Artikelen bij COM(2002)727 - Vaststelling, voor 2003, van de vangstmogelijkheden voor sommige visbestanden en groepen visbestanden welke in de wateren van de EG en, voor vaartuigen van de EG, in andere wateren met vangstbeperkingen van toepassing zijn, en tot vaststelling van de bij de visserij in acht te nemen voorschriften

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.


HOOFDSTUK I - Toepassingsgebied en definities

Artikel 1

1. In deze verordening worden voor bepaalde visbestanden en groepen visbestanden voor het jaar 2003 de vangstmogelijkheden en de bij de visserij in acht te nemen bijzondere voorschriften vastgesteld die

a) voor vaartuigen die de vlag voeren van en geregistreerd staan in een lidstaat, hierna 'vaartuigen van de Gemeenschap' of 'EG-vaartuigen' te noemen, gelden in zones met vangstbeperkingen, en

b) voor vaartuigen die de vlag voeren van en geregistreerd staan in een derde land, hierna 'vaartuigen van derde landen' te noemen, gelden in wateren onder de soevereiniteit of de jurisdictie van de lidstaten, hierna 'Gemeenschapswateren' of 'EG-wateren' te noemen.

Voor bepaalde Antarctische bestanden worden echter vangstmogelijkheden vastgesteld voor de in bijlage IG vermelde periode.

2. Voor de toepassing van deze verordening wordt onder 'vangstmogelijkheden' verstaan:

a) "TAC's" of het aantal vaartuigen waarvoor visvergunningen zijn toegekend en/of de geldigheidsduur daarvan,

b) delen van de TAC's die aan de Gemeenschap zijn toegekend,

c) aan de Gemeenschap in de wateren van derde landen toegewezen quota,

d) een verdeling van de onder b) en c) bedoelde vangstmogelijkheden van de Gemeenschap over de lidstaten in de vorm van quota,

e) aan derde landen in Gemeenschapswateren toegewezen quota.

Artikel 2

1. De afbakening van de zones van ICES , CECAF (Centraal-Oostelijke Atlantische Oceaan of FAO-gebied 34), NAFO en CCAMLR is die van respectievelijk Verordening (EEG) nr. 3880/91 van de Raad van 17 december 1991 inzake de verstrekking van statistieken van de nominale vangsten van lidstaten die in het noordoostelijke gedeelte van de Atlantische Oceaan vissen , Verordening (EG) nr. 2597/95 van de Raad van 23 oktober 1995 inzake de verstrekking van statistieken van de nominale vangsten van lidstaten in bepaalde gebieden buiten de Noordatlantische Oceaan , Verordening (EG) nr. 2018/93 van de Raad van 30 juni 1993 inzake de indiening van statistieken van de vangsten en de visserijactiviteit van de lidstaten die in het noordwestelijk deel van de Atlantische Oceaan vissen en Verordening (EG) nr. 66/98 van de Raad.

Internationale Raad voor het Onderzoek van de Zee.

Comité voor de Visserij in het zuidoosten van de Atlantische Oceaan.

Visserijorganisatie voor het noordwestelijk deel van de Atlantische Oceaan.

Verdrag voor de instandhouding van de levende rijkdommen in de Antarctische Wateren.

PB L 365 van 31.12.1991, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1637/2001 van de Commissie (PB L 222 van 17.8.2001, blz. 20).

PB L 270 van 13.11.1995, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1638/2001 van de Commissie (PB L 222 van 17.8.2001, blz. 29).

PB L 28.7.1993, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1636/2001 van de Commissie (PB L 222 van 17.8.2001, blz. 1).

2. In deze verordening wordt verstaan onder:

a) 'internationale wateren': wateren die niet onder de soevereiniteit of jurisdictie van enige staat vallen;

b) 'het gereglementeerde gebied van de NAFO': het deel van het onder het NAFO-verdrag vallende gebied waarover de kuststaten geen soevereiniteitsrechten of jurisdictie uitoefenen;

c) het 'Skagerrak': het gebied dat in het westen wordt begrensd door een lijn van de vuurtoren van Hanstholm naar die van Lindesnes, en in het zuiden door een lijn van de vuurtoren van Skagen naar die van Tistlarna en vandaar naar het dichtstbij gelegen punt op de Zweedse kust;

d) het 'Kattegat': het gebied dat in het noorden wordt begrensd door een lijn van de vuurtoren van Skagen naar die van Tistlarna en vandaar naar het dichtstbij gelegen punt op de Zweedse kust, en in het zuiden door een lijn van Kaap Hasenøre naar Kaap Gniben, van Korshage naar Spodsbjerg en van Kaap Gilbjerg naar Kullen;

e) 'de Noordzee': ICES-deelgebied IV en het gedeelte van ICES-sector IIIa dat geen deel uitmaakt van het Skagerrak zoals omschreven onder c);

f) 'Management Unit 3': de ICES-deelsectoren 30 en 31 en het gedeelte van deelsector 29 benoorden 59° 00' NB.

HOOFDSTUK II - Vangstmogelijkheden en visserijvoorschriften voor vaartuigen van de Gemeenschap

Artikel 3

1. De vangstmogelijkheden voor vaartuigen van de Gemeenschap in Gemeenschapswateren of in bepaalde wateren buiten de Gemeenschap worden vastgesteld zoals aangegeven in de bijlagen I en II.

2. Vaartuigen van de Gemeenschap mogen, met inachtneming van de in bijlage I vastgestelde quota en de in de artikelen 7 en 12 vastgestelde voorschriften, vissen in de wateren die onder de visserijjurisdictie vallen van de Faeröer, Groenland, IJsland, Estland, Letland, Litouwen, Noorwegen en de visserijzone rond Jan Mayen, Polen en de Russische Federatie.

3. Het uit hoofde van de visserijovereenkomsten tussen de Europese Gemeenschap en de de Republiek Estland, Republiek Letland en de Republiek Litouwen te betalen bedragen, zijn voor 2003:

Land // Financiële bijdrage

Estland // EUR 314 600

Letland // EUR 203 560

Litouwen // EUR 401 522

Die bijdrage dient te worden gestort op de rekeningen die door de autoriteiten van de betrokken landen worden aangewezen.

Artikel 4

De vangstmogelijkheden worden over de lidstaten verdeeld onverminderd:

1. het ruilen van quota op grond van artikel 9, lid 1, van Verordening (EEG) nr. 3760/92,

2. nieuwe toewijzingen op grond van artikel 21, lid 4, artikel 23, lid 1, en artikel 32, lid 2, van Verordening (EEG) nr. 2847/93,

3. het aanvoeren van extra hoeveelheden op grond van artikel 3 van Verordening (EG) nr. 847/96,

4. het overdragen van hoeveelheden op grond van artikel 4 van Verordening (EG) nr. 847/96,

5. verminderingen of kortingen op grond van artikel 5 van Verordening (EG) nr. 847/96.

Artikel 5 - Flexibiliteit

De bestanden waarvoor een bij wijze van voorzorgsmaatregel vastgestelde of een analytische TAC geldt, de bestanden waarop flexibiliteit volgens de artikelen 3 en 4 van Verordening (EG) nr. 847/96 niet van toepassing is en de bestanden waarop de in artikel 5, lid 2, van de voornoemde verordening bedoelde kortingen van toepassing zijn, worden voor 2003 vastgesteld zoals bepaald in bijlage III.

Artikel 6 - Aanvoervoorwaarden voor vangsten en bijvangsten

1. Vis van bestanden waarvoor vangstmogelijkheden zijn vastgesteld, mag slechts aan boord worden gehouden of aangevoerd mits:

i) die vis gevangen is met vaartuigen van een lidstaat die of een derde land dat een quotum heeft en zijn quotum niet heeft opgebruikt, of

ii) het Gemeenschapsaandeel in de TAC, wanneer het niet in de vorm van quota over de lidstaten is verdeeld, niet is opgebruikt, of

iii) de vangsten die uit verschillende soorten bestaan, uitgezonderd haring- en makreelvangsten, overeenkomstig artikel 4 van Verordening (EG) nr. 850/98 met netten met een maaswijdte van minder dan 32 mm zijn gedaan en noch aan boord, noch bij aanvoer zijn gesorteerd, of

iv) wat haring betreft, de vangsten voldoen aan het bepaalde in artikel 2 van Verordening (EG) nr. 1434/98 van de Raad van 29 juni 1998 tot vaststelling van de voorwaarden waarop haring mag worden aangevoerd voor andere industriële doeleinden dan rechtstreekse menselijke consumptie , of

PB L 191 van 7.7.1998, blz. 10.

v) het aandeel van makreel in de gemengde vangsten van makreel en horsmakreel of sardines niet meer dan 10 % van het totale gewicht aan makreel, horsmakreel en sardines aan boord bedraagt, en de vangsten niet gesorteerd zijn, of

vi) het gaat om vangsten voor wetenschappelijk onderzoek op grond van Verordening (EG) nr. 850/98.

Alle aangevoerde hoeveelheden worden in mindering gebracht op het betrokken quotum of, wanneer het aandeel van de Gemeenschap niet in de vorm van quota over de lidstaten is verdeeld, op het Gemeenschapsaandeel, met uitzondering van vangsten bedoeld onder iii), iv), v) en vi).

2. Ongeacht het bepaalde in lid 1 is het, wanneer een van de in bijlage II vastgestelde vangstmogelijkheden is opgebruikt, voor vissersvaartuigen die vissen in de zone waarvoor de betreffende vangstbeperkingen gelden, verboden om ongesorteerde vangsten aan te voeren die ook haring bevatten.

3. Het percentage en de bestemming van de bijvangsten worden bepaald overeenkomstig artikel 4 van Verordening (EEG) nr. 850/98.

Artikel 7 - Toegangsbeperkingen

1. Het is vaartuigen van de Gemeenschap verboden in het Skagerrak binnen een zone van 12 zeemijl vanaf de basislijnen van Noorwegen te vissen. Vaartuigen die de vlag van Denemarken of Zweden voeren, mogen evenwel tot 4 mijl vanaf de basislijnen van Noorwegen vissen.

2. Vaartuigen van de Gemeenschap mogen in de wateren onder jurisdictie van IJsland uitsluitend vissen in het gebied dat binnen de volgende met rechte lijnen met elkaar verbonden coördinaten valt:

Zuidwestelijk Gebied

1. 63°12' NB en 23°05' WL via 62°00' NB en 26°00' WL

2. 62°58' NB en 22°25' WL

3. 63°06' NB en 21°30' WL

4. 63°03' NB en 21°00' WL en vervolgens 180°00' rechtwijzend zuid;

Zuidoostelijk Gebied

1. 63°14' NB en 10°40' WL

2. 63°14' NB en 11°23' WL

3. 63°35' NB en 12°21' WL

4. 64°00' NB en 12°30' WL

5. 63°53' NB en 13°30' WL

6. 63°36'NB en 14°30'WL

7. 63°10' NB en 17°00' WL en vervolgens 180°00' rechtwijzend zuid.

Artikel 8 - Bijzondere voorschriften voor Noordzeeharing

De in bijlage IV vastgestelde maatregelen gelden voor de vangst, het sorteren en het aanvoeren van haring uit de Noordzee, het Skagerrak en het Kattegat.

Artikel 9 - Overige technische en controlemaatregelen

De in bijlage V vastgestelde technische maatregelen gelden in het jaar 2003 naast die van de Verordeningen (EG) nr. 850/98, (EG) nr. 88/98, (EG) nr. 1626/94 en (EG) nr. 973/2001.

HOOFDSTUK III - Vangstmogelijkheden en visserijvoorschriften voor vaartuigen van derde landen

Artikel 10

Vaartuigen die de vlag voeren van Barbados, Estland, Guyana, Japan, Zuid-Korea, Letland, Litouwen, Noorwegen, Polen, de Russische Federatie, Suriname, Trinidad en Tobago en Venezuela, alsook vaartuigen die in de Faeröer geregistreerd staan, mogen, met inachtneming van de in bijlage I vastgestelde quota en de in de artikelen 11 en 13 vastgestelde voorschriften, in de Gemeenschapswateren vissen.

Artikel 11

Onverminderd de in de Gemeenschapswetgeving opgenomen toegangsbeperkingen, mogen vaartuigen die de vlag voeren van:

i) Noorwegen of die geregistreerd zijn op de Faeröer, slechts vissen in de delen van de 200-mijlszone buiten 12 zeemijl vanaf de basislijnen van de lidstaten in de Noordzee, het Kattegat, de Oostzee en de Atlantische Oceaan benoorden 43°00' noorderbreedte; vaartuigen die de vlag voeren van Noorwegen mogen in het Skagerrak vissen buiten 4 zeemijl vanaf de basislijnen van Denemarken en Zweden;

ii) Estland, Letland en Litouwen, slechts vissen in de delen van de 200-mijlszone buiten 12 zeemijl vanaf de basislijnen van de lidstaten in de Oostzee bezuiden 59°30' noorderbreedte;

iii) Polen en de Russische Federatie, slechts vissen in de delen van de 200-mijlszone buiten 12 zeemijl vanaf de basislijnen van Zweden in de Oostzee bezuiden 59°30' noorderbreedte;

iv) Barbados, Guyana, Suriname, Trinidad en Tobago, Japan, Zuid-Korea en Venezuela slechts vissen in de delen van de 200-mijlszone buiten 12 zeemijl vanaf de basislijnen van het Franse department Guyana.

HOOFDSTUK IV - Vergunningsvoorschriften voor vaartuigen van de Gemeenschap

Artikel 12

1. Onverminderd de algemene bepalingen inzake visvergunningen en speciale visdocumenten van Verordening (EG) nr. 1627/94, mag in de wateren van derde landen slechts worden gevist op grond van een vergunning die door de autoriteiten van het betrokken derde land is uitgereikt. Deze bepaling geldt bij de visserij in de Noorse wateren in de Noordzee evenwel niet voor:

a) vaartuigen van 200 GT of minder,

b) vaartuigen die op andere soorten dan makreel vissen en waarvan de vangsten voor menselijke consumptie bestemd zijn,

c) vaartuigen van Zweden die traditioneel in het betrokken gebied vissen.

2. Het maximumaantal vergunningen en de vergunningsvoorwaarden worden vastgesteld zoals in bijlage VI is aangegeven. Vergunningsaanvragen dienen, met vermelding van de visserijtak en de naam en kenmerken van de vaartuigen waarop de aanvragen betrekking hebben, door de autoriteiten van de lidstaten aan de Commissie te worden gericht. De Commissie stuurt de aanvragen door naar de autoriteiten van het betrokken derde land.

3. De vaartuigen van de Gemeenschap houden zich aan de instandhoudings- en controlemaatregelen en alle andere voorschriften welke van toepassing zijn in de zone waar zij actief zijn.

4. Vaartuigen van de Gemeenschap die vergunning hebben om in de wateren van de Faeröer gericht te vissen, mogen een andere tak van gerichte visserij uitoefenen mits zij de autoriteiten van de Faeröer tevoren kennis geven van deze wijziging.

HOOFDSTUK V - Vergunningsvoorschriften voor vaartuigen van derde landen

Artikel 13

1. Ongeacht artikel 28ter van Verordening (EG) nr. 2847/93 hoeven Noorse vaartuigen van minder dan 200 GT niet in het bezit te zijn van een visvergunning en een speciaal visdocument.

2. Aanvragen van de autoriteiten van derde landen aan de Commissie voor vergunningen en speciale visdocumenten dienen de volgende gegevens te bevatten:

a) naam van het vaartuig;

b) registratienummer;

c) op het vaartuig aangebrachte identificatieletters en -nummers;

d) haven van registratie;

e) naam en adres van de eigenaar of huurder;

f) brutotonnage (GT) en lengte over alles;

g) motorvermogen;

h) oproepnummer en radiofrequentie;

i) vismethode waarvan gebruik zal worden gemaakt;

j) gebied waarin gevist zal worden;

k) vissoorten waarop gevist zal worden;

l) periode waarvoor de vergunning wordt aangevraagd.

3. De vergunning en het speciale visdocument dienen aan boord te zijn. Vaartuigen die op de Faeröer geregistreerd staan, hoeven de vergunning niet aan boord te hebben.

4. Visvergunningen voor de wateren van het Franse departement Guyana worden slechts afgegeven als de eigenaar van het betrokken vaartuig zich ertoe verbindt om een waarnemer aan boord van zijn vaartuig toe te laten als de Commissie daarom verzoekt.

5. Het aantal vergunningen en de vergunningsvoorwaarden worden vastgesteld zoals in bijlage VI, deel II, is aangegeven.

6. Vaartuigen van derde landen die op 31 december 2002 mogen vissen, mogen hun activiteiten in het begin van het jaar 2003 voortzetten totdat de lijsten van vaartuigen met vergunning aan de Commissie zijn voorgelegd en door haar zijn goedgekeurd.

7. Vergunningen en speciale visdocumenten kunnen worden ingetrokken met het oog op de afgifte van nieuwe vergunningen en speciale visdocumenten. Dergelijke intrekkingen worden van kracht op de dag vóór de datum van afgifte van de nieuwe vergunning of het nieuwe speciale visdocument door de Commissie. De nieuwe vergunningen en speciale visdocumenten treden in werking op de dag waarop zij worden afgegeven.

8. Vergunningen en speciale visdocumenten worden vóór de datum waarop zij aflopen geheel of gedeeltelijk ingetrokken als de in bijlage I voor het betrokken bestand vastgestelde quota zijn opgebruikt.

9. Vergunningen en speciale visdocumenten worden ingetrokken als niet wordt voldaan aan de in deze verordening vastgestelde verplichtingen.

10. Voor vaartuigen die de in deze verordening vastgestelde verplichtingen niet zijn nagekomen, worden gedurende een periode van ten hoogste twaalf maanden geen vergunningen en speciale visdocumenten afgegeven.

11. De Commissie stelt de autoriteiten van het betrokken derde land in kennis van de naam en de kenmerken van de vaartuigen die naar aanleiding van een overtreding van de voorschriften met ingang van de volgende maand niet meer in de Gemeenschapswateren mogen vissen.

Artikel 14

1. Vaartuigen van derde landen houden zich in de zone waar zij actief zijn aan de instandhoudings- en controlemaatregelen en alle andere voorschriften die daar voor vaartuigen van de Gemeenschap gelden, met inbegrip van de bepalingen van de Verordeningen (EEG) nr. 2847/93, (EG) nr. 1627/94, (EG) nr. 88/98, (EG) nr. 850/98, en Verordening (EEG) nr. 1381/87 van de Commissie van 20 mei 1987 inzake uitvoeringsbepalingen met betrekking tot kentekens voor vissersvaartuigen en met betrekking tot documenten aan boord van die vaartuigen .

PB L 132 van 21.5.1987, blz. 9.

2. Kapiteins van vaartuigen met een vergunning om in de wateren van het Franse departement Guyana te vissen op vis of tonijn, moeten na iedere visreis bij aanvoer van de vangst bij de Franse autoriteiten een aangifte indienen voor de juistheid waarvan alleen de kapitein verantwoordelijk is en waarin de hoeveelheden garnaal worden opgegeven die sinds de laatste aangifte gevangen en aan boord gehouden zijn. Voor deze aangifte wordt een formulier gebruikt van het model in bijlage VI, deel III.

De Franse autoriteiten nemen de nodige maatregelen om de juistheid van de aangiften te controleren, met name door ze te vergelijken met het in lid 3 genoemde logboek. Na controle wordt de aangifte door de bevoegde beambte ondertekend.

De Franse autoriteiten zenden de Commissie vóór het einde van iedere maand alle aangiften met betrekking tot de vorige maand.

3. De in lid 1 bedoelde vaartuigen dienen een logboek bij te houden waarin de in bijlage VII, deel I, genoemde gegevens moeten worden opgenomen.

Vaartuigen die vissen in de wateren van het Franse departement Guyana moeten echter een logboek bijhouden van het model in bijlage VII, deel II. Binnen 30 dagen, te rekenen vanaf de laatste dag van elke visreis, moet een afschrift daarvan aan de Commissie worden toegezonden via de Franse autoriteiten.

4. Vaartuigen van derde landen, met uitzondering van die van Noorwegen die vissen in ICES-sector IIIa, dienen de Commissie de in bijlage VIII bepaalde gegevens mee te delen overeenkomstig de in die bijlage vastgestelde voorschriften.

Als de Commissie gedurende 1 maand geen mededeling ontvangt over een vaartuig met een visvergunning voor de wateren van het Franse departement Guyana, wordt de vergunning van dat vaartuig ingetrokken.

HOOFDSTUK VI - Bijzondere voorschriften voor vaartuigen van de Gemeenschap in gebieden die onder regionale visserijorganisaties vallen

Artikel 15 - NAFO-gebied - Communautaire visserijactiviteit

1. De lidstaten delen de Commissie uiterlijk 20 januari 2003 de lijst mee van alle hun vlag voerende en in de Gemeenschap geregistreerde vaartuigen die voornemens zijn te vissen in het gereglementeerde gebied van de NAFO. Daarna verstrekken zij dergelijke lijsten ten minste 30 dagen vóór het voorgenomen aanvangstijdstip van de betrokken visserijactiviteiten. Zij verstrekken voor die vaartuigen de volgende gegevens:

a) naam van het vaartuig;

b) het officiële door de bevoegde nationale instanties aan het vaartuig gegeven registratienummer;

c) de thuishaven van het vaartuig;

d) de naam van de eigenaar of de huurder van het vaartuig;

e) een verklaring waaruit blijkt dat de kapitein een exemplaar van de in het gereglementeerde gebied van de NAFO geldende voorschriften heeft ontvangen;

f) de belangrijkste soorten waarop met het vaartuig in het gereglementeerde gebied van de NAFO zal worden gevist;

g) de deelgebieden waar het vaartuig zal vissen.

2. Voor vaartuigen die tijdelijk de vlag van een lidstaat voeren (gecharterd vaartuig), verstrekken de lidstaten de volgende gegevens:

a) de datum met ingang waarvan het vaartuig de vlag van de lidstaat mag voeren;

b) de datum met ingang waarvan het vaartuig door de lidstaat is toegestaan in het gereglementeerde gebied van de NAFO te vissen;

c) de naam van de staat waar het vaartuig is geregistreerd of vroeger was geregistreerd en de datum met ingang waarvan het niet langer de vlag van die staat voert;

d) naam van het vaartuig;

e) het officiële, door de bevoegde nationale instanties aan het vaartuig toegekende registratienummer;

f) de thuishaven van het vaartuig na de overdracht;

g) de naam van de eigenaar of de huurder van het vaartuig;

h) een verklaring waaruit blijkt dat de kapitein een exemplaar van de in het gereglementeerde gebied van de NAFO geldende voorschriften heeft ontvangen;

i) de belangrijkste soorten waarop met het vaartuig in het gereglementeerde gebied van de NAFO zal worden gevist;

j) de deelgebieden waar het vaartuig zal vissen.

Artikel 16 - Visserij op zwarte heilbot

De lidstaten delen de visplannen voor hun vaartuigen voor de visserij op zwarte heilbot in het gereglementeerde gebied van de NAFO uiterlijk op 20 januari 2003, en daarna ten minste 30 dagen vóór het voorgenomen aanvangstijdstip van de betrokken visserijactiviteiten, aan de Commissie mee. In de visplannen wordt onder andere vermeld met welke vaartuigen op voornoemde soort zal worden gevist. Voorts wordt daarin de totale, te leveren visserij-inspanning opgegeven samen met het betrokken aan de meldende lidstaat toegewezen vangstquotum.

De lidstaten doen de Commissie uiterlijk op 31 december 2003 een verslag over de uitvoering van hun visplannen toekomen met onder meer een opgave van het aantal vaartuigen dat effectief aan de visserij heeft deelgenomen en het totale aantal visdagen.

Artikel 17 - Technische maatregelen in het gereglementeerde gebied van de NAFO

1. Maaswijdte van de netten

Bij de gerichte visserij op de in bijlage IX vermelde soorten mogen geen sleepnetten worden gebruikt met waar dan ook mazen van minder dan 130 mm. Bij de gerichte visserij op kortvinnige pijlinktvissen (Illex illecebrosus) mag de maaswijdte niet kleiner zijn dan 60 mm. Voor de gerichte visserij op roggen (Rajidae) wordt deze maaswijdte verhoogd tot ten minste 280 mm in de kuil en 220 mm in alle andere delen van het sleepnet.

Vaartuigen die op Noorse garnaal (Pandalus borealis) vissen moeten netten gebruiken met een maaswijdte van ten minste 40 mm.

2. Voorzieningen aan netten

Het is verboden andere dan de in dit lid vermelde voorzieningen aan netten aan te brengen die de mazen van het net versperren of waardoor de maaswijdte wordt verkleind.

Zeildoek, want of ander materiaal mag aan de onderzijde van de kuil van het net worden bevestigd om beschadiging te verminderen of te voorkomen. Sorteerroosters?

Er mogen voorzieningen aan de bovenzijde van de kuil worden bevestigd, mits de mazen van de kuil daardoor niet worden versperd. Alleen de in bijlage X vermelde bovennetbeschermers zijn toegestaan.

Vaartuigen die op Noorse garnaal (Pandalus borealis) vissen, gebruiken een sorteerrooster met een maximumafstand van 22mm tussen de staven.

3. Bijvangsten

De kapiteins van vissersvaartuigen mogen niet gericht vissen op soorten waarvoor bijvangstbeperkingen gelden. Er wordt aangenomen dat er gericht op een soort wordt gevist wanneer die soort in gewicht procentueel het grootste deel van de vangst van een trek uitmaakt.

Bijvangsten van de in bijlage I E vermelde soorten waarvoor de Gemeenschap geen quota heeft vastgesteld voor een deel van het gereglementeerde gebied van de NAFO en die in dit deel worden gevangen bij gerichte visserij op een soort, mogen voor elk van de soorten aan boord van het vaartuig niet meer bedragen dan 2 500 kg of 10% van het gewicht van de totale vangst aan boord als dat meer is. Bijvangsten van de in bijlage I E vermelde soorten in een deel van het gereglementeerde gebied van de NAFO waar gerichte visserij op bepaalde soorten verboden is, mogen echter niet meer bedragen dan respectievelijk 1 250 kg of 5%.

Als de totale hoeveelheden van soorten waarvoor bijvangstbeperkingen gelden, groter zijn dan de hierboven vastgestelde limieten, moet het vissersvaartuig onmiddellijk ten minste 5 zeemijl verder varen voordat een nieuwe trek wordt gedaan. Als bij een volgende trek de totale hoeveelheden van soorten waarvoor bijvangstbeperkingen gelden, groter zijn dan de genoemde limieten, moet het vissersvaartuig weer onmiddellijk ten minste 5 zeemijl verder varen ten opzichte van de plaats waar de vorige trekken zijn gedaan.

Vaartuigen die vissen op Noorse garnaal (Pandalus borealis) en waarvan de bijvangst van de vissoorten vermeld in bijlage I E in een trek meer dan 5 % van het totale gewicht uitmaakt, moeten onmiddellijk van visgebied veranderen (ten minste 5 zeemijl verder varen), teneinde verdere bijvangst van die vissoorten te vermijden.

Vangsten van garnaal worden niet gebruikt bij de berekening van het percentage van de bijvangst van bodemvis.

4. Minimummaat van de vissen

Vis uit het gereglementeerde gebied van de NAFO die niet de in bijlage XI vermelde minimummaat heeft, mag niet worden verwerkt of aan boord worden gehouden, noch worden overgeladen, aangevoerd, vervoerd, opgeslagen, verkocht, uitgestald of te koop aangeboden, maar moet onmiddellijk in zee worden teruggezet. Als de op bepaalde plaatsen gevangen hoeveelheid ondermaatse vis meer bedraagt dan 10% van de totale vangst, moet het visservaartuig ten minste vijf zeemijl verder varen alvorens verder te vissen. Als verwerkte vis van de soorten waarvoor in bijlage XI een minimummaat is vastgesteld, kleiner is dan de betrokken in bijlage XII vastgestelde grootte, wordt die verwerkte vis geacht afkomstig te zijn van ondermaatse vis.

Artikel 18 - Controlemaatregelen

1. Kapiteins van vissersvaartuigen moeten de artikelen 6, 8, 11 en 12 van Verordening (EEG) nr. 2847/93 naleven en bovendien in hun logboek de in bijlage XIII opgesomde gegevens noteren.

2. Bij gerichte visserij op een of meer van de in bijlage IX genoemde soorten mogen geen netten aan boord zijn waarvan de maaswijdte kleiner is dan in artikel 17, lid 1, is bepaald. Vaartuigen waarmee tijdens dezelfde visreis in andere zones dan het gereglementeerde gebied van de NAFO wordt gevist, mogen echter dergelijke netten aan boord hebben op voorwaarde dat deze zijn vastgesjord en dat ze niet onmiddellijk kunnen worden gebruikt. Dit houdt in dat:

a) de netten moeten zijn losgemaakt van de borden en van de sleepkabels en -lijnen en,

b) indien deze zich op of boven het dek bevinden, goed aan een deel van de bovenbouw moeten zijn vastgesjord.

3. Door kapiteins van vissersvaartuigen die de vlag van een lidstaat voeren en geregistreerd zijn in de Gemeenschap wordt over de vangst van de in bijlage I E genoemde soorten:

a) een productielogboek bijgehouden waarin zij, per soort en per verwerkt product, de cumulatieve productie vermelden, of

b) een plattegrond bijgehouden van de opslag van de verwerkte producten, waarop per soort wordt aangegeven waar de producten zich in het ruim bevinden.

Kapiteins moeten de nodige assistentie verlenen voor controle van de in het logboek aangegeven hoeveelheden en de aan boord opgeslagen verwerkte producten.

4. Vissersvaartuigen die de vlag van een lidstaat voeren en geregistreerd zijn in de Gemeenschap mogen in het gereglementeerde gebied van de NAFO geen vangsten overladen, tenzij de kapiteins daarvoor vooraf de toestemming hebben gekregen van de bevoegde autoriteiten van de lidstaat waarvan hun vaartuig de vlag voert of waar hun vaartuig is geregisteerd.

5. De lidstaten melden de Commissie dagelijks de hoeveelheden Noorse garnaal (Pandalus borealis) die in sector 3L van het gereglementeerde gebied van de NAFO zijn gevangen door vaartuigen die de vlag van een lidstaat voeren en geregistreerd zijn in de Gemeenschap.

Artikel 19 - Visserij op roodbaars

1. De kapiteins van vaartuigen die de vlag van een lidstaat voeren en geregistreerd zijn in de Gemeenschap, die in zone 3M op roodbaars vissen, delen de bevoegde instanties van de lidstaat waarvan hun schip de vlag voert of waar het geregistreerd is, om de andere maandag mee welke hoeveelheden roodbaars in sector 3M zijn gevangen in de periode van twee weken die de voorafgaande zondag om 12.00 uur 's nachts is geëindigd.

2. De lidstaten melden de Commissie om de twee weken op dinsdag vóór 12 uur s middags, voor de periode van twee weken die de voorafgaande zondag om 12 uur s nachts is geëindigd, welke hoeveelheden roodbaars zijn gevangen in deelgebied 2 en sector IF, 3K en 3M van het gereglementeerde gebied van de NAFO door vaartuigen die de vlag van een lidstaat voeren en geregistreerd zijn in de Gemeenschap.

Artikel 20 - Wetenschappelijke en statistische gegevens

1. De lidstaten verstrekken voor hun vlag voerende en in de Gemeenschap geregistreerde vaartuigen die in sector 3 LNO van het gereglementeerde gebied van de NAFO op zandschar vissen:

a) uitgaande van de relevante gegevens in het logboek als bedoeld in artikel 18, lid 1, per maand samengestelde statistieken over de nominale vangst en de over boord gezette vangst, die worden gespecificeerd voor gebiedseenheden met een breedte van niet meer dan één breedtegraad en een lengte van niet meer dan één lengtegraad;

b) een op grond van monsters vastgesteld maandelijks overzicht van de lengtesamenstelling van zowel de nominale vangst als de over boord gezette vangst, gespecificeerd voor de gebiedseenheden als vastgesteld onder a).

2. De lidstaten verstrekken voor hun vlag voerende en in de Gemeenschap geregistreerde vaartuigen die vissen op roodbaars en platvis in de omgeving van Flemish Cap in het gereglementeerde gebied van de NAFO:

a) uitgaande van de relevante gegevens in het logboek als bedoeld in artikel 18, lid 1, naast de normale meldingen, per maand samengestelde statistieken over de hoeveelheden kabeljauw die in bovengenoemd gebied bij het vissen op roodbaars en platvis over boord zijn gezet;

b) op grond van monsters vastgestelde maandelijkse overzichten over de lengtesamenstelling van de kabeljauw die in bovengenoemd gebied is gevangen respectievelijk bij het vissen op roodbaars en het vissen op platvis, waarbij verder voor ieder monster wordt vermeld op welke diepte de kabeljauw is gevangen.

3. De monsters ter bepaling van de lengtesamenstelling van de vangst worden uit alle delen van de vangst van iedere betrokken soort genomen, met dien verstande dat minstens één statistisch significant monster wordt genomen uit de eerste trek van elke dag. De maat van de vis wordt gemeten van de punt van de snuit tot het uiteinde van de staartvin.

Monsters ter bepaling van de lengtesamenstelling van de vangst die zijn genomen op de wijze die is beschreven in de eerste alinea, worden beschouwd als zijnde representatief voor de volledige vangst van de betrokken soorten.

Artikel 21 - CCAMLR-gebied

Gerichte visserij op de in bijlage XIV vermelde soorten is verboden in de daarin aangegeven zones en perioden.

HOOFDSTUK VII - Slotbepalingen

Artikel 22

Overeenkomstig Verordening (EEG) nr. 2847/93 worden door de lidstaten de gegevens met betrekking tot het aanlanden van hoeveelheden gevangen vis toegezonden aan de Commissie in elektronische vorm met gebruikmaking van de in bijlage XVI vermelde codes voor de bestanden.

Artikel 23

Deze verordening treedt in werking op 1 januari 2003.

Voor TAC's voor het CCAMLR-gebied die gelden voor perioden die ingaan vóór 1 januari 2003, is artikel 21 van toepassing vanaf de begindatum van de betrokken TAC-toepassingsperioden.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.