Artikelen bij COM(2001)272 - Strafrechtelijke bescherming van de financiële belangen van de EG

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.


Hoofdstuk I - Doel en definities

Artikel 1 - Doel

Deze richtlijn heeft ten doel de strafrechtelijke bescherming van de financiële belangen van de Gemeenschap te verbeteren, met name door de onderlinge aanpassing van de nationale wetgevingen.

Artikel 2 - Definities

Voor de toepassing van deze richtlijn :

1) wordt onder 'ambtenaar' verstaan, een 'communautair' of een 'nationaal' ambtenaar, met inbegrip van elke nationale ambtenaar van een andere lidstaat;

2) wordt onder 'communautair ambtenaar' verstaan:

- eenieder die bij overeenkomst is aangesteld in de hoedanigheid van ambtenaar of ander personeelslid in de zin van het Statuut van de ambtenaren van de Europese Gemeenschappen of van de regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden van de Europese Gemeenschappen;

- eenieder die door de lidstaten of door een overheids- of particuliere instelling ter beschikking van de Europese Gemeenschappen is gesteld om daar functies uit te oefenen die overeenstemmen met de functies die worden uitgeoefend door ambtenaren of andere personeelsleden van de Europese Gemeenschappen. Met ambtenaren van de Europese Gemeenschappen worden gelijkgesteld de leden van de organen die overeenkomstig de Verdragen tot oprichting van de Europese Gemeenschappen in het leven zijn geroepen, alsook de personeelsleden van deze organen, voorzover het Statuut van de ambtenaren van de Europese Gemeenschappen of de regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden van de Europese Gemeenschappen niet voor hen geldt;

3) wordt onder 'nationaal ambtenaar' verstaan, de persoon die de hoedanigheid van 'ambtenaar' of 'overheidspersoon' in de zin van het nationale recht van de lidstaat heeft voor de toepassing van het strafrecht van die lidstaat.

Wanneer een lidstaat echter strafvervolging instelt tegen een ambtenaar van een andere lidstaat, behoeft deze de definitie van 'nationaal ambtenaar' alleen toe te passen voorzover dat verenigbaar is met zijn nationale recht.

4) wordt onder 'rechtspersoon' verstaan, ieder lichaam dat deze hoedanigheid krachtens het toepasselijke nationale recht bezit, met uitzondering van de staten of andere overheidslichamen in de uitoefening van hun openbare macht en van de publiekrechtelijke internationale organisaties.

Hoofdstuk II - Inbreuken

Artikel 3 - Fraude

1. Voor de toepassing van deze richtlijn wordt onder fraude waardoor de financiële belangen van de Gemeenschap worden geschaad, verstaan:

a) wat de uitgaven betreft, elke opzettelijke handeling of elk opzettelijk nalaten waarbij:

- valse, onjuiste of onvolledige verklaringen of documenten worden gebruikt of overgelegd, met als gevolg dat middelen afkomstig van de algemene begroting van de Gemeenschap of van de door of voor de Gemeenschap beheerde begrotingen, wederrechtelijk worden ontvangen of achtergehouden;

- met hetzelfde gevolg, in strijd met een specifieke verplichting informatie wordt achtergehouden;

- deze middelen worden misbruikt door ze voor andere doelen aan te wenden dan die waarvoor zij oorspronkelijk zijn toegekend;

b) wat de ontvangsten betreft, elke opzettelijke handeling of elk opzettelijk nalaten waarbij:

- valse, onjuiste of onvolledige verklaringen of documenten worden gebruikt of overgelegd, met als gevolg dat de middelen van de algemene begroting van de Gemeenschap of van de door of voor de Gemeenschap beheerde begrotingen wederrechtelijk worden verminderd;

- met hetzelfde gevolg, in strijd met een specifieke verplichting informatie wordt achtergehouden;

- met hetzelfde gevolg, van een rechtmatig verkregen voordeel misbruik wordt gemaakt.

2. Voor de toepassing van deze richtlijn wordt onder ernstige fraude iedere fraude verstaan als bedoeld in lid 1, waarmee een door elke lidstaat te bepalen minimumbedrag is gemoeid. Dit minimumbedrag mag niet hoger zijn dan 50.000 EUR.

Artikel 4 - Corruptie

1. Voor de toepassing van deze richtlijn bestaat passieve corruptie in het feit dat een ambtenaar opzettelijk, onmiddellijk of middellijk, voordelen, ongeacht de aard daarvan, voor zichzelf of voor een ander aanneemt of vraagt, dan wel ingaat op een desbetreffende toezegging teneinde in strijd met zijn ambtsplicht, een ambtshandeling of een handeling in de uitoefening van zijn ambt te verrichten of na te laten, waardoor de financiële belangen van de Gemeenschap worden of kunnen worden geschaad.

2. Voor de toepassing van deze richtlijn bestaat actieve omkoping in het feit dat iemand opzettelijk een ambtenaar onmiddellijk of middellijk een voordeel, ongeacht de aard daarvan, voor hemzelf of voor een ander belooft of verstrekt, om in strijd met zijn ambtsplicht een ambtshandeling of een handeling in de uitoefening van zijn ambt te verrichten of na te laten, waardoor de financiële belangen van de Gemeenschap worden of kunnen worden geschaad.

Artikel 5 - Assimilatie

1. De lidstaten treffen de nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat in hun strafrecht de omschrijving van de overtredingen die één van de in artikel 3 van deze richtlijn bedoelde gedragingen uitmaken en die worden begaan door hun nationale ambtenaren in de uitoefening van hun ambt, ook van toepassing is in gevallen waarin de feiten worden begaan door communautaire ambtenaren in de uitoefening van hun ambt.

2. De lidstaten treffen de nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat in hun strafrecht de in lid 1 en in artikel 4 bedoelde omschrijvingen van overtredingen die door of tegen ministers van hun regering, verkozen leden van hun Parlement, leden van hun hoogste rechterlijke instanties of van de Rekenkamer in de uitoefening van hun ambt worden gepleegd, ook van toepassing zijn in gevallen waarin de feiten worden gepleegd door of tegen leden van respectievelijk de Commissie van de Europese Gemeenschappen, het Europees Parlement, het Hof van Justitie en de Rekenkamer van de Europese Gemeenschappen in de uitoefening van hun ambt.

3. Wanneer in een lidstaat speciale wetgeving is uitgevaardigd met betrekking tot handelen of nalaten waarvoor ministers van zijn regering verantwoordelijk zijn op grond van hun bijzondere politieke positie in die lidstaat, is het bepaalde in lid 2 niet noodzakelijk van toepassing op die wetgeving, op voorwaarde dat de lidstaat ervoor zorgt dat leden van de Commissie van de Europese Gemeenschappen vallen onder de strafwetgeving ter uitvoering van artikel 4 en van lid 1.

4. Deze richtlijn is van toepassing onverminderd de bepalingen van het Verdrag, van het Protocol betreffende de voorrechten en immuniteiten van de Europese Gemeenschappen, van de Statuten van het Hof van Justitie, en van de teksten ter uitvoering daarvan, betreffende de opheffing van de immuniteiten.

Artikel 6 - Witwassen van geld

1. Voor de toepassing van deze richtlijn worden onder 'witwassen van geld' verstaan, de hierna genoemde daden, indien opzettelijk begaan, die verband houden met de opbrengsten van fraude, tenminste in ernstige gevallen, en van actieve en passieve corruptie als bedoeld in de artikelen 3 en 4:

a) de omzetting of overdracht van voorwerpen, wetende dat deze zijn verworven uit een criminele activiteit of uit deelneming aan een dergelijke activiteit, met het oogmerk de illegale herkomst ervan te verhelen of te verhullen of een persoon die bij deze activiteit is betrokken, te helpen te ontkomen aan de wettelijke gevolgen van zijn daden;

b) het verhelen of verhullen van de werkelijke aard, oorsprong, vindplaats, vervreemding, verplaatsing, rechten op of de eigendom van voorwerpen, wetende dat deze verworven zijn uit een criminele activiteit of uit deelneming aan een dergelijke activiteit;

c) de verwerving, het bezit of het gebruik van voorwerpen, wetende, op het tijdstip van verkrijging, dat deze voorwerpen zijn verworven uit een criminele activiteit of uit deelneming aan een dergelijke activiteit;

d) de deelneming aan een van de in drie voorgaande punten bedoelde daden en de medeplichtigheid met het oog op het begaan van deze daad.

2. Er is ook sprake van witwassen van geld indien de activiteiten die ten grondslag liggen aan de wit te wassen voorwerpen gelokaliseerd zijn op het grondgebied van een andere lidstaat of op dat van een derde staat.

Artikel 7 - Verplichting tot strafbaarstelling

1. De lidstaten nemen de nodige maatregelen om de bepalingen van dit hoofdstuk in nationaal strafrecht om te zetten, zodat de daarin bedoelde gedragingen als strafbare feiten worden aangemerkt.

De lidstaten nemen passende maatregelen, zodat het opzettelijke karakter van deze gedragingen op grond van objectieve feitelijke omstandigheden kan worden vastgesteld.

2. De lidstaten nemen de nodige maatregelen opdat het opzettelijk opstellen of verstrekken van valse, onjuiste of onvolledige verklaringen of documenten die de in artikel 3 bedoelde fraude tot gevolg hebben, als strafbare feiten worden aangemerkt, wanneer die handelingen niet reeds strafbaar zijn, hetzij als zelfstandig strafbaar feit, hetzij op grond van medeplichtigheid aan, uitlokking van of poging tot fraude als omschreven in genoemd artikel.

Hoofstuk III Aansprakelijkheid

Artikel 8 - Strafrechtelijke aansprakelijkheid van leidinggevenden

De lidstaten treffen de nodige maatregelen opdat ondernemingshoofden of personen die beslissings- of controlebevoegdheid binnen een onderneming hebben, overeenkomstig de beginselen van hun nationaal recht, strafrechtelijk aansprakelijk kunnen worden gesteld in geval van frauduleuze handelingen als bedoeld in hoofdstuk II, die voor rekening van de onderneming door een aan hen ondergeschikte persoon zijn begaan.

Artikel 9 - Aansprakelijkheid van rechtspersonen

1. De lidstaten nemen de nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat een rechtspersoon aansprakelijk kan worden gesteld voor fraude, actieve corruptie en het witwassen van geld, te zijnen voordele gepleegd door elke persoon die individueel of als deel van een orgaan van de rechtspersoon optreedt en bij de rechtspersoon een leidende positie heeft die gebaseerd is op

- de bevoegdheid om de rechtspersoon te vertegenwoordigen, of

- de bevoegdheid om namens de rechtspersoon beslissingen te nemen, of

- de bevoegdheid tot controle bij de rechtspersoon,

en dat hij aansprakelijk kan worden gesteld voor medeplichtigheid aan of het uitlokken van fraude, actieve corruptie of het witwassen van geld of voor pogingen tot fraude.

2. Onverminderd het bepaalde in lid 1, nemen de lidstaten de nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat een rechtspersoon aansprakelijk kan worden gesteld wanneer als gevolg van gebrekkig toezicht of gebrekkige controle van de kant van een in lid 1 bedoelde persoon fraude, actieve corruptie of het witwassen van geld kon worden gepleegd ten voordele van die rechtspersoon door een persoon die onder diens gezag staat.

3. De aansprakelijkheid van de rechtspersoon krachtens de leden 1 en 2 sluit de strafrechtelijke aansprakelijkheid van natuurlijke personen die daders of uitlokkers van, dan wel medeplichtigen aan de fraude, de actieve corruptie of het witwassen van geld zijn, niet uit.

Hoofstuk IV Sancties

Artikel 10 - Sancties tegen natuurlijke personen

Onverminderd de bepalingen van de tweede alinea, nemen de lidstaten de nodige maatregelen opdat de in hoofdstuk II bedoelde gedragingen, alsmede medeplichtigheid aan, uitlokking van en, met uitzondering van de in artikel 4 bedoelde gedragingen, de poging tot bedoelde gedragingen, doeltreffende, evenredige en afschrikkende strafrechtelijke sancties worden gesteld, met inbegrip, tenminste bij ernstige fraude, van vrijheidsstraffen.

Voor geringe fraude, die betrekking heeft op een totaalbedrag van minder dan 4.000 EUR en waarbij zich volgens zijn wetgeving geen bijzondere strafverzwarende omstandigheden voordoen, kan een lidstaat evenwel in sancties voorzien van een andere aard dan de in de eerste alinea bedoelde.

Artikel 11 - Sancties tegen rechtspersonen

1. De lidstaten nemen de nodige maatregelen om tegen een rechtspersoon die volgens artikel 9, lid 1, aansprakelijk is verklaard, sancties te kunnen treffen die doeltreffend, evenredig en afschrikkend zijn; deze sancties omvatten al dan niet strafrechtelijke geldboetes en kunnen andere maatregelen omvatten, zoals:

a) de uitsluiting van het voordeel van een gunstige regeling van de overheid of van overheidssteun;

b) het tijdelijk of permanent verbod op het uitoefenen van commerciële activiteiten;

c) plaatsing onder toezicht van de rechter;

d) een gerechtelijke maatregel tot liquidatie.

2. De lidstaten nemen de nodige maatregelen om tegen een rechtspersoon die aansprakelijk is verklaard in de zin van artikel 9, lid 2, sancties of maatregelen te kunnen treffen die doeltreffend, evenredig en afschrikkend zijn.

Artikel 12 - Confiscatie

De lidstaten nemen de nodige maatregelen om inbeslagneming en, onverminderd de rechten van derden te goeder trouw, confiscatie of onttrekking mogelijk te maken van de instrumenten en opbrengsten van de gedragingen bedoeld in hoofdstuk II, of van bezittingen waarvan de waarde overeenkomt met die opbrengsten. In beslag genomen of geconfisqueerde instrumenten, opbrengsten of andere bezittingen worden door de lidstaat behandeld overeenkomstig zijn nationale wetgeving.

Hoofdstuk V - Slotbepalingen

Artikel 13 - Samenwerking met de Europese Commissie

1. In het kader van de samenwerking met de Commissie op het gebied van de bestrijding van de in hoofdstuk II bedoelde fraude, corruptie en witwassen van geld, nemen de lidstaten de nodige maatregelen opdat de Commissie de technische en operationele bijstand kan verlenen die de bevoegde nationale autoriteiten nodig kunnen hebben om coördinatie van het door hen ingestelde onderzoek te vergemakkelijken.

2. De lidstaten nemen de nodige maatregelen opdat hun bevoegde autoriteiten gegevens met de Commissie kunnen uitwisselen teneinde de constatering van de feiten te vergemakkelijken en te zorgen voor een daadwerkelijke bestrijding van de in hoofdstuk II bedoelde gedragingen. Deze maatregelen voorzien erin dat de Commissie en de bevoegde nationale autoriteiten in elk bijzonder geval rekening houden met de eisen inzake geheimhouding van het onderzoek en de bescherming van persoonsgegevens.

3. Elke verwerking van persoonsgegevens door de Commissie en de lidstaten ter uitvoering van deze richtlijn, moet in overeenstemming zijn met Richtlijn 95/46/EG van het Europees Parlement en de Raad van 24 oktober 1995 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens, alsmede met Verordening (EG) nr. 45/2001 van het Europees Parlement en de Raad van 18 december 2000 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens.

4. Ter eerbiediging van het geheim van het onderzoek en in het kader van de uitwisseling van gegevens volgens de in de leden 1 tot en met 3 bedoelde voorschriften:

i) kan een lidstaat bij het verstrekken van informatie aan de Commissie bijzondere voorwaarden stellen aan het gebruik van die informatie door de Commissie dan wel door een andere lidstaat waaraan die informatie kan worden doorgegeven.

ii) stelt de Commissie, in geval van overdracht van door haar verkregen gegevens aan een andere lidstaat, de lidstaat die de informatie heeft verstrekt in kennis van haar voornemen die gegevens over te dragen.

iii) vergewist de Commissie zich, vóór zij persoonsgegevens die zij van een lidstaat heeft verkregen aan een andere lidstaat overdraagt, ervan dat de lidstaat die de informatie heeft verstrekt, met die overdracht heeft ingestemd.

Artikel 14 - Nationaal recht

Niets in deze richtlijn belet de lidstaten op het door deze richtlijn bestreken gebied strengere nationale bepalingen aan te nemen of te handhaven om een doeltreffende bescherming van de financiële belangen van de Gemeenschap te garanderen.

Artikel 15 - Omzetting

1. De lidstaten doen de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in werking treden die nodig zijn om uiterlijk op 31 december 2001 aan deze richtlijn te voldoen.

Wanneer de lidstaten deze bepalingen aannemen, wordt in die bepalingen naar deze richtlijn verwezen of wordt hiernaar verwezen bij de officiële bekendmaking van die bepalingen. De regels voor deze verwijzing worden vastgesteld door de lidstaten.

2. De lidstaten delen de Commissie onverwijld de tekst van de bepalingen van nationaal recht mee die zij op het onder deze richtlijn vallende gebied vaststellen.

Artikel 16 - Inwerkingtreding

Deze richtlijn treedt in werking op de twintigste dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen.

Artikel 17

Deze richtlijn is gericht tot de lidstaten.