Artikelen bij COM(2009)136 - Voorkoming en bestrijding van mensenhandel en de bescherming van slachtoffers

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.


Artikel 1 - Strafbare feiten op het gebied van mensenhandel

1. Elke lidstaat neemt de nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat de hieronder opgesomde handelingen strafbaar worden gesteld:

het werven, vervoeren, overbrengen van en het bieden van onderdak aan of het opnemen van personen, door dreiging met of gebruik van geweld of andere vormen van dwang, van ontvoering, bedrog, misleiding, machtsmisbruik of misbruik van een kwetsbare positie of het verstrekken of in ontvangst nemen van betalingen of voordelen teneinde de instemming van een persoon te verkrijgen die zeggenschap heeft over een andere persoon, ten behoeve van uitbuiting.

2. Een persoon bevindt zich in een kwetsbare positie wanneer deze geen andere werkelijke of aanvaardbare keuze heeft dan het betrokken misbruik te ondergaan.

3. Uitbuiting omvat minstens de uitbuiting van de prostitutie van anderen of andere vormen van seksuele uitbuiting, gedwongen arbeid of diensten, slavernij of met slavernij vergelijkbare praktijken, dienstbaarheid, uitbuiting van met bedelarij verband houdende activiteiten of van onwettige activiteiten, of het wegnemen van organen.

4. De instemming van een slachtoffer van mensenhandel met de beoogde of bestaande uitbuiting is irrelevant indien een van de in lid 1 genoemde middelen is gebruikt.

5. Indien de in lid 1 bedoelde handelingen betrekking hebben op een kind, maakt dit gedrag het strafbare feit van mensenhandel uit, ook al is geen van de in lid 1 genoemde middelen gebruikt.

6. In dit kaderbesluit wordt onder “kind” verstaan: elke persoon die jonger is dan 18 jaar.

Artikel 2 - Uitlokking, medeplichtigheid en poging

Elke lidstaat neemt de nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat de uitlokking van, de medeplichtigheid aan en de poging tot een in artikel 1 bedoeld feit strafbaar worden gesteld.

Artikel 3 - Sancties en verzwarende omstandigheden

1. Elke lidstaat neemt de nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat een feit zoals bedoeld in de artikelen 1 en 2, strafbaar wordt gesteld met een maximum gevangenisstraf van ten minste zes jaar.

2. Elke lidstaat neemt de nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat een feit zoals bedoeld in artikel 1, strafbaar wordt gesteld met een maximum gevangenisstraf van niet minder dan tien jaar wanneer het strafbare feit in een van de volgende omstandigheden is gepleegd:

a) het strafbare feit is gepleegd door een ambtenaar bij de uitoefening van diens taken;

b) het strafbare feit is gepleegd ten aanzien van een bijzonder kwetsbaar slachtoffer;

c) het strafbare feit is gepleegd in het kader van een criminele organisatie in de zin van Kaderbesluit 2008/841/JBZ.

3. Elke lidstaat neemt de nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat een feit zoals bedoeld in artikel 1, strafbaar wordt gesteld met een maximum gevangenisstraf van niet minder dan twaalf jaar wanneer het strafbare feit in een van de volgende omstandigheden is gepleegd:

a) het strafbare feit heeft het leven van het slachtoffer in gevaar gebracht;

b) het strafbare feit is gepleegd met ernstige geweldpleging of heeft het slachtoffer bijzonder ernstige schade toegebracht.

Artikel 4 - Aansprakelijkheid van rechtspersonen

1. Elke lidstaat neemt de nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat een rechtspersoon aansprakelijk kan worden gesteld voor een strafbaar feit zoals bedoeld in de artikelen 1 en 2, te zijnen voordele gepleegd door een persoon die individueel of als deel van een orgaan van de rechtspersoon optreedt en bij de rechtspersoon een leidende positie heeft, die gebaseerd is op:

a) de bevoegdheid om de rechtspersoon te vertegenwoordigen, of

b) de bevoegdheid om namens de rechtspersoon beslissingen te nemen, of

c) de bevoegdheid tot controle bij de rechtspersoon.

2. De lidstaten zorgen er eveneens voor dat een rechtspersoon aansprakelijk kan worden gesteld wanneer als gevolg van gebrekkig toezicht of gebrekkige controle door een in lid 1 bedoelde persoon strafbare feiten zoals bedoeld in de artikelen 1 en 2 konden worden gepleegd ten voordele van die rechtspersoon door een persoon die onder diens gezag staat.

3. De aansprakelijkheid van de rechtspersoon krachtens de leden 1 en 2 sluit strafvervolging tegen natuurlijke personen die daders of uitlokkers zijn van, dan wel medeplichtig zijn aan de in de artikelen 1 en 2 bedoelde strafbare feiten, niet uit.

4. In dit kaderbesluit wordt onder “rechtspersoon” verstaan ieder lichaam dat krachtens het toepasselijke recht rechtspersoonlijkheid bezit, met uitzondering van de staten of andere overheidslichamen in de uitoefening van het openbaar gezag en de publiekrechtelijke internationale organisaties.

Artikel 5 - Sancties tegen rechtspersonen

1. Elke lidstaat neemt de nodige maatregelen om tegen een rechtspersoon die volgens artikel 4, lid 1, aansprakelijk is gesteld, sancties te kunnen treffen die doeltreffend, evenredig en afschrikkend zijn; deze sancties omvatten al dan niet strafrechtelijke geldboetes en kunnen andere maatregelen omvatten, zoals:

a) uitsluiting van door de overheid verleende voordelen of steun,

b) een tijdelijk of permanent verbod op het uitoefenen van commerciële activiteiten,

c) plaatsing onder toezicht van de rechter,

d) een rechterlijk bevel tot ontbinding,

e) tijdelijke of permanente sluiting van vestigingen die zijn gebruikt voor het plegen van het strafbare feit.

Artikel 6 - Niet-toepassing van sancties ten aanzien van het slachtoffer

Elke lidstaat voorziet in de mogelijkheid slachtoffers van mensenhandel niet te vervolgen of geen sancties op te leggen voor hun betrokkenheid bij onwettige activiteiten die rechtstreeks voortvloeit uit het feit dat zij slachtoffer zijn van een van de in de artikelen 1 en 2 bedoelde illegale praktijken.

Artikel 7 - Onderzoek en vervolging

1. Elke lidstaat zorgt ervoor dat het onderzoek naar of de vervolging van in de artikelen 1 en 2 bedoelde strafbare feiten niet afhangt van de aangifte of beschuldiging van een slachtoffer en dat de strafprocedure zelfs voortgezet kan worden wanneer het slachtoffer zijn of haar verklaring intrekt.

2. Elke lidstaat neemt de nodige maatregelen om een in de artikelen 1 en 2 bedoeld strafbaar feit te kunnen vervolgen gedurende een voldoende lange tijdsspanne nadat het slachtoffer meerderjarig is geworden, een tijdsspanne die in verhouding staat tot de ernst van het betrokken strafbare feit.

3. Elke lidstaat neemt de nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat de personen, eenheden of diensten die belast zijn met het onderzoek naar of de vervolging van de in artikelen 1 en 2 bedoelde strafbare feiten, de hiertoe vereiste opleiding krijgen.

4. Elke lidstaat neemt de nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat de personen, eenheden of diensten die belast zijn met het onderzoek naar of de vervolging van de in artikelen 1 en 2 bedoelde strafbare feiten, beschikken over de in georganiseerde misdaadzaken gebruikte onderzoeksinstrumenten, zoals het afluisteren van telefoons, elektronisch toezicht en financieel onderzoek.

Artikel 8 - Rechtsmacht en coördinatie van de vervolging

1. Elke lidstaat neemt de nodige maatregelen om zijn rechtsmacht vast te stellen voor een strafbaar feit zoals bedoeld in de artikelen 1 en 2, wanneer:

a) het strafbare feit geheel of gedeeltelijk op zijn grondgebied is gepleegd, of

b) de dader een eigen onderdaan is dan wel gewoonlijk op zijn grondgebied verblijft, of

c) het strafbare feit is gepleegd tegen een van zijn onderdanen of tegen een persoon die gewoonlijk op zijn grondgebied verblijft, of

d) het strafbare feit is gepleegd ten voordele van een rechtspersoon die is gevestigd op zijn grondgebied.

2. Met het oog op de vervolging overeenkomstig lid 1, onder b), van een in de artikelen 1 en 2 bedoeld strafbaar feit dat buiten het grondgebied van de betrokken lidstaat werd gepleegd, neemt elke lidstaat de nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat de vaststelling van zijn rechtsmacht niet afhangt van de voorwaarde dat de feiten op de plaats waar ze zijn gepleegd, strafbaar zijn.

3. Met het oog op de vervolging overeenkomstig lid 1, onder b), van een in de artikelen 1 en 2 bedoeld strafbaar feit dat buiten het grondgebied van de betrokken lidstaat werd gepleegd, neemt elke lidstaat de nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat zijn rechtsmacht niet afhangt van de voorwaarde dat vervolging slechts kan worden ingesteld indien het slachtoffer op de plaats waar het strafbare feit is gepleegd, aangifte heeft gedaan of indien de staat van de plaats waar het strafbare feit is gepleegd, een aanklacht heeft geformuleerd.

4. Indien meer dan een lidstaat rechtsmacht heeft met betrekking tot een strafbaar feit en elk van hen ten aanzien van dezelfde feiten geldig vervolging kan instellen, bepalen de betrokken lidstaten in onderling overleg wie van hen de daders zal vervolgen, teneinde de vervolging zo mogelijk in één lidstaat te concentreren. Daartoe kunnen de lidstaten een beroep doen op Eurojust of op elk orgaan of mechanisme dat binnen de Europese Unie is ingesteld om de samenwerking tussen de justitiële autoriteiten van de lidstaten en de onderlinge afstemming van hun optreden te bevorderen. Bij het bepalen welke lidstaat de dader zal vervolgen, wordt in het bijzonder rekening gehouden met de volgende criteria:

- op het grondgebied van welke lidstaat is het strafbare feit gepleegd?

- van welke lidstaat is de dader een onderdaan of ingezetene?

- uit welke lidstaat is het slachtoffer afkomstig?

- op het grondgebied van welke lidstaat is de dader aangetroffen?

Artikel 9 - Bescherming van kwetsbare slachtoffers van mensenhandel in strafprocedures

1. Kinderen die het slachtoffer zijn van een in artikelen 1 en 2 bedoeld strafbaar feit worden als bijzonder kwetsbare slachtoffers beschouwd in de zin van artikel 2, lid 2, artikel 8, lid 4, en artikel 14, lid 1, van Kaderbesluit 2001/220/JBZ.

2. Elke volwassene die het slachtoffer is van een in de artikelen 1 en 2 bedoeld strafbaar feit wordt mogelijk als bijzonder kwetsbaar slachtoffer beschouwd in de zin van artikel 2, lid 2, artikel 8, lid 4, en artikel 14, lid 1, van Kaderbesluit 2001/220/JBZ, op grond van een individuele beoordeling door de bevoegde autoriteiten, waarbij rekening wordt gehouden met leeftijd, maturiteit, gezondheid, zwangerschap, handicap, andere persoonlijke of sociale omstandigheden, en met de lichamelijke of psychologische gevolgen van de criminele activiteit waarvan de betrokkene het slachtoffer is geworden.

3. Onverminderd de rechten van de verdediging, zorgt elke lidstaat ervoor dat bijzonder kwetsbare slachtoffers behalve de rechten die voortvloeien uit Kaderbesluit 2001/220/JBZ recht hebben op een specifieke behandeling om secundaire victimisatie te voorkomen door, voor zover mogelijk en in overeenstemming met de in de nationale wetgeving bepaalde criteria, het volgende te vermijden:

a) visueel contact tussen de slachtoffers en de daders in het kader van de bewijsvoering, zoals tijdens ondervragingen en kruisverhoren, door het gebruik van passende instrumenten zoals audio- en videofaciliteiten;

b) vragen over het privéleven die niet absoluut noodzakelijk zijn om de feiten te bewijzen die de kern van de beschuldiging uitmaken;

c) bewijsvoering in openbare zitting;

d) de overbodige herhaling van ondervragingen tijdens het onderzoek, de vervolging en het proces.

4. Elke lidstaat voorziet in de mogelijkheid dat, in voorkomend geval, de identiteit van een bijzonder kwetsbaar slachtoffer die als getuige optreedt, niet wordt bekendgemaakt.

5. Elke lidstaat zorgt ervoor dat slachtoffers van mensenhandel na een individuele risicobeoordeling aangepaste bescherming krijgen, en, indien nodig en in overeenstemming met de door de nationale wetgeving vastgestelde criteria, toegang hebben tot programma's voor de bescherming van getuigen.

6. Elke lidstaat zorgt ervoor dat bijzonder kwetsbare slachtoffers gedurende het verloop van de strafprocedure toegang hebben tot gratis juridisch advies en tot vertegenwoordiging in rechte volgens dezelfde criteria als die welke krachtens de nationale wetgeving gelden voor de verdediging, onder meer met het oog op het vorderen van schadeloosstelling. Dit lid laat de toepassing van artikel 11 in geval van een minderjarig slachtoffer onverlet.

Artikel 10 - Bijstand aan slachtoffers

1. Elke lidstaat zorgt ervoor dat slachtoffers voor, tijdens en na de strafprocedure worden bijgestaan en zo hun rechten kunnen uitoefenen zoals bepaald in dit kaderbesluit en in Kaderbesluit 2001/220/JBZ van de Raad van 15 maart 2001 inzake de status van slachtoffers in de strafprocedure.

2. Een persoon wordt als slachtoffer beschouwd zodra de bevoegde autoriteiten een aanwijzing hebben dat tegen die persoon een in de artikelen 1 en 2 bedoeld strafbaar feit zou zijn gepleegd.

3. Elke lidstaat neemt de nodige maatregelen om op nationaal en lokaal niveau de passende mechanismen tot stand te brengen om, in samenwerking met de betrokken hulpverleningsorganisaties, een vroegtijdige identificatie van en bijstand aan de slachtoffers mogelijk te maken.

4. Slachtoffers krijgen in het kader van strafprocedures de nodige bijstand en ondersteuning van de lidstaten, zodat zij kunnen herstellen van hun trauma en kunnen ontkomen aan de invloed van de daders, onder meer door te zorgen voor een veilige verblijfplaats en materiële bijstand, de noodzakelijke medische behandelingen waaronder psychologische bijstand, counseling en informatie, bijstand om hun rechten en belangen vertegenwoordigd te zien en te laten gelden in strafprocedures, en indien nodig vertaal- en tolkdiensten. De lidstaten behartigen de speciale noden van de meest kwetsbaren.

Artikel 11 - Speciale beschermingsmaatregelen voor kinderen

Elke lidstaat past artikelen 14 en 15 toe van het Kaderbesluit ter bestrijding van seksueel misbruik, seksuele uitbuiting van kinderen en kinderpornografie en tot intrekking van Kaderbesluit 2004/68/JBZ.

Artikel 12 - Preventie

1. Elke lidstaat tracht de vraag, die alle vormen van uitbuiting voedt, te doen afnemen.

2. Elke lidstaat voorziet in regelmatige opleiding voor ambtenaren die in contact kunnen komen met slachtoffers en potentiële slachtoffers, waaronder eerstelijnspolitieofficieren, zodat zij slachtoffers en potentiële slachtoffers kunnen herkennen, en kunnen omgaan met in artikel 9, leden 1 en 2, van dit kaderbesluit bedoelde bijzonder kwetsbare slachtoffers.

3. Onverminderd de bepalingen van het Gemeenschapsrecht overweegt elke lidstaat maatregelen te nemen om het gebruik van diensten die het voorwerp zijn van uitbuiting zoals bedoeld in de artikelen 1 en 2, verricht door een persoon van wie de gebruiker weet dat die het slachtoffer is van een in de artikelen 1 en 2 bedoeld strafbaar feit, strafbaar te stellen.

Artikel 13 - Monitoring

De lidstaten nemen de nodige maatregelen om nationale rapporteurs aan te duiden of andere gelijksoortige mechanismen tot stand te brengen. Dergelijke mechanismen hebben minstens tot taak de uitvoering van de in dit kaderbesluit bedoelde maatregelen te monitoren.

Artikel 14 - Territorialiteit

Dit kaderbesluit is van toepassing op Gibraltar.

Artikel 15 - Intrekking van Kaderbesluit 2002/629/JBZ

Kaderbesluit 2002/629/JBZ inzake bestrijding van mensenhandel wordt ingetrokken.

Artikel 16 - Tenuitvoerlegging

1. De lidstaten nemen de nodige maatregelen om uiterlijk [twee jaar na vaststelling] aan de bepalingen van dit kaderbesluit te voldoen.

2. De lidstaten delen het secretariaat-generaal van de Raad en de Commissie uiterlijk [twee jaar na vaststelling] de tekst mee van de voorschriften waarmee zij hun verplichtingen uit hoofde van dit kaderbesluit in nationaal recht omzetten. De Raad beoordeelt uiterlijk [vier jaar na vaststelling] op basis van een verslag dat deze informatie weergeeft en een door de Commissie toegezonden schriftelijk verslag in hoeverre de lidstaten de maatregelen hebben genomen die nodig zijn om aan dit kaderbesluit te voldoen.

Artikel 17 - Inwerkingtreding

Dit kaderbesluit treedt in werking op de dag van zijn bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie .