Artikelen bij COM(2005)661 - Aanduiding van het land van oorsprong op bepaalde producten uit derde landen

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.


Artikel 1

1. Deze verordening is van toepassing op industrieproducten met uitzondering van visserij- en aquacultuurproducten zoals gedefinieerd in artikel 1 van Verordening (EG) nr. 104/2000 en met uitzondering van levensmiddelen zoals gedefinieerd in artikel 2 van Verordening (EG) nr. 178/2002 van het Europees Parlement en van de Raad.

2. Goederen waarvoor een oorsprongsaanduiding is vereist zijn de in de bijlage vermelde goederen uit derde landen, met uitzondering van goederen van oorsprong uit het grondgebied van de Europese Gemeenschappen, Bulgarije, Roemenië, Turkije en de partijen bij de EER-overeenkomst.

Goederen kunnen van de oorsprongsaanduiding worden vrijgesteld indien het aanbrengen van een oorsprongsaanduiding om technische of commerciële redenen onmogelijk is.

3. De termen “oorsprong” en “van oorsprong uit” verwijzen naar de niet-preferentiële oorsprong overeenkomstig de artikelen 22 tot en met 26 van het Communautair Douanewetboek.

4. “Op de markt brengen” betekent het op de EG-markt brengen van een bepaald voor eindgebruik bestemd product met het doel het te distribueren en/of te gebruiken, hetzij tegen betaling hetzij gratis.

5. “Bevoegde autoriteiten” zijn de autoriteiten die betrokken zijn bij de controle van goederen hetzij bij invoer hetzij bij het op de markt brengen.

6. Deze verordening is niet van toepassing op niet-commerciële goederen die zich in de persoonlijke bagage van reizigers bevinden binnen de grenzen van de daarvoor geldende vrijstellingen van douanerechten en mits er geen aanwijzingen zijn dat de goederen voor handelsdoeleinden zijn bestemd.

Wanneer ingevoerde goederen kunnen worden vrijgesteld van invoerrechten ingevolge Verordening (EEG) nr. 918/83 en er geen aanwijzingen zijn dat ze voor handelsdoeleinden zijn bestemd kunnen zij ook van het toepassingsgebied van onderhavige verordening worden uitgesloten.

De Commissie kan uitvoeringsbepalingen goedkeuren overeenkomstig de in artikel 6, lid 2, bedoelde procedure om bepaalde categorieën goederen vast te stellen waarop dit lid van toepassing is.

Artikel 2

De oorsprong van ingevoerde of op de markt gebrachte goederen wordt aangeduid op de bij deze verordening vastgestelde voorwaarden.

Artikel 3

1. Het land van oorsprong van de goederen moet op de goederen zijn aangeduid. Indien de goederen verpakt zijn, dient de aanduiding op de afzonderlijke verpakkingen te zijn aangebracht.

De Commissie kan uitvoeringsbepalingen goedkeuren overeenkomstig de in artikel 6, lid 2, bedoelde procedure om de gevallen vast te stellen waarin de aanduiding op de verpakking in plaats van op de goederen zelf aanvaardbaar is. Dit is met name het geval wanneer de goederen de eindconsument of -gebruiker doorgaans in hun gebruikelijke verpakking bereiken.

2. De woorden “made in” gevolgd door de naam van het land van oorsprong geeft de oorsprong van de goederen aan. Deze vermelding wordt aangebracht in een officiële taal van de Europese Gemeenschappen die gemakkelijk wordt begrepen door de eindafnemer in de lidstaat waar de goederen op de markt worden gebracht.

3. De oorsprong moet vermeld worden in duidelijk leesbare en onuitwisbare letters die bij een normale behandeling zichtbaar zijn, duidelijk kunnen worden onderscheiden van andere informatie en zodanig zijn aangebracht dat er geen misleiding of een onjuiste indruk ontstaat over de oorsprong van het product.

4. Bij de invoer moet de vereiste aanduiding op de goederen zijn aangebracht. Onverminderderd het bepaalde in artikel 5, lid 3, mogen de aanduidingen niet worden verwijderd of gemanipuleerd tot de goederen aan de eindconsument of -gebruiker zijn verkocht.

Artikel 4

De Commissie kan uitvoeringsbepalingen goedkeuren overeenkomstig de in artikel 6, lid 2 bedoelde procedure, met name om:

- de vorm en de voorwaarden van de oorsprongsaanduiding nader te omschrijven.

- een lijst van uitdrukkingen in alle EU-talen vast te stellen waarin duidelijk tot uiting komt dat goederen van oorsprong zijn uit het vermelde land.

- de gevallen vast te stellen waarin vaak gebruikte afkortingen onmiskenbaar het land van oorsprong aanduiden en in het kader van deze verordening kunnen worden gebruikt.

- de gevallen vast te stellen waarin om technische of economische redenen geen oorsprongsaanduiding op goederen kan of behoeft te worden aangebracht.

- andere regels vast te stellen die nodig kunnen zijn wanneer goederen niet aan deze verordening blijken te voldoen.

- de bijlage bij deze verordening aan te passen wanneer een wijziging is opgetreden in het oordeel over de noodzaak van de oorsprongsaanduiding voor een bepaalde sector.

Artikel 5

1. Goederen zijn niet in overeenstemming met deze verordening indien:

- er geen oorsprongsaanduiding is op aangebracht.

- de vermelde oorsprong niet in overeenstemming is met de oorsprong van de goederen.

- de oorsprongsaanduiding werd gewijzigd of verwijderd of anderszins werd gemanipuleerd tenzij een correctie ingevolge lid 3 noodzakelijk was.

2. Overeenkomstig de in artikel 6, lid 2, bedoelde procedure kan de Commissie nog andere uitvoeringsbepalingen vaststellen betreffende verklaringen en bewijsstukken waaruit de inachtneming van deze verordening blijkt.

3. De lidstaten stellen regels vast inzake sancties bij inbreuken op deze verordening en nemen de nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat deze ten uitvoer worden gelegd. De sancties moeten doeltreffend, evenredig en afschrikkend zijn. De lidstaten dienen de Commissie uiterlijk negen maanden na de inwerkingtreding van deze verordening in kennis te stellen van deze regels en latere wijzigingen onmiddellijk mede te delen aan de Commissie.

4. Wanneer goederen niet in overeenstemming zijn met deze verordening nemen de lidstaten voorts de nodige maatregelen om de eigenaar van die goederen - of een andere persoon die voor die goederen aansprakelijk is - ertoe aan te zetten de oorsprongsaanduiding overeenkomstig de bepalingen van deze verordening en voor eigen rekening op de goederen aan te brengen.

5. De bevoegde autoriteiten mogen – indien dit voor de doeltreffende toepassing van deze verordening noodzakelijk is – gegevens uitwisselen die ze hebben verkregen bij de controle op de inachtneming van onderhavige verordening, onder meer met autoriteiten en andere personen of organisaties waaraan de lidstaten overeenkomstig artikel 11 van Richtlijn 2005/29/EG bevoegdheden hebben verleend .

Artikel 6

1. De Commissie wordt bijgestaan door een Comité voor de Oorsprongsaanduiding (hierna “het comité” genoemd).

2. Wanneer naar dit lid wordt verwezen zijn de artikelen 5 en 7 van Besluit 1999/468/EG van toepassing.

De in artikel 5, lid 6, van Besluit 1999/468/EG bedoelde termijn is één maand.

3. Het comité stelt een reglement van orde vast.

Artikel 7

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag volgend op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie . De artikelen 2, 3 en 5 worden twaalf maanden na de inwerkingtreding van deze verordening van kracht. Overeenkomstig de in artikel 6, lid 2, bedoelde procedure kan de Commissie deze termijn verlengen met de tijd die de bedrijven nodig hebben om aan de bij de uitvoeringsbepalingen vastgestelde eisen inzake de oorsprongsaanduiding te voldoen; deze verlenging mag in geen geval minder dan zes maanden bedragen.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.