Artikelen bij COM(2004)328 - Procedurele rechten in strafprocedures binnen de gehele EU - Hoofdinhoud
Dit is een beperkte versie
U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.
dossier | COM(2004)328 - Procedurele rechten in strafprocedures binnen de gehele EU. |
---|---|
document | COM(2004)328 ![]() ![]() |
datum | 28 april 2004 |
|
52004PC0328
Voorstel voor een kaderbesluit van de Raad over bepaalde procedurele rechten in strafprocedures binnen de gehele Europese Unie {SEC(2004) 491} /* COM/2004/0328 def. - CNS 2004/0113 */
Voorstel voor een KADERBESLUIT VAN DE RAAD over bepaalde procedurele rechten in strafprocedures binnen de gehele Europese Unie {SEC(2004) 491}
(ingediend door de Commissie)
TOELICHTING
1. Inleiding
1. Met dit voorstel voor een kaderbesluit van de Raad wordt beoogd voor bepaalde procedurele rechten in strafprocedures binnen de gehele Europese Unie gemeenschappelijke minimumnormen vast te stellen.
2. Artikel 6 van het Verdrag betreffende de Europese Unie (VEU) bepaalt dat de Unie de grondrechten eerbiedigt zoals die worden gewaarborgd door het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) en zoals zij uit de gemeenschappelijke constitutionele tradities van de lidstaten voortvloeien. Bovendien hebben de Europese Commissie, de Raad en het Parlement in december 2000 gezamenlijk het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie ondertekend en plechtig afgekondigd.
3. Volgens de conclusies van het voorzitterschap van de Europese Raad van Tampere zou wederzijdse erkenning de hoeksteen van de justitiële samenwerking moeten worden, en zouden wederzijdse erkenning "[...] en de noodzakelijke onderlinge aanpassing van de wetgevingen [...] de rechterlijke bescherming van de rechten van het individu ten goede komen" . De Europese Raad vraagt de Raad en de Commissie bovendien om een programma van maatregelen goed te keuren om uitvoering te geven aan het beginsel van wederzijdse erkenning 'met inachtneming van de fundamentele rechtsbeginselen van de lidstaten' .
15 en 16 oktober 1999.
Punt 33 van de conclusies.
Punt 37 van de conclusies.
4. In de mededeling van de Commissie aan de Raad en het Europees Parlement van 26 juli 2000 over wederzijdse erkenning van definitieve beslissingen in strafzaken wordt bepaald, dat "er [...] daarom op [moet] worden toegezien dat de behandeling van verdachten en de rechten van de verdediging niet alleen niet in het gedrang komen door de toepassing van [het] beginsel [van wederzijdse erkenning], maar zelfs beter worden gewaarborgd".
COM(2000) 495 def. van 29.7.2000.
5. Dit werd onderschreven in het programma van maatregelen van de Raad en de Commissie om uitvoering te geven aan het beginsel van wederzijdse erkenning van strafrechtelijke beslissingen ("programma van maatregelen"), volgens hetwelk "de wederzijdse erkenning nauw samen[hangt] met het bestaan en de inhoud van bepaalde parameters die de doeltreffendheid ervan bepalen".
PB C 12 van 15.1.2001, blz. 10.
6. Deze parameters omvatten "regelingen voor de bescherming van de rechten van [...] verdachten" (parameter 3) en 'de vaststelling van gemeenschappelijke minimumnormen, die noodzakelijk zijn om de toepassing van het beginsel van wederzijdse erkenning te vergemakkelijken' (parameter 4). Dit voorstel voor een kaderbesluit geeft concreet gestalte aan de in het programma vastgestelde doelstelling om de bescherming van de rechten van het individu te versterken.
7. Dit voorstel heeft ten doel de rechten van alle verdachten in het algemeen te versterken. Een gelijkwaardig niveau van bescherming voor verdachten in de gehele Europese Unie op grond van deze gemeenschappelijke minimumnormen moet de toepassing van het beginsel van wederzijdse erkenning op de in afdeling 5 ("het beginsel van wederzijdse erkenning") beschreven wijze vergemakkelijken. De staatshoofden te Tampere waren van oordeel dat een dergelijke 'noodzakelijke onderlinge aanpassing' diende plaats te vinden.
8. Door ernaar te streven de rechten inzake een eerlijk proces in het algemeen te verbeteren, zal dit kaderbesluit er ook toe leiden dat met name buitenlandse verdachten een redelijk beschermingsniveau wordt geboden, aangezien verschillende maatregelen specifiek op hen betrekking hebben. Het aantal buitenlandse verdachten stijgt ten gevolge van verschillende factoren (meer arbeidsmobiliteit, meer vakantiereizen in het buitenland, migratiestromen, en een stijgend aantal asielzoekers, vluchtelingen en ontheemden in de Unie, enz.) en zal in de toekomst blijven stijgen. In de afgelopen jaren is men zich steeds meer bewust geworden van ernstige vormen van grensoverschrijdende criminaliteit; de tegen de financiële belangen van de Europese Unie gerichte criminele activiteiten hebben steeds meer een transnationaal karakter. Het EG-Verdrag kent iedere burger van de Unie het recht toe 'vrij op het grondgebied van de lidstaten te reizen en te verblijven' . Volgens statistieken leven ongeveer zes miljoen onderdanen van de EU in een andere lidstaat dan hun land van herkomst . Logischerwijs zal het aantal migranten dat verwikkeld raakt in strafprocedures stijgen wanneer meer gebruik wordt gemaakt van dit recht om vrij te reizen en te verblijven. Het is aan de lidstaten om ervoor te zorgen dat de nodige aandacht wordt besteed aan EU-burgers die in een andere lidstaat dan hun staat van herkomst in een strafprocedure verwikkeld zijn.
Onder 'buitenlandse verdachten' wordt verstaan diegenen die geen onderdaan zijn van het land waarin zij zijn gearresteerd. Een verdere onderverdeling is: sommige buitenlanders zijn EU-onderdanen van een andere lidstaat, anderen zijn onderdanen van derde landen. Tenzij anders is bepaald, is het met het oog op de toepassing van dit voorstel van geen belang onder welke categorie deze buitenlanders vallen.
Artikel 18 EG-Verdrag.
Bron: volgens de migratiestatistieken van Eurostat voor 1998, 1999 en 2000 leven 5 900 000 EU-onderdanen in een andere lidstaat dan hun land van herkomst.
2. Het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens (EVRM)
9. Alle strafrechtsstelsels van de lidstaten voldoen aan de voorschriften van de artikelen 5 (recht op vrijheid en veiligheid) en 6 (recht op een eerlijk proces) EVRM, door te voorzien in een reeks procedurele waarborgen. Het is niet de bedoeling hier de bepalingen van het EVRM te herhalen, maar wel om de eerbiediging ervan op kwalitatief dezelfde wijze te bevorderen. Dit kan worden bereikt door een akkoord tussen de lidstaten over een binnen de Unie gemeenschappelijke benadering van het begrip 'eerlijk proces'.
10. Uit het aantal verzoekschriften bij het Europees Hof voor de rechten van de mens (EHRM) en de rechtspraak van dit Hof blijkt dat het EVRM niet universeel wordt in acht genomen. Bovendien stijgt het aantal verzoekschriften elk jaar en is het EHRM 'sterk overbelast' : tussen 1993 en 2000 nam het aantal verzoekschriften met meer dan 500% toe. Een grotere zichtbaarheid van de procedurele waarborgen zou de kennis van de rechten bij alle actoren in strafprocedures doen toenemen en bijgevolg de eerbiediging ervan vergemakkelijken.
Verslag van de evaluatiegroep aan het Comité van Ministers betreffende het Europees Hof voor de rechten van de mens (EG(2001)1 van 27 september 2001).
Voorwoord bij het verslag van de evaluatiegroep aan het Comité van Ministers betreffende het Europees Hof voor de rechten van de mens (zie voetnoot 9 hierboven).
11. In dit voorstel voor een kaderbesluit wordt nader ingegaan op een aantal rechten die fundamenteel worden geacht. Vele daarvan bestaan reeds in een of andere vorm in de strafrechtsstelsels van de lidstaten. Het gaat onder meer om het recht op rechtsbijstand en het recht om 'de aard en de reden van de beschuldiging' te begrijpen, waaruit het recht is afgeleid op vertaling van documenten en op toegang tot een tolk wanneer de verdachte de taal van de procedure niet verstaat. Hoewel elke lidstaat uiteraard zelf bevoegd blijft voor zijn strafrechtsstelsel, dienen de procedurele discrepanties tussen deze basiswaarborgen tot een minimum te worden beperkt.
3. Het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie
12. In december 2000 hebben de Europese Commissie, de Raad en het Parlement gezamenlijk het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie ondertekend en plechtig afgekondigd . Het Handvest omvat de burgerlijke, politieke, economische en sociale rechten van de Europese burgers; het is een synthese van de gemeenschappelijke constitutionele tradities en internationale verplichtingen van de lidstaten. Een belangrijk aspect van het Handvest is dat het bevestigt dat de Europese Unie een politieke gemeenschap is en niet slechts een economische organisatie. Bovendien is erin vastgelegd dat eerbiediging van de grondrechten ten grondslag ligt aan alle Europees recht.
De tekst van het Handvest is te vinden op het volgende internetadres:
13. In het hoofdstuk 'Rechtspleging' (artikelen 47-50) is het recht op een onpartijdig gerecht (artikel 47) neergelegd en is bepaald dat aan eenieder tegen wie een [straf]vervolging is ingesteld de eerbiediging van de rechten van de verdediging wordt gegarandeerd (artikel 48). In het Handvest is ook het vermoeden van onschuld vastgelegd, alsmede het legaliteitsbeginsel en het evenredigheidsbeginsel inzake delicten en straffen. Het ne bis in idem-beginsel wordt tot de gehele EU uitgebreid.
14. Dit voorstel is in overeenstemming met de geest van het Handvest van de grondrechten. Het draagt bij tot de definitie van het begrip 'onpartijdig gerecht' en tot een akkoord over gemeenschappelijke normen voor 'de rechten van de verdediging', waardoor een gelijkwaardige behandeling tijdens de procedure in de gehele EU kan worden vergemakkelijkt.
4. Achtergrond van het kaderbesluit
15. In aansluiting op de conclusies van Tampere heeft de Commissie de nodige stappen ondernomen om het programma van maatregelen inzake wederzijdse erkenning uit te voeren, waarbij ook rekening werd gehouden met de relevante parameters. In de inleiding op het programma van maatregelen wordt er met name op gewezen dat "de omvang van de wederzijdse erkenning nauw samen[hangt] met het bestaan en de inhoud van bepaalde parameters die de doeltreffendheid ervan bepalen". Om rekening te houden met de in punt 6 hierboven vermelde parameters 3 en 4 diende te worden nagegaan of het aangewezen was maatregelen te nemen inzake procedurele waarborgen op EU-niveau. Daartoe verrichtte de Commissie een brede raadpleging en een uitvoerige effectbeoordeling.
16. In februari 2003 presenteerde de Commissie een groenboek over procedurele waarborgen voor verdachten in strafzaken in de gehele Europese Unie . In het groenboek wordt erop gewezen dat alle lidstaten van de EU partij zijn bij het belangrijkste verdrag waarin basisnormen verankerd zijn, namelijk het EVRM, en dit geldt ook voor alle toetredende staten en kandidaat-lidstaten, zodat het mechanisme om wederzijds vertrouwen te bewerkstelligen al bestaat. In het groenboek wordt evenwel uiteengezet dat bestaande uiteenlopende praktijken tot nu toe het wederzijdse vertrouwen hebben geschaad. Om dat risico tegen te gaan is het gerechtvaardigd dat de EU maatregelen inzake procedurele rechten neemt op grond van artikel 31 VEU.
COM(2003) 75 def. van 19.2.2003.
17. De Commissie ontving 78 schriftelijke antwoorden op het groenboek samen met een aantal reacties per e-mail, per telefoon en via andere communicatiemiddelen. De overgrote meerderheid van respondenten steunde het voorstel van de Commissie om gemeenschappelijke minimumnormen voor procedurele waarborgen vast te stellen. Veel respondenten toonden zich verheugd over deze werkzaamheden maar waren van oordeel dat deze voorstellen niet ver genoeg gingen . Van de lidstaten antwoordden Ierland, Luxemburg, Oostenrijk, het Verenigd Koninkrijk, Nederland, Finland, Denemarken, Duitsland, Zweden en Frankrijk via hun ministerie van Justitie of via een andere overheidsinstantie. De standpunten van deze lidstaten varieerden van steun tot afwijzing . Ook de nieuwe lidstaten werden bij de raadpleging betrokken; Slowakije en de Tsjechische Republiek hebben gereageerd op het groenboek en vertegenwoordigers van alle nieuwe staten hebben deelgenomen aan bilaterale en andere bijeenkomsten.
De schriftelijke antwoorden kunnen worden geraadpleegd op het volgende internetadres van DG JBZ:
Voorbeeld van een positieve reactie, zie het antwoord van Amnesty International: 'AI verheugt zich over alle maatregelen die de uitvoering moeten waarborgen van de uit hoofde van internationale mensenrechtenverdragen op de lidstaten rustende verplichtingen en die moeten zorgen voor de hoogst mogelijke normen inzake de bescherming van mensenrechten, met inbegrip van het recht op een eerlijk proces, zonder dat het risico bestaat dat bestaande normen of praktijken worden beperkt tot de kleinste gemene deler.' Zie ook het antwoord van de Law Society of England and Wales: 'de Law Society is verheugd over de publicatie van het groenboek, dat volgens haar een belangrijke stap is voor de totstandbrenging van het wederzijdse vertrouwen tussen de lidstaten met het oog op de bescherming van individuen.' Zie ook de reactie van de Franse Cour de Cassation: 'een dergelijk initiatief lijkt bijzonder geschikt voorzover het bijdraagt tot de totstandbrenging van een effectieve Europese ruimte van rechtvaardigheid. Het is des te interessanter omdat burgers door de harmonisatie van procedurele waarborgen meer vertrouwen kunnen krijgen in de verschillende Europese rechtsstelsels.' De kritiek van Liberty (waarvan de reactie in het algemeen positief was) stemt overeen met vele opmerkingen in dezelfde zin: 'een zwak punt van dit groenboek is dat het bepaalde essentiële rechten niet behandelt, zoals het recht op borgtocht, het recht op een zorgvuldige behandeling van bewijsmateriaal, symmetrie bij het opleggen van straffen, ne bis in idem en procedures bij verstek.'
Aldus heeft het Finse ministerie van Justitie de aanpak van de Commissie ondersteund: "wat de in het groenboek voorgestelde gebieden betreft, ondersteunt Finland EU-minimumnormen inzake het recht op rechtsbijstand, het recht op vertolking en vertaling en de verklaring van rechten ('Letter of Rights'). Het is bijzonder belangrijk ervoor te zorgen dat deze rechten in een voldoende vroeg stadium van de procedure worden gewaarborgd, d.w.z. zodra de verdachte is gearresteerd of uiterlijk op het tijdstip waarop zijn verhoor een aanvang neemt."
Voorbeeld van een negatieve reactie is die van het Ierse ministerie van Justitie: 'met het groenboek wordt beoogd verplichtingen in te voeren die intern in elke lidstaat zouden gelden. Dit valt niet onder de werkingssfeer van artikel 31 en is in strijd met het subsidiariteitsbeginsel.'
18. In juni 2003 hield de Commissie een openbare hoorzitting over de procedurele waarborgen. Alle personen of instanties die op het groenboek hadden gereageerd of blijk hadden gegeven van belangstelling daarvoor, werden op de hoorzitting uitgenodigd en konden hun standpunt mondeling toelichten. Bovendien werden alle lidstaten verzocht om een vertegenwoordiger te sturen. Tijdens deze hoorzitting is gebleken dat er bij beoefenaars van juridische beroepen en niet-gouvernementele organisaties brede steun was voor de voorstellen van de Commissie. De aanwezige vertegenwoordigers van de lidstaten waren verdeeld ten aanzien van het groenboek. Slowakije en de Tsjechische Republiek zonden vertegenwoordigers als waarnemers. De lidstaten die de voorstellen afwijzen beroepen zich op (1) het subsidiariteitsbeginsel (2) problemen in verband met de rechtsgrondslag en (3) de vrees dat 'gemeenschappelijke minimumnormen' kunnen leiden tot een algemene verlaging van de normen; (4) ook werd aangevoerd dat er in het EVRM reeds gemeenschappelijke minimumnormen zijn vastgelegd en dat er geen verdere maatregelen nodig zijn en (5) tot slot werd gevreesd dat de uitvoering van deze voorstellen technisch moeilijk zou zijn.
19. De Commissie is ten eerste van oordeel dat op dit gebied alleen een optreden op EU-niveau op doeltreffende wijze voor gemeenschappelijke normen kan zorgen. Tot op heden hebben de lidstaten op nationaal niveau voldaan aan hun verplichtingen inzake een eerlijk proces, die hoofdzakelijk voortvloeien uit het EVRM, en dit heeft geleid tot discrepanties tussen de waarborgen die in de verschillende lidstaten gelden. Dit heeft ook geleid tot speculaties over normen in andere lidstaten en incidenteel werd er in de pers en de media van lidstaten gemeld dat de strafrechtsstelsels van andere lidstaten gebreken vertoonden. Dit probleem kan worden verholpen door de vaststelling van gemeenschappelijke minimumnormen. Deze normen kunnen per definitie alleen gemeenschappelijk zijn indien zij door de lidstaten in onderlinge overeenstemming worden vastgesteld; door louter op nationaal niveau maatregelen te nemen kunnen geen gemeenschappelijke normen tot stand worden gebracht.
20. Wat de rechtsgrondslag betreft, baseert de Commissie zich op artikel 31, lid 1, van het Verdrag betreffende de Europese Unie. In artikel 31, lid 1, wordt bepaald dat de EU een 'gezamenlijk optreden' kan opzetten om de verenigbaarheid van de voorschriften te waarborgen, voorzover nodig ter verbetering van de samenwerking. Justitiële samenwerking, en in het bijzonder wederzijdse erkenning, vormt een situatie waarin verenigbaarheid nodig is ter verbetering van de samenwerking. Daarom omvatten de parameters van het programma inzake wederzijdse erkenning "regelingen voor de bescherming van de rechten van [...] verdachten" (parameter 3) en 'gemeenschappelijke minimumnormen, die noodzakelijk zijn om de toepassing van het beginsel van wederzijdse erkenning te vergemakkelijken' (parameter 4).
21. Er hoeft niet te worden gevreesd dat gemeenschappelijke normen tot een verlaging van de normen zullen leiden. Het staat de lidstaten vrij het door hen passend geachte hoogste niveau van waarborgen toe te passen, mits zij de overeengekomen minimumnormen in acht nemen. In de non-regressieclausule van artikel 17 wordt bovendien uitdrukkelijk bepaald dat niets in het kaderbesluit mag worden opgevat als 'een beperking of afwijking van' de bestaande rechten. Dit voorstel heeft betrekking op gemeenschappelijke minimumnormen. Het is ondenkbaar dat lidstaten, die krachtens artikel 6, lid 2, VEU gehouden zijn de grondrechten te eerbiedigen, dit kaderbesluit zouden gebruiken om de bestaande normen te 'verlagen' wanneer deze verder gaan dan de EU-eisen.
22. Wat het vierde punt betreft, blijkt uit onderzoek van de Commissie en uit door haar verrichte raadplegingen, alsmede uit de rechtspraak van het EHRM, dat de lidstaten bij de toepassing van het EVRM zeer verschillende normen hanteren en dat er veel schendingen zijn van het EVRM. Deze discrepanties doen afbreuk aan een gemeenschappelijke bescherming van de procedurele rechten binnen de Unie, brengen het wederzijdse vertrouwen in gevaar en zijn nadelig voor de goede werking van het beginsel van wederzijdse erkenning. Bovendien beoogt de Commissie met dit voorstel de praktische toepassing van de EVRM-rechten doeltreffender en zichtbaarder te maken zodat iedereen in het strafrechtsstelsel zich bewuster wordt van deze rechten, niet alleen verdachten maar ook politieambtenaren, advocaten, vertalers en tolken alsmede alle andere actoren in strafprocedures. Dit zou tot een betere naleving van het EVRM moeten leiden.
23. Wat tot slot de technische moeilijkheden en de kosten betreft, stelt de Commissie dat het eindresultaat van dit voorstel voor de lidstaten geen ondraaglijke last met zich mag brengen, aangezien de bepalingen inhoudelijk in wezen de bestaande rechten, zoals deze voortvloeien uit het EVRM en de relevante rechtspraak, bevestigen.
24. De conclusie van de Commissie is dat het voor de goede uitvoering van het programma van maatregelen het best zou zijn dat dit gepaard zou gaan met overeengekomen gemeenschappelijke minimumnormen op de relevante gebieden. In deze eerste fase worden op de volgende gebieden gemeenschappelijke minimumnormen voorgesteld:
- toegang tot rechtsbijstand, zowel vóór als tijdens het proces,
- kosteloze bijstand door een tolk/vertaler,
- ervoor zorgen dat personen die de procedure niet kunnen begrijpen of volgen de passende aandacht krijgen,
- het recht contact op te nemen met onder meer de consulaire autoriteiten in het geval van buitenlandse verdachten, en
- de verdachten in kennis stellen van hun rechten (door hen een schriftelijke verklaring van rechten ("Letter of Rights") te overhandigen).
Er werd beslist om in deze eerste fase voorstellen met betrekking tot deze vijf rechten te doen, omdat deze rechten in het kader van de wederzijdse erkenning van bijzonder belang zijn, aangezien zij een grensoverschrijdende dimensie hebben, wat niet het geval is voor andere rechten inzake een eerlijk proces, met uitzondering van het recht op borgtocht, dat afzonderlijk zal worden behandeld in een volgend groenboek. De buitenlandse verdachte heeft over het algemeen behoefte aan een tolk en kan ook consulaire bijstand nodig hebben. Het is ook minder waarschijnlijk dat hij vertrouwd is met zijn rechten in het land waarin hij wordt gearresteerd waardoor het voor hem waarschijnlijk des te nuttiger is om over een verklaring van rechten in zijn eigen taal te beschikken. Verdachten die een advocaat hebben, bevinden zich in een betere positie, en ook hun rechten zullen waarschijnlijk beter worden geëerbiedigd wanneer zij worden bijgestaan door een persoon die op de hoogte is van deze rechten en die kan nagaan of deze worden in acht genomen. Daarom was het belangrijk te voorzien in het recht op rechtsbijstand. Personen die de procedure niet kunnen begrijpen of volgen en die passende aandacht behoeven, vormen een specifieke categorie verdachten waarvoor een hoger niveau van bescherming is vereist. Dit is een concrete toepassing van het beginsel van 'equality of arms', dat een billijk evenwicht tussen de procespartijen vereist.
25. De Commissie herhaalt dat dit voorstel voor een kaderbesluit een eerste stap is en dat tijdens de komende jaren andere maatregelen worden overwogen. Het is niet de bedoeling de indruk te wekken dat deze vijf rechten belangrijker zijn dan de andere rechten, alleen hebben zij meer onmiddellijke relevantie voor de wederzijdse erkenning en de problemen die tot nu toe zijn gerezen tijdens de besprekingen van maatregelen inzake wederzijdse erkenning. De Commissie is momenteel reeds aan het onderzoeken of het nodig is waarborgen vast te stellen inzake de zorgvuldigheid bij het verkrijgen van en het omgaan met bewijsmateriaal en het gebruik ervan binnen de EU. Ook de uit het vermoeden van onschuld voortvloeiende rechten (met inbegrip van het zwijgrecht, het recht niet gedwongen te worden zichzelf te beschuldigen en de regels inzake de bewijslast) zullen worden onderzocht. Een eerste - reeds aangevatte - evaluatie van deze werkzaamheden door de Commissie zal in 2004 worden bekend gemaakt.
5. Het beginsel van wederzijdse erkenning
26. Op de Europese Raad van Tampere in oktober 1999 werd overeengekomen dat het beginsel van wederzijdse erkenning de hoeksteen van de justitiële samenwerking zou moeten worden, in zowel burgerlijke als strafzaken. Wederzijdse erkenning is gebaseerd op het algemene uitgangspunt dat een andere staat een bepaalde zaak misschien niet op dezelfde of een vergelijkbare manier behandelt dan de eigen staat, maar dat de uitkomst toch zo zal zijn dat die wordt aanvaard als gelijkwaardig aan beslissingen van de eigen staat .
COM(2000) 495 def. van 26.7.2000, blz. 4.
27. De Europese Raad verzocht de Raad en de Commissie tevens om vóór december 2000 een programma van maatregelen goed te keuren om uitvoering te geven aan het beginsel van wederzijdse erkenning van strafrechtelijke beslissingen .
PB C 12 van 15.1.2001, blz. 10.
28. Het programma van maatregelen omvat 24 gebieden waarop het beginsel van wederzijdse erkenning zou kunnen worden toegepast. Aangezien sommige van deze gebieden zullen worden samengevoegd, zullen op basis van het programma uiteindelijk 15 tot 20 voorstellen worden ingediend. Het eerste instrument voor wederzijdse erkenning in strafzaken dat werd goedgekeurd, was het Kaderbesluit van de Raad van 13 juni 2002 betreffende het Europees aanhoudingsbevel en de procedures van overlevering tussen de lidstaten . Dit werd gevolgd door het Kaderbesluit inzake de tenuitvoerlegging van beslissingen tot bevriezing van voorwerpen of bewijsstukken , en zal worden gevolgd door maatregelen inzake beslissingen tot confiscatie, geldelijke sancties en toezending van zowel bewijsstukken als uittreksels uit het strafregister. Om deze maatregelen en de overige uit het programma van maatregelen voortvloeiende voorstellen succesvol te kunnen uitvoeren, moeten de lidstaten het beginsel van wederzijdse erkenning aanvaarden, zowel op regerings- en beleidsniveau als op het niveau van degenen die belast zijn met de dagelijkse toepassing van deze maatregelen. Wederzijdse erkenning kan alleen effectief functioneren in een geest van vertrouwen, waarbij niet alleen de gerechtelijke autoriteiten, maar ook alle bij de strafprocedure betrokken actoren beslissingen van de gerechtelijke autoriteiten van de andere lidstaten als gelijkwaardig aan hun eigen beslissingen beschouwen en zij de gerechtelijke capaciteit van de partners en de eerbiediging van de rechten inzake een eerlijk proces niet in twijfel trekken. Dit is essentieel om een positief algemeen beeld van de wederzijdse erkenning te bevorderen, en daarbij speelt 'niet alleen het vertrouwen dat de regels van de partners adequaat zijn, maar ook het vertrouwen dat deze regels correct worden toegepast' een belangrijke rol .
PB L 190 van 18.7.2002, blz. 1.
Kaderbesluit 2003/577/JBZ van de Raad van 22 juli 2003 inzake de tenuitvoerlegging in de Europese Unie van beslissingen tot bevriezing van voorwerpen of bewijsstukken, PB L 196 van 2.8.2003, blz. 45.
COM(2000) 495 def. van 26.7.2000, blz. 4.
29. Alle lidstaten zijn partij bij het EVRM en dit wordt soms aangevoerd als een toereikende grondslag voor het wederzijdse vertrouwen. De ervaring leert evenwel dat, ondanks de behoefte aan dergelijk vertrouwen, de lidstaten elkaars strafrechtsstelsels niet altijd voldoende vertrouwen, zulks ondanks het feit dat zij alle partij zijn bij het EVRM . Met dit voorstel voor een kaderbesluit wordt impliciet erkend dat het vertrouwen ontoereikend is, aangezien daarin een mechanisme ter verbetering en versterking van het wederzijdse vertrouwen is opgenomen. Dit zal nog belangrijker worden wanneer 25 staten of zelfs meer elkaar moeten vertrouwen.
In de Britse zaak R tegen Secretary of State ex parte Ramda van 27 juni 2002, heeft de High Court geoordeeld dat de status van Frankrijk als partij bij het EVRM op zich niet volstond als antwoord op klachten met betrekking tot het eerlijk karakter van het proces. Ook de Cour d'Appel van Pau (Frankrijk) heeft in zijn arrest van 16 mei 2003, in de zaak Irastorza Dorronsoro, geweigerd een Spaans uitleveringsverzoek in te willigen omdat er een vermoeden bestond dat een medeverdachte door Spaanse politieambtenaren was 'gefolterd'.
30. De voorgestelde rechten zullen het wederzijdse vertrouwen versterken en aldus de werking van de wederzijdse erkenning in al haar vormen in strafzaken bevorderen. Indien uit voortdurende evaluatie en toezicht blijkt dat normen worden nageleefd en dat er vooruitgang wordt geboekt op gebieden die thans zorgen baren, zal zulks dat vertrouwen versterken.
6. Bijzondere bepalingen
6.1. Het recht op rechtsbijstand
31. Tijdens de raadplegingsprocedure onderzocht de Commissie de verschillende regelingen van de lidstaten. De voorschriften inzake de toegang tot vertegenwoordiging door een advocaat en de organisatie ervan verschillen van lidstaat tot lidstaat.
32. In dit kaderbesluit wordt op EU-niveau voorgesteld om verdachten zo spoedig mogelijk toegang te verlenen tot rechtsbijstand door een gekwalificeerde advocaat. Thans beperken sommige lidstaten deze toegang en heeft de verdachte gedurende een aanvangsperiode geen toegang tot een advocaat ("garde à vue") of sluiten zij de aanwezigheid van een advocaat tijdens het politieverhoor uit. Sommige lidstaten beschikken niet over een formele regeling die gedurende 24 uur per dag toegang tot een advocaat waarborgt, zodat degenen die 's nachts of in het weekend worden gearresteerd althans tijdelijk ook de toegang tot rechtsbijstand wordt ontzegd. In dit kaderbesluit wordt voorgesteld het recht op rechtsbijstand te waarborgen gedurende de gehele strafprocedure, die wordt omschreven als alle procedurele stappen die binnen de Europese Unie plaatsvinden om de schuld of onschuld vast te stellen van een persoon die ervan wordt verdacht een strafbaar feit te hebben gepleegd of om te beslissen over de uitkomst van de procedure wanneer de verdachte schuldig pleit.
33. Wanneer de verdachte onder één van de genoemde categorieën valt (personen die de procedure niet kunnen begrijpen of volgen, minderjarigen, dan wel personen tegen wie een Europees aanhoudingsbevel is uitgevaardigd of die het voorwerp uitmaken van een uitleveringsverzoek of een andere overleveringsprocedure) moet rechtsbijstand worden verleend. Dit doet geen afbreuk aan het recht van een verdachte om zichzelf te verdedigen indien hij dit wenst. Lidstaten moeten de rechtsbijstandskosten dragen wanneer deze kosten voor de verdachte of de personen ten zijnen laste een te zware last zouden vormen.
34. In dit kaderbesluit wordt voorgesteld de lidstaten de verplichting op te leggen een systeem in te voeren dat voorziet in de vervanging van de aanvankelijk gekozen advocaat indien blijkt dat diens bijstand niet adequaat is.
6.2. Het recht op kosteloze bijstand door een tolk/vertaler
35. Overeenkomstig artikel 6, lid 3, EVRM heeft een verdachte het recht zich kosteloos te doen bijstaan door een tolk, indien hij de taal die ter terechtzitting wordt gebezigd niet verstaat of spreekt. In de rechtspraak van het EHRM wordt ook verduidelijkt dat deze verplichting jegens de verdachte ook geldt voor de vertaling van alle relevante procedurestukken.
Kamasinski tegen Oostenrijk, arrest van 19 december 1989, serie A nr. 168, ro. 74.
36. Uit het onderzoek van de Commissie bleek dat de lidstaten zich in theorie weliswaar bewust waren van deze verplichting, maar dat zij deze in de praktijk niet volledig naleefden. Tijdens politieverhoren was niet altijd een gekwalificeerde tolk aanwezig en werd soms beroep gedaan op de diensten van leken die enige kennis hadden van de taal van de verdachte. Er bestonden ook beperkingen met betrekking tot de documenten die ten behoeve van verdachten werden vertaald. Hoewel in artikel 6, lid 3, onder e), EVRM duidelijk wordt bepaald dat een verdachte die de ter terechtzitting gebezigde taal niet verstaat of niet spreekt recht heeft op 'kosteloze' bijstand door een tolk, bleken tolken soms eerder voor de rechter en/of de aanklager te worden ingeschakeld, in plaats van voor de verdachte. In sommige gevallen werden de verklaringen van de rechter of de aanklager niet getolkt voor de verdachte en beperkte de tolk zich ertoe de rechtstreekse vragen van de rechter aan de verdachte en diens antwoorden aan de rechter te tolken, in plaats van ervoor te zorgen dat de verdachte de procedure kon begrijpen.
37. De Commissie stelde ook vast dat lidstaten moeilijkheden hadden om voldoende gerechtsvertalers en -tolken aan te werven. In sommige lidstaten heeft het beroep van tolk/vertaler voor een openbare dienst een officiële status, waarbij wordt gezorgd voor opleiding op nationaal niveau, registratie, erkenning en voortdurende bijscholing. Dit is niet in alle lidstaten het geval. Het beroep lijdt onder een gebrek aan status: vertalers en tolken worden soms slecht betaald, hebben geen recht op sociale voorzieningen (zoals betaald ziekteverlof en pensioenrechten) en klagen dat zij onvoldoende worden geraadpleegd door hun collega's-juristen.
38. De Commissie zal deze kwestie blijven onderzoeken in de hoop een oplossing te vinden. Het is van cruciaal belang dat er in elke lidstaat genoeg vertalers en tolken zijn om de behoeften van buitenlandse verdachten te dekken .
Zie voetnoot 6 met betrekking tot buitenlandse verdachten.
6.3. Personen die de procedure niet kunnen begrijpen of volgen
39. Bepaalde verdachten bevinden zich wegens hun leeftijd of hun fysieke, mentale of emotionele toestand in een zwakkere positie dan de gemiddelde bevolking, wanneer het erom gaat de procedure te begrijpen of te volgen. Deze personen behoeven bijzondere aandacht om ervoor te zorgen dat hun specifieke rechten in acht worden genomen en om eventuele gerechtelijke dwalingen te voorkomen.
40. Rechtshandhavingsambtenaren en rechterlijke ambtenaren moeten zich meer bewust zijn van de problemen van personen die de procedure niet kunnen begrijpen of volgen. Van hen dient te worden verlangd dat zij nagaan of de verdachte bijzondere aandacht behoeft en in voorkomend geval moeten zij de nodige maatregelen nemen om aan deze verdachte de passende aandacht te besteden.
41. De vorm van deze te verlenen bijzondere aandacht zal afhangen van de betrokken situatie. Zo moeten kinderen tijdens het verhoor vergezeld zijn van een ouder of een andere daartoe geschikte volwassene; personen die medische hulp nodig hebben, moeten beroep kunnen doen op een arts, enz. Niet elke individuele situatie kan worden opgenomen en geregeld in een dergelijk instrument; de lidstaten dienen ervoor te zorgen dat in hun strafrechtsstelsels bijzondere aandacht wordt besteed aan de verdachten die daaraan behoefte hebben.
6.4. Het recht op communicatie
42. Een gedetineerde moet het recht hebben dat de leden van zijn familie, de daarmee gelijkgestelde personen en zijn werkgever in kennis worden gesteld van zijn detentie. Deze kennisgeving kan namens de gedetineerde plaatsvinden, indien de bescherming van het bewijsmateriaal problemen stelt.
43. Wanneer de gedetineerde geen ingezetene is, kan het aangewezen zijn dat de consulaire autoriteiten van zijn land van herkomst op de hoogte worden gebracht van zijn detentie. Buitenlandse verdachten zijn een gemakkelijk te identificeren kwetsbare groep en hebben soms aanvullende bescherming nodig, zoals deze welke wordt geboden door het verdrag van Wenen inzake consulaire betrekkingen van 1963, waarin wordt bepaald dat elke buitenlander die wordt gearresteerd of vastgehouden het recht heeft om te verzoeken dat zijn consulaat in kennis wordt gesteld van zijn detentie en om bezoek te ontvangen van consulaire ambtenaren.
44. Buitenlanders kunnen contact weigeren met een consulaire ambtenaar, die hun regering vertegenwoordigt, bijvoorbeeld wanneer het gaat om asielzoekers of vluchtelingen die wegens vervolging hun land van herkomst zijn ontvlucht. Deze personen kunnen contact opnemen met vertegenwoordigers van een erkende internationale humanitaire organisatie.
6.5. Schriftelijke verklaring van rechten ("Letter of Rights")
45. Verdachten en soms zelfs de rechtshandhavingsambtenaren die hen verhoren, zijn niet altijd volledig op de hoogte van de toepasselijke rechten. Indien verdachten bij hun arrestatie naar behoren hun rechten zouden kennen, zouden er minder klachten zijn over gerechtelijke dwalingen en schendingen van het EVRM. Een eenvoudige en goedkope manier om op dat gebied voor voldoende kennis te zorgen is de lidstaten te verplichten een korte, schriftelijke standaardverklaring inzake grondrechten (de 'Letter of Rights') op te stellen en voor te schrijven dat dit document zo spoedig mogelijk en in ieder geval vóór enig verhoor aan alle verdachten wordt overhandigd, in een taal die zij verstaan.
6.6. Evaluatie en toezicht
46. Omdat het beginsel van wederzijdse erkenning alleen doeltreffend kan worden gehanteerd bij voldoende wederzijds vertrouwen en gemeenschappelijke minimumnormen dit vertrouwen zullen versterken, is het van belang dat overeengekomen gemeenschappelijke normen in acht worden genomen. De lidstaten moeten kunnen aantonen dat dat in hoge mate het geval is. Omdat elke lidstaat er zeker moet kunnen van zijn dat de normen in andere lidstaten worden nageleefd, moet er een of andere vorm van evaluatie zijn.
47. Wederzijds vertrouwen moet niet alleen iets zijn tussen de regeringen van de lidstaten - het moet ook vanzelfsprekend zijn voor de mensen in de praktijk, rechtshandhavingsambtenaren, rechterlijke ambtenaren en allen die dagelijks beslissingen nemen op basis van wederzijdse erkenning. Dat kan niet in één dag tot stand worden gebracht, dat kan zelfs helemaal niet tot stand worden gebracht, tenzij er een betrouwbare manier is om de naleving van de gemeenschappelijke minimumnormen in de Europese Unie te meten. Evaluatie en toezicht moeten regelmatig en voortdurend worden verricht en de resultaten moeten bekend worden gemaakt. Aldus wordt een systeem ingevoerd dat waarborgt dat de normen worden nageleefd en worden de andere lidstaten en de Europese instellingen in kennis gesteld van eventuele verbeteringen en/of verslechteringen.
48. De Commissie - als instelling die belast is met het indienen van voorstellen en die normalerwijs ook moet toezien op de correcte tenuitvoerlegging van kaderbesluiten in de lidstaten - moet de evaluatie en het toezicht coördineren. De lidstaten moeten de nodige informatie en gegevens verstrekken, zodat de Commissie deze kan verzamelen. Indien nodig zal de Commissie een externe instantie, zoals een groep van onafhankelijke deskundigen, belasten met de analyse van deze informatie.
Artikel 34, lid 2, VEU.
Gewoonlijk zenden de lidstaten de Commissie na de goedkeuring van een kaderbesluit inlichtingen toe over hun uitvoeringswetgeving en stelt de Commissie een verslag over de tenuitvoerlegging op, dat aan de Raad wordt voorgelegd.
7. Rechtsgrondslag
49. De rechtsgrondslag van dit voorstel is artikel 31 van het Verdrag betreffende de Europese Unie (VEU), zoals gewijzigd bij het Verdrag van Nice, dat betrekking heeft op het gezamenlijk optreden inzake justitiële samenwerking in strafzaken.
50. Artikel 31, lid 1, onder c), VEU heeft betrekking op "het waarborgen van de verenigbaarheid van de in de lidstaten geldende voorschriften, voorzover nodig ter verbetering van [de justitiële samenwerking in strafzaken]". De verenigbaarheid kan onder meer worden gewaarborgd door middel van een zekere mate van onderlinge aanpassing van minimumprocedurevoorschriften in de lidstaten om het wederzijdse vertrouwen te versterken.
51. De Commissie is van oordeel dat dit voorstel de noodzakelijke aanvulling vormt op de maatregelen inzake wederzijdse erkenning, die bedoeld zijn om de efficiëntie van de vervolging te verhogen. Een reeks overeengekomen procedurele rechten om een gelijkwaardige behandeling van verdachten in de gehele EU te waarborgen, moeten ervoor zorgen dat maatregelen inzake justitiële samenwerking zo efficiënt mogelijk worden toegepast, met name de maatregelen die betrekking hebben op de overlevering van personen of de overdracht van bewijsstukken aan andere lidstaten. Daardoor zullen de autoriteiten van een staat misschien minder terughoudend zijn om eigen onderdanen over te leveren aan de gerechtelijke autoriteiten van een andere staat.
8. Artikelsgewijze toelichting
52. Geslachtsneutrale terminologie: in deze tekst worden 'hij' en 'zijn' gebruikt om te verwijzen naar de verdachte of de advocaat van de verdachte. Deze woorden moeten als geslachtsneutraal worden beschouwd en hebben betrekking op mannelijke en vrouwelijke verdachten en op mannelijke en vrouwelijke advocaten.
Inhoudsopgave
- Artikel 1 - - Werkingssfeer van de procedurele rechten
- Artikel 2 - - Het recht op rechtsbijstand
- Artikel 3 - - Verplichting om rechtsbijstand te verlenen
- Artikel 4 - - Verplichting om de doeltreffendheid van de rechtsbijstand te waarborgen
- Artikel 5 - - Het recht op kosteloze rechtsbijstand
- Artikel 6 - - Het recht op kosteloze bijstand door een tolk
- Artikel 7 - - Het recht op kosteloze vertaling van relevante documenten
- Artikel 8 - - Nauwkeurigheid van vertaling en vertolking
- Artikel 9 - - Opname van de procedure
- Artikel 11 - - De rechten van verdachten die in aanmerking komen voor bijzondere aandacht
- Artikel 12 - - Het recht op communicatie
- Artikel 13 - - Het recht op communicatie met de consulaire autoriteiten
- Artikel 14 - - De verplichting om verdachten schriftelijk van hun rechten in kennis te stellen - Verklaring van rechten ("Letter of Rights")
- Artikel 15 - - Evaluatie en controle van de doeltreffendheid van het kaderbesluit
- Artikel 16 - - Verplichting om gegevens te verzamelen
- Artikel 17 - - Non-regressieclausule
- Artikel 18 - - Uitvoering
- Artikel 19 - - Inwerkingtreding
Artikel 1 - - Werkingssfeer van de procedurele rechten
54. Aangezien in de rechtspraak van het EHRM wordt verduidelijkt dat personen die met betrekking tot strafbare feiten worden verhoord, maar tegen wie formeel nog geen vervolging is ingesteld, onder artikel 6 EVRM vallen, geldt dit ook voor personen die in verband met een tenlastelegging worden gearresteerd of gevangen gehouden. Deze rechten gelden vanaf het tijdstip waarop de persoon ervan in kennis wordt gesteld dat hij wordt verdacht van het plegen van een strafbaar feit (bv. wanneer hij wordt gearresteerd of in politiehechtenis wordt gehouden).
Artikel 2 - - Het recht op rechtsbijstand
Artikel 3 - - Verplichting om rechtsbijstand te verlenen
Artikel 4 - - Verplichting om de doeltreffendheid van de rechtsbijstand te waarborgen
58. Om deze doeltreffendheid te helpen waarborgen, heeft de Commissie ervoor gekozen te verduidelijken dat er in dit kader alleen beroep kan worden gedaan op advocaten in de zin van artikel 1, lid 2, onder a), van Richtlijn 98/5 . Indien de verleende rechtsbijstand niet doeltreffend is, moeten de lidstaten een alternatief bieden . Dit recht, dat is gebaseerd op artikel 6, lid 3, onder c), EVRM, werd toegelicht in de rechtspraak van het EHRM (bv. in de zaak Artico tegen Italië).
Richtlijn 98/5/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 februari 1998.
Artico tegen Italië, 13 mei 1980, serie A nr. 37.
59. Aangezien de verdachte niet altijd de doeltreffendheid van de aan hem verleende bijstand kan beoordelen, dienen de lidstaten op dat gebied een controlesysteem in te voeren.
Artikel 5 - - Het recht op kosteloze rechtsbijstand
Pakelli tegen Duitsland, arrest van 25 april 1983, serie A nr. 64, ro. 34.
61. Krachtens dit artikel moet rechtsbijstand kosteloos zijn indien de middelen van de verdachte onder een bepaalde minimumdrempel liggen. Sommige lidstaten voeren een inkomensonderzoek uit om na te gaan of de verdachte 'niet over voldoende middelen beschikt om zijn verdediging te bekostigen'. Andere lidstaten bieden aan iedereen kosteloze rechtsbijstand aan omdat het uitvoeren van een inkomensonderzoek duur is en sommige kosten onder bepaalde omstandigheden op de verdachte kunnen worden verhaald. Het staat de lidstaten vrij het systeem toe te passen dat hen het kosteneffectiefst lijkt, mits kosteloze rechtsbijstand beschikbaar blijft wanneer dit in het belang van de rechtspleging is vereist.
Artikel 6 - - Het recht op kosteloze bijstand door een tolk
Luedicke, Belkacem en Koç tegen Duitsland, arrest van 28 november 1978, serie A nr. 29, ro. 46.
Kamasinski tegen Oostenrijk (reeds aangehaald).
63. De lidstaten moeten zo spoedig mogelijk nadat is gebleken dat de verdachte de taal van de procedure niet verstaat een tolk ter beschikking stellen. Dit recht strekt zich uit tot alle politieverhoren, bijeenkomsten tussen de verdachte en zijn advocaat en, na de tenlastelegging, tot alle gevallen waarin de aanwezigheid van de betrokkene ter terechtzitting is vereist. Uit de rechtspraak van het EHRM blijkt dat de in het EVRM neergelegde verplichting om te zorgen voor een tolk niet altijd wordt nageleefd . In artikel 6 van het kaderbesluit wordt dit recht vastgelegd en wordt verduidelijkt dat het 'gedurende de gehele procedure' geldt.
Het arrest van 24 september 2002 in de zaak Cuscani tegen VK is een goed voorbeeld: de rechterlijke instantie had voorgesteld om de broer van de verdachte als tolk in te zetten, wat als een schending van artikel 6 werd aangemerkt.
64. Dit artikel is ook van toepassing op personen met gehoor- of spraakstoornissen. In artikel 6, lid 3, EVRM wordt bepaald dat eenieder tegen wie een vervolging is ingesteld het recht heeft op de hoogte te worden gesteld van de tegen hem ingebrachte beschuldiging zodat hij de aard en de reden van deze beschuldiging kan begrijpen. Hij heeft ook recht op bijstand door een tolk indien hij de ter terechtzitting gebezigde taal niet kan verstaan. Dit geldt ook voor dove verdachten of personen met gehoor- of spraakstoornissen. Door inadequate communicatie is het mogelijk dat een dove verdachte tijdens de verhoren door rechtshandhavingsambtenaren minder kans heeft op een eerlijke behandeling. Ook zijn kansen op een eerlijk proces kunnen daardoor in het gedrang komen. De lidstaten moeten er dus voor zorgen dat politiebureaus en rechterlijke instanties dove verdachten adequate, gespecialiseerde vertolking in gebarentaal ter beschikking stellen. Aangezien een slechte of ontoereikende vertolking in gebarentaal ernstige gevolgen kan hebben, is het belangrijk dat alleen gekwalificeerde en ervaren tolken in gebarentaal voor gerechtelijke procedures of politieverhoren worden ingezet.
65. Sommige doven hebben behoefte aan de diensten van tolken die kunnen liplezen. Deze laatsten communiceren met doven die geen gebarentaal kennen of gebruiken, maar die gewoonlijk geoefende liplezers zijn. Ook deze alternatieve mogelijkheid valt onder dit artikel.
Artikel 7 - - Het recht op kosteloze vertaling van relevante documenten
Kamasinski tegen Oostenrijk, reeds aangehaald, ro. 74.
Artikel 8 - - Nauwkeurigheid van vertaling en vertolking
68. De lidstaten moeten ervoor zorgen dat er in hun rechtsstelsel een systeem bestaat dat het mogelijk maakt dat advocaten, rechters, verdachten of alle bij strafprocedures betrokken personen die vaststellen dat niet is voldaan aan de vereiste norm van vertolking door een bepaalde tolk of in een bepaald geval, dit kunnen melden en er voor een andere vertaler of tolk kan worden gezorgd.
Artikel 9 - - Opname van de procedure
70. Het doel van deze bepaling is een methode te hebben om te toetsen of de vertolking nauwkeurig was, niet om de procedure vanuit enig ander oogpunt te betwisten: dit zou dan immers leiden tot een voorkeurbehandeling van verdachten die vertolking nodig hebben. De opname mag dan ook enkel met dat doel worden gebruikt. Artikel 10 - Het recht op bijzondere aandacht
71. Dit artikel bepaalt dat de lidstaten ervoor moeten zorgen dat personen die wegens hun leeftijd of hun mentale, fysieke of emotionele toestand de procedure niet kunnen begrijpen of volgen, de nodige bijzondere aandacht krijgen, bijvoorbeeld medische verzorging of, bij kinderen, de aanwezigheid van een ouder. De verplichting om bijzondere aandacht te besteden geldt tijdens de gehele duur van de strafrechtelijke procedure. Het betreft een uitgebreide zorgplicht die tot doel heeft te zorgen voor een eerlijk proces en mogelijke rechterlijke dwalingen op grond van kwetsbaarheid te vermijden. Uit de discussie en de reacties op het Groenboek is gebleken dat het moeilijk is om deze verdachten te identificeren. Minimaal wordt verwacht dat de rechtshandhavingsambtenaren zich de vraag stellen of de verdachte, gezien zijn leeftijd of zijn mentale, fysieke of emotionele toestand, in staat is om de procedure te begrijpen of te volgen. Alle op grond van dit recht genomen stappen, dienen schriftelijk in het dossier van de verdachte te worden vermeld.
Artikel 11 - - De rechten van verdachten die in aanmerking komen voor bijzondere aandacht
73. Indien de verdachte dit nodig heeft, moet medische bijstand worden verstrekt.
74. Bij verdachten die recht hebben op bijzondere aandacht, moet tijdens ondervragingen door de politie zo nodig de aanwezigheid van een gepaste derde persoon worden toegelaten als bijkomende waarborg voor het eerlijk verloop van de procedure.
Artikel 12 - - Het recht op communicatie
76. Er wordt voorgesteld om, indien rechtstreekse communicatie ongepast is, de communicatie via andere kanalen te laten verlopen, onder meer via de consulaire autoriteiten of via een internationale humanitaire organisatie.
Artikel 13 - - Het recht op communicatie met de consulaire autoriteiten
78. Indien een gedetineerde verdachte geen bijstand van de consulaire autoriteiten van zijn land van herkomst wenst, moet hij recht hebben op bijstand van een internationale humanitaire organisatie. Behoudens andersluidende beslissing van afzonderlijke lidstaten is de meest geschikte internationale humanitaire organisatie die dergelijke bijstand biedt het Internationale Comité van het Rode Kruis (ICRC), waarvan één van de officiële taken het bezoeken van gedetineerden is . De lidstaten worden verzocht te besluiten welke internationale humanitaire organisaties zij erkennen, zodat het concept van 'erkende internationale humanitaire organisatie' correct kan worden toegepast en kan worden vermeden dat een beroep wordt gedaan op organisaties die niet de goedkeuring van de betrokken lidstaat hebben.
Uittreksel uit het jaarverslag 2002 van het ICRC: 'In 2002 bezochten afgevaardigden 448 063 gedetineerden op 2 007 plaatsen in meer dan 75 landen. 26 727 hiervan werden in 2002 voor het eerst geregistreerd en bezocht. In totaal werden 47 205 detentiecertificaten uitgereikt. Gedetineerden die niet individueel werden gevolgd maar niettemin bijstand van het ICRC genoten, zijn in het totaal aantal bezochte gedetineerden opgenomen.'
79. De lidstaten hebben verplichtingen ten aanzien van buitenlandse ingezetenen die reeds lange tijd in hun land verblijven, met name wanneer het gaat om vluchtelingen. Personen die voor het regime in hun land van herkomst op de vlucht zijn, zullen geen bijstand van de consulaire autoriteiten van dat land wensen. Vluchtelingen moeten de mogelijkheid hebben om voor dit soort bijstand contact op te nemen met vertegenwoordigers van een ander land dat heeft toegezegd om hun belangen te behartigen of van een internationale humanitaire organisatie . Dit artikel stelt voor om het recht op consulaire bijstand uit te breiden tot buitenlandse ingezetenen van een zendstaat die reeds lang in het land verblijven, met name wanneer zij de vluchtelingenstatus hebben. De lidstaten moeten ervoor zorgen dat verdachten voor dit soort bijstand kunnen opteren.
Volgens regel 38 van de standaard-minimumregels voor de behandeling van gedetineerden die in 1955 zijn goedgekeurd door het VN-congres over misdaadpreventie en de behandeling van criminelen moeten gevangenen die onderdaan zijn van een staat zonder diplomatieke of consulaire vertegenwoordiging in het land van gevangenschap en vluchtelingen of staatlozen ook alle mogelijkheden hebben om contact op te nemen met diplomatieke vertegenwoordigers van het land dat hun belangen behartigt of met nationale of internationale organisaties die zich bezighouden met de bescherming van deze personen.
Volgens beginsel nr. 16 van de beginselen voor de bescherming van alle personen die zich in enige vorm van detentie of gevangenschap bevinden, die in 1988 door de algemene vergadering van de VN zijn goedgekeurd, moeten buitenlandse gedetineerden ook onverwijld worden ingelicht over hun recht om langs de daartoe geëigende kanalen contact te hebben met de vertegenwoordiger van de bevoegde internationale organisatie, indien het vluchtelingen betreft of personen die anderszins onder bescherming van een intergouvernementele organisatie staan.
Artikel 14 - - De verplichting om verdachten schriftelijk van hun rechten in kennis te stellen - Verklaring van rechten ("Letter of Rights")
81. Bijlage A bevat een voorstel van gemeenschappelijke formulering van de verklaring van rechten. Het voorgestelde formulier vermeldt de taalversie, zodat de verdachte een verklaring van rechten kan krijgen in een taal die hij begrijpt. Vervolgens worden het recht op rechtsbijstand, vertolking, bijzondere aandacht en consulaire bijstand, vermeld als rubrieken die in voorkomend geval door de lidstaten moeten worden aangevuld.
Artikel 15 - - Evaluatie en controle van de doeltreffendheid van het kaderbesluit
83. In zijn resolutie van 5 juli 2001 over de situatie van de grondrechten in de Europese Unie heeft het Europees Parlement aanbevolen om "ter waarborging van een hoog niveau van deskundigheid, (...) een netwerk van deskundigen met specifieke kennis op het gebied van de mensenrechten en juristen uit alle lidstaten [in te stellen], opdat aan het EP een evaluatie kan worden voorgelegd van de tenuitvoerlegging van met name alle in het Handvest opgesomde rechten, rekening houdend met de ontwikkeling van de nationale wetgevingen, de jurisprudentie van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen en het Europese Hof voor de rechten van de mens, alsmede met in het oog springende jurisprudenties van de constitutionele hoven en rechtspraken van de lidstaten" . Een netwerk van deskundigen op het gebied van grondrechten (hierna: 'netwerk') is ingesteld en heeft op 31 maart 2003 zijn eerste verslag ingediend. Het netwerk heeft onder meer tot taak jaarlijks een verslag voor te bereiden over de situatie van de grondrechten in de Europese Unie. In dit verband onderzoekt het de naleving van de artikelen 47 en 48 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie . Artikel 47 van het Handvest bepaalt: 'Eenieder heeft recht op een eerlijke en openbare behandeling van zijn zaak, binnen een redelijke termijn, door een onafhankelijk en onpartijdig gerecht dat vooraf bij wet is ingesteld. Eenieder heeft de mogelijkheid zich te laten adviseren, verdedigen en vertegenwoordigen. Rechtsbijstand wordt verleend aan diegenen die niet over toereikende financiële middelen beschikken, voorzover die bijstand noodzakelijk is om de daadwerkelijke toegang tot de rechter te waarborgen.' Artikel 48 van het Handvest bepaalt: '(...) Aan eenieder tegen wie een vervolging is ingesteld, wordt de eerbiediging van de rechten van de verdediging gegarandeerd.'
Resolutie van het Europees Parlement over de toestand van de grondrechten in de Europese Unie (2000) (2000/2231 (INI)).
PB C 364 van 18.12.2000.
84. Het kan aangewezen zijn om de door het netwerk met betrekking tot de artikelen 47 en 48 van het Handvest verrichte evaluatie te gebruiken en na te gaan of dit op lange termijn een goede oplossing kan zijn. De Commissie kan nadien besluiten een ander evaluatie- en controlesysteem in te voeren. Indien het netwerk zijn werkzaamheden stopzet of niet langer de nodige diensten verricht of indien de Commissie besluit tot een ander evaluatie- en controlesysteem, kan een ander gepast orgaan worden aangeduid voor de analyse van de gegevens die de lidstaten overeenkomstig de bepalingen van het kaderbesluit meedelen.
85. De evaluatie en controle zullen alle lidstaten ten goede komen. Zij zullen hierdoor aan andere landen kunnen tonen dat zij de rechten inzake een eerlijk proces naleven. Tevens zal aan de lidstaten die de maatregelen van het programma voor wederzijdse erkenning in hun land toepassen, voorzover nodig, kunnen worden verzekerd dat andere lidstaten gelijkwaardige normen voor de waarborgen inzake een eerlijk proces hanteren. De evaluatie heeft tot doel een algemene beoordeling te geven. Beslissingen van de rechtbanken zullen niet worden onderzocht.
Artikel 16 - - Verplichting om gegevens te verzamelen
(a) het totaal aantal personen dat in verband met een tenlastelegging is ondervraagd, het aantal personen tegen wie een vervolging is ingesteld, of al dan niet rechtsbijstand is verstrekt, met vermelding van het percentage van de gevallen waarin de rechtsbijstand geheel of gedeeltelijk kosteloos was;
(b) het aantal personen dat in verband met een misdrijf is ondervraagd en die wegens hun taalkennis of vermogen om de procedure te volgen de bijstand van een tolk nodig hadden tijdens de ondervraging door de politie, uitgesplitst per nationaliteit en met vermelding van het aantal personen dat een doventolk nodig had;
(c) het aantal in verband met een misdrijf ondervraagde personen die buitenlanders zijn en voor wie om consulaire bijstand is verzocht, met vermelding van het aantal buitenlandse verdachten die het aanbod van consulaire bijstand weigerden en een uitsplitsing per nationaliteit van de verdachten;
(d) het aantal personen tegen wie vervolging is ingesteld en voor wie vóór of tijdens de procedure en/of in hoger beroep om de bijstand van een tolk is verzocht, met een uitsplitsing per nationaliteit en per taal;
(e) het aantal personen tegen wie vervolging is ingesteld en voor wie vóór of tijdens de procedure en/of in hoger beroep om bijstand van een vertaler is gevraagd met het oog op het vertalen van documenten, met een uitsplitsing per nationaliteit en per taal en vermelding van het aantal personen die een doventolk nodig hebben;
(f) het aantal personen die in verband met een misdrijf werden ondervraagd en/of vervolgd en die verondersteld werden de inhoud of de betekenis van de procedure niet te kunnen begrijpen of volgen wegens hun leeftijd of hun mentale, fysieke of emotionele toestand, alsmede statistieken betreffende de bijzondere aandacht die is verleend;
(g) het aantal aan verdachten overhandigde verklaringen van rechten en een uitsplitsing per taal waarin deze waren opgesteld.
Artikel 17 - - Non-regressieclausule
Artikel 18 - - Uitvoering
Artikel 19 - - Inwerkingtreding
Bijlage A - Model voor de gemeenschappelijke formulering van de verklaring van rechten
90. Bijlage A bevat een model voor de gemeenschappelijke formulering die in de verklaring van rechten moet worden gebruikt. Daarin worden onder verschillende rubrieken de rechten vermeld die uit dit kaderbesluit voortvloeien en die de Commissie als de gemeenschappelijke grondrechten beschouwt die bij arrestatie aan een verdachte moeten worden verleend (recht op rechtsbijstand, recht op een tolk, besluit inzake bijzondere aandacht, recht van communicatie met de consulaire autoriteiten voor buitenlanders).
2004/0113 (CNS)
Voorstel voor een KADERBESLUIT VAN DE RAAD over bepaalde procedurele rechten in strafprocedures binnen de gehele Europese Unie
DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,
Gelet op het Verdrag betreffende de Europese Unie, inzonderheid op artikel 31, lid 1, onder c),
Gezien het voorstel van de Commissie ,
PB C [...], [...], blz. [...].
Gezien het advies van het Europees Parlement ,
PB C [...], [...], blz. [...].
Overwegende hetgeen volgt:
(1) De Unie stelt zich ten doel een ruimte van vrijheid, veiligheid en rechtvaardigheid te handhaven en ontwikkelen. Volgens de conclusies van de Europese Raad van Tampere van 15 en 16 oktober 1999 en met name punt 33 zou het beginsel van wederzijdse erkenning de hoeksteen van de justitiële samenwerking binnen de Unie moeten worden, in zowel burgerlijke als strafzaken.
(2) Op 29 november 2000 heeft de Raad overeenkomstig de conclusies van Tampere een programma van maatregelen om uitvoering te geven aan het beginsel van wederzijdse erkenning van strafrechtelijke beslissingen goedgekeurd. In de inleiding van dit programma is vermeld dat wederzijdse erkenning "de samenwerking tussen de lidstaten en de bescherming van de rechten van het individu [moet] versterken" .
PB C 12 van 15.1.2001, blz. 10.
PB C 12 van 15.1.2001, blz. 10.
(3) De toepassing van het beginsel van wederzijdse erkenning van strafrechtelijke beslissingen veronderstelt dat de lidstaten vertrouwen hebben in elkaars strafrechtsstelsels. De omvang van de wederzijdse erkenning hangt nauw samen met het bestaan en de inhoud van bepaalde parameters die de doeltreffendheid ervan bepalen . Deze parameters omvatten "regelingen voor de bescherming van de rechten van [...] verdachten" (parameter 3) en 'gemeenschappelijke minimumnormen, die noodzakelijk zijn om de toepassing van het beginsel van wederzijdse erkenning te vergemakkelijken'.
PB C 12 van 15.1.2001, blz. 10.
(4) Wederzijdse erkenning kan alleen effectief functioneren in een geest van vertrouwen, waarbij niet alleen de gerechtelijke autoriteiten, maar ook alle bij de strafprocedure betrokken actoren beslissingen van de gerechtelijke autoriteiten van de andere lidstaten als gelijkwaardig aan hun eigen beslissingen beschouwen en zij de gerechtelijke capaciteit van de partners en de eerbiediging van de rechten inzake een eerlijk proces niet in twijfel trekken. Dit is essentieel om een positief algemeen beeld van de wederzijdse erkenning te bevorderen, en daarbij speelt 'niet alleen het vertrouwen dat de regels van de partners adequaat zijn, maar ook het vertrouwen dat deze regels correct worden toegepast' een belangrijke rol .
COM(2000) 495 def. van 26.7.2000, blz. 4.
(5) Alle lidstaten zijn partij bij het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). De ervaring leert evenwel dat, ondanks de behoefte aan dergelijk vertrouwen, de lidstaten elkaars strafrechtsstelsels niet altijd voldoende vertrouwen, zulks ondanks het feit dat zij alle partij zijn bij het EVRM. De voorgestelde rechten zullen het wederzijds vertrouwen versterken en aldus de werking van de wederzijdse erkenning bevorderen.
(6) Het Kaderbesluit van de Raad van 13 juni 2002 betreffende het Europees aanhoudingsbevel en de procedures van overlevering tussen de lidstaten was de eerste concrete maatregel op het gebied van strafrecht die uitvoering gaf aan het beginsel van wederzijdse erkenning. Dit werd gevolgd door het Kaderbesluit inzake de tenuitvoerlegging van beslissingen tot bevriezing van voorwerpen of bewijsstukken . Andere in het programma geplande maatregelen hebben betrekking op beslissingen tot confiscatie, geldelijke sancties en toezending van zowel bewijsstukken als uittreksels uit het strafregister.
PB L 190 van 18.7.2002, blz. 1.
Kaderbesluit 2003/577/JBZ van de Raad van 22 juli 2003 inzake de tenuitvoerlegging in de Europese Unie van beslissingen tot bevriezing van voorwerpen of bewijsstukken, PB L 196 van 2.8.2003, blz. 45.
(7) Het beginsel van wederzijdse erkenning is gebaseerd op een hoge mate van vertrouwen tussen de lidstaten. Om dit vertrouwen te versterken, bevat dit kaderbesluit bepaalde waarborgen ter bescherming van grondrechten. Deze waarborgen zijn in overeenstemming met de bepalingen van het EVRM en weerspiegelen aldus de tradities van de lidstaten.
(8) De voorgestelde bepalingen hebben niet tot doel afbreuk te doen aan de bijzondere maatregelen die in de nationale wetgevingen van toepassing zijn in het kader van de bestrijding van bepaalde ernstige en complexe vormen van criminaliteit, in het bijzonder het terrorisme.
(9) Artikel 31, lid 1, onder c), van het Verdrag betreffende de Europese Unie voorziet in "het waarborgen van de verenigbaarheid van de in de lidstaten geldende voorschriften, voorzover nodig ter verbetering van [de justitiële samenwerking in strafzaken]". Indien binnen de gehele Europese Unie dezelfde gemeenschappelijke minimumnormen gelden voor de procedurele basiswaarborgen, zal dit het vertrouwen in de strafrechtsstelsels van alle lidstaten vergroten, wat dan weer zal leiden tot een efficiëntere justitiële samenwerking in een klimaat van wederzijds vertrouwen.
(10) Vijf gebieden zijn aangeduid als geschikte gebieden waarop de gemeenschappelijke normen voor het eerst kunnen worden toegepast. Het betreft: toegang tot vertegenwoordiging door een advocaat, toegang tot vertolking en vertaling, ervoor zorgen dat personen die bijzondere aandacht nodig hebben omdat zij de procedure niet kunnen volgen, deze aandacht krijgen, consulaire bijstand voor buitenlandse gedetineerden en schriftelijke kennisgeving aan verdachten van hun rechten.
(11) Het geheel van maatregelen moet waarborgen dat de rechten van buitenlandse verdachten worden beschermd, zelfs wanneer zij de taal van het ontvangende land niet verstaan of niet bekend zijn met het strafrechtsstelsel. Het waarborgen van de correcte naleving van de rechten van buitenlandse verdachten, zal niet alleen het beeld dat de lidstaten van elkaars rechtsstelsel hebben verbeteren, maar zal ook afgeleide effecten hebben voor alle verdachten.
(12) Het recht op rechtsbijstand is vastgelegd in artikel 6 van het EVRM. De bepalingen van dit kaderbesluit leggen de lidstaten geen verplichtingen op die verder gaan dan het EVRM: het stelt enkel gemeenschappelijke manieren vast waarop aan artikel 6 van het EVRM kan worden voldaan. Er wordt verduidelijkt vanaf welk moment het recht op rechtsbijstand ontstaat en in welke omstandigheden de rechtsbijstand kosteloos moet worden verstrekt. In sommige gevallen vereist het beginsel van een eerlijke procedure dat aan de verdachte rechtsbijstand wordt verleend, ondanks het recht om zichzelf te verdedigen. Dit is vastgelegd in het kaderbesluit. Tevens is aangegeven welke verdachten rechtsbijstand moeten krijgen, dat de rechtsbijstand moet worden verstrekt door behoorlijk gekwalificeerde beroepsbeoefenaars en dat de kosten van de rechtsbijstand geen te zware financiële last mogen vormen voor deze verdachten of de personen te hunnen laste. De lidstaten dienen er in dergelijke omstandigheden derhalve voor te zorgen dat de kosten van rechtsbijstand geheel of gedeeltelijk door hun strafrechtsstelsels worden gedragen.
(13) Het recht op kosteloze en nauwkeurige taalkundige bijstand - vertolking en vertaling - voor buitenlanders en, voorzover nodig, voor personen die gehoorgestoord zijn of een spraakgebrek hebben, is eveneens vastgelegd in artikel 6 van het EVRM. De bepalingen van dit kaderbesluit leggen de lidstaten geen verplichtingen op die verder gaan dan het EVRM: het stelt enkel gemeenschappelijke manieren vast waarop aan artikel 6 van het EVRM kan worden voldaan in overeenstemming met de rechtspraak van het Europees Hof voor de rechten van de mens en waarop kan worden gecontroleerd of de verstrekte vertolking of vertaling nauwkeurig is.
(14) De zorgplicht ten aanzien van verdachten die de procedure niet kunnen begrijpen of volgen, vormt de basis van een eerlijke rechtsbedeling. Wanneer de verdachte in een zwakke positie is wegens zijn leeftijd of zijn mentale, fysieke of emotionele toestand, kan de machtsbalans in het voordeel van de openbare aanklager en de justitiële en rechtshandhavingsautoriteiten overslaan. Het is dan ook aangewezen dat deze autoriteiten zich bewust zouden zijn van de mogelijke zwakke positie van de verdachte en de nodige stappen nemen om het evenwicht te herstellen. De bepalingen van dit kaderbesluit hebben dan ook tot doel de positie van deze personen te verbeteren door bepaalde specifieke rechten vast te leggen.
(15) Er is voorzien in het recht van arrestanten dat hun familie, met familie gelijkgestelde personen en hun werkgever onmiddellijk op de hoogte worden gesteld van hun hechtenis, voorzover de procedure hierdoor niet in gevaar wordt gebracht. Tevens is voorzien in het recht dat contact wordt opgenomen met de betrokken consulaire autoriteiten. De bredere context hiervan is het recht van de arrestanten om toegang te hebben tot de buitenwereld.
(16) Het recht op consulaire bijstand vloeit voort uit artikel 36 van het verdrag van Wenen inzake consulaire betrekkingen van 1963, waarin aan staten het recht op toegang tot hun onderdanen wordt toegekend. De bepalingen van dit kaderbesluit verlenen dit recht aan de Europese burger in plaats van aan de staat. Zij vergroten de zichtbaarheid van dit recht en daardoor ook de doeltreffendheid ervan. Op langere termijn zou door de totstandbrenging van een ruimte van vrijheid, veiligheid en rechtvaardigheid waarin er wederzijds vertrouwen is tussen de lidstaten, de behoefte aan consulaire bijstand evenwel moeten verminderen en uiteindelijk verdwijnen.
(17) De verdachten schriftelijk in kennis stellen van hun grondrechten is een maatregel die het eerlijke karakter van de procedure vergroot en moet waarborgen dat eenieder die van een strafbaar feit wordt verdacht of hiervoor wordt vervolgd, op de hoogte is van zijn rechten. Indien verdachten niet op de hoogte zijn van hun rechten, is het voor hen moeilijker om te eisen dat deze hen worden toegekend. Door verdachten schriftelijk van hun rechten in kennis te stellen door hen een eenvoudige 'verklaring van rechten' (Letter of Rights) te overhandigen, wordt dit probleem verholpen.
(18) Er moet een mechanisme worden ingevoerd om de doeltreffendheid van dit kaderbesluit te beoordelen. De lidstaten dienen bijgevolg informatie te verzamelen en te registreren met het oog op evaluatie en controle. De verzamelde informatie zal door de Commissie worden gebruikt voor het opstellen van verslagen die openbaar zullen worden gemaakt. Dit zal het wederzijds vertrouwen versterken aangezien elke lidstaat zal weten dat de andere lidstaten de rechten inzake een eerlijk proces naleven.
(19) Aangezien het doel om gemeenschappelijke minimumnormen tot stand te brengen niet op afdoende wijze kan worden bereikt door een eenzijdig optreden van de lidstaten en enkel op het niveau van de Unie kan worden bereikt, kan de Raad maatregelen nemen overeenkomstig het subsidiariteitsbeginsel zoals bedoeld in artikel 2 van het Verdrag betreffende de Europese Unie en artikel 5 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap. Overeenkomstig het eveneens in dit artikel 5 neergelegde evenredigheidsbeginsel gaat dit kaderbesluit niet verder dan wat nodig is om deze doelstelling te verwezenlijken.
(20) Dit kaderbesluit heeft tot doel de krachtens artikel 6 van het Verdrag betreffende de Europese Unie erkende grondrechten en beginselen, die tevens zijn vastgelegd in het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, met name in de artikelen 47 tot en met 50, te versterken. Het mag niet leiden tot een afwijkende rechterlijke uitzegging van de relevante bepalingen van het EVRM, aangezien de verwijzing naar de grondrechten in artikel 6 VEU tevens een verwijzing inhoudt naar de interpretatie ervan in de rechtspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens.
HEEFT HET VOLGENDE KADERBESLUIT VASTGESTELD
over bepaalde procedurele rechten in strafprocedures binnen de gehele Europese Unie:
Artikel 1 - Werkingssfeer van de procedurele rechten
1. Dit kaderbesluit legt de volgende voorschriften vast inzake procedurele rechten die gelden voor alle procedures die binnen de Europese Unie plaatsvinden om de schuld of onschuld vast te stellen van een persoon die ervan wordt verdacht een strafbaar feit te hebben gepleegd of om te beslissen over de uitkomst van de procedure wanneer de verdachte schuldig pleit. Ook beroepen die in het kader van deze procedures worden ingesteld vallen hieronder.Deze procedures worden hierna aangeduid als 'strafprocedures'.
2. De rechten gelden voor eenieder die ervan wordt verdacht een strafbaar feit te hebben gepleegd ("verdachte"), vanaf het ogenblik waarop de bevoegde autoriteiten van een lidstaat hem ervan in kennis stellen dat hij ervan wordt verdacht een strafbaar feit te hebben gepleegd tot de definitieve uitspraak van de rechter.
Artikel 2 - Het recht op rechtsbijstand
1. Verdachten hebben zo snel mogelijk en gedurende de gehele strafprocedure recht op rechtsbijstand, indien zij daarvan gebruik wensen te maken.2. Een verdachte heeft het recht om rechtsbijstand te krijgen vooraleer hij vragen in verband met de tenlastelegging beantwoordt.
Artikel 3 - Verplichting om rechtsbijstand te verlenen
Ondanks het recht van een verdachte in elke procedure rechtsbijstand te weigeren of zichzelf te vertegenwoordigen, dienen bepaalde verdachten rechtsbijstand te krijgen om het eerlijk verloop van de procedure te waarborgen. De lidstaten dienen er bijgevolg voor te zorgen dat rechtsbijstand beschikbaar is voor verdachten die:- vóór het proces in hechtenis zijn genomen, of
- er formeel van worden beschuldigd een strafbaar feit te hebben gepleegd dat een ingewikkelde feitelijke of juridische situatie betreft of waarop een strenge straf staat, met name wanneer een lidstaat een verplichte gevangenisstraf van meer dan één jaar voor het misdrijf oplegt, of
- het voorwerp uitmaken van een Europees aanhoudingsbevel, een uitleveringsverzoek of een andere overleveringsprocedure, of
- minderjarig zijn, of
- de inhoud of de betekenis van de procedure blijkbaar niet kunnen begrijpen of volgen vanwege hun leeftijd of hun mentale, fysieke of emotionele toestand.
Artikel 4 - Verplichting om de doeltreffendheid van de rechtsbijstand te waarborgen
1. De lidstaten zorgen ervoor dat enkel de in artikel 1, lid 2, onder a), van Richtlijn 98/5/EG bedoelde advocaten gerechtigd zijn om rechtsbijstand overeenkomstig dit kaderbesluit te verlenen.Richtlijn 98/5/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 februari 1998.
2. De lidstaten voorzien in een mechanisme op grond waarvan een advocaat kan worden vervangen indien de verleende rechtsbijstand niet doeltreffend blijkt te zijn.
Artikel 5 - Het recht op kosteloze rechtsbijstand
1. Wanneer artikel 3 van toepassing is, worden de kosten van de rechtsbijstand geheel of gedeeltelijk door de lidstaten gedragen indien deze kosten voor de verdachte of de personen te zijnen laste een te zware financiële last zouden vormen.2. De lidstaten kunnen nadien onderzoeken of de verdachte over voldoende middelen beschikt om bij te dragen in de kosten van de rechtsbijstand, met het oog op de terugvordering van een deel of het geheel van deze kosten.
Artikel 6 - Het recht op kosteloze bijstand door een tolk
1. De lidstaten zorgen ervoor dat kosteloze vertolking ter beschikking wordt gesteld van verdachten die de proceduretaal niet begrijpen, om het eerlijk verloop van de procedure te waarborgen.2. De lidstaten zorgen waar nodig voor kosteloze vertolking van de tijdens de gehele duur van de strafprocedure verstrekte rechtsbijstand.
3. Het recht op kosteloze vertolking is van toepassing op personen met gehoor- of spraakstoornissen.
Artikel 7 - Het recht op kosteloze vertaling van relevante documenten
1. De lidstaten zorgen ervoor dat verdachten die de proceduretaal niet verstaan een kosteloze vertaling ontvangen van alle relevante documenten, om het eerlijk verloop van de procedure te waarborgen.2. De bevoegde autoriteiten beslissen welke documenten dienen te worden vertaald. De advocaat van de verdachte kan om de vertaling van andere documenten verzoeken.
Artikel 8 - Nauwkeurigheid van vertaling en vertolking
1. De lidstaten zorgen ervoor dat de aangestelde vertalers en tolken over de nodige kwalificaties beschikken om nauwkeurige vertalingen en vertolkingen te leveren.2. De lidstaten voorzien in een mechanisme op grond waarvan een tolk of vertaler kan worden vervangen indien de vertaling of vertolking niet nauwkeurig blijkt te zijn.
Artikel 9 - Opname van de procedure
Wanneer een tolk tussenkomt in de procedure, zorgen de lidstaten voor een geluids- of beeldopname om kwaliteitscontrole mogelijk te maken. In geval van geschil ontvangt elke partij een transcriptie van de opname. Deze transcriptie mag enkel worden gebruikt om de nauwkeurigheid van de vertolking te controleren.Artikel 10 - Het recht op bijzondere aandacht
1. De lidstaten zorgen ervoor dat bijzondere aandacht wordt besteed aan verdachten die de inhoud of de betekenis van de procedure niet kunnen begrijpen of volgen wegens hun leeftijd of hun mentale, fysieke of emotionele toestand, teneinde het eerlijk verloop van de procedure te waarborgen.2. De lidstaten zorgen ervoor dat de bevoegde autoriteiten verplicht zijn om te onderzoeken of de verdachte tijdens de gehele procedure bijzondere aandacht behoeft en dit schriftelijk te vermelden in het dossier, zodra er aanwijzingen zijn dat lid 1, van toepassing is.
3. De lidstaten zorgen ervoor dat alle op grond van dit recht genomen maatregelen schriftelijk worden vastgelegd.
Artikel 11 - De rechten van verdachten die in aanmerking komen voor bijzondere aandacht
1. De lidstaten zorgen ervoor dat van elk verhoor van verdachten die recht hebben op bijzondere aandacht een geluids- of beeldopname wordt gemaakt. In geval van geschil ontvangt elke partij een transcriptie van de opname.2. De lidstaten zorgen ervoor dat indien nodig medische bijstand wordt verstrekt.
3. In voorkomend geval kan de bijzondere aandacht ook het recht op aanwezigheid van een derde persoon tijdens elk verhoor door de politie of de gerechtelijke autoriteiten omvatten.
Artikel 12 - Het recht op communicatie
1. In hechtenis genomen verdachten hebben het recht dat hun familie, met familie gelijkgestelde personen of hun plaats van arbeid zo snel mogelijk in kennis worden gesteld van hun hechtenis.2. De bevoegde autoriteiten kunnen met de in artikel 12, lid 1, bedoelde personen contact opnemen via alle passende wegen, onder meer via de consulaire autoriteiten indien de verdachte een onderdaan van een ander land is en hij hiermee instemt.
Artikel 13 - Het recht op communicatie met de consulaire autoriteiten
1. De lidstaten zorgen ervoor dat in hechtenis genomen buitenlandse verdachten het recht hebben dat de consulaire autoriteiten van hun land van herkomst zo snel mogelijk in kennis worden gesteld van hun hechtenis en voorts dat zij contact kunnen opnemen met de consulaire autoriteiten wanneer zij dit wensen.2. De lidstaten zorgen ervoor, dat indien een in hechtenis genomen verdachte geen bijstand van de consulaire autoriteiten van zijn land van herkomst wenst, de bijstand van een erkende internationale humanitaire organisatie als alternatief wordt geboden.
3. De lidstaten zorgen ervoor dat buitenlandse ingezetenen die reeds land in een EU-lidstaat verblijven, op dezelfde basis als eigen onderdanen recht hebben op bijstand van de consulaire autoriteiten van die lidstaat wanneer zij goede redenen hebben om geen bijstand van de consulaire autoriteiten van hun land van herkomst te wensen.
Artikel 14 - De verplichting om verdachten schriftelijk van hun rechten in kennis te stellen - Verklaring van rechten ("Letter of Rights")
1. De lidstaten zorgen ervoor dat alle verdachten schriftelijk in kennis worden gesteld van de procedurele rechten die voor hen rechtstreeks relevant zijn. Deze informatie bevat onder meer, maar is niet beperkt tot, de in dit kaderbesluit vastgelegde rechten.2. De lidstaten zorgen ervoor dat er een standaardvertaling bestaat van de schriftelijke kennisgeving in alle officiële talen van de Gemeenschap. De vertalingen moeten centraal worden gemaakt en aan de bevoegde autoriteiten worden verstrekt, om te waarborgen dat in alle lidstaten dezelfde tekst wordt gebruikt.
3. De lidstaten zorgen ervoor dat de tekst van de schriftelijke kennisgeving in alle officiële talen van de Gemeenschap in de politiebureaus wordt bewaard, zodat zij arrestanten een kopie in een voor hen begrijpelijke taal kunnen aanbieden.
4. De lidstaten dienen zowel de rechtshandhavingsambtenaar als de verdachte, wanneer deze laatste hiertoe bereid is, de verplichting op te leggen de verklaring van rechten te ondertekenen, als bewijs dat deze is overhandigd en aanvaard. De verklaring van rechten moet in tweevoud worden voorgelegd; één (ondertekend) exemplaar dient te worden bewaard door de rechtshandhavingsambtenaar en één (ondertekend) exemplaar door de verdachte. In het dossier dient te worden vermeld dat de verklaring van rechten werd aangeboden en of de verdachte ze al dan niet heeft willen ondertekenen.
Artikel 15 - Evaluatie en controle van de doeltreffendheid van het kaderbesluit
1. De lidstaten bevorderen het verzamelen van de informatie die nodig is voor de evaluatie en controle van dit kaderbesluit.2. De evaluatie en controle worden verricht onder toezicht van de Europese Commissie, die de verslagen over de verrichte evaluatie en controle zal coördineren. Deze verslagen kunnen worden gepubliceerd.
Artikel 16 - Verplichting om gegevens te verzamelen
1. Om de evaluatie en controle van de bepalingen van dit kaderbesluit mogelijk te maken, dienen de lidstaten ervoor te zorgen dat gegevens, zoals relevante statistieken, worden verzameld en ter beschikking gesteld, welke onder meer betrekking hebben op de volgende punten:(a) het totaal aantal personen dat in verband met een tenlastelegging is ondervraagd, het aantal personen tegen wie een vervolging is ingesteld, of al dan niet rechtsbijstand is verstrekt, met vermelding van het percentage van de gevallen waarin de rechtsbijstand geheel of gedeeltelijk kosteloos was;
(b) het aantal personen die in verband met een misdrijf zijn ondervraagd en die wegens hun gebrekkige kennis van de proceduretaal bijstand van een tolk nodig hadden tijdens de ondervraging door de politie. Een uitsplitsing per nationaliteit is vereist met vermelding van het aantal personen dat een doventolk nodig had;
(c) het aantal in verband met een misdrijf ondervraagde personen die buitenlanders zijn en voor wie om consulaire bijstand is verzocht, met vermelding van het aantal buitenlandse verdachten die het aanbod van consulaire bijstand weigerden en een uitsplitsing per nationaliteit van de verdachten;
(d) het aantal personen tegen wie vervolging is ingesteld en voor wie vóór of tijdens de procedure en/of in hoger beroep om de bijstand van een tolk is verzocht, met een uitsplitsing per nationaliteit en per taal;
(e) het aantal personen tegen wie vervolging is ingesteld en voor wie vóór of tijdens de procedure en/of in hoger beroep om bijstand van een vertaler is gevraagd met het oog op het vertalen van documenten, met een uitsplitsing per nationaliteit en per taal en vermelding van het aantal personen die een doventolk nodig hebben;
(f) het aantal personen die in verband met een misdrijf werden ondervraagd en/of vervolgd en die verondersteld werden de inhoud of de betekenis van de procedure niet te kunnen begrijpen of volgen wegens hun leeftijd of hun mentale, fysieke of emotionele toestand, alsmede statistieken betreffende de bijzondere aandacht die is verleend;
(g) het aantal aan verdachten overhandigde verklaringen van rechten en een uitsplitsing per taal waarin deze waren opgesteld.
2. De evaluatie en controle worden met regelmatige tussenpozen verricht op grond van een analyse van de overeenkomstig dit artikel door de lidstaten verzamelde en ter beschikking gestelde gegevens.
Artikel 17 - Non-regressieclausule
Geen enkele bepaling in dit kaderbesluit mag worden opgevat als een beperking of afwijking van de rechten en procedurele waarborgen die op grond van het recht van de lidstaten worden verleend en die een hoger beschermingsniveau bieden.Artikel 18 - Uitvoering
1. De lidstaten nemen de maatregelen die noodzakelijk zijn om uiterlijk op 1 januari 2006 aan de bepalingen van dit kaderbesluit te voldoen.2. Tegen dezelfde datum delen de lidstaten het secretariaat-generaal van de Raad en de Commissie de tekst mee van de voorschriften waarmee zij hun verplichtingen uit hoofde van dit kaderbesluit in hun nationaal recht omzetten.
3. Vóór 30 juni 2006 dient de Commissie bij het Europees Parlement en de Raad een verslag in waarin wordt beoordeeld in hoeverre de lidstaten de nodige maatregelen hebben genomen om aan dit kaderbesluit te voldoen, indien nodig vergezeld van wetgevingsvoorstellen
4. Op basis van het verslag van de Commissie beoordeelt de Raad in welke mate de lidstaten uitvoering hebben gegeven aan dit kaderbesluit.
5. Met regelmatige tussenpozen wordt de tenuitvoerlegging van de bepalingen van dit kaderbesluit geëvalueerd en gecontroleerd overeenkomstig artikel 15.