Artikelen bij COM(2004)532 - Normen voor de humane vangst van bepaalde diersoorten met behulp van vallen

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.


Artikel 1 - Voorwerp en werkingssfeer

1. Deze richtlijn stelt normen voor de humane vangst met behulp van vallen, eisen ten aanzien van de vangmethoden en technische voorschriften voor de beproeving van vangmethoden en de certificering van vallen voor het vangen van bepaalde in het wild levende diersoorten vast.

2. Deze richtlijn heeft betrekking op vallen die gebruikt worden voor het vangen van de in bijlage I genoemde in het wild levende zoogdieren ten behoeve van wildbeheer, bestrijding van plaagorganismen, de vangst van zoogdieren voor natuurbehouds doeleinden en het verkrijgen van bont, huiden of vlees.

Artikel 2 - Begripsomschrijvingen

In deze richtlijn wordt verstaan onder:

1. vallen: mechanische vangtuigen, ontworpen voor het doden of levend insluiten van dieren van de in bijlage I genoemde soorten;

2. vangmethoden: de vallen en de manier waarop deze worden gebruikt, bijvoorbeeld: doelsoort(en), plaatsing, lokmiddelen, lokaas en natuurlijke milieuomstandigheden;

3. vangmethoden met gebruikmaking van levendvallen: vallen die zijn ontworpen en worden opgezet om het gevangen dier niet te doden maar het op zodanige wijze in zijn bewegingsmogelijkheden te beperken dat een mens het direct kan aangrijpen;

4. letale vangmethoden: vallen die zijn ontworpen en worden opgezet om het gevangen dier te doden;

5. vallenzetter: een persoon van de bevoegde autoriteit van een lidstaat de toestemming heeft verkregen om vallen te gebruiken voor het vangen van de in bijlage I genoemde diersoorten.

Artikel 3 - Bevoegde autoriteiten

1. Elke lidstaat wijst een of meer bevoegde autoriteiten aan die verantwoordelijk zijn voor de uitvoering van deze richtlijn.

2. De lidstaten stellen de Commissie uiterlijk op 31 december 2005 in kennis van de namen en adressen van de bevoegde autoriteiten. De Commissie stelt de andere lidstaten hiervan in kennis en maakt een lijst van de bevoegde autoriteiten bekend in het Publicatieblad van de Europese Unie. Dezelfde procedure wordt gevolgd in het geval van eventuele wijzigingen van de lijst van bevoegde autoriteiten.

Artikel 4 - Gebruik van vallen

1. Met ingang van 1 januari 2009 zien de lidstaten erop toe dat de vallen die worden gebruikt, conform zijn met de in bijlage II opgenomen normen voor humane vangst en door de bevoegde autoriteiten als zodanig zijn gecertificeerd.

2. De lidstaten mogen op hun grondgebied het gebruik toestaan van vallen die in een derde land in overeenstemming met de normen voor humane vangst zijn gecertificeerd. De lidstaten maken de redenen voor een eventuele weigering om zulks te doen, bekend en stellen het derde land van certificering en de Commissie daarvan schriftelijk in kennis.

Artikel 5 - Vangmethoden

1. Met ingang van 1 januari 2012 zien de lidstaten erop toe dat alleen vangmethoden worden gebruikt die in overeenstemming zijn met de in bijlage II vervatte normen voor humane vangst.

2. Een vangmethode met gebruikmaking van levendvallen wordt als humaan aangemerkt indien aan de volgende voorwaarden is voldaan:

(a) de gegevens voor één en dezelfde doelsoort hebben betrekking op ten minste 20 specimens; en

(b) ten minste 80 % van de onder (a) bedoelde dieren vertoont géén van de in punt 2.2 van bijlage II genoemde indicatorverschijnselen.

3. Een letale vangmethode wordt als humaan aangemerkt indien aan de volgende voorwaarden is voldaan:

(a) de gegevens voor één en dezelfde doelsoort hebben betrekking op ten minste 12 specimens; en

(b) ten minste 80 % van de onder (a) bedoelde dieren wordt bewusteloos en gevoelloos binnen de in punt 3.2 van bijlage II vastgestelde tijdslimiet en blijft in deze toestand tot de dood optreedt.

Artikel 6 - Afwijkingen

1. Op voorwaarde dat zij niet op zodanige wijze worden toegepast dat het doel van deze richtlijn daardoor wordt ondermijnd, mogen de bevoegde autoriteiten per geval afwijkingen van de voorschriften van artikel 4, lid 1, en artikel 5 toestaan om de volgende redenen:

(a) in het belang van de volksgezondheid en de veiligheid;

(b) ter bescherming van openbare en particuliere eigendommen;

(c) ter fine van onderzoek, educatie, aanvulling van de wildstand, herintroductie, fok of de bescherming van fauna en flora;

(d) voor het gebruik van traditionele houten vallen die essentieel zijn voor de instandhouding van het cultureel erfgoed van inheemse gemeenschappen;

(e) voor het tijdelijk gebruik van een specifieke val voor specifieke soorten of in specifieke milieuomstandigheden gedurende een door de bevoegde autoriteiten vast te stellen redelijke termijn, gedurende welke onderzoek plaatsvindt teneinde in vervangende vallen te voorzien;

(f) teneinde aan individuele personen per geval toelating te verlenen om vallen te bouwen en te gebruiken die in overeenstemming zijn met een door de bevoegde autoriteiten goedgekeurd ontwerp.

2. Overeenkomstig lid 1 toegestane afwijkingen gaan vergezeld van een schriftelijke motivering en van eventuele terzake toepasselijke voorwaarden.

3. De bevoegde autoriteit stelt de Commissie in kennis van alle toegestane afwijkingen en van de desbetreffende schriftelijke motiveringen en voorwaarden.

Artikel 7 - Certificering

1. Wanneer vallen en de bijbehorende vangmethoden zijn beproefd en de conformiteit daarvan met de normen voor humane vangst is aangetoond, zien de lidstaten erop toe dat de bevoegde autoriteiten deze vallen certificeren.

2. De lidstaten zien erop toe dat een standaard-certificeringsdocument wordt afgegeven voor alle vallen waarvan het gebruik overeenkomstig artikel 4, lid 1, is toegestaan.

3. Onverminderd nationale verbodsbepalingen ten aanzien van het gebruik van vallen worden standaard-certificeringsdocumenten die overeenkomstig deze richtlijn door de bevoegde autoriteit van een andere lidstaat zijn afgegeven, als geldige certificaten erkend in de andere lidstaten.

4. De bevoegde autoriteit vermeldt op het standaard-certificeringsdocument indien passend de eventuele specifieke voorwaarden en restricties die gelden ten aanzien van het gebruik van de val.

5. Alvorens zij een val certificeert, controleert de bevoegde autoriteit of de instantie of organisatie die de beproeving heeft uitgevoerd, de technische voorschriften inzake de beproeving van vangmethoden van bijlage III heeft toegepast en aan de bevoegde autoriteit een verslag heeft overgelegd in overeenstemming met punt 1.6 van die bijlage.

Artikel 8 - Vallenzetters

De lidstaten zien erop toe dat de vallenzetters een specifieke opleiding krijgen of over een gelijkwaardige praktijkervaring, competentie en kennis beschikken waardoor zij gekwalificeerd zijn om vallen te gebruiken overeenkomstig de normen voor humane vangst.

Artikel 9 - Fabrikanten

De lidstaten verlangen van de fabrikanten dat zij gecertificeerde vallen als zodanig identificeren en aanwijzingen verstrekken voor de juiste manier van opzetten, het veilige gebruik en het onderhoud daarvan.

Artikel 10 - Onderzoek

De lidstaten bevorderen en stimuleren onderzoek dat bijdraagt tot de verbetering van de normen voor humane vangst en van het welzijn van in vallen gevangen dieren, overeenkomstig het bepaalde in bijlage IV.

Artikel 11 - Sancties

De lidstaten stellen de regels vast voor de sancties die van toepassing zijn op inbreuken van de krachtens deze richtlijn vastgestelde nationale bepalingen en nemen alle maatregelen om te bereiken dat zij worden toegepast. De sancties moeten doeltreffend, evenredig en ontmoedigend zijn. De lidstaten melden deze bepalingen bij de Commissie uiterlijk op de in artikel 16, lid 1, vastgestelde datum en zij doen onverwijld melding van elke daaropvolgende wijziging ervan.

Artikel 12 - Mededeling van informatie

1. De lidstaten en de Commissie verstrekken elkaar de informatie die nodig is voor de uitvoering van deze richtlijn.

2. De lidstaten zien erop toe dat de nodige stappen worden ondernomen om het publiek bewust te maken van de uit hoofde van deze richtlijn genomen maatregelen.

Artikel 13 - Comité

1. De Commissie wordt bijgestaan door het bij artikel 18 van Verordening (EEG) nr. 338/97 ingestelde comité, hierna 'het comité' te noemen.

PB L 61 van 3.3.1997, blz. 1.


2. Wanneer naar dit lid wordt verwezen, zijn artikel 5 en artikel 7 van Besluit 1999/468/EG van toepassing met inachtneming van de bepalingen van artikel 8.

De in artikel 5, lid 6, van Besluit 1999/468/EG bedoelde termijn wordt vastgesteld op twee maanden.

3. Het comité stelt zijn reglement van orde vast.

Artikel 14 - Uitvoeringsmaatregelen en wijzigingen

1. De Commissie stelt, overeenkomstig de in artikel 13, lid 2, bedoelde procedure, uniforme voorwaarden en criteria vast voor:

(a) de in artikel 4, lid 2, en artikel 6, lid 1, bedoelde kennisgevingen;

(b) de mededeling van informatie als bedoeld in artikel 12;

(c) het opstellen van een standaard-certificeringsdocument met het oog op het bepaalde in artikel 7.

De Commissie neemt, indien nodig, overeenkomstig de in artikel 13, lid 2, bedoelde procedure aanvullende uitvoeringsmaatregelen aan.

2. Als de bijlagen bij de Overeenkomst en de goedgekeurde notulen bedoeld in de Besluiten 98/142/EG en 98/487/EG worden gewijzigd, wijzigt de Commissie volgens de in artikel 13, lid 2, bedoelde procedure de bijlagen van deze richtlijn dienovereenkomstig.

Artikel 15 - Verhouding tot het nationaal recht

De lidstaten mogen ter bescherming van de dieren en diersoorten van bijlage I strengere bepalingen handhaven of invoeren dan die welke bij deze richtlijn zijn vastgesteld. Zij brengen deze maatregelen ter kennis van de Commissie.

Artikel 16 - Omzetting

1. De lidstaten dienen uiterlijk op 31 december 2005 de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen vast te stellen en bekend te maken die nodig zijn om aan deze richtlijn te voldoen. Zij delen de Commissie die bepalingen onverwijld mee, alsmede een transponeringstabel ter weergave van het verband tussen die bepalingen en deze richtlijn.

Zij passen die bepalingen toe vanaf 1 januari 2006.

Wanneer de lidstaten deze bepalingen aannemen, wordt in die bepalingen zelf of bij de officiële bekendmaking daarvan naar deze richtlijn verwezen. De regels voor deze verwijzing worden vastgesteld door de lidstaten.

2. De lidstaten delen de Commissie de tekst van de belangrijkste bepalingen van intern recht mee die zij op het onder deze richtlijn vallende gebied vaststellen.

Artikel 17 - Inwerkingtreding

Deze richtlijn treedt in werking op de twintigste dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Artikel 18 - Adressaten

Deze richtlijn is gericht tot de lidstaten.