoering, follow-up en evaluatie

1. Acties in het kader van het programma kunnen worden voorgesteld door de lidstaten of de Commissie; worden aangehouden acties die het meest stroken met de in artikel 2 genoemde doelstellingen. De Commissie is verantwoordelijk voor het beheer en de uitvoering van het programma in samenwerking met de lidstaten, die haar per jaar maximaal een project inzake opleiding (workshops, ontmoetingen en studiedagen als bedoeld in artikel 3, lid 2, sub b)) voorstellen, ongeacht eventuele bijkomende projecten inzake stages en uitwisselingen of bijstand.

Met het oog op de uitvoering van het programma evalueert en selecteert de Commissie de door de lidstaten ingediende projecten, evenals de projecten die uit haar initiatief voortvloeien, aan de hand van de volgende criteria:

- overeenstemming met de doelstellingen van het programma;

- de Europese dimensie, met inbegrip van het aspect samenwerking met, met name, Europol en de ECB;

- complementariteit met andere voltooide, lopende of nog uit te voeren projecten;

- vermogen van de organisator om het project uit te voeren;

- hoedanigheid van het project;

- hoogte van de gevraagde subsidie en afstemming ervan op de verwachte resultaten;

- invloed van de verwachte resultaten op de doelstellingen van het programma.


2. De begunstigden van de aangehouden projecten dienen een jaarverslag in bij de Commissie.

3. Na voltooiing van de projecten evalueert de Commissie de wijze waarop zij werden uitgevoerd en de invloed ervan, teneinde te bepalen of de aanvankelijk gestelde doelstellingen zijn bereikt.

4. Uiterlijk op 31 december 2004 dient de Commissie bij het Europees Parlement en de Raad een extern evaluatieverslag over de deugdelijkheid, de doeltreffendheid en de uitwerking van het programma in.

5. Na de uitvoering van het programma en uiterlijk op 30 juni 2006 dient de Commissie bij het Europees Parlement en de Raad een gedetailleerd verslag in over de uitvoering en de resultaten van het programma, en met name over de toegevoegde waarde van de financiële bijstand van de Gemeenschap.

Bovendien zal de Commissie uiterlijk op 30 juni 2005 een mededeling over de wenselijkheid om dit programma voort te zetten en aan te passen, vergezeld van een passend voorstel, uitbrengen.

Artikel 9 - Inwerkingtreding

Dit besluit treedt in werking op de dag van zijn bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen.

Het is van toepassing met ingang van 1 januari 2002.