Artikelen bij COM(2001)386 - Voorwaarden inzake toegang en verblijf van onderdanen van derde landen met het oog op arbeid in loondienst en economische activiteiten als zelfstandige

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.



Hoofdstuk I - Algemene bepalingen


Artikel 1

Deze richtlijn heeft tot doel:

a) de voorwaarden voor toegang en verblijf van onderdanen van derde landen met het oog op arbeid in loondienst en economische activiteiten als zelfstandige vast te stellen, en

b) normen vast te stellen voor de procedures voor de afgifte door een lidstaat van vergunningen aan onderdanen van derde landen om zijn grondgebied te betreden en er te verblijven, en aldaar werkzaamheden als werknemer of zelfstandige te verrichten.

Artikel 2

Voor de toepassing van deze richtlijn wordt verstaan onder:

a) 'onderdaan van een derde land': eenieder die geen burger van de Unie is in de zin van artikel 17, lid 1, van het Verdrag, inclusief staatlozen;

b) 'werkzaamheden als werknemer': alle bezoldigde economische activiteiten die worden verricht voor en onder leiding van een ander;

c) 'werkzaamheden als zelfstandige': alle bezoldigde economische activiteiten die niet worden verricht voor en onder leiding van een ander;

d) 'verblijfsvergunning - werknemer': een vergunning of machtiging afgegeven door de autoriteiten van een lidstaat op grond waarvan een onderdaan van een derde land het grondgebied van die lidstaat kan betreden en er kan verblijven en aldaar werkzaamheden als werknemer kan verrichten;

e) 'verblijfsvergunning - zelfstandige': een vergunning of machtiging afgegeven door de autoriteiten van een lidstaat op grond waarvan een onderdaan van een derde land het grondgebied van die lidstaat kan betreden en er kan verblijven en aldaar werkzaamheden als zelfstandige kan verrichten;

f) 'seizoenarbeiders': onderdanen van derde landen die hun wettelijke verblijfplaats in een derde land behouden, doch op het grondgebied van een lidstaat in een bepaalde bedrijfssector, afhankelijk van de seizoenen, in loondienst werkzaam zijn krachtens een overeenkomst voor een bepaalde termijn en voor een specifieke arbeidsplaats;

g) 'grensarbeiders': onderdanen van derde landen die in het grensgebied van een naburig land wonen en werkzaam zijn in het grensgebied van een aangrenzende lidstaat, en die elke dag of ten minste eenmaal per week terugkeren naar het grensgebied van het naburige land;

h) 'binnen de vennootschap overgeplaatste personen': onderdanen van derde landen die bij één rechtspersoon werkzaam zijn en tijdelijk naar het grondgebied van een lidstaat zijn overgeplaatst naar de hoofdzetel of een vestiging van die rechtspersoon, mits zij gedurende ten minste de twaalf maanden onmiddellijk voorafgaande aan de overplaatsing voor die rechtspersoon hebben gewerkt;

i) 'stagiairs': onderdanen van derde landen wier aanwezigheid op het grondgebied van een lidstaat van strikt beperkte duur is en nauw samenhangt met het verwerven van meer vaardigheden en hogere kwalificaties in hun gekozen beroep, alvorens naar hun eigen land terug te keren om hun loopbaan voort te zetten.

Artikel 3

1. De bepalingen van deze richtlijn gelden voor onderdanen van derde landen, tenzij gunstiger bepalingen van toepassing zijn krachtens:

a) bilaterale of multilaterale overeenkomsten tussen de Gemeenschap, of de Gemeenschap en haar lidstaten enerzijds, en derde landen anderzijds;

b) bilaterale of multilaterale overeenkomsten tussen een of meer lidstaten en derde landen.

2. De bepalingen van deze richtlijn gelden niet voor het verrichten van activiteiten die rechtstreeks verband houden met de levering van goederen of het verrichten van diensten vanuit derde landen aan de Gemeenschap, zolang de onderdanen van derde landen die bedoelde activiteiten verrichten, niet langer dan drie maanden in de Gemeenschap verblijven.

3. De bepalingen van deze richtlijn zijn niet van toepassing op:

a) in de Gemeenschap gevestigde onderdanen van derde landen die naar een andere lidstaat zijn gedetacheerd voor het verrichten van grensoverschrijdende diensten, of die grensoverschrijdende diensten verrichten;

b) onderdanen van derde landen die als asielzoeker in een lidstaat verblijven in het kader van aanvullende vormen van bescherming of in het kader van programma's voor tijdelijke bescherming;

c) onderdanen van derde landen wier verblijf niet legaal is en wier uitzetting op feitelijke of juridische gronden werd opgeschort;

d) onderdanen van derde landen die gezinsleden van burgers van de Unie zijn die hun recht van vrij verkeer binnen de Gemeenschap hebben uitgeoefend;

e) onderdanen van derde landen die in een lidstaat verblijven in het kader van een regeling inzake gezinshereniging.

4. Voorzover specifieke bepalingen van Gemeenschapsrecht ontbreken, kunnen de lidstaten gunstiger bepalingen handhaven of invoeren met betrekking tot:

a) onderzoekers en academische specialisten;

b) geestelijken en leden van religieuze ordes;

c) beroepssportbeoefenaars;

d) kunstenaars;

e) journalisten;

f) vertegenwoordigers van organisaties zonder winstoogmerk.

Hoofdstuk II - Toegang en verblijf met het oog op arbeid in loondienst

Afdeling 1 - Algemene bepalingen



Artikel 4

1. De lidstaten staan onderdanen van derde landen enkel toe hun grondgebied te betreden en er te verblijven met het oog op het verrichten van werkzaamheden als werknemer, wanneer door de bevoegde autoriteiten van de betrokken lidstaat een 'verblijfsvergunning - werknemer' overeenkomstig deze richtlijn is afgegeven.

2. Een 'verblijfsvergunning - werknemer' wordt enkel afgegeven indien, na verificatie van de gegevens en documenten, blijkt dat de aanvrager aan de vereisten voor het verkrijgen van een 'verblijfsvergunning - werknemer' overeenkomstig de artikelen 5 en 6 voldoet, behoudens door een lidstaat opgelegde beperkingen overeenkomstig de artikelen 26, 27 en 28.

3. Bij de behandeling van een aanvraag moeten de bevoegde autoriteiten de in artikel 29 bedoelde procedureregels in acht nemen.

Artikel 5

1. Om een 'verblijfsvergunning - werknemer' te verkrijgen, moet een onderdaan van een derde land die voornemens is werkzaamheden als werknemer in een lidstaat te verrichten, zich tot de bevoegde autoriteit van de betrokken lidstaat wenden. De toekomstige werkgever van een onderdaan van een derde land moet het recht hebben namens de onderdaan van een derde land een aanvraag in te dienen.

2. Aanvragen om een 'verblijfsvergunning - werknemer' moeten worden ingediend via de vertegenwoordiging van een lidstaat die bevoegd is voor het land van legaal verblijf van de aanvrager, dan wel rechtstreeks op het grondgebied van de betrokken lidstaat indien de aanvrager daar reeds verblijft of legaal aanwezig.

3. De aanvraag moet vergezeld gaan van de volgende gegevens en documenten:

a) naam en adres van de aanvrager en de werkgever;

b) een geldige arbeidsovereenkomst of een bindend aanbod van werk in de betrokken lidstaat die/dat de duur van de verblijfsvergunning bestrijkt waarom wordt verzocht;

c) beschrijving van de voorgenomen werkzaamheden als werknemer in de betrokken lidstaat;

d) passend bewijs dat wordt voldaan aan de vereiste vervat in artikel 6, lid 1, zoals bedoeld in de leden 2 tot en met 5 van dat artikel;

e) indien de betrokken lidstaat zulks vereist, een certificaat of passend bewijs van goed gedrag, alsook een gezondheidsverklaring;

f) geldig paspoort of gelijkwaardige reisdocumenten, en, zo nodig, bewijs van een geldige verblijfstitel;

g) documenten waaruit blijkt dat de betrokkene beschikt over de vaardigheden die nodig zijn voor het verrichten van de voorgenomen werkzaamheden, alsook bewijs van vervulling van alle voorwaarden die voor de onderdanen van de betrokken lidstaat gelden met betrekking tot het verrichten van de betrokken werkzaamheden als werknemer;

h) bewijs dat de aanvrager over voldoende middelen beschikt om in de levensbehoeften van zichzelf en zijn gezinsleden te kunnen voorzien, zulks om te vermijden dat zij gedurende hun verblijf ten laste van het stelsel inzake sociale bijstand van het gastland komen, alsook bewijs van een ziektekostenverzekering die alle risico's in het gastland dekt. Bedoelde middelen worden voldoende geacht wanneer zij op of boven het niveau liggen van de drempel waaronder het gastland sociale bijstand aan zijn onderdanen kan verlenen. Wanneer dit criterium niet van toepassing is, worden de middelen van de aanvrager voldoende geacht indien zij niet minder bedragen dan het bedrag van de minimale socialezekerheidsuitkering die door het gastland wordt betaald;

i) bewijs van betaling van de vergoeding voor de behandeling van de aanvraag.

4. Onderdanen van derde landen die legaal in een lidstaat hebben verbleven en aldaar legaal werkzaamheden als werknemer hebben verricht gedurende meer dan drie jaar in de loop van de voorafgaande vijf jaar, hoeven bij de indiening van een aanvraag om een 'verblijfsvergunning - werknemer' in de betrokken lidstaat niet te bewijzen dat zij aan de vereiste van artikel 6, lid 1, voldoen.

Artikel 6

1. Bij indiening van een aanvraag overeenkomstig artikel 5 moet worden aangetoond dat in een vacature in de betrokken lidstaat op korte termijn niet kan worden voorzien door één van de onderstaande categorieën:

a) burgers van de Unie;

b) onderdanen van derde landen die gezinsleden van burgers van de Unie zijn die hun recht van vrij verkeer binnen de Gemeenschap hebben uitgeoefend;

c) onderdanen van derde landen die reeds volledige toegang tot de betrokken nationale arbeidsmarkt hebben krachtens de in artikel 3, lid 1, bedoelde overeenkomsten;

d) onderdanen van derde landen die reeds toegang tot de betrokken nationale arbeidsmarkt hebben krachtens bestaande nationale wetgeving of communautaire wetgeving;

e) onderdanen van derde landen die legaal in een lidstaat verblijven en die in die lidstaat sinds meer dan drie jaar legaal werkzaamheden als werknemer verrichten; of

f) onderdanen van derde landen die legaal in de lidstaat hebben verbleven en die in die lidstaat gedurende meer dan drie jaar in de voorafgaande vijf jaar legaal werkzaamheden als werknemer hebben verricht.

2. Aan de in lid 1 vervatte vereiste wordt geacht te zijn voldaan, indien een specifieke vacature is gepubliceerd via de diensten voor arbeidsvoorziening van verscheidene lidstaten, en wel gedurende een periode van ten minste vier weken, in het bijzonder, indien van toepassing, via het EURES - European Employment Services netwerk, ingesteld bij Beschikking 93/569/EEG van de Commissie , en geen aanvaardbare sollicitatie is ontvangen van de in lid 1 bedoelde personen, noch van onderdanen van derde landen die burgers zijn van landen waarmee de toetredingsonderhandelingen zijn begonnen. De gepubliceerde vacature moet realistische, redelijke en evenredige vereisten voor de aangeboden arbeidsplaats bevatten. Dit zal door de bevoegde autoriteiten worden gecontroleerd en onderzocht bij de beoordeling van een aanvraag om een verblijfsvergunning die overeenkomstig artikel 5 wordt ingediend.

PB L 274 van 6.11.1993, blz. 32.

3. De lidstaten kunnen nationale voorschriften vaststellen op grond waarvan voor een specifiek aantal arbeidsplaatsen, in een specifieke sector, voor een beperkte periode en, indien van toepassing, in een specifieke regio aan de in lid 1 vervatte vereiste wordt geacht te zijn voldaan zonder dat een individuele beoordeling nodig is. Deze nationale voorschriften moeten gedetailleerde criteria bevatten op grond waarvan aanvragen om arbeidsvergunningen moeten worden gerangschikt wanneer het aantal ontvangen aanvragen het gepubliceerde aantal arbeidsplaatsen overschrijdt. De lidstaten moeten in de eerste plaats aanvragen onderzoeken van burgers van landen waarmee de toetredingsonderhandelingen zijn begonnen.

4. De lidstaten kunnen nationale voorschriften vaststellen op grond waarvan aan de in lid 1 vervatte vereiste wordt geacht te zijn voldaan indien het aan een onderdaan van een derde land aangeboden jaarlijkse inkomen een bepaalde drempel overschrijdt.

5. De lidstaten kunnen nationale voorschriften vaststellen op grond waarvan ten aanzien van een bepaalde onderdaan van een derde land aan de in lid 1 vervatte vereiste wordt geacht te zijn voldaan indien door de toekomstige werkgever van de betrokkene een bepaald geldbedrag aan de bevoegde autoriteiten is betaald. Het van de werkgever ontvangen geldbedrag moet worden besteed voor maatregelen ter bevordering van de integratie van onderdanen van derde landen of voor beroepsopleidingsdoeleinden.

Artikel 7

1. Een 'verblijfsvergunning - werknemer' wordt voor een vooraf vastgestelde termijn verstrekt. De aanvankelijke 'verblijfsvergunning - werknemer' is geldig voor een overeenkomstig de nationale wetgeving te bepalen periode van ten hoogste drie jaar. De vergunning kan worden verlengd voor overeenkomstig de nationale wetgeving te bepalen perioden van ten hoogste drie jaar, zulks op verzoek van de houder dat ten minste drie maanden voor het verstrijken van de vergunning moet worden ingediend en na onderzoek door de bevoegde autoriteiten van een dossier met bijgewerkte gegevens betreffende de in artikel 5, lid 3, genoemde punten en in het bijzonder gedetailleerde gegevens over de werkzaamheden als werknemer.

2. Bij verlenging hoeven aanvragers die in de betrokken lidstaat meer dan drie jaar houder zijn van een 'verblijfsvergunning - werknemer' niet te bewijzen dat zij aan de in artikel 6, lid 1, vervatte vereiste voldoen.

Artikel 8

Een 'verblijfsvergunning - werknemer' moet aanvankelijk beperkt blijven tot de uitoefening van specifieke beroepsbezigheden of tot specifieke werkterreinen. De vergunning kan ook worden beperkt tot het verrichten van werkzaamheden als werknemer in een bepaalde regio. Na drie jaar gelden deze beperkingen niet meer.

Artikel 9

1. Na de afgifte van een 'verblijfsvergunning - werknemer' moet de houder aan de bevoegde autoriteiten alle wijzigingen mededelen die zich hebben voorgedaan in de overeenkomstig artikel 5, lid 3, verstrekte gegevens. Indien deze wijzigingen betrekking hebben op artikel 5, lid 3, onder b) en c), moeten zij door de bevoegde autoriteiten van de betrokken lidstaat worden goedgekeurd.

2. Gedurende de geldigheidsduur van een 'verblijfsvergunning - werknemer' nemen de bevoegde autoriteiten geen wijzigingen met betrekking tot artikel 5, lid 3, onder d) in aanmerking.

Artikel 10

1. De bevoegde autoriteiten trekken een 'verblijfsvergunning - werknemer' in wanneer die op frauduleuze wijze werd verkregen.

2. De bevoegde autoriteiten kunnen een 'verblijfsvergunning - werknemer' opschorten of intrekken wanneer de in artikel 5 bedoelde gegevens tot staving van de aanvraag onjuist zijn of niet werden gewijzigd overeenkomstig artikel 9. De bevoegde autoriteiten kunnen een 'verblijfsvergunning - werknemer' voorts opschorten of intrekken wanneer een dergelijke maatregel door de betrokken lidstaat overeenkomstig artikel 27 om redenen van openbare orde of openbare veiligheid noodzakelijk wordt geacht.

3. Werkloosheid is als zodanig geen voldoende reden om een 'verblijfsvergunning - werknemer' in te trekken, tenzij de werkloosheidsperiode de volgende duur overschrijdt:

a) drie maanden binnen een periode van twaalf maanden voor houders van een 'verblijfsvergunning - werknemer' die in de betrokken lidstaat gedurende minder dan twee jaar legaal werkzaamheden als werknemer of zelfstandige hebben verricht;

b) zes maanden binnen een periode van twaalf maanden voor houders van een 'verblijfsvergunning - werknemer' die in de betrokken lidstaat gedurende twee jaar of meer legaal werkzaamheden als werknemer of zelfstandige hebben verricht.

Artikel 11

1. Gedurende de geldigheidsduur ervan geeft een 'verblijfsvergunning - werknemer' de houder ten minste recht op het volgende:

a) toegang tot het grondgebied van de lidstaat die de 'verblijfsvergunning - werknemer' verstrekt;

b) opnieuw toegang tot het grondgebied van de lidstaat die de 'verblijfsvergunning - werknemer' heeft verstrekt, na tijdelijke afwezigheid;

c) doorreis door andere lidstaten met het oog op de uitoefening van de in de punten a) en b) genoemde rechten;

d) verblijf in de lidstaat die de 'verblijfsvergunning - werknemer' heeft verstrekt;

e) het verrichten van de werkzaamheden die zijn toegestaan krachtens de 'verblijfsvergunning - werknemer';

f) gelijke behandeling als burgers van de Unie met betrekking tot ten minste:

i) arbeidsvoorwaarden, inclusief voorwaarden inzake ontslag en beloning;

ii) toegang tot een beroepsopleiding die nodig is voor het verrichten van de werkzaamheden die zijn toegestaan op grond van de verblijfsvergunning;

iii) erkenning van diploma's, certificaten en andere door een bevoegde autoriteit verleende kwalificaties;

iv) sociale zekerheid, inclusief gezondheidszorg;

v) toegang tot goederen en dienstverlening, en verstrekking van goederen en verlening van diensten die voor de bevolking voorhanden zijn, inclusief openbare huisvesting;

vi) vrijheid van vereniging en aansluiting bij en lidmaatschap van een organisatie die werknemers of werkgevers vertegenwoordigt, of een organisatie waarvan de leden een specifiek beroep uitoefenen, met inbegrip van de voordelen welke een dergelijke organisatie biedt.

2. De lidstaten mogen de krachtens lid 1, onder f), punt ii), verleende rechten beperken tot onderdanen van derde landen die ten minste één jaar op hun grondgebied hebben verbleven of het recht hebben om ten minste één jaar op hun grondgebied te verblijven.

Zij mogen de krachtens lid 1, onder f), punt v), verleende rechten ten aanzien van openbare huisvesting beperken tot onderdanen van derde landen die ten minste drie jaar op hun grondgebied hebben verbleven of het recht hebben om ten minste drie jaar op hun grondgebied te verblijven.

3. Na het verstrijken van een 'verblijfsvergunning - werknemer' en na terugkeer naar een derde land moeten voormalige houders van een 'verblijfsvergunning - werknemer' de betaling kunnen aanvragen en verkrijgen van de bijdragen van henzelf en hun werkgevers aan de openbare pensioenstelsels gedurende de geldigheidsduur van de 'verblijfsvergunning - werknemer', op voorwaarde dat:

a) de aanvrager, wanneer deze in een derde land verblijft, geen betaling van een pensioen van een lidstaat kan of zal verkrijgen krachtens de nationale wetgeving of de in artikel 3, lid 1, bedoelde overeenkomsten;

b) de aanvrager krachtens de nationale wetgeving of de in artikel 3, lid 1, bedoelde overeenkomsten geen pensioenrechten kan overdragen naar een regeling van het derde land waar hij verblijft;

c) de aanvrager formeel afstand doet van alle rechten/aanspraken die zijn verworven in het kader van het betrokken nationale pensioenstelsel;

d) de aanvraag vanuit een derde land wordt ingediend.

Afdeling 2 - Regels voor specifieke categorieën



Artikel 12

1. Aan seizoenarbeiders kan een 'verblijfsvergunning - seizoenarbeider' worden verleend voor ten hoogste zes maanden in elk kalenderjaar, waarna zij naar een derde land moeten terugkeren.

Op een dergelijke vergunning zijn de bepalingen van Afdeling 1 van overeenkomstige toepassing.

Een 'verblijfsvergunning - seizoenarbeider' mag niet worden verlengd tot een totale duur die langer is dan de periode van zes maanden. De lidstaten kunnen ten hoogste vijf 'verblijfsvergunningen - seizoenarbeider' voor ten hoogste vijf opeenvolgende jaren verstrekken in het kader van één administratief besluit ("verblijfsvergunning voor verschillende jaren - seizoenarbeider").

2. De lidstaten kunnen van aanvragers of hun toekomstige werkgevers verlangen dat zij een zekerheid stellen die bij de terugkeer van de seizoenarbeider naar een derde land moet worden terugbetaald.

Artikel 13

Aan grensarbeiders kan een 'vergunning - grensarbeider' worden verleend.

Op een dergelijke vergunning zijn de bepalingen van Afdeling 1, met uitzondering van artikel 11, lid 1, onder d), van overeenkomstige toepassing.

Artikel 14

1. Aan binnen de vennootschap overgeplaatste personen kan een 'vergunning - binnen de vennootschap overgeplaatste persoon' worden verleend.

Op een dergelijke vergunning zijn de bepalingen van Afdeling 1 van overeenkomstige toepassing. Aanvragers van een 'verblijfsvergunning - binnen de vennootschap overgeplaatste persoon' hoeven evenwel niet te bewijzen dat zij aan de in artikel 6, lid 1, vervatte vereiste voldoen. Zij moeten daarentegen wel aantonen dat zij aan de in lid 2 van dit artikel genoemde criteria voldoen.

2. Binnen de vennootschap overgeplaatste personen dienen te zijn:

a) 'kernpersoneel', dat wil zeggen personen die werkzaam zijn op het hoogste directieniveau of in een leidinggevende functie binnen een rechtspersoon, vallende onder het algemeen toezicht of de algemene leiding van hoofdzakelijk de raad van bestuur of de aandeelhouders van de onderneming, of een gelijkwaardig orgaan. De functies van het kernpersoneel kunnen omvatten: leiding geven aan de vestiging of een afdeling of onderafdeling van de vestiging, toezien op en controleren van het werk van ander toezichthoudend, hoger en leidinggevend personeel, en/of de persoonlijke bevoegdheid om in dienst te nemen en te ontslaan dan wel indienstneming, ontslag en andere personeelsbeslissingen aan te bevelen; of

b) 'specialisten', dat wil zeggen. personen die een buitengewone kennis bezitten die van essentieel belang is voor de functionering van de vestiging, onderzoeksapparatuur, technieken of management. Bij de beoordeling van dergelijke kennis wordt niet alleen rekening gehouden met de kennis die specifiek voor de onderneming vereist is, doch ook met het feit dat de betrokken persoon een hoog kwalificatieniveau bezit met betrekking tot een soort werk of vak waarvoor specifieke technische kennis vereist is.

3. De aanvankelijke geldigheidsduur van de 'verblijfsvergunning - binnen de vennootschap overgeplaatste persoon' moet gelijk zijn aan de duur waarom werd verzocht, met een maximale geldigheidsduur van vijf jaar.

Artikel 15

1. Aan stagiairs kan een 'verblijfsvergunning - stagiair' worden verleend.

Op een dergelijke vergunning zijn de bepalingen van Afdeling 1 van overeenkomstige toepassing. Aanvragers van een 'verblijfsvergunning - stagiair' hoeven evenwel niet te bewijzen dat zij aan de in artikel 6, lid 1, vervatte vereiste voldoen. Zij moeten daarentegen wel aantonen dat de voorgenomen werkzaamheden van strikt beperkte duur zijn en nauw samenhangen met het verwerven van meer vakbekwaamheid en hogere kwalificaties.

2. De totale geldigheidsduur van een 'verblijfsvergunning - stagiair' mag niet meer dan één jaar belopen. Deze periode mag uitsluitend worden verlengd met de tijd die nodig is om een door de betrokken lidstaat erkende beroepskwalificatie te verwerven op het gebied van de werkzaamheden van de stagiair.

Artikel 16

1. Aan onderdanen van derde landen die werkzaamheden als werknemer verrichten in het kader van jongerenuitwisselings- of jongerenmobiliteitsprogramma's, inclusief 'au pairs', kan een 'verblijfsvergunning - jongerenuitwisseling/au pair' worden verleend.

Op een dergelijke vergunning zijn de bepalingen van Afdeling 1 van overeenkomstige toepassing. Aanvragers van een 'verblijfsvergunning - jongerenuitwisseling/au pair' hoeven evenwel niet te bewijzen dat zij aan de in artikel 6, lid 1, vervatte vereiste voldoen. Zij moeten daarentegen wel aantonen dat de voorgenomen werkzaamheden van strikt beperkte duur zijn en samenhangen met een jongerenuitwisselings- of een jongerenmobiliteitsprogramma dat door de betrokken lidstaat officieel is erkend.

2. De totale geldigheidsduur van een 'verblijfsvergunning - jongerenuitwisseling/au pair' mag niet meer dan één jaar belopen. Deze periode mag bij wijze van uitzondering worden verlengd indien een officieel door een lidstaat erkend jongerenuitwisselings- of jongerenmobiliteitsprogramma in die mogelijkheid voorziet.

3. De lidstaten kunnen van aanvragers of hun toekomstige werkgevers verlangen dat zij een zekerheid stellen die bij de terugkeer van de seizoenarbeider naar een derde land moet worden terugbetaald

Hoofdstuk III - Toegang en verblijf met het oog op de uitoefening van economische activiteiten als zelfstandige


Artikel 17

1. De lidstaten staan onderdanen van derde landen enkel toe hun grondgebied te betreden en er te verblijven met het oog op het verrichten van werkzaamheden als zelfstandige, wanneer door de bevoegde autoriteiten van de betrokken lidstaat een 'verblijfsvergunning - zelfstandige' overeenkomstig deze richtlijn is afgegeven.

2. Een 'verblijfsvergunning - zelfstandige' wordt enkel afgegeven indien, na verificatie van de gegevens en documenten, blijkt dat de aanvrager aan de vereisten voor het verkrijgen van een 'verblijfsvergunning - zelfstandige' overeenkomstig de artikelen 18 en 19 voldoet, behoudens door een lidstaat opgelegde beperkingen overeenkomstig de artikelen 26, 27 en 28.

3. Bij de behandeling van een aanvraag moeten de bevoegde autoriteiten de in artikel 29 bedoelde procedureregels in acht nemen.

Artikel 18

1. Om een 'verblijfsvergunning - zelfstandige' te verkrijgen, moet een onderdaan van een derde land die voornemens is werkzaamheden als zelfstandige in een lidstaat te verrichten, zich tot de bevoegde autoriteiten van de betrokken lidstaat wenden.

2. Aanvragen om een 'verblijfsvergunning - zelfstandige' moeten worden ingediend via de vertegenwoordiging van een lidstaat die bevoegd is voor het land van legaal verblijf van de aanvrager, dan wel rechtstreeks op het grondgebied van de betrokken lidstaat indien de aanvrager daar reeds verblijft of legaal aanwezig is.

3. De aanvraag moet vergezeld gaan van de volgende gegevens en documenten:

a) naam en adres van de aanvrager en van de plaats van verrichting van de voorgenomen werkzaamheden als zelfstandige;

b) gedetailleerd bedrijfsplan voor het tijdvak waarvoor een 'verblijfsvergunning - zelfstandige' wordt aangevraagd;

c) bewijs dat de aanvrager over voldoende financiële middelen, waaronder eigen middelen, beschikt in overeenstemming met het bedrijfsplan, en indien van toepassing, bewijs van investeringen ten belope van het vereiste minimuminvesteringsbedrag, inclusief financiële garanties;

d) passend bewijs dat wordt voldaan aan de vereiste vervat in artikel 19, lid 1;

e) indien de betrokken lidstaat zulks vereist, een certificaat of passend bewijs van goed gedrag en een gezondheidsverklaring;

f) geldig paspoort of gelijkwaardige reisdocumenten en, zo nodig, bewijs van een geldige verblijfstitel;

g) documenten waaruit blijkt dat de betrokkene beschikt over de vaardigheden die nodig zijn voor het verrichten van de voorgenomen werkzaamheden, alsook bewijs van vervulling van alle voorwaarden die voor onderdanen van de betrokken lidstaat gelden met betrekking tot het verrichten van de betrokken werkzaamheden als zelfstandige;

h) bewijs dat de aanvrager over voldoende middelen beschikt om in de levensbehoeften van zichzelf en zijn gezinsleden te kunnen voorzien, zulks om te vermijden dat zij gedurende hun verblijf ten laste van het stelsel inzake sociale bijstand van het gastland komen, alsook bewijs van een ziektekostenverzekering die alle risico's in het gastland dekt. Bedoelde middelen worden voldoende geacht wanneer zij op of boven het niveau liggen van de drempel waaronder het gastland sociale bijstand aan zijn onderdanen kan verlenen. Wanneer dit criterium niet van toepassing is, worden de middelen van de aanvrager voldoende geacht indien zij niet minder bedragen dan het bedrag van de minimale socialezekerheidsuitkering die door het gastland wordt betaald;

i) bewijs van betaling van de vergoeding voor de behandeling van de aanvraag.

4. Onderdanen van derde landen die legaal in een lidstaat hebben verbleven en aldaar legaal werkzaamheden als zelfstandige hebben verricht gedurende meer dan drie jaar in de loop van de voorafgaande vijf jaar, hoeven bij de indiening van een aanvraag om een 'verblijfsvergunning - zelfstandige' in de betrokken lidstaat niet te bewijzen dat zij aan de vereiste van artikel 19, lid 1, voldoen.

Artikel 19

1. Bij de indiening van een aanvraag overeenkomstig artikel 18 moet worden aangetoond dat de voorgenomen werkzaamheden als zelfstandige voor de aanvrager een werkgelegenheidskans zullen scheppen en een gunstig effect zullen hebben op de werkgelegenheid in de betrokken lidstaat of de economische ontwikkeling van die lidstaat.

2. De lidstaten kunnen nationale voorschriften vaststellen op grond waarvan ten aanzien van specifieke werkzaamheden als zelfstandige in specifieke sectoren, en, indien van toepassing, in een specifieke regio, aan de in lid 1 vervatte vereiste wordt geacht te zijn voldaan, of niet te zijn voldaan, zonder dat een individuele beoordeling nodig is.

3. De lidstaten kunnen nationale voorschriften vaststellen op grond waarvan ten aanzien van specifieke werkzaamheden als zelfstandige in specifieke sectoren en, indien van toepassing, in een specifieke regio, aan de in lid 1 vervatte vereiste wordt geacht te zijn voldaan indien een aanvrager een bepaald minimumbedrag aan eigen middelen investeert.

Artikel 20

1. Een 'verblijfsvergunning - zelfstandige' wordt voor een vooraf vastgestelde termijn verstrekt. De aanvankelijke 'verblijfsvergunning - zelfstandige' is geldig voor een overeenkomstig de nationale wetgeving te bepalen periode van ten hoogste drie jaar. De vergunning kan worden verlengd voor overeenkomstig de nationale wetgeving te bepalen perioden van ten hoogste drie jaar, zulks op verzoek van de houder dat ten minste drie maanden voor het verstrijken van de vergunning moet worden ingediend en na onderzoek door de bevoegde autoriteiten van een dossier met bijgewerkte gegevens betreffende de in artikel 18, lid 3, genoemde punten en in het bijzonder gedetailleerde gegevens over de werkzaamheden als zelfstandige.

2. Bij verlening hoeven aanvragers die in de betrokken lidstaat meer dan drie jaar houder zijn van een 'verblijfsvergunning - zelfstandige' niet te bewijzen dat zij aan de in artikel 19, lid 1, vervatte vereiste voldoen.

Artikel 21

Een 'verblijfsvergunning - zelfstandige' moet aanvankelijk beperkt blijven tot het verrichten van specifieke werkzaamheden als zelfstandige of tot bepaalde werkterreinen. De vergunning kan ook worden beperkt tot het verrichten van werkzaamheden als zelfstandige in een bepaalde regio. Na drie jaar gelden deze beperkingen niet meer.

Artikel 22

1. Na de afgifte van een 'verblijfsvergunning - zelfstandige' moet de houder aan de bevoegde autoriteiten alle wijzigingen mededelen die zich hebben voorgedaan in de overeenkomstig artikel 18, lid 3, verstrekte gegevens. Indien deze wijzigingen betrekking hebben op artikel 18, lid 3, onder b) en c), moeten zij door de bevoegde autoriteiten van de betrokken lidstaat worden goedgekeurd.

2. Gedurende de geldigheidsduur van een 'verblijfsvergunning - zelfstandige' nemen de bevoegde autoriteiten geen wijzigingen met betrekking tot artikel 18, lid 3, onder d), in aanmerking

Artikel 23

1. De bevoegde autoriteiten trekken een 'verblijfsvergunning - zelfstandige' in wanneer die op frauduleuze wijze werd verkregen.

2. De bevoegde autoriteiten kunnen een 'verblijfsvergunning - zelfstandige' opschorten of intrekken wanneer de in artikel 18 bedoelde gegevens tot staving van de aanvraag onjuist zijn of niet werden gewijzigd overeenkomstig artikel 22. De bevoegde autoriteiten kunnen een 'verblijfsvergunning - zelfstandige' voorts opschorten of intrekken wanneer een dergelijke maatregel door de betrokken lidstaat overeenkomstig artikel 27 om redenen van openbare orde of openbare veiligheid noodzakelijk wordt geacht.

3. Commerciële moeilijkheden vormen geen voldoende reden voor het intrekken van een 'verblijfsvergunning - zelfstandige', tenzij de periode gedurende welke de houder niet in staat is de kosten van levensonderhoud in de zin van artikel 18, lid 3, onder h), te dekken, de volgende duur overschrijdt:

a) drie maanden binnen een periode van twaalf maanden voor houders van een 'verblijfsvergunning - zelfstandige' die in de betrokken lidstaat gedurende minder dan twee jaar legaal werkzaamheden als werknemer of zelfstandige hebben verricht;

b) zes maanden binnen een periode van twaalf maanden voor houders van een 'verblijfsvergunning - zelfstandige' die in de betrokken lidstaat gedurende twee jaar of meer legaal werkzaamheden als werknemer of zelfstandige hebben verricht.

Artikel 24

De in artikel 11 vervatte regels gelden ook voor houders van een 'verblijfsvergunning - zelfstandige'.

Hoofdstuk IV - Horizontale bepalingen


Artikel 25

De lidstaten mogen van de aanvragers vergoedingen verlangen voor de behandeling van aanvragen overeenkomstig deze richtlijn. Het niveau van de vergoedingen moet evenredig zijn en mag gebaseerd zijn op de feitelijk verleende dienst.

Artikel 26

De lidstaten kunnen nationale bepalingen vaststellen op grond waarvan de afgifte van vergunningen overeenkomstig deze richtlijn tot een bepaald maximum wordt beperkt of gedurende een bepaalde termijn wordt opgeschort of gestaakt, daarbij rekening houdend met de totale capaciteit om onderdanen van derde landen op hun grondgebied of in specifieke regio's ervan te ontvangen en te doen integreren. Deze nationale bepalingen moeten nauwkeurig aangeven welke groepen personen onder de maatregel vallen, en welke niet. Indien door bedoelde nationale bepalingen maxima worden opgelegd, moeten zij gedetailleerde criteria bevatten volgens welke aanvragen om vergunningen overeenkomstig deze richtlijn moeten worden gerangschikt wanneer het aantal ontvangen aanvragen de vastgestelde maxima overschrijdt.

Artikel 27

De lidstaten kunnen weigeren vergunningen overeenkomstig deze richtlijn te verstrekken of te verlengen, of deze intrekken, om redenen van openbare orde, openbare veiligheid of volksgezondheid. De redenen van openbare orde of openbare veiligheid moeten uitsluitend gebaseerd zijn op het persoonlijk gedrag van de betrokken onderdaan van een derde land. De lidstaten mogen zich niet op de volksgezondheid beroepen als grond voor intrekking of niet-verlenging van een verblijfsvergunning enkel omdat na afgifte van de verblijfsvergunning een ziekte of beperking is opgetreden.

Artikel 28

Deze richtlijn doet geen afbreuk aan de toepassing van nationale wetgeving tot regulering van de toegang van onderdanen van derde landen tot functies in de overheidssector of tot werkzaamheden welke in die lidstaat, zelfs bij gelegenheid, samenhangen met de uitoefening van het openbaar gezag.

Hoofdstuk V - Procedure en doorzichtigheid


Artikel 29

1. De lidstaten dragen er zorg voor dat een besluit tot verstrekking, wijziging of verlenging van een vergunning overeenkomstig deze richtlijn uiterlijk binnen 180 dagen na ontvangst van de aanvraag wordt gegeven en aan de aanvrager wordt medegedeeld. Besluiten inzake een overeenkomstig de artikelen 14, 15 en 16 ingediende aanvraag moeten binnen 45 dagen na ontvangst van de aanvraag worden gegeven en aan de aanvrager worden medegedeeld.

2. Elke lidstaat maakt de gemiddelde tijdsduur openbaar die zijn autoriteiten nodig hebben voor de afgifte, wijziging of verlenging van vergunningen overeenkomstig deze richtlijn, en stelt de aanvragers daarvan in kennis bij de ontvangst van hun aanvraag.

3. Indien de gegevens tot staving van de aanvraag ontoereikend zijn, delen de bevoegde autoriteiten de aanvrager mede welke aanvullende gedetailleerde informatie vereist is. De in lid 1 bedoelde termijn wordt opgeschort totdat de autoriteiten de vereiste aanvullende informatie hebben ontvangen.

4. Elk besluit een vergunning niet te verstrekken, wijzigen of verlengen overeenkomstig de aanvraag, en elk besluit tot opschorting of intrekking van een vergunning moet een motivering bevatten die op objectieve en verifieerbare criteria berust. De betrokkene moet het recht hebben zich tot de rechterlijke instanties van de betrokken lidstaat te wenden en moet in kennis worden gesteld van de termijnen die voor de instelling van de rechtsmiddelen gelden.

Artikel 30

Wanneer de lidstaten nationale maatregelen vaststellen overeenkomstig artikel 6, leden 3, 4 of 5, artikel 19, leden 2 en 3, of artikel 26, gelden de volgende regels:

a) de lidstaat baseert zijn nationale bepalingen op de in de desbetreffende bepalingen van deze richtlijn genoemde criteria;

b) de nationale bepalingen bevatten een motivering die op objectieve en verifieerbare criteria berust;

c) de nationale bepalingen worden regelmatig op nationaal niveau herbezien om na te gaan of het krachtens deze richtlijn gerechtvaardigd is dat zij ongewijzigd gehandhaafd blijven;

d) de nationale bepalingen worden openbaar gemaakt voordat zij in werking treden;

e) de lidstaten delen de nationale bepalingen aan de Commissie mede en doen haar een jaarverslag over de toepassing van deze nationale bepalingen toekomen.

Artikel 31

Elke lidstaat draagt er zorg voor dat volledige en regelmatig bijgewerkte informatie betreffende de voorwaarden voor de toegang en het verblijf van onderdanen van derde landen tot en op zijn grondgebied met het oog op het verrichten van werkzaamheden als werknemer of zelfstandige voor het publiek beschikbaar is.

Hoofstuk VI

Slotbepalingen

Artikel 32

De lidstaten geven aan de bepalingen van deze richtlijn uitvoering zonder discriminatie op grond van geslacht, ras, huidskleur, etnische of maatschappelijke achtergrond, genetische kenmerken, taal, godsdienstige of andere overtuiging, politieke en andere opvattingen, het behoren tot een nationale minderheid, vermogen, afkomst, handicaps, leeftijd en seksuele geaardheid.

Artikel 33

De lidstaten stellen de sancties vast die van toepassing zijn op schendingen van de ter uitvoering van deze richtlijn vastgestelde nationale bepalingen en treffen alle maatregelen die nodig zijn om de daadwerkelijke toepassing van die sancties te garanderen. De aldus vastgestelde sancties moeten doeltreffend, evenredig en afschrikkend zijn. De lidstaten stellen de Commissie uiterlijk op de in artikel 35 genoemde datum van de desbetreffende bepalingen in kennis en delen haar alle latere wijzingen ervan ten spoedigste mede.

Artikel 34

Uiterlijk op 31 december 2007 brengt de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad verslag uit over de toepassing van deze richtlijn in de lidstaten en stelt zij, zo nodig, wijzigingen voor.

Artikel 35

De lidstaten dienen vóór 1 januari 2004 de nodige bepalingen vast te stellen en bekend te maken om aan deze richtlijn te voldoen. Zij stellen de Commissie daarvan onverwijld in kennis.

Zij passen deze bepalingen met ingang van 1 januari 2004 toe.

Wanneer de lidstaten deze bepalingen aannemen, wordt in die bepalingen naar de onderhavige richtlijn verwezen of wordt hiernaar verwezen bij de officiële bekendmaking van die bepalingen. De regels voor deze verwijzing worden vastgesteld door de lidstaten.

Artikel 36

Deze richtlijn treedt in werking op de twintigste dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen.

Artikel 37

Deze richtlijn is gericht tot de lidstaten.