Artikelen bij COM(2004)29 - Voorjaarsbijeenkomst van de Europese Raad - 'Lissabon' waarmaken - Hervormingen voor de uitgebreide unie

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.


Samenvatting

1. De kansen benutten om vooruit te komen

1.1. Profiteren van de huidige economische opleving

1.2. Ook profiteren van de uitbreiding

2. Analyse van de bij de verwezenlijking van de Lissabon-doelstellingen geboekte vooruitgang

2.1. De houdbaarheid van de overheidsfinanciën waarborgen

2.2. Werkgelegenheid en productiviteit nog steeds onvoldoende voor groei

2.2.1. Werkgelegenheid draagt nog onvoldoende bij aan de groei

2.2.2. De productiviteit laat nog steeds te wensen over

2.3. De zwakke plekken van onze interne markt en ons concurrentievermogen

2.4. Een nog onvoldoende duurzame groei

2.4.1. De sociale samenhang versterken

2.4.2. Meer rekening houden met milieuoverwegingen

2.4.3. Beperkte tenuitvoerlegging van de duurzame-ontwikkelingsstrategie

2.5. Balans van de geboekte vooruitgang

3. Prioriteiten voor 2004: investeringen, concurrentievermogen en werkgelegenheid

3.1. Het tempo van de hervormingen volhouden

3.2. Meer investeren om de groei te ondersteunen

3.3. Versterking van het concurrentievermogen in een duurzame economie

3.4. Het accent leggen op de hervormingen ter bevordering van actief ouder worden

4. Voorbereiding van de tussentijdse evaluatie in 2005

BIJLAGE 1: STRUCTURELE INDICATOREN

BIJLAGE 2: VORDERINGEN EN TEKORTKOMINGEN VAN DE LIDSTATEN TEN AANZIEN VAN DE LISSABON-DOELSTELLINGEN

BIJLAGE 3: NOG IN BEHANDELING ZIJNDE VOORSTELLEN OP DE LISSABON-AGENDA VOOR MAART 2005 741. De kansen benutten om vooruit te komen

De Europese Unie werkt nu vier jaar aan de tenuitvoerlegging van de Lissabon-strategie. Dankzij deze dynamiek is ontegenzeglijk vooruitgang geboekt, die het pad effent voor de noodzakelijke overgang naar een concurrerende kenniseconomie die in staat is groei, werkgelegenheid en sociale samenhang te creëren en die het milieu respecteert.

Desalniettemin laten de uitvoering en de vorderingen in de lidstaten nog te wensen over. Op sommige gebieden doen zich zelfs grote problemen voor, die de strategie als geheel afremmen en de terugkeer naar een krachtige groei kunnen belemmeren.

De Europese Commissie verzoekt de voorjaarsbijeenkomst van de Europese Raad dan ook een nieuwe impuls te geven aan de Lissabon-strategie en op de strategische gebieden de vereiste besluiten te nemen. De verandering heeft alleen kans van slagen als iedereen zich volledig daarvoor inzet. In dit opzicht biedt het jaar 2004 kansen die de Unie beslist moet aangrijpen, wil zij vooruitkomen.

1.1. Profiteren van de huidige economische opleving

Voor het derde achtereenvolgende jaar viel de economische groei in de Unie in 2003 tegen (0,8%). Over de laatste drie jaar genomen lag de gemiddelde jaarlijkse groei in de buurt van de 1,25%, tegen 2,7% in de tweede helft van de jaren negentig.

Dankzij de gunstige macro-economische omstandigheden, de geleidelijk teruglopende inflatie, de stabiele rentestand, enige vooruitgang bij de structurele hervormingen en de minder onzekere geopolitieke situatie is het vertrouwen van de economische subjecten zich echter aan het herstellen, is het internationale klimaat aan de beterende hand en wordt het klimaat voor investeringen gunstiger.

Het herstel dat zich in de tweede helft van 2003 is beginnen af te tekenen, zou daarom in 2004 moeten doorzetten en verder aantrekken. De reële groei van het bruto binnenlands product zou dit jaar kunnen oplopen tot 2% en in 2005 kunnen uitkomen in buurt van de 2,5% . De Europese economie zou zo op korte termijn weer een gestage groei gaan doormaken en een nieuwe impuls aan de werkgelegenheid kunnen geven.

SEC(2003) 1222 def., Autumn Economic Forecasts 2003-2005.

1.2. Ook profiteren van de uitbreiding

De voorjaarsbijeenkomst van de Europese Raad vindt minder dan veertig dagen voor de uitbreiding van de Unie op 1 mei 2004 plaats. Vanaf die datum zal de Lissabon-strategie worden uitgebreid tot de tien nieuwe lidstaten. Daarom is in dit verslag en in de structurele indicatoren behalve voor de huidige lidstaten ook plaats ingeruimd voor de toetredende landen.

De uitbreiding moet met vertrouwen tegemoet worden gezien. De toetreding van deze nieuwe landen tot de Unie zal de Europese economie een nieuwe impuls helpen geven, met name dankzij hun groei- (gemiddeld 4% per jaar) en productiviteitspotentieel en de nieuwe investeringsmogelijkheden. Bovendien zal een interne markt met 450 miljoen inwoners, waarvan er 300 miljoen dezelfde munt gebruiken, het intracommunautaire handelsverkeer verder aanzwengelen en nieuwe mogelijkheden creëren voor investeringen en de organisatie van het bedrijfsleven met gebruikmaking van de troeven van zowel de huidige als de nieuwe lidstaten.

Dankzij de vaststelling van gemeenschappelijke doelen zou de Lissabon-strategie een krachtige bijdrage moeten leveren tot het convergentie- en integratieproces dat de uitbreiding ondersteunt. Deze doelstellingen behouden dus hun geldigheid voor de algemene ontwikkeling van de Unie.

Ook zij erop gewezen dat de Lissabon-strategie in meer dan een opzicht in het verlengde ligt van de door deze landen al meer dan tien jaar lang doorgevoerde structurele hervormingen en de katalysator vormt voor de nog te leveren inspanningen om de huidige prestaties en normen van de Unie te halen. De achterstand van deze nieuwe lidstaten op een aantal gebieden mag echter niet verhullen dat zij op andere gebieden individueel goed, en soms zelfs beter dan de huidige lidstaten, presteren. Bovendien beschikken de toekomstige lidstaten over meer ontwikkelings- en dus inhaalmogelijkheden, met name dankzij een krachtigere groei en grotere investeringen. Dankzij de ervaringen die zij bij de hervormingen hebben opgedaan, en hun vastbeslotenheid om dit proces voort te zetten, zullen deze landen een kostbare bijdrage leveren tot de Lissabon-strategie en haar politieke dynamiek.

Het economisch herstel en de uitbreiding bieden de Unie dus een potentieel gunstig klimaat, waarvan zij ten volle moet profiteren. Dit betekent dat de - huidige en nieuwe - lidstaten zich nog vastberadener voor de uitvoering van de Lissabon-strategie en de verwezenlijking van haar doelstellingen moeten inzetten.

2. Analyse van de bij de verwezenlijking van de Lissabon-doelstellingen geboekte vooruitgang

Sinds maart 2000 heeft de Unie met de Lissabon-strategie de beschikking over een doeltreffend governance-instrument en een passend actiekader om haar doelstellingen te verwezenlijken, getuige de sedert vier jaar geboekte vooruitgang.

Sinds 2000 geboekte vooruitgang

- Sinds 1999 zijn er meer dan zes miljoen nieuwe banen gecreëerd, zodat de totale werkgelegenheidsgraad gestegen is van 62,5% tot 64,3% in 2002. Tegelijkertijd is de langdurige werkloosheid in Europa duidelijk teruggelopen van 4% in 1999 tot 3% in 2002. Het feit dat de werkgelegenheid zich ondanks de afgevlakte groei aardig staande heeft weten te houden, maakt bovendien duidelijk dat de geëntameerde arbeidsmarkthervormingen hun vruchten beginnen af te werpen.

- Een aantal sleutelmarkten is geheel of gedeeltelijk geliberaliseerd: telecommunicatie, goederenvervoer per spoor, postdiensten, elektriciteit en gas. Hierdoor kunnen deze markten gemoderniseerd en gedynamiseerd worden, kan de kwaliteit van de dienstverlening verbeterd worden en kunnen de kosten omlaag zonder dat dit negatief uitwerkt op de werkgelegenheid. Verder wordt het gemeenschappelijk Europees luchtruim al dit jaar werkelijkheid, wat tot minder vertragingen en congestie in het luchtvervoer zal leiden.

- De kenniseconomie begint concreet gestalte te krijgen zoals de sterke penetratie van internet in de scholen (93% aangesloten), het bedrijfsleven, het openbaar bestuur en de particuliere huishoudens, en de geleidelijke totstandbrenging van de Europese onderzoeksruimte illustreren.

- In de beleidsvorming wordt meer en meer rekening gehouden met het concept duurzame ontwikkeling. Zo heeft een aantal lidstaten een begin gemaakt met de hervorming van hun pensioenstelsel om het hoofd te bieden aan de vergrijzingsproblematiek. En in het communautaire optreden wordt meer en meer rekening gehouden met de bescherming van onze natuurlijke omgeving.

- Ten slotte konden in deze eerste vier jaar zo'n honderd verordeningen, richtlijnen en programma's worden goedgekeurd die weliswaar niet allemaal even belangrijk zijn maar wel allemaal de Lissabon-doelstellingen nastreven.

Deze eerste positieve en bemoedigende resultaten ten spijt, blijft er niettemin nog veel te doen om de doelstellingen die de Unie zich voor 2010 heeft gesteld, te halen. De analyse van de geboekte vooruitgang laat zien dat de ontwikkeling op sommige gebieden relatief positief verloopt, maar dat er op andere gebieden nog grote problemen bestaan die dringend om een oplossing vragen. Een en ander wordt bevestigd in de verslagen over de tenuitvoerlegging van de globale richtsnoeren voor het economisch beleid en de richtsnoeren voor de werkgelegenheid , alsook in het in december jl. door het Europees Economisch en Sociaal Comité uitgebrachte advies .

Deze analyse is gedeeltelijk gebaseerd op de veertien structurele indicatoren die door de Commissie zijn voorgesteld (COM(2003) 585) en die op 8 december jl. door de Raad zijn goedgekeurd. Alle structurele indicatoren zijn te vinden op http://forum.europa.eu.int/irc/dsis/ structind/info/data/index.htm

COM(2004) 20 def. en COM(2004) 24 def.

Zie advies 1698/2003 van het Europees Economisch en Sociaal Comité.

In dit verband onderscheidt de analyse van de Commissie vier probleemgebieden: de nodige houdbaarheid van de overheidsfinanciën, de te geringe bijdrage van de werkgelegenheid en de productiviteit aan de groei, de teleurstellende dynamiek van de interne markt en ten slotte de gebrekkige duurzaamheid van de groei.

2.1. De houdbaarheid van de overheidsfinanciën waarborgen

Om het aarzelende begin van groei niet in de kiem te smoren en een economisch klimaat te creëren dat verdere groei in de hand werkt, is het belangrijk een stabiel macro-economisch kader te handhaven. Met name het fiscaal beleid in de Unie moet zich ook in de toekomst blijven richten naar het stabiliteits- en groeipact. Dergelijke randvoorwaarden voor het begrotingsbeleid kunnen de groei helpen ondersteunen door de inflatie te stabiliseren, door de overheidsschuld te verlagen en door het vertrouwen van consumenten en investeerders te stimuleren.

Niet alle lidstaten hebben bij hun begrotings- en fiscaal beleid dezelfde discipline aan de dag gelegd. Zo liep vanwege de zwakke conjunctuur, maar in enkele gevallen ook vanwege een expansionistisch begrotingsbeleid het gemiddelde begrotingstekort in de Unie in 2003 op tot 2,7% van het BBP. Bovendien heeft dit beleid tot een toename van de besparingen en niet tot de gewenste toename van de particuliere consumptie geleid, en tegelijkertijd tot een afname van het vertrouwen.

Verder moet de houdbaarheid van de overheidsfinanciën op de middellange en lange termijn beter worden gewaarborgd, om met het oog op de demografische ontwikkelingen de duurzame ontwikkeling van onze economie veilig te stellen. Zo zouden de inkrimping van de beroepsbevolking en de kosten van de vergrijzing bij een gelijkblijvende immigratie op de lange termijn wel eens kunnen leiden tot een afname van de economische groei tot onder de 2%. Minstens de helft van de lidstaten bevindt zich in de gevarenzone: in 2003 wordt de gemiddelde overheidsschuld in de Unie geraamd op 64,1% van het BBP, met zes lidstaten die uitkomen boven de referentiewaarde van 60% van het BBP.

In dit verband is de afgelopen maanden in een aantal lidstaten een begin gemaakt met hervormingen van de pensioen- en gezondheidszorgstelsels, teneinde te garanderen dat deze uit sociaal oogpunt adequaat, en uit financieel oogpunt efficiënt en houdbaar zijn. Deze inspanningen gaan in de goede richting en moeten derhalve worden voortgezet.

2.2. Werkgelegenheid en productiviteit nog steeds onvoldoende voor groei

In de afgelopen drie jaar was er in Europa slechts sprake van een geringe groei. Bijgevolg bleef het bruto binnenlands product per hoofd in 2003 onveranderd. De Unie slaagt er niet in haar achterstand op de Verenigde Staten in te lopen en ons BBP per hoofd ligt bij 72% van dat van onze Amerikaanse partner.

De redenen van deze te geringe groei zijn bekend: anders dan in de Verenigde Staten dragen de werkgelegenheid en de productiviteit nog onvoldoende bij aan de groei in Europa.

>REFERENTIE NAAR EEN GRAFIEK>

In Denemarken, Nederland, Zweden en het Verenigd Koninkrijk ligt de totale werkgelegenheidsgraad al boven het streefcijfer voor 2010, terwijl de productiviteit er dicht bij of net onder het Europees gemiddelde ligt. In Duitsland, Oostenrijk en Finland ligt de werkgelegenheidsgraad nog steeds onder het streefcijfer, maar ligt de productiviteit dicht bij het EU-gemiddelde. België, Frankrijk, Ierland, Italië en Luxemburg zijn landen met een relatief hoge productiviteit, maar met een werkgelegenheidsgraad die nog ver van het streefcijfer voor 2010 verwijderd is. In Griekenland, Spanje en Portugal ligt de werkgelegenheidsgraad nog onder het streefcijfer van 70% en ligt de arbeidsproductiviteit onder het EU-gemiddelde. Bij Spanje en Griekenland zij echter aangetekend dat deze de laatste jaren flinke vooruitgang hebben geboekt .

Zie bijlage 1, grafiek 3.3.

2.2.1. Werkgelegenheid draagt nog onvoldoende bij aan de groei

Aan het begin van de economische vertraging heeft de werkgelegenheid zich aardig staande weten te houden en is de stijging van de werkloosheid binnen de perken gebleven. Dit wordt ten dele verklaard door de relatieve stabiliteit van de werkgelegenheid in de dienstensector en door de eerste resultaten van de in sommige lidstaten aangevatte of voortgezette hervormingen van de arbeidsmarkt.

De gevolgen van de economische vertraging voor de werkgelegenheid beginnen niettemin voelbaar te worden. Voor het eerst sinds 1994 is het aantal arbeidsplaatsen in de eurozone gedaald (met 200 000 netto in 2003). Aangezien het herstel maar traag verloopt en er nog steeds sprake is van een zekere starheid, zullen er in 2004 maar heel weinig nieuwe banen bij komen en zal de werkloosheid waarschijnlijk licht oplopen tot 8,2% in 2004 (9,1% in de eurozone), waarna in 2005 opnieuw een daling zal inzetten .

SEC(2003) 1222 def., Autumn Economic Forecasts 2003-2005.

Daarom is het van cruciaal belang dat de werkgelegenheid een grotere bijdrage levert tot de groei in Europa, zulks in overeenstemming met de sedert 2000 vastgestelde doelstellingen. De werkgelegenheidsgraad is echter nog steeds te laag en vereist grotere inspanningen van de kant van de lidstaten.

- De totale werkgelegenheidsgraad lag in 2002 bij 64,3%, tegen 62,5% in 1999. Ondanks een toename met 1,8 procentpunten in drie jaar tijd, kan de tussentijdse doelstelling van 67% in 2005 voor de Unie in haar geheel niet gehaald worden. Toch blijft de doelstelling van 70% voor 2010 realistisch als het economisch herstel net zo'n hoge werkgelegenheidsgraad mogelijk maakt als aan het einde van de jaren negentig. Verder bedraagt, met name gelet op het geringe aantal nieuwe arbeidsplaatsen, de werkgelegenheidsgraad in de nieuwe lidstaten in 2001 gemiddeld slechts 57%; Tsjechië, Cyprus en Slovenië evenwel liggen reeds boven het huidige communautaire gemiddelde. Deze over het geheel genomen teleurstellende situatie kan met name worden verklaard door de nog steeds bestaande structurele belemmeringen op de arbeidsmarkten en de te lage arbeidsparticipatie van oudere werknemers.

- De ontwikkeling van de arbeidsparticipatie van werknemers tussen 55 en 64 jaar is namelijk verontrustend. Deze is sinds 1999 weliswaar met 3 procentpunten gestegen tot 40,1% in 2002, maar om het streefcijfer van 50% te halen, zouden er voor deze categorie nog zo'n 7 miljoen extra banen moeten worden gecreëerd. België, Luxemburg en Italië doen het op dit punt het slechtst. Dit moet worden bezien in samenhang met de verhoging van de gemiddelde uittredingsleeftijd, die is gestegen van 60,4 jaar in 2001 tot 60,8 jaar in 2002. Deze situatie is des te verontrustender daar de gemiddelde arbeidsparticipatie voor deze categorie werknemers in de nieuwe lidstaten slechts 30% bedraagt. Deze twee doelstellingen worden bij het huidige tempo verre van gehaald. Wil de Unie daar toch in slagen, dan zal zij in het geweer moeten komen om het actief ouder worden te bevorderen en te garanderen.

- De arbeidsparticipatie van vrouwen daarentegen stijgt naar verhouding sneller dan de gemiddelde werkgelegenheidsgraad, zodat de zeer grote structurele achterstand iets wordt ingelopen. Zo is de arbeidsparticipatie van vrouwen in drie jaar tijd met 2,7 procentpunten gestegen tot 55,6% in 2002. Het streefcijfer van 60% in 2010 blijft dus realistisch. De nieuwe lidstaten komen gemiddeld uit op 50,1% in 2001. Tegelijkertijd valt er enige vooruitgang te bespeuren op het gebied van de beschikbaarheid en de toegankelijkheid van de opvangvoorzieningen voor kinderen onder de drie jaar. Zoals echter in het aan de voorjaarsbijeenkomst van de Europese Raad voorgelegde verslag over gelijke kansen van mannen en vrouwen wordt onderstreept, zijn vrouwen uit het oogpunt van werkloosheid en inactiviteit nog steeds kwetsbaarder. Voorts is de seksediscriminatie op de arbeidsmarkt, met name het verschil in beloning, de afgelopen jaren maar weinig verminderd.

- De Taakgroep voor de werkgelegenheid in Europa, onder voorzitterschap van Wim Kok, kwam in haar in november jl. aan de Commissie voorgelegde verslag tot vergelijkbare conclusies.

2.2.2. De productiviteit laat nog steeds te wensen over

Ook de tweede component van de groei, de productiviteit, draagt daar onvoldoende aan bij. De groei van de productiviteit per werknemer neemt in Europa sinds halverwege de jaren negentig af en schommelt thans tussen de 0,5% en 1% (tegen 2% in de Verenigde Staten). Het gevolg hiervan is dat het inhaalproces van de Europese Unie op de Verenigde Staten tot stilstand is gekomen. Luxemburg, Ierland en België doen het het best.

De productiviteit per uur blijft over de gehele linie stabiel op nog steeds 90% van die in de Verenigde Staten, ook al is zij bijzonder laag in Portugal, Griekenland, Spanje en het Verenigd Koninkrijk. Interessant is verder dat, hoewel de productiviteit per werknemer in de nieuwe lidstaten de helft lager is dan het huidige Uniegemiddelde, de groei van de productiviteit in al deze landen hoog is en boven het communautaire gemiddelde ligt.

De geringe groei van de totale productiviteit in Europa kan onder meer worden verklaard door twee belangrijke factoren: enerzijds de geringe bijdrage van de informatie- en communicatietechnologieën (ICT) en anderzijds de ontoereikende investeringen. De inspanningen van de Unie ter vergroting van haar productiviteit moeten zich dus in de eerste plaats op deze prioriteiten richten, om ervoor te zorgen dat wij ten opzichte van de Verenigde Staten, maar ook ten opzichte van andere partners, met name China en India, concurrerend blijven.

Een geringere inbreng van de informatie- en communicatietechnologieën

De informatie- en communicatietechnologieën dragen maar half zo veel aan de groei van de productiviteit bij als in de Verenigde Staten. Dit is grotendeels toe te schrijven aan een te trage toepassing en verspreiding van deze technologieën in bepaalde dienstensectoren (de financiële sector en de groot- en detailhandel) en in bepaalde industrietakken. Dit is met name het geval in België, Spanje en Frankrijk, terwijl Denemarken en het Verenigd Koninkrijk beter presteren. In de nieuwe lidstaten daarentegen wordt in deze sector fors geïnvesteerd, wat een grotere verspreiding van de informatie- en communicatietechnologieën mogelijk maakt.

Deze geringe bijdrage is het gevolg van een gebrek aan investeringen in deze technologieën en aan flankerende maatregelen met betrekking tot de opleiding en de organisatorische hervormingen in het bedrijfsleven.

Over de gehele linie teruglopende investeringen...

In een groeiperspectief op de middellange en lange termijn staan de investeringen voor alle sectoren tezamen genomen centraal. Maar de bedrijfsinvesteringen zijn teruggelopen van 18,3% van het BBP in 2000 tot 17,2% in 2002. Deze teruggang is ook in de nieuwe lidstaten merkbaar, ook al blijven de directe buitenlandse investeringen zeer hoog. Zij liggen tussen de 1,5% van het BBP in Litouwen en 5% in Estland.

Hetzelfde geldt voor de overheidsinvesteringen, die, uitgedrukt als percentage van het BBP, in de jaren negentig in de Unie een dalende lijn vertonen en duidelijk achterblijven bij die in de Verenigde Staten (3,3% tegen 2,4% in 2003). Deze achteruitgang is des te verontrustender omdat die ten koste gaat van de zwaartepunten van de Lissabon-strategie: projecten van Europees belang, zoals transnationale netwerken en de kennissector (onderzoek, innovatie, onderwijs en opleiding).

In dit verband gaat van het door de Europese Raad goedgekeurde Europese groei-initiatief en het snelstartprogramma een belangrijke hefboomwerking uit.

Het snelstartprogramma

Het snelstartprogramma vormt de kern van het Europese groei-initiatief. Het is bedoeld om politieke toezeggingen en middelen te mobiliseren rond prioritaire investeringsprojecten van Europees belang. Dit programma, dat eventueel kan worden uitgebreid met andere projecten die aan de gestelde criteria voldoen, omvat 54 startklare projecten voor grensoverschrijdende investeringen die na een grondige beoordeling van de prioriteiten en behoeften op basis van objectieve en expliciete criteria in samenwerking met de Europese Investeringsbank zijn geselecteerd en die rekening houden met de op communautair en nationaal niveau beschikbare financieringsmogelijkheden.

- 31 projecten voor in totaal EUR 38 miljard tot 2010 betreffen grensoverschrijdende trajecten van trans-Europese vervoersnetwerken. Geen nieuwe prioriteiten, maar projecten waarmee binnen drie jaar kan worden begonnen.

- 15 projecten voor in totaal EUR 10 miljard tot 2010 op het gebied van trans-Europese energienetwerken.

- 8 projecten voor in totaal EUR 14 miljard op het gebied van hogesnelheids- en mobiele communicatienetwerken, O&O en innovatie.

- In totaal EUR 10 miljard per jaar (EUR 6 miljard uit de begrotingsmiddelen van de Unie en de lidstaten, d.i. circa 0,05% van het BBP van de Unie). Verhouding van 60:40 tussen publieke en private financiering. Voor private financiering zijn hervormingen in de regelgeving en innovatieve financiële instrumenten van de EG-begroting en de EIB-groep nodig. Er is weinig ruimte voor een verdere herallocatie binnen de bestaande financiële vooruitzichten.

...met name in onderzoek en innovatie...

Over het algemeen waren de maatregelen ter verhoging van de investeringen in onderzoek en ter verbetering van het investeringsklimaat fragmentarisch en traag. Volgens de laatste beschikbare cijfers (2001) naderen de totale investeringen in O&O in de Unie 2% van het BBP, maar gemiddeld groeien zij met slechts 4% per jaar (1997-2002), wat volstrekt onvoldoende is om het streefcijfer van 3% in 2010 te halen. Hoewel de meeste lidstaten en toetredende landen zich ten doel hebben gesteld de uitgaven voor onderzoek te verhogen, zijn er nog maar weinig in staat geweest deze streefcijfers in begrotingstermen te vertalen en zijn dikwijls inspanningen nodig om de efficiëntie van hun uitgaven te verbeteren.

Bovendien staat de Europese onderzoeksruimte, ondanks gestage vooruitgang, zoals de oprichting van een aantal Europese technologieplatforms, nog in de kinderschoenen. In dit verband is de goedkeuring van het actieplan 'Investeren in onderzoek' door de Raad in 2003 een eerste belangrijke stap op weg naar dit doel . Als ten slotte de huidige ontwikkelingen doorzetten, zal Europa te kampen krijgen met een groot tekort aan hooggekwalificeerd onderzoekspersoneel. Hoewel het aantal onderzoekers in de Unie licht toenam van 5,4 per 1000 werknemers in 1999 tot 5,7 in 2001, ligt het ver onder het niveau in landen die het streefcijfer van de EU voor investeringen in O&O van 3% halen of daar dicht bij in de buurt komen (VS 8,1/1000; Japan 9,1/1000) .

COM(2003) 449 def., Investeren in onderzoek: een actieplan voor Europa.

Bronnen: Third European Report on Science and Technology Indicators and Key Figures 2003.

...en in onderwijs en opleiding

De - publieke en private - investeringen in menselijk kapitaal blijven ontoereikend. Terwijl de overheidsuitgaven voor onderwijs als percentage van het BBP in de Unie (4,9%) vergelijkbaar zijn met die in de Verenigde Staten (4,8%) en zelfs hoger liggen dan die in Japan (3,6%), vallen de particuliere investeringen opvallend lager uit . De bijdrage van de particuliere sector is in Japan drie, en in de Verenigde Staten vijf keer zo hoog als in Europa. Recente studies wijzen uit dat een jaar extra scholing de totale productiviteit voor een doorsnee Europees land met 6,2% kan doen toenemen. Deze verbetering is met name aanzienlijk in Zuid-Europa en bereikt 9,2% voor Portugal .

Zie COM(2003) 685 def., Onderwijs en opleiding 2010 - De dringende noodzaak tot hervormingen voor het welslagen van de strategie van Lissabon (ontwerp-gezamenlijk tussentijds verslag).

Bron: 'Human Capital in a global and knowledge-based economy' A. de la Fuente en A Ciccone. Studie, uitgevoerd in opdracht van DG Werkgelegenheid en sociale zaken 2003.

Maar meer investeren in menselijke hulpbronnen alleen is niet voldoende: er moet ook duidelijk efficiënter worden geïnvesteerd, dat wil zeggen dat in onderwijs en opleiding moet worden geïnvesteerd daar waar het grootste rendement te verwachten valt . In dit verband heeft de Raad in mei jl. referentieniveaus vastgesteld om de hervorming van de onderwijs- en opleidingsstelsels te structureren. Het ontwerp van het gezamenlijk verslag dat de Raad en de Commissie aan de voorjaarsbijeenkomst van de Europese Raad zullen voorleggen, laat de belangrijkste tekortkomingen van de Unie op deze punten zien.

Zie: 'Efficiënt investeren in onderwijs en beroepsopleiding: een dwingende noodzaak voor Europa', COM(2002) 779 def. en 'Evaluatie van de EU-economie in 2003' (Hoofdstuk 4: Onderwijs, opleiding en groei), ECFIN/391/03.

Europa van de kennis: referentieniveaus voor onderwijs en opleiding

- Het percentage volwassenen in de leeftijd van 25-64 jaar met een middelbaaronderwijsdiploma is gestegen van 55,4% in 1995 tot 64,6% in 2002. Voor de leeftijdscategorie 20-24 jaar ligt het gemiddelde van de nieuwe lidstaten duidelijk boven dat van de huidige Unie (86% tegen 73%).

- Het aantal jongeren dat de school verlaat zonder diploma, lag in 2003 bij 18,1%. Wij zijn dus nog ver verwijderd van de doelstelling van 10% voor 2010, en dit percentage blijft zeer hoog in Portugal (41,1% in 2003), wat dringend om maatregelen vraagt.

- De participatie van volwassenen in onderwijs en opleiding gedurende het hele leven is de afgelopen jaren aanmerkelijk gestegen tot 8,5% in 2002. Willen we in 2010 de doelstelling van 12,5% halen, dan zullen er nog flinke inspanningen geleverd moeten worden, met name via op maat gesneden nationale strategieën.

- 17,2% van de Europese jongeren van 15 jaar beschikt niet over de vereiste basisvaardigheden (lezen, schrijven en rekenen).

2.3. De zwakke plekken van onze interne markt en ons concurrentievermogen

De ontoereikende investeringen in de strategische sectoren onderzoek en innovatie drukken ook zwaar op ons concurrentievermogen. Tegelijkertijd is de goede werking van de interne markt onontbeerlijk om een gunstig ondernemingsklimaat te creëren en de concurrentiepositie van onze economie te verbeteren. Maar ondanks de successen van de afgelopen tien jaar zijn alle mogelijkheden van de interne markt nog steeds niet bereikt. Er vallen verscheidene negatieve signalen te bespeuren en deze moeten dringend worden aangepakt .

COM(2004) 22 def., Verslag over de tenuitvoerlegging van de strategie voor de interne markt (2003-2006).

- De integratie van de productenmarkt verloopt trager. De grensoverschrijdende handel in industriegoederen stagneert; deze groeide slechts met 2,5% in 2001 en liep vervolgens in 2002 met 0,3% terug. Bovendien is er in de laatste vijf à zes jaar een einde gekomen aan de convergentie van de prijzen in de Unie. Ook wordt er maar weinig over de grens geïnvesteerd. Bovendien zijn er nog te veel technische belemmeringen die het vrije verkeer van goederen beperken. Tenslotte vormt het gebrek aan vertrouwen van de consumenten in grensoverschrijdende transacties en de elektronische handel een aanzienlijke belemmering voor de vrije concurrentie en dus voor de groei van het concurrentievermogen

- De interne markt blijft sterk gefragmenteerd, vooral in de dienstensector en met name de groot- en detailhandel. De dienstensector is goed voor 70% van het BBP. Maar het bedrijfsleven en de consumenten hebben nog steeds te lijden onder de talrijke beperkingen op de ontwikkeling en levering van grensoverschrijdende diensten. Hierdoor wordt het concurrentievermogen van de Europese economie ernstig geschaad.

- De liberalisatie van de netwerkindustrieën is nog niet volledig doorgevoerd, zodat de voordelen uit het oogpunt van efficiëntie, interconnectiviteit en veiligheid van de voorziening in de Unie nog op zich laten wachten. De situatie blijkt in de toetredende landen sterk uiteen te lopen. De meeste hebben hun telecommunicatiemarkten gedereguleerd. Slovenië en Polen hebben al meer dan de helft van hun elektriciteitsmarkt geliberaliseerd. In veel toetredende landen ontbreekt het in deze sectoren echter nog aan daadwerkelijke concurrentie.

- Tegelijkertijd zijn diverse strategische maatregelen voor ons concurrentievermogen nog steeds niet van de grond gekomen door een gebrek aan politieke wil. Het gaat hier onder meer om het Gemeenschapsoctrooi, de erkenning van beroepskwalificaties in de Unie, de bescherming van intellectuele-eigendomsrechten en de vaststelling van een geconsolideerde gemeenschappelijke grondslag voor de belasting van bedrijfswinsten, allemaal hervormingen die voor de interne markt onontbeerlijk zijn.

- Ten slotte is omzettingspercentage van de internemarktrichtlijnen de laatste maanden aanzienlijk gedaald, van 98,2% in mei 2002 tot 97,3% in november 2003. Ierland en Portugal hebben de grootste vooruitgang geboekt, terwijl de achterstand van België fors is toegenomen. Alleen Denemarken, Spanje, Finland, Ierland en het Verenigd Koninkrijk halen de in Barcelona vastgestelde omzettingsdoelstelling van 98,5%. België, Frankrijk en Duitsland liggen bij 96,5%, met meer dan 53 richtlijnen achterstand. Voorts zijn Denemarken, Finland en Portugal de enige lidstaten die geen omzettingsachterstand van meer dan twee jaar hebben. Voor de in het kader van de Lissabon-strategie goedgekeurde richtlijnen ziet de situatie er nog slechter uit.

Omzetting van de 'Lissabon'-richtlijnen

- De Unie heeft in het kader van de Lissabon-strategie meer dan 70 richtlijnen goedgekeurd , die een grotere harmonisatie en een gemeenschappelijk rechtskader mogelijk moeten maken en zo de interne markt, ons concurrentievermogen en uiteindelijk ons groeipotentieel moeten versterken. Eind 2003 hadden veertig richtlijnen omgezet moeten zijn.

De lijst van de richtlijnen en het scorebord van de omzettingen per lidstaat zijn te vinden op de website 'Lissabon-strategie': http://europa.eu.int/comm/lisbon_strategy/ index_en.html

- Gemiddeld hebben de lidstaten slechts 58,3% van deze veertig richtlijnen omgezet, een zeer matige prestatie.

- Denemarken, Spanje en Italië presteren het best (85 en 75% van de 'Lissabon'-richtlijnen is omgezet), terwijl Frankrijk, Duitsland en Griekenland de grootste achterstand hebben (tussen 42 en 35%).

- Van deze veertig richtlijn zijn er maar zeven door alle lidstaten omgezet.

- Door de niet-omzetting lopen voor de Unie belangrijke hervormingen vertraging op: de e-handel, de elektronische communicatie, de postdiensten, het eerste spoorwegpakket, hernieuwbare energiebronnen in de elektriciteitsmarkt...

- De lidstaten moeten deze richtlijnen niet alleen omzetten (het absolute minimum), zij moeten deze bepalingen ook concreet toepassen. Alleen dan kunnen de hervormingen worden doorgevoerd en effect sorteren. Het aantal lopende inbreukprocedures bedraagt echter nog steeds meer dan duizend en is de laatste jaren met slechts 3% gedaald.

Niettemin zijn er ook ontwikkelingen en vorderingen te bespeuren die in de goede richting gaan en die moeten worden gesteund en versterkt.

- De fragmentatie van onze financiële markten blijft een van de grootste handicaps van het bedrijfsleven in de EU, vooral ten opzichte van de Verenigde Staten. Er is echter goede vooruitgang geboekt met het Actieplan voor financiële diensten, waarvan de eindstreep in zicht komt. Om de uitvoering van het actieplan, zoals door de Europese Raad toegezegd, voor 2005 af te ronden, moeten binnenkort nog enkele belangrijke maatregelen worden goedgekeurd. Om er ten volle profijt van te kunnen trekken, moeten de maatregelen tijdig en correct worden uitgevoerd en daadwerkelijk worden toegepast.

- De opheffing van fiscale distorsies blijft prioriteit genieten met het oog op de verbetering van het concurrentievermogen van het bedrijfsleven. Op dit gebied is vooruitgang geboekt. Enerzijds is het belastingpakket goedgekeurd ter vermindering van de distorsies in de interne markt. Anderzijds is de fiscale regeling voor dividenden tussen moeder- en dochtermaatschappijen gewijzigd om een einde te maken aan iedere vorm van dubbele belasting en aan fiscale belemmeringen voor grensoverschrijdende activiteiten.

- Een gunstige regelgeving speelt ook een belangrijke rol voor de ontwikkeling van het concurrentievermogen. In dit opzicht moet de sluiting in 2003 van het interinstitutioneel akkoord inzake het verbeteren van de wetgeving bijdragen tot een doeltreffendere, flexibelere en eenvoudigere regelgeving. De invoering door de Commissie van een effectbeoordelingsinstrument en de vaststelling van alternatieve regelgevingsinstrumenten, zoals co- en zelfregulering, betekenen een belangrijke vooruitgang waarvan ten volle geprofiteerd moet worden.

- Ten slotte moet ook in de toekomst een krachtig concurrentiebeleid gevoerd worden om ons concurrentievermogen op peil te houden en te versterken. Op dit gebied zijn vorderingen gemaakt, met name bij de verlaging van de gemiddelde overheidssteun (die zich lijkt te stabiliseren op 0,7% van het BBP), en bij de ombuiging daarvan naar horizontale doelstellingen. Verder is de Raad er ten slotte in geslaagd een politiek akkoord te bereiken over het wetgevingspakket betreffende fusies en het toezicht daarop, dat thans snel door de lidstaten ten uitvoer moet worden gelegd.

2.4. Een nog onvoldoende duurzame groei

Een krachtige groei, gebaseerd op een duurzame werkgelegenheid en productiviteit, moet tevens een duurzame groei zijn. De Lissabon-strategie immers staat een ontwikkelingsmodel voor waarmee de levensstandaard en -kwaliteit van de Europeanen duurzaam kan worden verbeterd dankzij een krachtige economische groei en dat tegelijk een hoog niveau van sociale samenhang en milieubescherming waarborgt. Omdat dit model uitgaat van een middellange- en langetermijnperspectief, legt het meer het accent op de onderlinge samenhang en complementariteit van de beleidsonderdelen: voor een duurzame ontwikkeling is het nodig dat de economische groei de sociale vooruitgang ondersteunt en het milieu respecteert, dat het sociaal beleid de economische prestaties ondersteunt en dat het milieubeleid rendabel is.

2.4.1. De sociale samenhang versterken

De Europese Raad heeft zich ten doel gesteld een krachtige impuls te geven aan de terugdringing van de armoede voor 2010. Desalniettemin dreigt het armoederisico in een aantal lidstaten verder toe te nemen, met name als gevolg van de stijgende werkloosheid, maar vooral als gevolg van de tekortschietende duurzaamheid van de socialebeschermings- en pensioenstelsels. Ondanks vooruitgang in de jaren negentig bleef het aantal personen dat in armoede dreigt af te glijden, in 2001 in de Unie erg hoog - 55 miljoen ofte wel 15% van de totale bevolking, waarvan meer dan de helft een persistent armoederisico loopt. Dit risico was groter in de Zuid-Europese landen en in Ierland, waar het in 2001 het hoogst was (21%).

Dit verschijnsel hangt vooral samen met de werkloosheid, aangezien 38% van de werklozen ermee te maken krijgt. Het treft ook grote gezinnen, alleenstaande oudere vrouwen en eenoudergezinnen (waarvan 71% vrouwen). In dit laatste geval is het risico erg hoog in het Verenigd Koninkrijk (50%) en in Nederland (45%).

In het kader van de Lissabon-strategie en op basis van gemeenschappelijke doelstellingen hebben de lidstaten sedert 2001 sociale-integratiestrategieën ontwikkeld en ten uitvoer gelegd in het kader van het ontwerp van het gezamenlijk verslag van de Raad en de Commissie over sociale integratie . De nieuwe nationale actieplannen (NAP's) laten zien dat de meeste lidstaten aanzienlijke inspanningen leveren om nationale streefcijfers vast te stellen.

COM(2003) 773 def.

2.4.2. Meer rekening houden met milieuoverwegingen

Op het gebied van het milieu zijn de prestaties van de lidstaten over het geheel genomen nog steeds ontoereikend. Dit duidt erop dat men zich onvoldoende realiseert dat groei niet ten koste van het milieu mag gaan, wat op de middellange en lange termijn contraproductief zou kunnen werken.

Aan de ene kant draagt een efficiënter gebruik van de natuurlijke hulpbronnen bij tot de productiviteit van de economie en is het minder belastend voor het milieu; vermindering van de luchtverontreiniging en lawaaioverlast helpt schadelijke gezondheidseffecten voorkomen; minder verkeersopstoppingen zorgen voor minder tijdverlies en dus voor geringere kosten voor particulieren en het bedrijfsleven. Aan de andere kant kan een dynamischere economie leiden tot een beter milieu in zoverre de met een snellere groei gepaard gaande snellere vervanging van kapitaalgoederen leidt tot een grotere verbreiding van nieuwe technologieën, die dikwijls energie-efficiënter en dus minder vervuilend zijn dan de apparatuur die zij vervangen.

In de jaren negentig is de uitstoot van broeikasgassen in de Europese Unie met 3,5% gedaald; dit is bijna de helft van de 8% waartoe de Unie zich voor de periode 2008-2012 verplicht heeft (ten opzichte van 1990). Deze positieve ontwikkeling is in 2001 echter omgeslagen. Vijf landen, die samen goed zijn voor meer dan 50% van de EU-emissies, liggen bij de naleving van de doelstellingen van de lastenverdelingsovereenkomst van Kyoto op schema (Luxemburg, Duitsland, het Verenigd Koninkrijk, Frankrijk en Zweden). Een aantal andere landen (Oostenrijk, België, Italië en Nederland) zijn nog lang niet zover en liggen met hun emissies boven het niveau van 1990. Het zorgwekkendst is de ontwikkeling in Ierland, Spanje en Portugal. Volgens de lastenverdelingsovereenkomst is in deze landen weliswaar een toename van de emissies met 13 tot 27% ten opzichte van 1990 toegestaan, maar deze percentages zijn reeds overschreden.

De verbeteringen in de energie-efficiëntie van de Europese economie hebben in de jaren negentig geresulteerd in een daling van de energie-intensiteit met 11%. Hoewel deze prestatie grotendeels kan worden toegeschreven aan uitzonderlijke gebeurtenissen, zoals de Duitse hereniging, hebben alle lidstaten hun energie-intensiteit in deze periode weten te verlagen of op peil te houden. Het economisch inhaalproces hoeft echter niet noodzakelijk gepaard te gaan met een gelijkwaardige stijging van de energiebehoeften, zoals het voorbeeld van Ierland duidelijk maakt, waar de sterke economische groei van de afgelopen jaren hand in hand is gegaan met flinke verbeteringen in de energie-intensiteit. Ondanks deze positieve resultaten groeide het totale energieverbruik in de jaren negentig met gemiddeld 1% per jaar.

Bovendien is het aandeel van hernieuwbare energiebronnen met circa 6% nog steeds gering. De laatste ramingen duiden erop dat, als er geen aanvullende beleidsmaatregelen genomen worden, de EU haar indicatieve doelstelling van 12% in 2010 niet zal halen. Het is ook onwaarschijnlijk dat de EU haar doelstelling haalt om in 2010 22% van het bruto elektriciteitsverbruik uit hernieuwbare bronnen op te wekken.

De cijfers voor 2002 vertonen nog steeds geen tekenen van een ontkoppeling tussen de groei van het BBP en de stijging van het transportvolume. Sommige landen geven wel een relatieve afvlakking van de groei van het transportvolume te zien, maar het is mogelijk dat dit een tijdelijk verschijnsel is en dat het verwachte herstel van de economische bedrijvigheid ook met een opleving in de vervoerssector gepaard zal gaan. In veel landen groeit het transportvolume nog steeds harder dan het BBP.

Ook andere ontwikkelingen geven reden tot bezorgdheid, zoals de bodemerosie, de afnemende biodiversiteit en de lucht- en waterkwaliteit.

2.4.3. Beperkte tenuitvoerlegging van de duurzame-ontwikkelingsstrategie

De inspanningen ter uitvoering van het duurzame-ontwikkelingsbeleid zijn op Europees en nationaal niveau voortgezet. In overeenstemming met de conclusies van de Europese Raad van Göteborg voorziet de Lissabon-strategie in de ontwikkeling van een doeltreffende en coherente integratie van economische, sociale en milieuaspecten in beleidsontwikkelingen en in de volledige benutting van de synergieën tussen deze drie elementen.

Alle lidstaten en de meeste toetredende landen hebben duurzame-ontwikkelingsstrategieën goedgekeurd. Zij moeten hun inspanningen opvoeren om deze strategieën verder te ontwikkelen en uit te voeren. Uit een eerste overzicht van de bestaande strategieën blijkt dat zij sterk uiteenlopen en de specifieke nationale context weerspiegelen. In veel strategieën staat vooral de milieucomponent centraal. De meeste strategieën echter hebben betrekking op alle drie de componenten van duurzame ontwikkeling en omvatten ook expliciete sociale en economische doelstellingen. Ook het geografische accent verschilt sterk van de ene strategie tot de andere: richten sommige zich voornamelijk of uitsluitend op binnenlandse prioriteiten, andere hebben tevens oog voor globale kwesties; sommige geven prioriteit aan de territoriale dimensie, andere doen dat niet. Ten slotte zijn sommige strategieën gebaseerd op een sectorale aanpak - bv. vervoer, landbouw, visserij enz. - terwijl andere rond thematische prioriteiten zijn georganiseerd - bv. klimaatverandering, bescherming van de biodiversiteit, gebruik van hulpbronnen, enz.

Op Europees niveau zal eind dit jaar een evaluatie worden gemaakt van de strategie voor duurzame ontwikkeling van Göteborg. Deze evaluatie biedt de gelegenheid de tot dusverre geboekte vooruitgang te evalueren, de samenhang tussen de resultaten van de Wereldtop van 2002 over duurzame ontwikkeling en de strategieën voor duurzame ontwikkeling van de Unie en van de lidstaten te bestuderen en de prioritaire acties vast te stellen die nodig zijn om het tempo van de hervormingen op te voeren.

duurzame ontwikkeling en communautair beleid in 2003

Op Europees niveau zijn grote inspanningen geleverd om de synergieën tussen het beleid en de duurzame ontwikkeling op de langere termijn te verbeteren.

- Met de hervorming van het gemeenschappelijk landbouwbeleid wordt de steun omgebogen in de richting van een duurzame landbouw; er komt een bedrijfstoeslag die geheel of gedeeltelijk is losgekoppeld van de productie en waaraan de verplichting verbonden is de grond in goede landbouw- en milieuconditie te houden.

- De wetgeving inzake belasting op energieproducten werd goedgekeurd.

- De Commissie heeft een effectbeoordelingsinstrument ingevoerd dat geleidelijk op alle belangrijke voorstellen zal worden toegepast. Het instrument, dat een economische, sociale en milieuanalyse omvat, is in 2003 al op belangrijke wetgevingsvoorstellen toegepast.

- Het meest in het oog springt de voorgestelde nieuwe regelgeving voor chemicaliën. Door alle potentiële economische, sociale en milieueffecten te bestuderen en tijdens de opstelling een transparante en brede raadpleging van alle betrokken partijen te organiseren, kon een kostenefficiënt en evenwichtig systeem worden voorgesteld.

- Ten slotte heeft de Unie kwantitatieve doelstellingen vastgesteld op het gebied van hernieuwbare energiebronnen (22% voor groene stroom en 5,75% voor biobrandstoffen in 2010).

2.5. Balans van de geboekte vooruitgang

Bij de analyse van de huidige stand van zaken kan onderscheid worden gemaakt tussen lidstaten met tot dusverre relatief goede resultaten (Denemarken, Luxemburg, Nederland, Oostenrijk, Zweden en het Verenigd Koninkrijk) en die welke het - volgens de laatste beschikbare gegevens - relatief slecht doen (Griekenland, Spanje, Italië en Portugal) . Vier jaar na Lissabon is het ook belangrijk de vorderingen van de lidstaten sedert 1999 te vergelijken. België, Frankrijk en Griekenland hebben tamelijk goede vorderingen gemaakt, terwijl de vooruitgang in Duitsland, Luxemburg, Oostenrijk en Portugal eerder tegenvalt . Bij een nadere beschouwing wordt duidelijk dat er in alle lidstaten nog problemen bestaan en dat extra inspanningen nodig zijn.

Zie bijlage 1, grafiek 15, die een samenvatting geeft van de prestaties van alle listaten voor de veertien structurele indicatoren.

Zie bijlage 1, grafiek 16.

Bijlage 2 geeft een overzicht van de vorderingen die door de individuele lidstaten zijn gemaakt, en van de voornaamste gebieden waarop nog hervormingen nodig zijn.

Wat de werkgelegenheidsdoelstellingen betreft, ziet het ernaar uit dat de, zelfs gedeeltelijke, uitvoering van de hervormingen van de Lissabon-strategie haar vruchten begint af te werpen. Hoewel de tussentijdse doelstelling voor 2005 niet gehaald zal worden, blijft de werkgelegenheidsdoelstelling voor 2010 realistisch mits de werkgelegenheid in de resterende zeven jaar in hetzelfde tempo stijgt als aan het eind van de jaren negentig. Spanje, en in mindere mate Italië, zijn erin geslaagd sinds 1999 een relatief snelle stijging van de werkgelegenheid in gang te houden. De arbeidsparticipatie van vrouwen heeft zich relatief gunstig ontwikkeld, mede dankzij de verbeterde kinderopvang. Dit kan echter niet worden gezegd van de arbeidsparticipatie van oudere werknemers, waar het ernaar uitziet dat de doelstelling voor 2010 niet haalbaar is, ook al is die in Finland, Frankrijk en met name Nederland sinds 1999 gestegen. In Oostenrijk en Portugal daarentegen valt de ontwikkeling van de werkgelegenheid sinds 1999 tegen.

De productiviteit heeft zich relatief gunstig ontwikkeld in de ICT-sector maar in de dienstensector en de meer traditionele industrieën is de situatie zorgwekkend. Uit de analyses van de Commissie blijkt dat er in de Europese Unie, behalve de vergrijzing van het personeel, vier factoren zijn die bepalend zijn voor de ontwikkeling van de productiviteit: de mate van regulering, de structuur van de financiële markten, de mate van integratie van de productenmarkten en de investeringen in kennis. Opgemerkt zij dat de arbeidsproductiviteit sinds 1999 bijzonder snel gegroeid is in Griekenland en Ierland, maar dat de resultaten van Italië en Luxemburg over dezelfde periode eerder tegenvallen.

Uit de vorenstaande analyse van de indicatoren blijkt dat de hervorming van de financiële markten zich relatief gunstig ontwikkelt, dat de integratie van de productenmarkten stagneert en vooral dat de ontwikkeling van de investeringen in kennis alarmerend is. Niet alleen zijn deze niet in hetzelfde tempo gestegen als bij onze voornaamste concurrenten, maar zij zijn de laatste jaren zelfs gedaald (ook al zijn de investeringen in ondernemingen in Italië, Spanje en Griekenland sinds 1999 relatief snel gestegen).

Verder blijkt uit de analyse dat op de verschillende gebieden krachtdadig geïntegreerde hervormingsstrategieën ter hand moeten worden genomen. Een onvoldoende tenuitvoerlegging van de Lissabon-strategie zou Europa duur kunnen komen te staan: minder groei, vertraging bij de verbetering van de werkgelegenheidssituatie en een grotere achterstand op sommige van onze industriële partners op het gebied van onderwijs en O&O. Uit door de Commissie uitgevoerde studies en simulaties blijkt dat de gelijktijdige en geïntegreerde doorvoering van hervormingen in de komende 5 tot 10 jaar kan leiden tot een toename van het groeipotentieel van het BBP met 0,5-0,75 procentpunten.

Ten slotte moet worden geconstateerd dat er weliswaar enige vooruitgang, met name op wetgevingsgebied, is geboekt inzake duurzame ontwikkeling en een betere integratie van de milieubescherming in het communautaire optreden, maar dat de Unie nog steeds maar moeilijk profijt trekt van de synergieën tussen de verschillende beleidsonderdelen, met name milieu, onderzoek en concurrentievermogen. Op nationaal niveau waren de algehele prestaties inzake milieubescherming teleurstellend, met in enkele gevallen een verslechtering ten opzichte van 1999. De vorderingen met betrekking tot de sociale samenhang overigens waren relatief goed in Spanje en Frankrijk, maar ontoereikend in Portugal.

3. Prioriteiten voor 2004: investeringen, concurrentievermogen en werkgelegenheid

De Unie is er nog niet in geslaagd al deze doelstellingen te bereiken, onder meer omdat de doorvoering van de hervormingen door de lidstaten te wensen overlaat.

Het potentieel van de Lissabon-strategie is gelegen in haar geïntegreerde en gerichte benadering van het te voeren beleid en de door te voeren hervormingen, waarbij alle onderdelen elkaar wederzijds versterken. Alleen door deze geïntegreerde, gecoördineerde en gesynchroniseerde benadering kunnen de resultaten worden geoptimaliseerd. Om vooruit te komen moet de Unie dus op een aantal prioritaire fronten coherente maatregelen nemen.

Aan de hand van de balans van de geboekte vooruitgang moet de Unie onderscheid maken tussen de sectoren waar sprake is van een relatief bemoedigende ontwikkeling en waar het tempo van de hervormingen dus moet worden volgehouden, en de gebieden waarop dringend maatregelen nodig zijn om een negatieve ontwikkeling om te buigen.

3.1. Het tempo van de hervormingen volhouden

Dit veronderstelt met name vorderingen bij de inachtneming van het stabiliteits- en groeipact in 2004 en 2005, met name van de kant van de lidstaten met een overmatig begrotingstekort.

De Europese werkgelegenheidsstrategie ondersteunt de lidstaten bij hun inspanningen om structurele hervormingen op hun arbeidsmarkten door te voeren. In dit verband heeft de Commissie haar ontwerp van het gezamenlijk verslag over de werkgelegenheid goedgekeurd, dat gebaseerd is op de analyse van de nationale actieplannen van de lidstaten voor de werkgelegenheid maar ook op de positieve bijdrage van de Taakgroep werkgelegenheid onder voorzitterschap van Wim Kok. In het kader hiervan zou het accent op EU-niveau thans moeten komen te liggen op een strenger toezicht op de hervormingen in de lidstaten. Om de productiviteit en de werkgelegenheid te verbeteren, moeten de lidstaten en de sociale partners de Europese werkgelegenheidsstrategie uitvoeren en onmiddellijk voorrang geven aan de vergroting van het aanpassingsvermogen van werknemers en ondernemingen, de vergroting van het arbeidsaanbod, meer en efficiënter investeren in menselijk kapitaal, en zorgen voor de daadwerkelijke doorvoering van hervormingen via betere governance.

Om de ontwikkeling van de informatie- en communicatietechnologieën te ondersteunen, moeten de lidstaten nationale strategieën voor breedbandnetwerken vaststellen en ten uitvoer leggen, zoals wordt onderstreept in het actieplan e-Europe 2005.

Op het gebied van de interne markt moet de hand worden gehouden aan de door de Europese Raad vastgestelde omzettingsdoelstellingen. Hetzelfde geldt voor het grote aantal inbreukprocedures.

Na de recente bedrijfsschandalen aan weerszijden van de Atlantische Oceaan (Parmalat, Enron, enz.) moet ook prioriteit gegeven worden aan de snelle uitvoering van het actieplan inzake de modernisering van het vennootschapsrecht en de verbetering van de corporate governance, waarmee wordt beoogd de rechten van de aandeelhouders te versterken, de bescherming van werknemers en crediteurs te verbeteren en het vertrouwen op de kapitaalmarkten weer te versterken. In dit verband moet de Unie snel de richtlijn inzake wettelijke controle goedkeuren teneinde het accountantstoezicht te versterken. Ten slotte zal de Commissie nauw samenwerken met de Amerikaanse Public Company Accounting Oversight Board om een effectieve, op samenwerking berustende aanpak van de internationale regelgeving inzake accountantsbedrijven te ontwikkelen.

De lidstaten moeten eveneens hun inspanningen voortzetten om de overheidssteun te verlagen en om te buigen, en voor 1 mei a.s. de regelgeving in te voeren om de volledige tenuitvoerlegging van het Europese antitrustbeleid door de nationale autoriteiten en rechtbanken mogelijk te maken.

In het sociale-integratiebeleid moeten de lidstaten bij de vaststelling van de algemene uitgavenprioriteiten, inclusief de uitgaven van de structuurfondsen, meer rekening houden met de sociale-integratiedoelen in de nationale actieplannen. En er moet meer worden gedaan om ervoor te zorgen dat het economisch, werkgelegenheids- en sociaal beleid elkaar wederzijds versterken.

Op milieugebied moeten de Raad en het Europees Parlement onverwijld de richtlijn goedkeuren tot vaststelling van een regeling voor de handel in broeikasgasemissierechten binnen de Gemeenschap met betrekking tot de projectmechanismen van het Protocol van Kyoto. Voorts moeten de Unie en de lidstaten, overeenkomstig hun toezeggingen in Johannesburg, harder werken aan de opstelling van duurzame productie- en consumptiemodellen, met name door intensievere inspanningen op het gebied van de milieutechnologieën.

Ten slotte moeten in het kader van de externe dimensie van de Lissabon-strategie ook maatregelen worden genomen om de exportgestuurde groei te vergroten, met name door verdere inspanningen voor het welslagen van het Doha-proces en de verbreding en versterking van de positieve economische agenda met de Verenigde Staten.

Tegelijkertijd moet de Unie dringend de negatieve ontwikkeling op een aantal gebieden corrigeren: investeringen in netwerken en kennis, het concurrentievermogen van de industrie en de dienstensector, het actief ouder worden. De Commissie verzoekt de voorjaarsbijeenkomst van de Europese Raad dan ook zich te concentreren op de volgende drie onderwerpen: investeringen, concurrentievermogen, hervormingen.

3.2. Meer investeren om de groei te ondersteunen

Gezien het over de gehele linie lage investeringsniveau, moeten de publieke en private investeringen in een aantal sleutelsectoren geherstructureerd, opgevoerd en efficiënter worden om de Europese economie een nieuwe impuls te geven. Dit is zeker niet onverenigbaar met het stabiliteits- en groeipact en de globale richtsnoeren voor het economisch beleid. In dit verband zou de Europese Raad moeten kiezen voor een globale en coherente aanpak om het niveau en de doeltreffendheid van de investeringen te verbeteren.

De Unie heeft al een deel van de tot haar beschikking staande financiële instrumenten aangewend om de investeringsuitgaven om te buigen in de richting van de Lissabon-doelstellingen. Deze inspanningen zullen in 2004 worden voortgezet, met name bij de tussentijdse herziening van de structuurfondsen en in het kader van de financiële vooruitzichten voor na 2006.

Bijdragen van de structuurfondsen aan de Lissabon-doelstellingen

- Sinds 2000 is bijna 80 miljard euro uitgetrokken ter ondersteuning van drie belangrijke doelstellingen: investeringen in menselijk kapitaal (20 miljard), innovatie en ondernemerschap (22 miljard) en de koppeling van de vervoers-, energie- en telecommunicatienetwerken (37 miljard).

- In het kader van de tussentijdse evaluatie van de structuurfondsen zal voor eind maart 2004 8 miljard euro extra, afkomstig uit de prestatiereserve, worden uitgetrokken voor de succesvolle programma's in het kader van de prioriteiten van de Lissabon-strategie (met name breedbandinfrastructuur).

- Bovendien zullen de structuurfondsen ook een belangrijke bijdrage leveren aan de uitvoering van het groei-initiatief, met name inzake de hogesnelheidsnetwerken voor scholen en ziekenhuizen.

- Met het oog op de opstelling van de toekomstige programma's hebben de nieuwe lidstaten richtsnoeren ontvangen die het accent leggen op de modernisering van netwerken, het milieu, de werkgelegenheid, onderzoek en innovatie.

Uitvoering van het Europees groei-initiatief

Door binnen een stabiel macro-economisch kader de investeringen te concentreren op twee in Lissabon aangeduide sleutelsectoren - netwerken en kennis - kan de Unie een krachtig signaal doen uitgaan ten gunste van de lopende hervormingen. De Europese Raad van december jl. heeft het snelstartprogramma positief ontvangen.

Op middellange termijn zullen de nieuwe investeringen leiden tot tijdsbesparingen bij de productie en het vervoer, kwaliteitsverbeteringen, een versneld innovatietempo, meer concurrentie en ruimere keuze ten aanzien van de vestigingsplaats van bedrijven. De ontwikkeling van breedbandnetwerken, met inbegrip van hogesnelheidsnetwerken voor onderzoek (GEANT), zullen bijdragen tot de ontwikkeling van on-linediensten met een hoge toegevoegde waarde en tot de verspreiding van kennis, en aldus de groei stimuleren. Zij zullen ook ten goede komen aan de samenhang van de uitgebreide Unie, want de landen en regio's die niet over de vereiste infrastructuur beschikken of maar beperkt toegang hebben tot kennis en innovatie, krijgen aldus de mogelijkheid deel te gaan uitmaken van een kennisgestuurde economische zone. Over het geheel genomen kan deze verhoogde investeringsinspanning in netwerken en kennis niet te verwaarlozen voordelen opleveren als het gaat om een groei van de productiviteit en nieuwe werkgelegenheid in de Unie.

Nu is het zaak dat alle betrokkenen het snelstartprogramma ten uitvoer leggen.

Uitvoering van het snelstartprogramma

Lidstaten

- Tenuitvoerlegging vanaf 2004 van de nationale plannen inzake het Europees groei-initiatief betreffende vervoersprojecten, onderzoek en breedbandnetwerken.

- Bespoediging in dit verband van de voorbereidende werkzaamheden betreffende de snelstartinitiatieven op de gebieden onderzoek en ontwikkeling en breedbandnetwerken voor de zomer van 2004 en uitwerking voor het einde van het jaar, voor de reeds voldoende gevorderde projecten, van de voor de uitvoering ervan noodzakelijke financieringsplannen.

- Wegnemen van de technische, juridische en administratieve belemmeringen voor publiek-private partnerschappen.

Europese Investeringsbank

- Toepassing van de adequate financiële instrumenten om meer particulier kapitaal aan te trekken, en instelling van securitisatiefondsen.

Europees Parlement en Raad

- Goedkeuring vóór de voorjaarsbijeenkomst van de Europese Raad van het tweede spoorwegpakket.

- Goedkeuring vóór mei 2004 van de herziene richtsnoeren voor de trans-Europese vervoersnetwerken en vóór maart 2005 die voor de energienetwerken.

- Goedkeuring vóór maart 2005 van de herziene richtlijn inzake tolheffing voor vrachtwagens (Eurovignet).

Commissie

- Bestudering van de noodzaak tot invoering van een specifiek communautair garantie-instrument en eventuele indiening van een wetgevingsvoorstel.

- Aanwijzing, in overleg met de lidstaten, van de Europese coördinatoren voor bepaalde grensoverschrijdende projecten in verband met het groei-initiatief.

- Indiening in de eerste helft van 2004 van een voorstel voor het derde spoorwegpakket met betrekking tot de liberalisatie van internationale reizigersdiensten en de kwaliteit van de dienstverlening.

- Indiening in de eerste helft van 2004 van een groenboek over publiek-private partnerschappen.

- Evaluatie in samenwerking met de EIB van de tenuitvoerlegging van het snelstartprogramma voor 2007 in het kader van het jaarlijks verslag voor de voorjaarsbijeenkomst van de Europese Raad.

Meer investeren in kennis

Het groei-initiatief draagt actief bij tot de ontwikkeling van de kenniseconomie. Het moet worden aangevuld met verhoogde inspanningen op het gebied van onderzoek, onderwijs en opleiding, die de groei en het concurrentievermogen van de EU niet voldoende ondersteunen.

Er moeten nu dringend vorderingen worden gemaakt met de uitvoering van het actieplan 'Investeren in onderzoek', waarover de Commissie voor het eind van het jaar verslag zal uitbrengen. De lidstaten zouden hoge prioriteit moeten geven aan de verbetering van de randvoorwaarden en de overheidssteun voor investeringen in onderzoek, en via de open coördinatiemethode voor Europese samenhang en synergieën moeten zorgen. In verband hiermee zouden zij moeten zorgen voor een snelle uitvoering van acties in verband met de aanwerving van onderzoekers, O&O-loopbanen en de publieke erkenning van onderzoekers, zoals in 2003 door de Raad is overeengekomen. In dit verband heeft de Commissie een richtlijn voorgesteld en zal zij met een actieplan komen betreffende de toelating en het verblijf van onderzoekers uit derde landen om het aanbod van hoogopgeleide onderzoekers in Europa te vergroten.

De voorjaarsbijeenkomst van de Europese Raad zou een beslissende impuls moeten geven aan investeringen in onderwijs en opleiding teneinde de ontwikkeling van de kenniseconomie op de middellange termijn te ondersteunen. De acties zouden zich vooral moeten toespitsen op enkele sleutelgebieden: verhoging van de bijdrage van de particuliere sector door specifieke stimuleringsmaatregelen, uitbreiding van levenslang leren en verbetering van de doeltreffendheid van de nationale onderwijs- en opleidingsstelsels. De in de structuurfondsen, met name het Europees Sociaal Fonds, en bij de Europese Investeringsbank beschikbare middelen zouden hiervoor eveneens kunnen worden aangewend. Deze prioriteiten worden tevens onderstreept in het verslag van de Taakgroep voor de werkgelegenheid in Europa.

Investeren in kennis

Lidstaten

- Verbetering van de randvoorwaarden en de overheidssteun voor investeringen in onderzoek en zorgen voor Europese samenhang en synergieën via de open coördinatiemethode.

- Vergroting van het hefboomeffect van overheidssteun op particuliere investeringen door een efficiënter gebruik en de combinatie van financieringsinstrumenten (subsidies, fiscale prikkels, garantiemechanismen en steun voor risicokapitaal) en versterking van de relaties tussen openbaar onderzoek en het bedrijfsleven.

- Vergroting van de inspanningen ter verbetering van de loopbaan van onderzoekers via de open coördinatiemethode.

- Indiening van regelmatige verslagen over de nationale vorderingen bij de verwezenlijking van de doelstellingen van de onderwijs- en opleidingsstelsels.

- Vaststelling en uitvoering voor 2005 van de nationale strategieën voor levenslang leren.

Europees Parlement en Raad

- Goedkeuring vóór maart 2005 van het voorstel betreffende de erkenning van beroepskwalificaties. Met het oog hierop zou de Raad Concurrentievermogen voor mei 2004 een gemeenschappelijk standpunt moeten vaststellen.

- Goedkeuring voor eind 2005 van het voorstel voor een kaderprogramma inzake levenslang leren zodat op 1 januari 2007 met de uitvoering hiervan kan worden begonnen.

Commissie

- Voltooiing van de oprichting van de eerste serie Europese technologieplatforms.

- Voorbereiding van de herziening van de communautaire regeling inzake overheidssteun voor O&O.

- Indiening van een voorstel voor een richtlijn inzake de toelating en het verblijf van onderzoekers uit derde landen en goedkeuring van het bijbehorende actieplan.

- Voorstel voor een geharmoniseerde rechtsgrond voor Europese risicokapitaalfondsen die in heel Europa voor fiscale transparantie zorgt.

Sociale partners

- Bevordering van de tenuitvoerlegging op nationaal niveau van het kader van maatregelen voor het ontwikkelen van vaardigheden gedurende het hele leven.

3.3. Versterking van het concurrentievermogen in een duurzame economie

Het concurrentievermogen is een van de sleutelelementen van de Lissabon-strategie en blijft de lidstaten en het bedrijfsleven zorg baren.

De Unie beschikt al over een strategie ter versterking van haar concurrentievermogen. Het is nu zaak de uitvoering daarvan krachtiger ter hand te nemen en prioriteiten te stellen. De eerste prioriteit moet zijn de zo spoedig mogelijke goedkeuring van de nog in behandeling zijnde voorstellen, teneinde een krachtige impuls te geven en een positief signaal te doen uitgaan aan het bedrijfsleven en de investeerders. Het is van essentieel belang dat met dit pakket 'Concurrentievermogen' zowel in eerste als in tweede lezing vooruitgang wordt geboekt voor het einde van de zittingsperiode in mei a.s.

Voorts heeft de Commissie onlangs een belangrijk nieuw voorstel ingediend op het gebied van de diensten , teneinde de grensoverschrijdende handel te vergemakkelijken en de regelgeving op dit punt te vereenvoudigen. Diensten vormen de sector met het grootste potentieel voor de interne markt. Door efficiënte en concurrerende diensten kan de productiviteit van de andere sectoren worden verhoogd. Zoals het Ierse voorzitterschap heeft verklaard, is het absoluut noodzakelijk dat de wetgevende werkzaamheden met betrekking tot dit voorstel voorrang krijgen.

COM(2004) 2 def., Voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad betreffende diensten in de interne markt.

Haast maken met het wetgevingspakket 'Concurrentievermogen' voor mei 2004

- Goedkeuring van de verordening inzake het Gemeenschapsoctrooi en politiek akkoord over de instrumenten betreffende de aspecten van de gerechtelijke bevoegdheid.

- Politiek akkoord in de Raad over de erkenning van beroepskwalificaties.

- Vooruitgang boeken met het Actieplan voor financiële diensten: goedkeuring van de voorstellen voor richtlijnen inzake investeringsdiensten en inzake transparantie.

- Politiek akkoord in de Raad over de strengere handhaving van de intellectuele-eigendomsrechten.

- Onverwijld besprekingen beginnen over het voorstel voor een kaderrichtlijn inzake diensten.

Ten slotte moet de Unie het zo snel mogelijk eens worden over een geconsolideerde gemeenschappelijke definitie van de belasting op bedrijfswinsten, die alle activiteiten van ondernemingen dekt. Als door de Unie als geheel geen vooruitgang wordt geboekt, moet de mogelijkheid overwogen worden om de regels van het Verdrag inzake versterkte samenwerking toe te passen.

Versterking van het concurrentievermogen van de industrie

Samen met de diensten is het concurrentievermogen van de Europese industrie van cruciaal belang voor onze economie. De toegenomen concurrentie van onze concurrenten op wereldniveau, de ingezette overgang naar een kenniseconomie en de uitbreiding van de Unie met nieuwe landen werpen de vraag op welke plaats de industrie in onze economie inneemt. In dit verband lijkt het - door de Europese Raad van oktober jl. aan de orde gestelde - deïndustrialisatieverschijnsel een steeds acuter probleem te worden.

De Commissie heeft zich over dit probleem gebogen en zal haar analyse voortzetten. Uit de eerste resultaten blijkt echter dat niets erop duidt dat de Europese economie tekenen van een algehele deïndustrialisatie vertoont. De beleidsmakers dienen niettemin waakzaam te blijven.

COM(2003) 704 def., Enkele kernpunten inzake Europa's concurrentievermogen - Naar een geïntegreerde aanpak.

In dit verband zij gewezen op het verlies aan concurrentievermogen - en aan arbeidsplaatsen - in sommige industrietakken, zoals de textiel- en mijnbouwsector (non-ferrometalen en steenkool), terwijl andere (chemie, kantoorautomatisering, elektrotechniek en telecommunicatie) zich beter staande weten te houden. Hieruit blijkt dat onze economie zich in nieuwe sectoren ontwikkelt, maar het onderstreept ook de noodzaak voor de betrokkenen de Lissabon-strategie actief voort te zetten en de structuur van de Europese industrie te moderniseren, ook in de nieuwe lidstaten. In dit verband is het belangrijk de Europese productiviteit en het aanpassingsvermogen van ondernemingen en werknemers te versterken, met name in de kwijnende sectoren, de achterstand van Europa op het gebied van de verspreiding van de informatie- en communicatietechnologieën in te lopen, teneinde met name het concurrentievermogen van de ondernemingen en de productiviteit van de werknemers te stimuleren door de investeringen op dit gebied vergezeld te doen gaan van maatregelen om de organisatie en opleiding te verbeteren. Ook de Taakgroep voor de werkgelegenheid in Europa wijst er in haar verslag op dat deze ontwikkelingen anticiperend optreden en aanpassingsvermogen vereisen.

Concurrentievermogen en industriebeleid

Commissie

- Verbetering van de kwaliteit van de analyses inzake concurrentievermogen, met name voor de industrie. Alle maatregelen ter verbetering van het concurrentievermogen zouden gebaseerd moeten zijn op een voorafgaande analyse van de bestaande situatie en problemen teneinde te beantwoorden aan duidelijk omlijnde behoeften. Dit zal moeten worden gedaan in nauwe samenwerking met de betrokken sectoren, inclusief de sociale partners.

- Ontwikkeling van haar nieuwe aanpak van het industriebeleid. In dit verband zal zij nog dit voorjaar de in haar mededeling van december 2002 over het industriebeleid in een uitgebreid Europa begonnen analyse verder uitdiepen en op basis van de conclusies van de Europese Raad van oktober 2003 verder haar gedachten laten gaan over het deïndustrialisatieprobleem.

- Zij zal al in 2004 een aantal belangrijke maatregelen voor het concurrentievermogen van de industrie onder de aandacht brengen, via het Actieplan voor het ondernemerschap en het Actieplan voor innovatie.

- Zorgen voor de follow-up van de richtsnoeren voor de tussentijdse evaluatie van het actieplan e-Europe 2005 - een informatiemaatschappij voor iedereen, en de uitbreiding van maatregelen op dit gebied.

Sociale partners

- Voortzetting van hun inspanningen om op basis van de gezamenlijke tekst die zij in de tweede helft van 2003 hebben ingediend, tot overeenstemming te komen over de industriële herstructureringen.

Versterking van de synergieën tussen concurrentievermogen en milieu

Om de economische groei met alle voordelen van dien te stimuleren en de milieuschade tot een minimum te beperken, moet de synergie tussen ondernemerschap en milieu ten volle worden benut. Daarvoor is een krachtiger beleid en regelgeving nodig, die duidelijke signalen naar alle economische subjecten doen uitgaan, maar moeten ook innovatieve instrumenten worden opgenomen die de belangen van sommige bedrijfstakken verzoenen met de bescherming van het milieu.

Dit kader kan ook verdere stimulansen bieden voor de ontwikkeling en marketing van innovaties die bijdragen tot een eco-efficiënte economie, waardoor de Europese economie op de langere termijn haar productiviteit zou kunnen verbeteren en een strategische leidende positie zou kunnen gaan innemen.

Dit is ook het voornaamste doel van het Actieplan milieutechnologie dat de Commissie bij het Europees Parlement en de Raad heeft ingediend om een adequaat kader vast te stellen ter stimulering van schone technologieën. De Unie is een vooraanstaande producent en exporteur van een aantal belangrijke milieutechnologieën en -diensten geworden, zoals zonne- en windenergie en watervoorziening en -diensten. De huidige marktontwikkelingen in de milieu-industrie, zoals gedefinieerd door de OESO, staven deze trends. Zowel de totale omzet en het aantal nieuwe arbeidsplaatsen in deze sector, die op het ogenblik goed is voor meer dan 2,5 miljoen banen, liggen de laatste tien jaar constant boven het gemiddelde.

Versterking van de synergieën tussen concurrentievermogen en milieu

Europees Parlement en Raad

- Invoering van een effectbeoordelingsinstrument voor belangrijke amendementen, overeenkomstig het interinstitutioneel akkoord inzake het verbeteren van de wetgeving. Met dit geïntegreerd instrument moeten de economische gevolgen, met name voor het concurrentievermogen, en de gevolgen voor de werkgelegenheid en het milieu worden onderzocht.

- Goedkeuring van het voorstel inzake milieuaansprakelijkheid voor het einde van de huidige zittingsperiode.

- Goedkeuring en uitvoering van het Actieplan milieutechnologie.

- Goedkeuring vóór maart 2005 van de voorstellen betreffende de tolheffing voor vrachtwagens (eurovignet), chemische producten (REACH), de kaderrichtlijn inzake het milieuvriendelijk ontwerp van energieverbruikende producten en de richtlijn inzake energie-efficiëntie bij finaal gebruik en energiediensten.

3.4. Het accent leggen op de hervormingen ter bevordering van actief ouder worden

De vergrijzing van de Europese bevolking drukt op de middellange termijn zeer zwaar op onze samenleving, de arbeidsmarkt, onze productiviteit en de houdbaarheid van onze overheidsfinanciën. Daarom is het absoluut noodzakelijk door verdergaande arbeidsmarkthervormingen het actief ouder worden te stimuleren en zowel de pensioen-, als de preventie- en gezondheidszorgstelsels te moderniseren om ervoor te zorgen dat mensen langer in goede gezondheid leven.

Bevordering van het actief ouder worden

Teneinde een snelle daling van het arbeidsaanbod te voorkomen, die negatief zal doorwerken in de economische groei en de houdbaarheid van de socialebeschermingsstelsels, moeten de inspanningen ter bevordering van actief ouder worden krachtdadig worden voortgezet, vooral in die lidstaten met een lage arbeidsparticipatie van oudere werknemers en een lage gemiddelde uittredingsleeftijd. Om de mensen ertoe aan te zetten langer door te werken, zijn maatregelen op vier fronten vereist in combinatie met pensioenhervormingen: de belemmeringen voor werknemers om langer door te werken uit de weg ruimen en vroegtijdige pensionering ontmoedigen, levenslang leren stimuleren om te voorkomen dat vaardigheden verouderen, de arbeidsomstandigheden verbeteren en de algehele gezondheidstoestand van de volwassen bevolking op peil houden. Conform deze analyse stelt de Commissie de volgende maatregelen voor.

Bevordering van actief ouder worden

Lidstaten in samenwerking met sociale partners:

- Moeten de financiële belemmeringen voor werknemers om later met pensioen te gaan en voor werkgevers om oudere werknemers in dienst te nemen of te houden uit de weg ruimen. Dit omvat de aanpassing van specifieke fiscale voordeelregelingen en de arbeids- en pensioenwetgeving om de bepalingen die oudere werknemers ontmoedigen om langer door te werken te beperken en vervroegde uittreding te ontmoedigen. De inspanningen om vervroegde uittreding te ontmoedigen moeten in alle lidstaten worden voortgezet.

- Moeten de toegang tot opleiding voor iedereen bevorderen en strategieën voor levenslang leren ontwikkelen, met name voor oudere werknemers, die in de opleiding ondervertegenwoordigd zijn.

- Moeten de kwaliteit van de arbeid verbeteren teneinde gedurende het hele arbeidzame leven een aantrekkelijke, veilige en flexibele werkomgeving te bieden, inclusief mogelijkheden voor deeltijdarbeid en loopbaanonderbreking.

Deze voorstellen sluiten aan bij de aanbevelingen in het verslag van de Taakgroep voor de werkgelegenheid in Europa.

Modernisering van de gezondheidszorgstelsels

Ondanks de verschillen in hun gezondheidszorgstelsels hebben alle lidstaten te kampen met de problemen van de vergrijzing van de bevolking en de constante druk op de beschikbare middelen, wat voor vele van hen aanleiding is geweest tot omvangrijke hervormingen.

In het verlengde van de mededeling van de Commissie: 'De open coördinatie stroomlijnen op het gebied van de sociale bescherming' - waarvan de aanpak door de Raad is bekrachtigd - en ter ondersteuning van deze inspanningen, ter bevordering van de uitwisseling van goede praktijken en ter verbetering van de prestaties van de gezondheidsstelsels uit het oogpunt van kwaliteit, toegang en financiële houdbaarheid, zou de Unie een meer gestructureerde en formele coördinatie moeten toepassen. In aansluiting op de bestaande processen op het gebied van sociale integratie en pensioenen zal dit bijdragen tot een bredere bezinning op het gebied van de gezondheid, met inbegrip van de volksgezondheid, met het oog op de tussentijdse evaluatie van de Lissabon-strategie.

Voorts moeten de rol van de informatie- en communicatietechnologieën in de hervorming van de gezondheidszorgstelsels, de verbetering van de zorg en de potentiële efficiencyverbetering in verband met de ontwikkeling van e-health verder worden onderzocht, met name in het kader van het Actieplan e-Europe 2005.

Modernisering van de gezondheidszorg

Europese Raad

- Uitbreiding van de open coördinatiemethode op het gebied van de sociale bescherming tot de modernisering van de gezondheidszorgstelsels.

Raad

- Goedkeuring vóór de voorjaarsbijeenkomst van de Europese Raad van de in behandeling zijnde voorstellen inzake de coördinatie van de stelsels van sociale bescherming, met name inzake de gelijkschakeling van de rechten, om de invoering van de Europese ziekteverzekeringskaart op 1 juni a.s. te vergemakkelijken.

Commissie

- Bestudering van de mogelijkheden voor de integratie van de volksgezondheid in de Lissabon-strategie voor 2005, zulks als bijdrage aan de groei en de duurzame ontwikkeling.

- Indiening van een mededeling over de mobiliteit van patiënten en de ontwikkeling van de gezondheidszorg in de Unie.

- Indiening in 2004 van een mededeling over de modernisering van de gezondheidszorg en ouderenzorg.

4. Voorbereiding van de tussentijdse evaluatie in 2005

Het institutionele kader van de Unie zal voor de voorjaarsbijeenkomst van de Europese Raad in 2005 ingrijpend gewijzigd zijn, met name als gevolg van de institutionele vernieuwingen en de goedkeuring van een grondwet voor de Unie.

Belangrijkste data in 2004-2005

- Februari 2004: indiening door de Commissie van de mededeling over de financiële vooruitzichten na 2006. Eerste oriënterend debat onder Iers voorzitterschap.

- 26 maart 2004: Voorjaarsbijeenkomst van de Europese Raad.

- 1 mei 2004: uitbreiding van de Unie met tien nieuwe lidstaten.

- 10-13 juni 2004: Europese verkiezingen.

- Juni-juli 2004: goedkeuring door de Commissie van de wetgevingsvoorstellen inzake de financiële vooruitzichten.

- 1 november 2004: aantreden van de nieuwe Commissie.

- Eind 2004: herziening van de duurzame-ontwikkelingsstrategie.

- Maart 2005: Voorjaarsbijeenkomst van de Europese Raad (halverwege de looptijd van de Lissabon-strategie).

In 2005 zit de eerste helft van de looptijd van de Lissabon-strategie er dus op. Dan zal de strategie ook al een jaar lang op de uitgebreide Unie zijn toegepast onder een nieuwe Commissie en een nieuw Europees Parlement. Dit verslag is dus het laatste van de huidige Commissie, die in 2000 de stoot heeft gegeven tot de Lissabon-strategie en deze verder heeft uitgebouwd en begeleid.

Dit jaar moet worden aangegrepen om de Lissabon-strategie aan een kritisch onderzoek te onderwerpen, teneinde haar een nieuwe impuls te geven voor de tweede fase. Ook moet dan een reflectieproces worden gevoerd over de noodzakelijke samenhang tussen de doelstellingen en uitvoeringsinstrumenten en over de daarbij op verschillende niveaus betrokken actoren. De komende Europese Raad zou nu al het kader en de richtsnoeren daarvoor moeten vaststellen zodat deze evaluatie voor maart 2005 grondig kan worden voorbereid.

Bestond de eerste fase van de strategie hoofdzakelijk in regelgeving om het pad voor deze hervormingen te effenen, de tweede fase zou gewijd moeten worden aan de actieve en concrete uitvoering daarvan. Gelet op het tekort bij de doorvoering van de hervormingen, moet de tussentijdse evaluatie worden aangegrepen om een coherente methode vast te stellen om hierin verbetering te brengen en de tenuitvoerlegging te ondersteunen.

In het kader van haar voorstel inzake de financiële vooruitzichten voor na 2006 is de Commissie voornemens de tenuitvoerlegging van de Lissabon-strategie de komende jaren centraal te stellen in het optreden van de Unie. Ter onderbouwing van dit voorstel overweegt de Commissie een routekaart ter begeleiding en structurering van de uitvoeringsinspanningen van de Unie en de lidstaten voor te stellen. Volgens de methode van Doelstelling 92, die het mogelijk heeft gemaakt de interne markt tot stand te brengen, zou de routekaart gerichte tussentijdse doelen, precieze middelen en doeltreffende instrumenten vast kunnen stellen, alsmede een duidelijk tijdschema voor de uitvoering ervan.

Kader voor de tussentijdse evaluatie (2005)

Voorjaarsbijeenkomst van de Europese Raad 2004

- Vaststelling van het politieke en praktische kader voor de evaluatie, met name de voorbereiding ervan door de Commissie en de andere betrokken instellingen.

Commissie

- Grondige inventarisatie van de sinds 2000 geboekte vooruitgang en van de in dit kader ontwikkelde aanpak en instrumenten, met name de open coördinatiemethode. De Commissie zal zich met name baseren op de adviezen van het Europees Parlement, van de betrokken Raadsformaties, van het Europees Economisch en Sociaal Comité en van het Comité van de Regio's.

- Presentatie, op grond hiervan, in haar volgende voorjaarsrapport van de hoofdpunten van de strategie voor de periode 2005-2010, onder gelijktijdige bevestiging van haar grondbeginselen en doelstellingen.

- Voorstel voor een werkmethode om de tenuitvoerlegging van de hervormingen te ondersteunen, gebaseerd op een routekaart.

Europees Parlement en Raad

- Goedkeuring van het dertigtal wetgevingsvoorstellen die nog in behandeling zijn (bijlage 3).

- Te zijner tijd bijdragen tot de evaluatie van de sinds 2000 geboekte vooruitgang.

Sociale partners

- Zich concreet inzetten voor een nieuw Europees partnerschap voor veranderingen in Europa, teneinde de groei te ondersteunen en de werkgelegenheid en de productiviteit te verbeteren.

Europese Raad van maart 2005

- Een nieuwe politieke impuls voor 2005-2010 geven, op basis van het voorjaarsrapport 2005.


BIJLAGE 1

STRUCTURELE INDICATOREN

Overeenkomstig de momenteel geldende bepalingen zijn de gegevens betreffende de landen van de Europese Vrijhandelsassociatie en de structurele indicatoren in het Frans, Duits en Engels beschikbaar op de Europa-site van DG ESTAT: http://europa.eu.int/comm/eurostat/ structuralindicators

>REFERENTIE NAAR EEN GRAFIEK>


>REFERENTIE NAAR EEN GRAFIEK>


>REFERENTIE NAAR EEN GRAFIEK>


>REFERENTIE NAAR EEN GRAFIEK>


>REFERENTIE NAAR EEN GRAFIEK>


>REFERENTIE NAAR EEN GRAFIEK>


>REFERENTIE NAAR EEN GRAFIEK>


>REFERENTIE NAAR EEN GRAFIEK>


>REFERENTIE NAAR EEN GRAFIEK>


>REFERENTIE NAAR EEN GRAFIEK>


>REFERENTIE NAAR EEN GRAFIEK>


>REFERENTIE NAAR EEN GRAFIEK>


>REFERENTIE NAAR EEN GRAFIEK>


>REFERENTIE NAAR EEN GRAFIEK>


>REFERENTIE NAAR EEN GRAFIEK>


>REFERENTIE NAAR EEN GRAFIEK>


>REFERENTIE NAAR EEN GRAFIEK>


>REFERENTIE NAAR EEN GRAFIEK>


>REFERENTIE NAAR EEN GRAFIEK>


>REFERENTIE NAAR EEN GRAFIEK>


>REFERENTIE NAAR EEN GRAFIEK>


>REFERENTIE NAAR EEN GRAFIEK>


>REFERENTIE NAAR EEN GRAFIEK>


>REFERENTIE NAAR EEN GRAFIEK>


>REFERENTIE NAAR EEN GRAFIEK>


>REFERENTIE NAAR EEN GRAFIEK>


>REFERENTIE NAAR EEN GRAFIEK>


>REFERENTIE NAAR EEN GRAFIEK>


>REFERENTIE NAAR EEN GRAFIEK>


>REFERENTIE NAAR EEN GRAFIEK>


>REFERENTIE NAAR EEN GRAFIEK>


>REFERENTIE NAAR EEN GRAFIEK>


>REFERENTIE NAAR EEN GRAFIEK>


BIJLAGE 2

VORDERINGEN EN TEKORTKOMINGEN VAN DE LIDSTATEN TEN AANZIEN VAN DE LISSABON-DOELSTELLINGEN


* De volgende overzichten geven een beknopt beeld van de prestaties van de lidstaten - zowel in positieve als in negatieve zin - ten aanzien van de doelstellingen van de Lissabon-strategie. Een lidstaat krijgt een vermelding als hij volgens de korte lijst van 14 structurele indicatoren (zie bijlage 1) tot de drie beste of de drie minder goede in de EU behoort. Andere vermeldingen zijn gebaseerd op de landenspecifieke beoordelingen in de volgende verslagen: Verslag over de tenuitvoerlegging van de globale richtsnoeren voor het economisch beleid (COM(2004) 20) en de landenverslagen (SEC(2004) 44), Verslag over de tenuitvoerlegging van de strategie voor de interne markt en met name het scorebord (COM(2004) 22), Verslag over onderwijs en opleiding 2010 (COM(2003) 685) en Evaluatie van het milieubeleid (COM(2003) 745).

>RUIMTE VOOR DE TABEL>


>RUIMTE VOOR DE TABEL>


>RUIMTE VOOR DE TABEL>


>RUIMTE VOOR DE TABEL>


>RUIMTE VOOR DE TABEL>


>RUIMTE VOOR DE TABEL>


>RUIMTE VOOR DE TABEL>


>RUIMTE VOOR DE TABEL>


BIJLAGE 3

NOG IN BEHANDELING ZIJNDE VOORSTELLEN OP DE LISSABON-AGENDA VOOR MAART 2005

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

* Gemeenschappelijk standpunt voor juni 2004.