Artikelen bij COM(2000)4 - Enquête naar de sociaal-economische situatie van Erasmus-studenten - Hoofdinhoud
Dit is een beperkte versie
U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.
dossier | COM(2000)4 - Enquête naar de sociaal-economische situatie van Erasmus-studenten. |
---|---|
document | COM(2000)4 ![]() ![]() |
datum | 18 januari 2000 |
|
52000DC0004
Verslag van de Commissie - Enquête naar de sociaal-economische situatie van Erasmus-studenten /* COM/2000/0004 def. */
VERSLAG VAN DE COMMISSIE ENQUÊTE NAAR DE SOCIAAL-ECONOMISCHE SITUATIE VAN ERASMUS-STUDENTEN
INHOUD
Samenvatting van de uitkomsten en aanbevelingen
I - Inleiding
II - Respons op de vragenlijst
III - Interpretatie van de statistische tabellen
- 1. Algemene en onderwijsaspecten
- 2. Sociale status van ERASMUS-studenten en hun ouders
- 3. Economische en financiële aspecten
Bijlagen
- Bijlage 1 - Statistische tabellen (Tabellen 1 tot 28)
- Bijlage 2 - Voor de uitvoering van de enquête gehanteerde methodologie
- Bijlage 3 - Selectiecriteria voor landensteekproeven
- Bijlage 4 - Samenstelling van de stuurgroep
- Bijlage 5 - Vragenlijst
SAMENVATTING VAN DE UITKOMSTEN EN AANBEVELINGEN
Enquête onder ERASMUS-studenten
1. De enquête naar de sociaal-economische situatie van ERASMUS-studenten werd eind 1998 gehouden. Aan ruim 20.000 studenten, ofte wel aan bijna een kwart van de studenten die in het academisch jaar 1997/98 aan het communautaire actieprogramma inzake de mobiliteit van studenten - het ERASMUS-programma - deelnamen, werd gevraagd om mee te werken aan de enquête waarbij 300 instellingen voor hoger onderwijs in 15 landen betrokken waren . Van bijna 9.500 studenten werd een antwoord ontvangen, wat neerkwam op een respons van bijna 46%. Dit is voldoende om betrouwbare gegevens op te leveren over het ERASMUS-gedeelte van het SOCRATES-programma.
Om praktische redenen hebben de drie kleinste landen die aan het ERASMUS-programma deelnemen, namelijk IJsland, Liechtenstein en Luxemburg niet aan de enquête meegedaan.
2. In heel Europa is er in de wereld van het hoger onderwijs veel waardering voor het ERASMUS-programma, waaraan bij de start in 1987/88 zo'n 3.000 studenten deelnamen en nu ruim 100.000. Het programma wordt nu ook in een groot aantal landen in Midden- en Oost-Europa ingevoerd. Mobiele studenten doen een heel breed scala aan ervaringen op en die ervaringen hebben niet alleen een onderwijskant.
3. Een groot aantal uitkomsten uit de enquête sluit aan op dat wat op grote schaal over de sterke kanten van in het buitenland doorgebrachte studietijdvakken in het kader van het ERASMUS-programma en over de effecten van het programma op de mobiliteit onder studenten in Europa gedacht wordt. De uitkomsten bevestigen dat de communautaire programma's op het gebied van onderwijs, scholing en jongeren een belangrijke rol spelen.
4. De belangrijkste uitkomsten van de enquête die hieronder gepresenteerd worden, komen meer in detail aan de orde in hoofdstuk III van het verslag. De statistische tabellen waarnaar verwezen wordt, zijn opgenomen in bijlage I.
A. Algemene punten
5. Bij de werkzaamheden aan de enquête is naar voren gekomen dat er een gebrek aan geharmoniseerde en vergelijkbare statistieken over de sociaal-economische situatie van studenten is. Er zijn tevens sterke aanwijzingen voor dat het verzamelen van dergelijke gegevens op nationaal vlak in een aantal landen niet systematisch geschiedt. Om de studentenpopulatie vanuit sociaal en economisch oogpunt te kunnen volgen en om een passend beleid op dit gebied te kunnen uitwerken, is het nodig dat er in de beschikbaarheid van statistieken verbetering komt. De Commissie hoopt dat het recente initiatief van het Duitse Ministerie voor Onderwijs en Onderzoek om een grootschalige enquête naar de sociaal-economische situatie van studenten in de lidstaten te coördineren verwezenlijkt zal worden. Op dit initiatief is door een groot aantal Directeuren-generaal voor het hoger onderwijs in de EU positief gereageerd. De Commissie zal evenals in 1997 bij het Euro Student Report een bijdrage aan deze werkzaamheden leveren.
Euro Student Report. Social and Economic Conditions of Student Life, Synopsis of indicators for Austria, France, Germany and Italy, Deutsches Studentenwerk, Bonn, 1997.
6. Voor het SOCRATES-programma in zijn algemeenheid is het een buitengewoon bemoedigende uitkomst dat de ERASMUS-studenten zowel op academisch als op sociaal/cultureel vlak in zeer hoge mate tevreden blijken over de effecten van het in het buitenland doorgebrachte studietijdvak. Het is niet verrassend dat bijna alle studenten (98%) die aan de sociaal-economische enquête hebben deelgenomen van mening waren dat de in het kader van ERASMUS opgedane ervaringen vanuit sociaal en cultureel oogpunt positief tot zeer positief zijn geweest (tabel 4) en bijna hetzelfde percentage (91%) vond dat ze academisch gezien positief waren (tabel 5).
De problemen van academische aard die door 9% van de studenten naar voren zijn gebracht, verdienen - vooral in landen die een hoger percentage negatieve reacties te zien geven dan gemiddeld - evenwel de aandacht van de bevoegde instanties. Er kunnen immers een groot aantal uiteenlopende redenen zijn waarom studenten soms problemen ondervinden. De verschillen tussen de nationale onderwijssystemen wat betreft organisatievorm en financiering (wat op zijn beurt weer kan doorwerken in de materiële omstandigheden, de mogelijkheden tot contact met de docenten, de mogelijkheden om met computers te werken, bibliotheken en andere bronnen van informatie te raadplegen) kan een rol spelen, maar er kunnen zich ook problemen op het gebied van de talen en /of de cultuur voordoen. Deze laatstgenoemde problemen spelen, vooral bij uitwisselingen tussen Noord-Europa en Zuid-Europa, stellig een rol. Een ander bekend probleem is de academische erkenning van de studie in het buitenland door de eigen universiteit. De invoering van het Europees systeem voor de overdracht van studiepunten (ECTS) op steeds bredere schaal heeft er reeds toe bijgedragen dat dit probleem tot een oplossing komt, maar er zal nog veel werk moeten worden verzet om ervoor te zorgen dat het systeem op nog grotere schaal ingang vindt.
7. In 1997/98 waren in de 18 landen die deelnamen aan het ERASMUS-programma in het kader van de institutionele ERASMUS-overeenkomsten bijna 181.000 plaatsen voor studenten beschikbaar. Daarvan werden slechts 86.000 bezet (hetgeen overeenkomt met een totale bezettingsgraad (ofte wel het percentage plaatsen waarvan feitelijk gebruik wordt gemaakt) van slechts zo'n 50% (tabel 1-3)).
De discrepantie tussen het aantal aangeboden plaatsen en het aantal bezette plaatsen kan met een aantal factoren in verband worden gebracht die niet in alle landen hetzelfde gewicht hebben. Het kan te maken hebben met het feit dat de betrokken universiteiten de studentenaantallen ten tijde van de indiening van de aanvraag overschat hebben, maar andere factoren kunnen eveneens een rol spelen. We noemen er hier twee:
(i) Landen wier taal niet op brede schaal onderwezen of gesproken wordt, worden wat de inkomende studenten betreft in het algemeen veel sterker geconfronteerd met een lagere bezettingsgraad. Om hierin verbetering te brengen, zijn al naar gelang de omstandigheden ter plaatse een aantal maatregelen mogelijk zoals voorbereidende taalcursussen, promotiewerkzaamheden/voorlichting, aanvullende financiering, enz.
(ii) Daarnaast zou het beleid om hoge beurzen te verstrekken (een beleid waarbij vrij hoge ERASMUS-beurzen worden toegekend aan een klein aantal studenten in plaats van kleinere beurzen aan veel studenten) dat vooral aangetroffen wordt in landen waar de kosten van het levensonderhoud het laagst zijn en beperkte nationale regelingen voor rechtstreekse studiefinanciering bestaan, een van de redenen kunnen zijn waarom er niet van alle plaatsen voor uit te zenden studenten gebruik wordt gemaakt. Een van de mogelijkheden om het beleid van hoge beurzen voor geselecteerde studenten te handhaven en tegelijkertijd een toename van de mobiliteit onder studenten in het algemeen te bewerkstelligen zou kunnen liggen in het uitzenden van ERASMUS-studenten zonder ERASMUS-mobiliteitsbeurs. Bij het afwegen van deze mogelijkheid dient evenwel rekening te worden gehouden met de economische situatie van iedere afzonderlijke student.
B. Sociale en economische achtergrond van studenten
8. Het verband tussen de sociaal-economische achtergrond van studenten en hun toegang tot het ERASMUS-programma was een van de belangrijkste punten van zorg die ertoe hebben geleid dat de enquête werd gehouden. Door het hierboven aangestipte gebrek aan vergelijkbare gegevens kon op Europees niveau slechts voor een aantal aspecten van dit vraagstuk een betrouwbare vergelijking worden gemaakt van de gegevens uit de enquête onder ERASMUS-studenten en de studentenpopulatie in het hoger onderwijs en of de bevolking in zijn algemeenheid. Het begrip sociaal-economische achtergrond heeft verschillende betekenissen waaraan afzonderlijk aandacht moet worden besteed. Hieronder zal eerst over de inkomenssituatie, het onderwijsniveau en het beroep van de ouders gesproken worden. Deze elementen worden gewoonlijk afzonderlijk of tezamen gehanteerd om iemands sociaal-economische situatie te bepalen. Daarna zal worden ingegaan op andere sociale aspecten.
9. Uit cijfers van het Euro Student Report (1997) blijkt dat het percentage studieverblijven in het buitenland bij studenten uit gezinnen met hogere inkomens aanzienlijk hoger is dan bij studenten uit gezinnen met lagere inkomens en men zou dan ook verwachten dat dit gegeven tot uiting komt in de ERASMUS-enquête. De enquête lijkt echter geen onderbouwing te leveren voor de stelling dat ERASMUS-studenten in het algemeen vanuit economisch gezichtspunt geprivilegieerder zijn dan de overige studenten in het hoger onderwijs. In feite geeft 53% van de geënquêteerde studenten aan dat hun ouders een gemiddeld inkomen hebben of een inkomen dat onder het gemiddelde ligt (tabel 19). Er zijn niet veel vergelijkingen met studenten in het hoger onderwijs in het algemeen gemaakt, maar uit een van de indicatoren uit het Euro Student Report (inkomen van de ouders van studenten) zou kunnen worden opgemaakt dat er in dit opzicht niet veel verschillen met ERASMUS-studenten zijn. De economische situatie van het gezin - in de zin van het inkomen van de ouders - blijkt in het algemeen geen selectiefactor voor ERASMUS- studenten te zijn. Er zijn evenwel aanwijzingen voor dat een laag inkomen van de ouders invloed heeft op de deelname in landen waar studenten normaal gesproken thuis wonen en waar weinig rechtstreekse studiefinanciering wordt verstrekt.
Figuur 4: Verband tussen voor studiedoeleinden doorgebracht verblijf in het buitenland en het inkomen van de ouders.
10. Uit de uitkomsten van de enquête komt ook naar voren dat de economische gezinssituatie geen significant effect heeft op de persoonlijke inkomenssituatie van de ERASMUS-studenten. Het verschil in inkomen tussen studenten met ouders uit de hoogste inkomensgroepen en studenten met ouders uit de laagste inkomensgroepen bedraagt gemiddeld slechts 70 euro, een bedrag dat gerust als gering kan worden aangemerkt (tabel 20). In landen waarvoor vergelijkbare cijfers beschikbaar zijn, is het inkomen van de ERASMUS-studenten die thuis wonen niet hoger dan dat van de andere studenten die thuis wonen. Daarnaast lijken de uitkomsten erop te duiden dat ofwel in de nationale regeling voor (directe of indirecte) studiefinanciering ofwel bij de toekenning van ERASMUS-beurzen ofwel bij beide rekening wordt gehouden met de economische situatie van studenten. Het valt redelijkerwijs aan te nemen dat een eventuele afwijking bij ERASMUS-studenten in de richting van de hogere inkomens in hoge mate een afspiegeling vormt van de situatie onder de studenten in het hoger onderwijs in de lidstaten in zijn algemeenheid. Ondanks alle inspanningen om alle sociale milieus kansen te geven, is er bij de toegang tot het hoger onderwijs sprake van een lichte afwijking in het voordeel van de hogere inkomensgroepen.
11. Iets soortgelijks wordt ook gevonden als naar het beroep van de ouders wordt gekeken. Tweederde van de ouders hebben een managementfunctie, een vrij beroep of is werkzaam op het niveau van de technicus (tabel 14) terwijl het bij slechts tweevijfde om werkenden van in het algemeen 45 jaar of ouder gaat (tabel 15). De beschikbare cijfers voor de hele studentenpopulatie (met betrekking tot het beroep van gezinshoofden met studerende kinderen) die ontleend zijn aan de Europese arbeidskrachtentelling (1997) lijken niet op significante verschillen met de ERASMUS-studenten te wijzen. Hoewel voorzichtigheid bij de cijfers uit de arbeidskrachtentelling geboden is, lijkt het redelijk om te stellen dat het beroep van de ouders geen significante factor blijkt te zijn bij de selectie van de ERASMUS-studenten.
12. Indien evenwel het onderwijsniveau van het gezin wordt bekeken, lijken de uitkomsten erop te wijzen dat er een afwijking is in de richting van een hoger onderwijsniveau bij de ouders. Een ouder of beide ouders van de meeste ERASMUS-studenten (59%) hebben een diploma van het hoger onderwijs, waaronder zowel de diploma's van opleidingen van 'korte duur' (korter dan 3 jaar) als de diploma's van opleidingen 'van lange duur' (3 jaar of langer) begrepen zijn (tabel 17). Uit de beschikbare gegevens over studenten uit het hoger onderwijs in zijn algemeenheid blijkt daarentegen dat zo'n 30% van de gezinshoofden met studerende kinderen een diploma hoger onderwijs hebben. Hoewel voorzichtigheid bij de gegevens geboden is, vooral waar het gaat om de Scandinavische en andere landen waar studenten normaal gesproken niet thuis wonen, zijn er toch een aantal aanwijzingen voor dat de ouders van ERASMUS-studenten gemiddeld een hogere opleiding hebben genoten dan de ouders van de andere studenten in het hoger onderwijs in Europa en dat dit inderdaad een significante factor bij de selectie van ERASMUS-studenten is. In moderne samenlevingen waar het onderwijssysteem openstaat voor alle sociale klassen is in feite geconstateerd dat het onderwijsniveau in het gezin de meest relevante factor aan het worden is bij de verklaring van de onderwijsprestaties van kinderen en de invloed van economische factoren aan het overvleugelen is. Deze algemene trend treedt nog duidelijker op de voorgrond bij ERASMUS-studenten. Men zou kunnen aannemen dat de meeste ouders met hoge kwalificaties zich er sterker bewust van zijn dat onderwijs in vreemde talen en andere culturen nodig is om hun kinderen de kans te geven om ondernemend en onafhankelijk te worden - kortom om precies die ervaringen op te doen die in het kader van een ERASMUS-studietijdvak geboden worden. Maar het zou ook kunnen zijn dat de bekendheidsgraad van het uitwisselingsprogramma bij deze gezinnen groter is. Het is bijgevolg waarschijnlijker dat kinderen uit de betere sociaal-culturele milieus (hetgeen niet noodzakelijkerwijs gepaard moet gaan met een hoge economische levensstandaard) eerder aan het SOCRATES/ERASMUS-programma deelnemen.
Europese arbeidskrachtentelling van 1997: analyse van thuiswonende studenten.
13. De vraag hoe die afwijking in het voordeel van studenten uit in sociaal-cultureel opzicht geprivilegieerde milieus gekeerd zou kunnen worden ligt in feite zeer moeilijk, omdat het hier niet om oorzaken op economisch vlak maar om oorzaken op cultureel vlak gaat. Programma's als ERASMUS kunnen een bijdrage leveren aan grotere economische gelijkheid, maar ongelijkheid in cultureel opzicht kan alleen op de lange termijn door acties van de hele samenleving worden tegengegaan. Er dient een open discussie gevoerd te worden over de vraag hoe ervoor gezorgd kan worden dat het ERASMUS-programma open komt te staan voor een breder scala aan culturele achtergronden dan nu het geval is. De studentenorganisaties die op Europees niveau werkzaam zijn, zouden kunnen worden aangespoord om actiever mee te werken aan de invulling en realisatie van voorlichtingscampagnes voor deze groepen.
14. De ontwikkelingen die in de afgelopen jaren in het hoger onderwijs in Europa op het punt van de gelijkheid tussen de seksen geconstateerd zijn, komen ook tot uiting in de cijfers over ERASMUS, in die zin dat evenals bij de studentenpopulatie in zijn algemeenheid de vrouwen nu in de meerderheid zijn (bij 59% van de ERASMUS-studenten gaat het om vrouwen) (tabel 9). Sekse heeft in het algemeen dus geen invloed op de deelname aan het ERASMUS-programma. De problemen in verband met de mobiliteit van studenten hebben wat het seksevraagstuk aangaat waarschijnlijk eerder te maken met het feit dat mannen op bepaalde vakgebieden nog steeds de overhand hebben en er op bepaalde vakgebieden minder sprake is van mobiliteit, wat de nationale situatie in het algemeen weerspiegelt.
15. Wat andere aspecten van het vraagstuk van de gelijke kansen betreft, in het kader van de ERASMUS-enquête is geen aandacht besteed aan studenten met lichamelijke handicaps en bepaalde sociale groeperingen zoals immigranten en andere minderheden. In het kader van het ERASMUS-programma zijn een aantal stappen gezet om studenten met ernstige handicaps van financiële middelen te voorzien, maar op dit gebied is nog maar heel weinig onderzoek gedaan en hier liggen wellicht nog mogelijkheden voor verdere acties.
16. Tot slot is het een buitengewoon interessant gegeven dat zo'n 80 % van de studenten die op de enquêtevragen hebben geantwoord de eersten in het gezin waren die in het buitenland hebben gestudeerd (tabel 13). Dit gegeven bevestigt dat Europese programma's wel degelijk een toegevoegde waarde hebben voor het onderwijssysteem en voor het leven van de afzonderlijke student en het gezin waaruit hij afkomstig is. Een ander interessant gegeven omtrent de gezinssituatie is dat de ERASMUS-studenten in Zuid-Europa gewoonlijk thuis wonen, terwijl het in Noord-Europa veel gebruikelijker is dat studenten op kamers in studentenflats of in woongroepen met andere studenten wonen (tabel 12).
C. Economische en financiële vraagstukken
17. De analyse geeft een duidelijk beeld van de extra kosten die gemaakt moesten worden tijdens het studieverblijf in het buitenland. 57% van de studenten gaf aan dat ze financiële problemen in het buitenland hadden gehad (tabel 24). Financiële problemen doen zich vooral voor bij studenten die in hun land van herkomst gewoonlijk thuis wonen - ongeveer eenderde van de ERASMUS-studenten - en bij studenten uit landen waar maar weinig rechtstreekse studiefinanciering wordt verstrekt en studenten bijgevolg sterk afhankelijk zijn van de bijdragen van hun ouders.
18. De verschillen op het gebied van de huisvesting en de nationale regelingen voor studiefinanciering lijken de belangrijkste factoren bij de verklaring van de financiële moeilijkheden van de ERASMUS-studenten. Studenten die in hun land van herkomst normaliter thuis wonen, geven gemiddeld EUR310 per maand méér uit tijdens hun studieverblijf in het buitenland - ruim twee keer zoveel als thuis. Het zal geen verbazing wekken dat de kosten van huisvesting bijna tweederde van die extra uitgaven uitmaken. Studenten die normaliter niet thuis wonen, krijgen bij een studieverblijf in het buitenland te maken met extra kosten die gemiddeld 25% hoger zijn dan hun normale maandelijkse uitgaven, d.w.z. met een bedrag van EUR130 méér aan uitgaven. Ook bij deze studenten maken de extra huisvestingskosten een groot deel (ongeveer eenderde) van de extra te maken onkosten in het buitenland uit (tabel 27).
19. In het algemeen bevestigt de enquête dat de ERASMUS-beurs een belangrijke financiële tegemoetkoming voor de mobiliteit is en dat de beurs de extra onkosten van het studieverblijf in het buitenland tot op bepaalde hoogte dekt. Vastgesteld kan worden dat de ERASMUS-beurzen in een aantal landen gebruikt worden om het gebrek aan overheidsgelden voor studies in het buitenland te compenseren. Daarnaast is het ook interessant erop te wijzen dat het de groep studenten met de hoogste beurzen is die melding maakt van de grootste financiële moeilijkheden. Dit gegeven kan in verband worden gebracht met het volgende verschijnsel: de ERASMUS-studenten maken niet per se een onderscheid tussen de ERASMUS-beurs en andere overheidsgelden die ze ontvangen als ze meedoen aan een ERASMUS-uitwisseling, en denken dat hun financiële problemen een gevolg zijn van lage ERASMUS-beurzen. De verwachtingen van de studenten zijn vaak niet realistisch en er is behoefte aan meer informatie over zowel de reden waarom de beurs verstrekt wordt (een bijdrage in de marginale kosten van een studieverblijf in het buitenland) als over de feitelijke onkosten waarvoor studenten in het gastland komen te staan.
20. Uit de uitkomsten blijkt dat studenten het zouden toejuichen als de Gemeenschap haar bijdrage aan de ERASMUS-beurzen zou verhogen, maar dat dit geen oplossing voor alle problemen zou zijn in die zin dat het om structurele problemen gaat en om problemen die verband houden met het nationale beleid. Andere manieren om meer geld beschikbaar te krijgen voor studentenmobiliteit zouden eveneens moeten worden bekeken, zoals:
- de invoering van de een of andere vorm van 'inkomenstoetsing' aan de hand van de ervaringen in landen waar dergelijke systemen reeds bestaan;
- aanboring van alternatieve bronnen van directe of indirecte financiering zoals gereduceerde tarieven in het vervoer, fundraising bij het bedrijfsleven en plaatselijke overheden, enz.;
- de totstandbrenging van een systeem van leningen voor studenten op nationaal en/of Europees niveau ter dekking van de extra kosten die aan mobiliteit verbonden zijn.
D. Verdere stappen
21. De landen die deelnemen aan het SOCRATES/ERASMUS-programma wordt verzocht om met het oog op een voortdurende verbetering van het programma en een zo breed mogelijke toegang voor alle categorieën stud
De leden van het SOCRATES-subcomité voor hoger onderwijs zal worden verzocht om tezamen met de Nationale Agentschappen voor het SOCRATES/ERASMUS-programma nationale vervolgmaatregelen - waaronder een diepgaandere analyse van de enquêtegegevens voor ieder afzonderlijk land - te coördineren.
22. De Commissie zal de resultaten van de vervolgwerkzaamheden bestuderen en met de relevante comités discussiëren over verdere stappen die op het niveau van de Gemeenschap gezet kunnen worden en met name over de vraag op welke wijze er het beste invulling kan worden gegeven aan de bepalingen in het Besluit tot vaststelling van de tweede fase van het SOCRATES-programma over de inachtneming van sociaal-economische factoren bij de toekenning van beurzen aan ERASMUS-studenten.
I - INLEIDING
Achtergrond
In het kader van de besprekingen over de herziening van de begroting voor de eerste fase van het SOCRATES-programma verzocht het Europees Parlement de Europese Commissie om een verslag over de sociaal-economische situatie van de studenten in het hoger onderwijs die deelnemen aan het hoofdstuk ERASMUS van het SOCRATES-programma.
Daarom heeft de Commissie in samenwerking met de nationale bureaus ERASMUS een methode ontwikkeld om door middel van een enquête onder een representatieve steekproef van ERASMUS-studenten die in het academisch jaar 1997/98 aan het programma hebben deelgenomen, informatie te verzamelen. Deze enquête werd uitgevoerd tussen mei 1998 en maart 1999.
De enquête biedt een goede basis voor een vergelijking met het nationale toewijzingsbeleid. Een stuurgroep (zie bijlage 4) stond de Commissie bij deze werkzaamheden ter zijde.
Gehanteerde methodologie
De methodologie voor de uitvoering van deze taak omvatte de volgende fasen:
Ontwikkeling
- Opstelling van een geharmoniseerde vragenlijst (in 11 talen);
- Vaststelling van een methodologie voor de samenstelling van de representatieve steekproef (zie bijlage 3).
Gegevensverzameling en analyse
- Via de nationale bureaus en een geselecteerd aantal hogeronderwijsinstellingen (zie selectiecriteria in bijlage 3).
- Verwerking van de gegevens en interpretatie van de statistieken.
Verslaglegging
Dit verslag gaat over de enquête, de interpretatie van de daaruit voortvloeiende gegevens, de conclusies en de aanbevelingen. De statistische tabellen zijn opgenomen in bijlage 1.
Het is de bedoeling dat er nadere analyses - met name op nationaal niveau - zullen worden uitgevoerd op basis van gedetailleerdere resultaten van de enquête zelf en vergelijkende landenprofielen.
II - Respons OP De VRAGENLIJST
(NAAR LAND VAN HERKOMST)
Op basis van de door de Commissie aan de nationale bureaus voorgestelde criteria voor de selectie van de hogeronderwijsinstellingen die deel moesten uitmaken van de landensteekproef (zie bijlage 3), werden de volgende eindresultaten verkregen:
Respons (totaalresultaat)
>RUIMTE VOOR DE TABEL>
De totale respons van 46% mag in vergelijking met andere enquêtes bevredigend worden genoemd, ondanks het feit dat de vragenlijsten tijdens de kerstvakantie werden verzonden. De lengte van de kerstvakantie verschilt per land (in Noorwegen bijvoorbeeld begint zij al in november en duurt tot eind januari: een mogelijke verklaring voor de lage respons in dit land). In slechts drie landen lag de respons onder de 30%: NO (27%), UK (26%) en NL (20%). In IT, BE, SW en AT daarentegen was de respons bijzonder hoog.
Het succes van de enquête is voornamelijk te danken aan de medewerking van de nationale bureaus en de geselecteerde hogeronderwijsinstellingen. Bovendien voerde het European Students Information Bureau (ESIB) een voorlichtingscampagne onder studenten in 8 van de daarbij aangesloten landen.
III - interpretatiE VAN DE STatistiScHE tabElLeN
Toelichting bij de interpretatie van de uitkomsten van de vragenlijsten
Sommige basisgegevens waarnaar in de vragenlijst werd gevraagd (bv. land van de gastuniversiteit, studierichting, leeftijd, studiejaar, duur van het in het buitenland doorgebrachte studietijdvak) konden worden vergeleken met de door de nationale bureaus in het kader van hun normale jaarlijkse verslaglegging aan de Commissie verstrekte gegevens. Zo kon de representativiteit van de steekproef voor de ERASMUS-studenten in het algemeen worden beoordeeld. Verder werd onder andere gevraagd naar het geslacht, het opleidingsniveau van de ouders en de gezinssituatie.
De vergelijking van de resultaten van de enquête geschiedde aan de hand van de volgende aspecten:
- Algemene en onderwijsaspecten;
- Sociale status van de ERASMUS-studenten en hun ouders;
- Economische en financiële aspecten
In de gevallen waarin geen vergelijkbare Europese of nationale gegevens voorhanden waren, bleef de vergelijking beperkt tot de geënquêteerde ERASMUS-studenten in de afzonderlijke landen.
1 - Algemene en onderwijsaspecten
1.1 - Mobiliteit van de ERASMUS-studenten in 1997/98
(Tabellen 1-3)
In 1997/98 waren er in het kader van de institutionele ERASMUS-overeenkomsten 180.985 studentplaatsen beschikbaar in de 18 landen die dat jaar aan het mobiliteitsprogramma voor ERASMUS-studenten deelnamen. Het totale aantal ERASMUS-studenten bedroeg 86.000, wat neerkomt op een totale participatie van 48% (tabellen 1-3). Dit is ongeveer 1% van alle studenten in het hoger onderwijs.
De participatie kan door vele factoren beïnvloed zijn: bv. voorkeuren van de student; de taal van het gastland; het al dan niet bestaan van voorbereidende taalcursussen; het specifieke karakter van het hogeronderwijsstelsel in een bepaald gastland en de aantrekkelijkheid daarvan; het bestaan van mobiliteitsbeurzen en -leningen en de duur van de studieprogramma's. De participatie (naar land van herkomst) was het hoogst in Oostenrijk (65%), gevolgd door België en Italië (beide 56%), en Spanje (54%). Zij was het laagst in het UK (39%) en Griekenland (35%). Als gastland scoorden het UK (65%) en Ierland (61%) het hoogst, dicht gevolgd door Spanje (54%), terwijl Griekenland (23%), Portugal (29%), Finland (32%), IJsland (32%) en Noorwegen (33%) de minste studenten trokken (tabel 3).
Van alle studenten in het hoger onderwijs in de 18 landen die in 1997/98 aan het mobiliteitsprogramma voor ERASMUS-studenten deelnamen, staat bijna vier vijfde ingeschreven in de vijf grootste lidstaten van de EU (Duitsland, Frankrijk, UK, Italië en Spanje). Zoals te verwachten valt, wisselen deze vijf landen de meeste ERASMUS-studenten uit. In 1997/98 was 71% van alle ERASMUS-studenten uit deze vijf landen afkomstig - iets minder dan hun theoretische uitzendcapaciteit - terwijl zij dat jaar 74% van alle ERASMUS-studenten ontvingen - iets minder dan hun theoretische opvangcapaciteit (tabel 2).
Daarentegen zijn de vier Noordse landen (Denemarken, Finland, Zweden en Noorwegen) goed voor ongeveer 6% van alle studenten in het hoger onderwijs, maar zij ontvingen meer dan 8% van alle ERASMUS-studenten - meer dan verwacht mocht worden.
Vier EU-landen (UK, Ierland, Nederland en Frankrijk) ontvangen meer ERASMUS-studenten dan zij uitzenden. Voor Portugal, Griekenland en Noorwegen is de belangstelling onder de studenten het geringst (samen ontvingen zij minder dan 4% van alle ERASMUS-studenten) (tabel 2). Deels komt dit doordat het kleine landen zijn, maar bovendien zijn zij bij ERASMUS-studenten niet erg in trek. Italië en Duitsland ontvangen ook aanzienlijk minder ERASMUS-studenten dan zij gezien hun grootte aan zouden kunnen.
Met 20.770 studenten (24%) komt het UK als gastland op de eerste plaats, gevolgd door Frankrijk met 15.197 studenten (18%), Spanje met 11.392 studenten (13%) en Duitsland met 10.969 studenten (13%). Ondanks zijn grote bevolking ontving Italië met 5.667 studenten (7%) veel minder studenten dan Spanje en slechts iets meer dan Nederland (4.922 studenten, ofte wel 6%).
De verschillen in mobiliteitspatronen kunnen worden toegeschreven aan een veelheid van factoren: bijvoorbeeld taalbarrières; de reputatie van bepaalde instellingen of programma's; de flexibiliteit van de programma's in eigen land ten aanzien van het meetellen van het in het buitenland doorgebrachte studietijdvak; en de beperkingen van het hogeronderwijsaanbod in eigen land. De verschillen in mobiliteitspatronen kunnen ook het gevolg zijn van geografische en historische banden, culturele aspiraties en het beleid van regeringen en instellingen om de overdracht van studiepunten tussen instellingen in het eigen land en in het gastland te vergemakkelijken.
De historische, culturele en taalkundige banden tussen landen komen in de mobiliteitspatronen van ERASMUS-studenten minder tot uiting dan zou kunnen worden verwacht. De Noordse landen bijvoorbeeld vormen in diverse opzichten een homogene groep (geschiedenis, talen, politieke en economische instellingen, arbeidsmarkten en kosten van levensonderhoud). Niettemin gaat slechts 4% van de ERASMUS-studenten uit deze landen naar een ander Noords land - 96% geeft de voorkeur aan een land buiten de regio (tabel 2). Zo gaat ook slechts 1% van de ERASMUS-studenten uit Engelstalige landen en 2% van de studenten uit Duitstalige landen naar landen binnen hun eigen taalgroep (ofschoon hierbij zij opgemerkt dat veel niet-Engelstalige landen studieprogramma's in het Engels aanbieden).
Aan de andere kant speelt de gemeenschappelijke taal tussen Franstalig België en Frankrijk enerzijds en Nederlandstalig België en Nederland anderzijds mogelijk een belangrijke rol bij de keuze van de Belgische en Nederlandse studenten. In totaal gaat 17% van de ERASMUS-studenten uit België naar Frankrijk en 12% naar Nederland, ofschoon die uit het Franstalige deel van België eerder voor Nederland dan Frankrijk kiezen en die uit Vlaanderen eerder voor Frankrijk dan voor Nederland. Ongeveer 6% van de Nederlandse ERASMUS-studenten gaat naar België.
1.2 - Beoordeling van het in het kader van ERASMUS in het buitenland doorgebrachte studietijdvak
(Tabellen 4-6)
De overgrote meerderheid (91%) van de ondervraagde studenten beoordeelde hun in het buitenland doorgebrachte studietijdvak uit onderwijsoogpunt als 'positief' of 'zeer positief' (respectievelijk 54% en 37%). Het meest tevreden waren de studenten uit Griekenland (97%), Portugal (97%) en Oostenrijk (96%). De hoogste percentages studenten die hun ervaring als "negatief' of 'zeer negatief' beoordeelden, noteerden Noorwegen (15%), het Verenigd Koninkrijk (14%) en Denemarken (14%) (tabel 5).
Per gastland gezien neemt het percentage studenten dat hun onderwijservaring als 'negatief' of 'zeer negatief' beoordeelde, echter aanzienlijk toe onder degenen die naar Italië (17%), Griekenland (16%), Portugal (14%), Spanje (11%) en Frankrijk (11%) gingen (tabel 6). De analyse van de gegevens brengt geen correlatie aan het licht tussen deze beoordeling en het studiejaar, noch met de duur van het in het buitenland doorgebrachte studietijdvak, noch met het soort gastinstelling. De meest significante correlatie is derhalve die met het gastland. ERASMUS-studenten die naar Zuid-Europese landen gingen, waren duidelijk ontevredener uit onderwijsoogpunt dan degenen die een studietijdvak in een ander land doorbrachten.
Voor deze 'negatieve' beoordeling kan een aantal factoren worden aangevoerd: taalproblemen en onvoldoende taalkundige voorbereiding vóór het vertrek naar het buitenland, met name naar gastlanden met minder onderwezen en gebruikte talen; pedagogische verschillen tussen de hogeronderwijsstelsels; verschillen tussen de onderwijs- en organisatorische aspecten van de studieprogramma's; de verplichting vakken te volgen die niet aan de eigen universiteit worden aangeboden of die aan de gastuniversiteit zwaarder zijn.
De beoordeling van de studenten kan ook beïnvloed zijn door verschillen in tradities: de Britse universiteiten leggen sterk de nadruk op communicatie tussen docenten en studenten buiten de colleges om, terwijl aan de Duitse universiteiten sterk de nadruk wordt gelegd op de vrijheid van de studenten om zelfstandig te werken en minder belang wordt gehecht aan regelmatig collegebezoek. Het tegenovergestelde is het geval in Frankrijk en Portugal, waar sterk de nadruk ligt op regelmatig collegebezoek en op de docenten als belangrijkste bron van informatie.
Echter, uit sociaal en cultureel oogpunt (tabel 4), beoordeelde 98% van alle studenten hun ervaring in het gastland als 'zeer positief' (79%) of 'positief' (19%).
Het is interessant dat in de landen waar de onderwijservaring in het buitenland als minder positief werd aangemerkt (de Zuid-Europese landen), de sociale contacten en het culturele leven veel positiever werden beoordeeld. Over het geheel genomen beoordeelde slechts 2% van de studenten de ERASMUS-ervaring (uit sociaal en cultureel oogpunt) als 'negatief' of 'zeer negatief', met name de Britten (4%) en de Denen (3%).
1.3 - Leeftijd van de ERASMUS-studenten en studiejaar
(Tabellen 7 en 8)
De leeftijdsprofielen van de studenten in het hoger onderwijs verschillen sterk van het ene tot het andere land. Volgens de editie van 1997 van de OESO-publicatie 'Education at a Glance', is in Oostenrijk, Denemarken, Finland en Italië ongeveer 75% of meer van alle universitaire afgestudeerden 25 jaar of ouder. De typische afstudeerleeftijd (d.w.z. na een ononderbroken voltijdse studie) varieert van rond de 21 jaar in Ierland, Portugal, Spanje en het Verenigd Koninkrijk (universitaire programma's van het korte type) tot circa 26 jaar of ouder in Denemarken, Finland, Noorwegen en Duitsland (universitaire programma's van het lange type).
De leeftijd van de afgestudeerden is ten dele een afspiegeling van de lengte van de programma's, die van land tot land sterk verschilt. De leeftijd van de studenten op het moment van toegang tot het hoger onderwijs wisselt echter ook sterk. In sommige landen is het nog steeds de gewoonte dat studenten onmiddellijk na de middelbare school naar de universiteit gaan. In Frankrijk en Ierland bijvoorbeeld is meer dan 80% van de eerstejaars onder de 20. Hetzelfde geldt voor Griekenland. In Denemarken, Noorwegen en Zweden is het tegenovergestelde het geval: 80% van de eerstejaars is 20 jaar of ouder.
De tendens die uit de enquête naar voren komt, stemt overeen met de algemene situatie, niet alleen voor alle ERASMUS-studenten, maar ook voor de gehele studentenpopulatie. Volgens de door de nationale bureaus verstrekte cijfers bedroeg in 1997/98 de gemiddelde leeftijd van alle ERASMUS-studenten 23,9 jaar. Hierin is sinds 1988/89, toen de gemiddelde leeftijd 23,4 jaar bedroeg, weinig verandering gekomen. De gemiddelde leeftijd van de ondervraagde studenten was 23,7 jaar (tabel 7). De mannelijke studenten zijn gemiddeld iets ouder dan de vrouwelijke - wat mogelijk het gevolg is van de in een aantal landen nog steeds bestaande militaire dienstplicht (die vaak alleen voor mannen geldt en die gewoonlijk wordt vervuld tussen het einde van de middelbare school en het begin van een studie in het hoger onderwijs).
De hoogste gemiddelde leeftijd onder de ondervraagde studenten werd genoteerd in Denemarken (25,6 jaar), Zweden (25,1) en Noorwegen (25,0). Ierse studenten waren gemiddeld het jongst (21,4 jaar).
Wat het studiejaar betreft, zij opgemerkt dat sommige ondervraagde studenten de vraag mogelijk verkeerd begrepen hebben en dikwijls het kalenderjaar hebben vermeld. Bovendien gaf 3% van alle ondervraagden aan dat zij voor het eerste jaar waren ingeschreven, daarmee vermoedelijk bedoelend het eerste jaar van een tweede of volgende cyclus, aangezien eerstejaars niet voor deelname aan ERASMUS in aanmerking komen.
Niettemin volgden de studenten volgens de enquête ten tijde van de ERASMUS-periode in het buitenland gemiddeld 3,5 jaar hoger onderwijs. Dit varieert al naar gelang van het land van herkomst van gemiddeld 2,7 jaar in het Verenigd Koninkrijk tot 4,4 jaar in Oostenrijk. De verschillen zijn waarschijnlijk toe te schrijven aan de verschillen in lengte van de hoofdstudieprogramma's in de betrokken landen: in die met korte cycli zal een studie in het buitenland vroeger worden aangevat.
1.4 - Geslacht van de ERASMUS-studenten
(Tabel 9)
Volgens de OESO (Education at a Glance, 1997) is het aantal vrouwen dat hoger onderwijs volgt, de laatste tien jaar duidelijk gestegen. De huidige inschrijvingscijfers bevestigen deze ontwikkeling. Gemiddeld is ongeveer de helft van alle studenten in het hoger onderwijs tussen de 17 en 34 jaar vrouw, met 57% in Portugal en 55% in Frankrijk, Noorwegen en Zweden. Zowel bij de inschrijvings- als bij de afstudeercijfers hebben vrouwen duidelijk de overhand. Dit verschil kan aan diverse factoren worden toegeschreven. Zo volgen mannen doorgaans programma's met een langere duur of doen zij langer over hun studie.
Deze enquête bracht een vergelijkbare tendens aan het licht: 59% van de respondenten was vrouw. De hoogste percentages vrouwelijke ERASMUS-studenten werden genoteerd in Griekenland (70%), Finland (69%) en Ierland (67%).
1.5 - Studierichtingen
(Tabellen 9 en 12)
Hoewel vrouwen met rasse schreden hun opleidingsachterstand op mannen zijn ingelopen, zijn er per sutdierichting nog steeds grote sekseverschillen. De studierichtingen met de minste vrouwen zijn natuurwetenschappen en techniek; daarentegen zijn zij goed vertegenwoordigd in de gezondheidsberoepen, het onderwijs, de sociale wetenschappen en de gedragswetenschappen. In de wiskunde, informatica, techniek en architectuur studeren veel minder vrouwen af dan mannen. Het percentage afgestudeerde vrouwen in de techniek en de architectuur varieert van 6% in Duitsland en 7% in Spanje tot 25% in Denemarken en Portugal, en 38% in Oostenrijk. Een bestudering van de editie van 1997 van de OESO-publicatie Education at a Glance wijst evenwel uit dat vrouwen vooruitgang hebben geboekt op specifieke terreinen die belangrijk zijn voor de nationale en internationale concurrentiepositie, en dit is hoofdzakelijk te danken aan de stimulansen van de ouders, een betere opleiding van de leraren wiskunde en natuurwetenschappen, de wisselwerking tussen docenten en studenten, de curriculuminhoud, praktische laboratoriumervaring, het zelfbeeld van vrouwen, een veranderde houding tegenover wiskunde en de beschikbare middelen thuis.
In een tijd waarin het vermogen van de Europese industrie om op de wereldmarkt te concurreren in toenemende mate afhangt van technologische innovatie en waarin de werkgelegenheid in sectoren die sterk op speerpunttechnologie en de natuurwetenschappen leunen, toeneemt, kan het dichten van de genderkloof een belangrijk beleidsdoel vormen om voldoende aanbod van de vereiste kennis en vaardigheden te waarborgen.
Onder de ERASMUS-studenten zijn er eveneens grote sekseverschillen bij de verschillende studierichtingen. Vrouwen zijn talrijker bij de talenstudies (84%) en onderwijswetenschappen (81%), terwijl mannen de overhand hebben bij techniek (77%) en wiskunde (65%) (tabel 9). Deze verschillen doen zich echter onder de studenten in het hoger onderwijs in het algemeen voor en duiden daarom niet op een ernstig seksevooroordeel bij de selectie van ERASMUS-studenten.
Over het geheel genomen zijn bedrijfskunde (24% van alle ERASMUS-studenten) en talen (19%) veel populairder onder ERASMUS-studenten dan onder de studenten in het hoger onderwijs in het algemeen. Afgezien van sociale wetenschappen (10%), techniek (9%) en rechten (8%), zijn de meeste andere studierichtingen onder de ERASMUS-studenten enigszins ondervertegenwoordigd.
Naar land van herkomst werden de hoogste percentages studenten bedrijfskunde genoteerd in Zweden (91% van alle uitgezonden Zweedse ERASMUS-studenten), Ierland (34%) en Frankrijk (28%). In talen werden de hoogste percentages genoteerd in het UK (31% van alle uitgaande Britse studenten) en Ierland (22%) (tabel 11).
1.6 - Duur van de studie in het buitenland
(Tabel 10)
De gemiddelde duur van de studie in het buitenland bedraagt voor ERASMUS-studenten bijna 7 maanden. Over het geheel genomen bracht 42% van de ondervraagde studenten tussen de 4 en 6 maanden in het buitenland door; 25% 7-9 maanden en 21% 10-12 maanden (d.w.z. een volledig academisch jaar). Slechts 12% bracht 3 maanden in het buitenland door, het voor ERASMUS geldende minimum (tabel 10).
De duur van het studietijdvak in het buitenland hangt deels samen met de studierichting waarvoor de studenten staan ingeschreven. De langste gemiddelde verblijfsduur in het buitenland wordt aangetroffen bij studierichtingen als bedrijfskunde, talen, sociale wetenschappen en techniek. De gemiddelde studieduur in het buitenland is over het algemeen korter bij studierichtingen die traditioneel ondervertegenwoordigd zijn in ERASMUS. Mogelijk zijn andere factoren, zoals het soort activiteiten dat tijdens de periode in het buitenland wordt ondernomen, van invloed op de duur: werk, voorbereiding van een proefschrift en laboratoriumwerk.
2 - Sociale status van de ERASMUS-studenten en hun ouders
2.1 - Gezinssituatie
(Tabellen 12 en 13)
Een derde van de geënquêteerde studenten gaf aan dat zij in eigen land normaal gesproken bij hun ouders wonen. Deze woonsituatie is met name in Zuid-Europa gewoon. De hoogste percentages werden gemeld in Spanje (75%), Italië (66%), Griekenland (56%) en Portugal (55%). Nog een derde van de ERASMUS-studenten woont op kamers of in een studentenflat - het vaakst in Noord-Europa - terwijl een kwart samen met andere studenten woonruimte deelt (tabel 12).
84% van de ERASMUS-studenten heeft broers of zussen, doch in bijna de helft van de gevallen slechts een. Dit percentage is in alle landen ongeveer gelijk, behalve voor Ierland, waar slechts 10% van de ERASMUS-studenten één broer of zus had, maar 68% twee of meer broers of zussen (tabel 13).
Driekwart van de studenten gaf aan dat een of meer broers of zussen hoger onderwijs had gevolgd. De hoogste percentages vinden we in Italië (93%), Ierland (85%) en België (85%) (tabel 13). Vergeleken met het hoogste opleidingsniveau van de ouders van de studenten, zijn deze cijfers met name interessant in het geval van Italië, waar slechts 18% van de ERASMUS-studenten verklaarde dat beide ouders een hogeronderwijsgraad hadden (tabel 17).
Gemiddeld gaf echter slechts 20% van de studenten aan dat hun broers of zussen in het buitenland hadden gestudeerd, ofschoon een derde van de Zweedse en een kwart van de Spaanse en Ierse studenten verklaarde dat ten minste een van hun broers of zussen in het buitenland had gestudeerd. Bovendien verklaarde 82% van de studenten de eerste in het gezin te zijn die in het buitenland studeerde (tabel 13).
86% van de ondervraagden verklaarde dat hun ouders tijdens hun ERASMUS-studietijdvak in het buitenland thuis nog een of meer kinderen ten laste hadden. De hoogste percentages werden genoteerd in Griekenland (97%), Spanje (95%), België (94%), Ierland (94%) en Italië (93%). Over het geheel genomen verklaarde bijna een op de vijf studenten dat hun ouders meer dan twee kinderen ten laste thuis hadden ten tijde van hun studieperiode in het buitenland. In Ierland lag dit percentage erg hoog (47%) (tabel 13).
2.2 - Beroep van de ouders
(Tabellen 14-16)
De studenten werden gevraagd naar het hoofdberoep van hun ouders. De vragenlijst bevatte een volledige lijst van de door Eurostat en de OESO gehanteerde ISCO-codes (Internationale Standaardclassificatie van beroepen). Om de interpretatie en het lezen van de gegevens echter te vergemakkelijken, zijn de beroepen in 6 hoofdcategorieën ondergebracht: managementfuncties en wetenschappelijk personeel; vrije beroepen of technische functies; kantoor-, secretariaats-, dienstverlenend en winkelpersoneel; ambachtelijke beroepen en commerciële functies; inactieven of werklozen; en overige beroepen.
Bijna een derde van de ondervraagde studenten verklaarde dat beide ouders een managementfunctie, een vrij beroep of een technische functie uitoefenden; bijna hetzelfde percentage (30%) verklaarde dat alleen de vader een dergelijke functie uitoefende en nog eens 6% alleen de moeder (tabel 16).
De hoogste percentages studenten wier beide ouders een managementfunctie, een vrij beroep of een technische functie uitoefenden, werden aangetroffen in Zweden (54%), Noorwegen (46%) en Portugal (42%). In Spanje, Italië, Oostenrijk en Ierland daarentegen verklaarde meer dan twee vijfde van de ERASMUS-studenten dat geen van beide ouders een dergelijke functie uitoefende.
Over het geheel genomen heeft twee derde van de ERASMUS-studenten ouders die een managementfunctie, vrij beroep of technische functie uitoefenen (tabel 14). Dit percentage ligt een stuk hoger dan dat voor de bevolking in het algemeen. Zo heeft bijvoorbeeld minder dan 40% van de werkenden van 45 jaar en ouder een dergelijke baan (tabel 15). Evenzo verklaarde aan het andere einde van de schaal minder dan 10% van de ERASMUS-studenten dat hun ouders een ambachtelijk beroep of een commerciële functie uitoefenden of in andere lagere functies werkzaam waren (tabel 14), terwijl bijna een derde van de werkenden van 45 jaar en ouder een dergelijke beroepsbezigheid uitoefent (tabel 15).
Slechts 2% van de ondervraagde studenten verklaarde dat hun ouders inactief of werkloos waren.
2.3 - Onderwijs-/opleidingsniveau van de ouders
(Tabellen 17 en 18)
36% van de ondervraagde studenten verklaarde dat beide ouders een universitaire graad of andere hogeronderwijskwalificatie hadden; nog eens 16% verklaarde dat alleen hun vader in het bezit was van een dergelijke kwalificatie en 8% verklaarde dat hun moeder er een had (tabel 17).
Het hoogste percentage ERASMUS-studenten van wie beide ouders een hogeronderwijsgraad bezitten, werd genoteerd bij de Scandinaviërs (Zweden 57%, Denemarken 55% en Noorwegen 53%) en Duitsers (51%). Het laagste percentage had Italië (18%) (tabel 17).
Uit de Europese arbeidskrachtenenquête (1995) blijkt dat slechts 19% van de bevolking in de Europese Unie tussen 25 en 59 jaar hoger onderwijs heeft genoten en dat dit aandeel zelfs nog lager is onder degenen in de leeftijd van 45 jaar en ouder (ongeveer de leeftijdsgroep van de ouders van de ERASMUS-studenten) (tabel 18).
3 - Economische en financiële aspecten
Toelichting: Teneinde een gemeenschappelijke studentenpopulatie voor de interpretatie van de vragen en antwoorden in verband met de economische en financiële aspecten vast te stellen, werden de volgende regels gehanteerd:
3.1 - Inkomenssituatie van de ouders
(Tabel 19)
De studenten werd gevraagd een raming te geven van het inkomen van hun ouders in vergelijking tot het gemiddelde inkomen in hun eigen land.
53% beoordeelde het ouderlijk inkomen als gemiddeld of onder het gemiddelde. De hoogste percentages werden onder de Finse en Oostenrijkse studenten genoteerd (beide 61%).
Slechts 6% van de ondervraagde studenten beoordeelde het ouderlijk inkomen als veel hoger dan gemiddeld. Dit percentage schommelde tussen 2% in Spanje en 18% in Nederland.
3.2 - Inkomen van de studenten in hun eigen land
(Tabel 20)
ERASMUS-studenten die normaal gesproken uitwonend zijn, schatten hun gemiddelde maandinkomen in eigen land op EUR530, waarvan 27% afkomstig uit een beurs of lening van de overheid en 51% uit bijdragen van familie- of gezinsleden.
Uitgedrukt in geld varieerde het gemiddelde maandinkomen sterk per land van EUR330 in Portugal tot EUR820 in Noorwegen (tabel 20). Deze cijfers hangen echter sterk af van de kosten van levensonderhoud in elk land. Als rekening wordt gehouden met de plaatselijke koopkracht, zijn de verschillen tussen de studenteninkomens in de diverse landen minder groot.
De gemiddelde studenteninkomens verschilden maar weinig, ongeacht de inkomenssituatie van de ouders: gemiddeld bijna EUR560 per maand voor studenten uit gezinnen met de hoogste inkomens en EUR490 voor die uit gezinnen met de laagste inkomens. Niettemin zijn de verschillen aanzienlijk als gekeken wordt naar de herkomst van dit inkomen. De studenten uit gezinnen met een laag inkomen ontvingen bijna de helft (49%) van hun inkomen uit een beurs of lening van de overheid en minder dan een kwart (24%) uit bijdragen van familie- of gezinsleden, terwijl die uit gezinnen met de hoogste inkomens het grootste deel van hun inkomen (62%) van hun familie kregen en minder dan een vijfde (19%) uit een beurs of lening van de overheid.
De enquête brengt ook aanzienlijke verschillen tussen de landen aan het licht wat de relatieve omvang van de overheids- en particuliere bijdragen betreft (bij de laatste gaat het voornamelijk om bijdragen van familie- en gezinsleden). In Griekenland maken de bijdragen van familie- en gezinsleden gemiddeld 85% van het inkomen van de ERASMUS-studenten uit, terwijl in Zweden en Noorwegen beurzen en leningen van de overheid goed zijn voor driekwart of meer van het studenteninkomen.
3.3 - ERASMUS-beurzen
(Tabellen 21-24)
De gemiddelde beurs die in 1997/98 aan ERASMUS-studenten werd toegekend voor een studietijdvak in het buitenland, bedroeg EUR830 per student ofte wel EUR120 per maand (tabel 21). Griekse en Portugese studenten ontvingen de hoogste beurzen (gemiddeld ongeveer EUR1.600 per student). De Finse en Zweedse studenten daarentegen ontvingen de laagste ERASMUS-beurzen (rond EUR500 per student of EUR80 per maand). Deze verschillen vloeien voort uit het nationaal beleid inzake de verdeling van ERASMUS-beurzen en uit de verschillen in de kosten van levensonderhoud in de gastlanden en de beschikbaarheid van andere vormen van financiële bijstand.
Elk jaar gaat een aantal ERASMUS-studenten zonder ERASMUS-beurs naar het buitenland (tabel 22). In 1997/98 had bijna 9% van de ERASMUS-studenten geen ERASMUS-beurs, ofschoon dit per land sterk verschilt. In veel landen had meer dan 95% van de mobiele studenten een ERASMUS-beurs, maar in een paar landen (Noorwegen, Oostenrijk, België en Frankrijk) lag dit cijfer bij minder dan 80%. Dit zijn landen met nationale of regionale studiefinancieringsstelsels die een aanvulling op ERASMUS vormen. Opgemerkt zij dat 13% van de ERASMUS-studenten uit Portugal (een land met weinig overheidsfinanciering voor studenten) geen ERASMUS-beurs ontving.
Niettemin verklaarde bijna de helft (47%) van de ondervraagde studenten die geen ERASMUS-beurs hadden ontvangen, dat zij tijdens hun ERASMUS-periode in het buitenland 'geen financiële problemen' hadden ondervonden (tabel 23) - een percentage dat slechts iets hoger is dan dat van de ondervraagde studenten met een ERASMUS-beurs (43%) (tabel 24). Er zijn echter duidelijke verschillen al naar gelang van het type en de hoogte van de studiefinanciering in het eigen land. In landen met een hoge studiefinanciering (Denemarken, Finland, Nederland, Noorwegen en Zweden), had 60-65% van de ERASMUS-studenten in het buitenland geen financiële problemen, dit in tegenstelling tot Griekenland, Italië en Portugal (de landen met een lage studiefinanciering), waar tussen twee derde en drie vierde van de studenten verklaarde financiële problemen te hebben gehad (tabellen 23-24).
Een vrij groot percentage studenten verklaarde dat hun ERASMUS-beurs ontoereikend was, met name de studenten uit landen met weinig of geen andere vormen van overheidsteun voor studies in het buitenland. De studenten met een ERASMUS-beurs beklaagden zich hier echter meer over dan die zonder (34% tegen 25%).
Een ander belangrijk probleem voor zowel de studenten met als zonder ERASMUS-beurs tijdens hun periode in het buitenland was dat zij hun woonruimte in eigen land moesten opgeven, met uitzondering van de studenten uit landen waar het de gewoonte is dat studenten thuis blijven wonen.
Over het geheel genomen echter schijnen de studenten zonder ERASMUS-beurs minder financiële problemen te hebben gehad dan de andere ERASMUS-studenten, met name die uit landen met een hoog of gemiddeld niveau van aanvullende overheidsfinanciering voor studenten.
3.4 - Inkomen van de studenten tijdens hun ERASMUS-periode in het buitenland
(Tabellen 25-26)
De bijdragen van familie- of gezinsleden maakten bijna de helft (47%) uit van het inkomen in het buitenland van de studenten zonder ERASMUS-beurs. De bijdrage van familie- of gezinsleden is vooral hoog voor Belgische (85%), Portugese (84%), Griekse (81%) en Italiaanse (77%) studenten (tabel 25).
Over het geheel genomen bedroeg het gemiddelde maandinkomen van de ondervraagde studenten tijdens de ERASMUS-periode in het buitenland bijna EUR600 (tabel 26). Met 44% vormden de bijdragen van familie- of gezinsleden de voornaamste bron van inkomsten, gevolgd door beurzen en leningen van de overheid (21%) en de ERASMUS-beurs (20%).
De inkomenssituatie van de ouders schijnt van weinig invloed te zijn geweest op het studenteninkomen in het buitenland. De studenten uit gezinnen met een laag inkomen beschikten over een gemiddeld maandinkomen van EUR570 tegen EUR630 voor studenten uit gezinnen met een hoog inkomen, ofschooon de bijdragen van familie- of gezinsleden een hoger percentage uitmaakten van het inkomen van degenen uit een welgestelder milieu, terwijl het aandeel van beurzen en leningen van de overheid (met inbegrip van de ERASMUS-beurs) lager was (tabel 26).
De relatieve omvang van de ERASMUS-beurs als bron van inkomsten wordt beïnvloed door het in de individuele landen gevoerde beleid ten aanzien van de toewijzing van beurzen. Elk nationaal bureau ERASMUS is verantwoordelijk voor de vaststelling van het nationaal beleid voor de verdeling van de ERASMUS-beurzen. Zij kunnen zelf uitmaken of zij een hoge beurs aan een kleiner aantal studenten of een relatief lage beurs aan een groter aantal studenten toekennen. Deze flexibiliteit is bedoeld om complementariteit mogelijk te maken tussen de communautaire middelen en de nationale of andere middelen voor studentenmobiliteit. Deze flexibiliteit is echter duidelijk niet alleen van invloed op de participatie in elk land maar ook op de keuze van het land van bestemming en de duur van het studieverblijf in het buitenland, met name voor studenten uit landen zonder nationale steun voor studies in het buitenland.
De ERASMUS-beurs maakte ongeveer twee vijfde uit van het maandinkomen van de Oostenrijkse, Portugese en Griekse studenten. Beurzen en leningen van de overheid in het algemeen (inclusief de ERASMUS-beurs) maakten ten minste twee derde uit van het inkomen van de studenten uit de Noordse landen. Alleen in Zweden echter bedroeg de ERASMUS-beurs minder dan 10% van het totale inkomen van de ERASMUS-studenten (tabel 26).
3.5 - De extra kosten van een studieverblijf in het buitenland
(Tabellen 27-28)
In eigen land gaven de thuiswonende studenten gemiddelde maandelijkse uitgaven op van ongeveer EUR280 tegen een gemiddeld inkomen van EUR270, waarvan minder dan 5% voor huisvesting (tabellen 27-28). Tijdens hun studieverblijf in het buitenland echter bedroegen hun maandelijkse uitgaven meer dan het dubbele, gemiddeld zo'n EUR590 - de grootste stijging deed zich uiteraard voor bij de huisvesting ofschoon de 'overige uitgaven' ook een scherpe stijging te zien gaven. De extra maandelijkse kosten van een studieverblijf in het buitenland bedroegen gemiddeld EUR310 voor studenten die normaal gesproken thuis wonen.
De hoogste extra kosten van een studieverblijf in het buitenland voor studenten die normaal gesproken thuis wonen, werden gemeld door de Noorse (EUR420) en Zweedse (EUR390) studenten. De laagste werden gemeld door de Britse studenten (EUR210).
Normaal gesproken uitwonende studenten gaven in eigen land gemiddeld EUR530 per maand uit (inclusief bijna EUR200 voor huisvesting). Tijdens hun studieverblijf in het buitenland gaven zij gemiddeld EUR660 per maand uit, waarvan EUR240 voor huisvesting. Over het geheel genomen stegen de gemiddelde maandelijkse uitgaven voor deze studenten met 25% tijdens hun verblijf in het buitenland, ofschoon de kosten van huisvesting gemiddeld slechts 20% hoger uitvielen.
De grootste stijging in de totale maandelijkse uitgaven deed zich voor bij de Portugese (EUR260) en Griekse (EUR250) studenten. De laagste werd door de Britse studenten gemeld (EUR30).
Voor in eigen land thuiswonende studenten dekte de ERASMUS-beurs bijna 40% van hun extra kosten. De beurs dekt echter bijna 80% van de extra kosten voor uitwonende studenten (twee derde van alle ondervraagde studenten).
Bijlage 1
statistiScHE tabELleN
>RUIMTE VOOR DE TABEL>
>RUIMTE VOOR DE TABEL>
>RUIMTE VOOR DE TABEL>
>RUIMTE VOOR DE TABEL>
>RUIMTE VOOR DE TABEL>
>RUIMTE VOOR DE TABEL>
Tabel 4
Beoordeling van het Erasmus-studietijdvak in het buitenland uit sociaal en cultureel oogpunt (procent*)
Land van de instelling van herkomst Totaal
BE DK DE ES FR GR IT IE NL AT PT FI SW UK NO
Zeer positief 75 59 78 88 81 84 81 81 76 85 88 65 75 75 78 79
Positief 23 38 20 12 19 16 18 18 22 14 11 34 24 22 21 19
Negatief 2 3 2 0 0 0 1 1 2 1 1 1 1 4 1 1
Zeer negatief 0 0 0 0 0 0 0 1 0 0 0 0 0 0 0 0
Totaal 100 100 100 100 100 100 100 100 100 100 100 100 100 100 100 100
(n) (415) (169) (1544) (1230) (1569) (178) (1007) (173) (416) (296) (186) (291) (365) (869) (89) (8796)
Vraag: Hoe beoordeelt u uw ERASMUS-ervaring uit sociaal en cultureel oogpunt-
*Alle aan de enquête deelnemende ERASMUS-studenten
Gewogen tabel
Tabel 5
Beoordeling van het Erasmus-studietijdvak in het buitenland uit academisch oogpunt (procent*)
Land van de instelling van herkomst Totaal
BE DK DE ES FR GR IT IE NL AT PT FI SW UK NO
Zeer positief 37 24 32 47 39 43 45 31 28 41 57 26 29 31 28 37
Positief 55 62 56 46 55 53 49 59 61 55 39 64 61 55 57 54
Negatief 6 12 11 6 6 3 5 10 11 4 2 10 10 13 14 8
Zeer negatief 1 2 1 1 1 0 1 0 0 0 1 1 1 1 1 1
Totaal 100 100 100 100 100 100 100 100 100 100 100 100 100 100 100 100
(n) (440) (182) (1544) (1246) (1573) (178) (1005) (174) (416) (299) (189) (301) (367) (943) (94) (8951)
Vraag: Hoe beoordeelt u uw ERASMUS-ervaring uit academisch oogpunt-
*Alle aan de enquête deelnemende ERASMUS-studenten
Gewogen tabel
Tabel 6
Beoordeling van het academisch resultaat van het ERASMUS-studietijdvak in het buitenland naar gastland (procent*)
Gastland Totaal
BE DK DE ES FR GR IT IE NL AT PT FI SW UK NO Andere
Zeer positief 38 48 39 28 34 22 34 33 44 32 33 42 44 42 45 51 37
Positief 54 49 54 61 55 62 49 58 53 62 53 49 52 51 49 49 54
Negatief 8 4 6 10 10 14 16 9 4 5 14 8 4 6 4 0 8
Zeer negatief 0 0 1 1 1 2 1 0 0 0 0 0 1 1 2 0 1
Totaal 100 100 100 100 100 100 100 100 100 100 100 100 100 100 100 100 100
(n) (289) (211) (1035) (1136) (1548) (156) (581) (348) (472) (169) (162) (233) (362) (2044) (116) (18) (8881)
Vraag: Hoe beoordeelt u uw ERASMUS-ervaring uit academisch oogpunt-
*Alle aan de enquête deelnemende ERASMUS-studenten
Tabel 7
Leeftijd ten tijde van het Erasmus-studietijdvak in het buitenland naar land van herkomst (procent*)
Land van de instelling van herkomst Totaal
BE DK DE ES FR GR IT IE NL AT PT FI SW UK NO
Tot 20 jaar 26 1 2 13 24 17 2 66 15 7 13 7 2 49 7 17
21 jaar 27 6 10 19 30 24 12 21 26 15 24 16 11 26 14 20
22 jaar 25 15 23 23 23 28 26 8 27 20 24 22 18 9 13 21
23 jaar 13 21 20 16 13 17 25 2 18 20 20 19 21 4 17 16
24 jaar 5 17 16 14 6 7 17 1 8 13 7 15 21 3 20 11
25 jaar 1 15 10 8 2 3 8 1 2 11 4 7 10 2 12 6
26 jaar 1 9 7 3 1 2 5 0 2 6 2 4 6 1 5 3
27 jaar en ouder 2 15 11 5 1 3 6 1 3 8 5 9 10 7 13 6
Totaal 100 100 100 100 100 100 100 100 100 100 100 100 100 100 100 100
(n) (457) (187) (1548) (1316) (1576) (178) (1006) (177) (416) (300) (188) (352) (369) (1054) (95) (9219)
Gemiddelde leeftijd 23,1 25,6 24,7 23,6 22,9 23,0 24,2 21,4 23,1 24,2 23,6 24,5 25,1 22,7 25,0 23,7
Vraag: Leeftijd
*Alle aan de enquête deelnemende ERASMUS-studenten
Gewogen tabel
Tabel 8
Studiejaar ten tijde van het Erasmus-studietijdvak in het buitenland naar land van herkomst (procent*)
Land van de instelling van herkomst Totaal
BE DK DE ES FR GR IT IE NL AT PT FI SW UK NO
Eerste jaar 7 8 0 2 2 4 2 6 0 1 2 12 4 4 7 3
Tweede jaar 9 30 12 15 12 6 5 19 8 13 13 21 18 26 20 14
Derde jaar 37 30 40 27 34 44 33 69 32 15 26 29 37 67 21 38
Vierde jaar 35 14 27 38 45 28 32 5 36 27 54 21 26 3 26 29
Vijfde jaar 7 10 13 11 4 14 17 1 19 22 5 12 11 0 17 10
Zesde jaar 3 4 4 3 1 2 8 0 5 12 0 4 3 1 6 4
Zevende jaar of hoger 2 3 3 4 1 2 4 0 1 10 1 2 2 0 4 2
Totaal 100 100 100 100 100 100 100 100 100 100 100 100 100 100 100 100
(n) (300) (178) (1496) (792) (1132) (133) (945) (158) (348) (290) (122) (309) (358) (941) (83) (7583)
Gemiddelde studiejaar 3,4 3,1 3,6 3,7 3,4 3,6 4,0 2,8 3,8 4,4 3,5 3,2 3,4 2,7 3,6 3,5
Vraag: Studiejaar
*Alle aan de enquête deelnemende ERASMUS-studenten
Gewogen tabel
Tabel 9
Geslacht van de Erasmus-studenten, naar studierichting (procent*)
Studierichting Totaal
Lan Arc Kun Bed Ond Tec Aar Gee Tal Rec Wis Med Nat Soc Com Ove
Vrouw 42 46 65 52 81 23 63 63 84 58 35 66 51 62 67 63 59
Man 58 54 35 48 19 77 37 37 16 42 65 34 49 38 33 37 41
Totaal 100 100 100 100 100 100 100 100 100 100 100 100 100 100 100 100 100
(n) (235) (256) (342) (1626) (355) (861) (126) (417) (1520) (896) (259) (480) (460) (790) (206) (114) (8943)
Vraag: Geslacht
*Alle aan de enquête deelnemende ERASMUS-studenten
Gewogen tabel
Tabel 10
Duur van het Erasmus-studietijdvak in het buitenland, naar land van herkomst (procent*)
Land van de instelling van herkomst Totaal
BE DK DE ES FR GR IT IE NL AT PT FI SW UK NO
3 maanden 27 21 6 10 9 22 7 16 10 9 14 23 10 20 25 12
4 - 6 maanden 42 65 53 27 34 62 50 16 77 45 44 44 51 23 48 42
7 - 9 maanden 16 6 21 39 30 11 26 35 6 22 21 16 15 29 9 25
10 - 12 maanden 14 9 20 24 28 5 16 33 7 24 21 17 24 28 18 21
Totaal 100 100 100 100 100 100 100 100 100 100 100 100 100 100 100 100
(n) (461) (187) (1544) (1308) (1579) (178) (1005) (175) (416) (300) (189) (352) (367) (1006) (95) (9162)
Gemiddelde duur 5,7 5,2 6,8 7,6 7,5 5,1 6,9 7,8 5,4 6,9 6,7 6,0 6,5 7,1 5,8 6,9
Vraag: Hoelang duurde uw ERASMUS-studietijdvak-
*Alle aan de enquête deelnemende ERASMUS-studenten
Gewogen tabel
>RUIMTE VOOR DE TABEL>
Tabel 12
Waar Erasmus-studenten normaal gesproken wonen, naar land van herkomst (procent*)
Land van de instelling van herkomst Totaal
BE DK DE ES FR GR IT IE NL AT PT FI SW UK NO
Bij de ouders 37 4 12 75 30 56 66 44 16 27 55 3 12 12 10 34
Studentenflat 52 36 33 3 46 18 5 9 68 21 14 74 70 34 33 32
Met andere studenten gedeelde flat 9 25 43 19 17 17 26 43 13 35 23 7 10 48 37 26
Anders 2 35 12 4 7 9 4 4 4 17 8 15 8 7 20 8
Totaal 100 100 100 100 100 100 100 100 100 100 100 100 100 100 100 100
(n) (455) (181) (1544) (1282) (1576) (178) (1006) (175) (416) (298) (190) (334) (365) (929) (94) (9022)
Vraag: Als student woont u normaal gesproken (in uw eigen land)
*Alle aan de enquête deelnemende ERASMUS-studenten
Gewogen tabel
Tabel 13
Gezinssituatie, naar land van herkomst (procent*)
Land van de instelling van herkomst Totaal
BE DK DE ES FR GR IT IE NL AT PT FI SW UK NO
Aantal broers en/of zussen
Geen 13 16 15 20 16 5 17 22 7 19 15 18 12 17 16 16
Een 48 53 54 43 48 62 53 10 51 44 54 48 52 48 43 49
Twee 33 31 21 30 33 24 21 29 29 29 20 30 32 31 35 28
Meer 6 0 10 8 4 8 10 39 13 8 11 4 5 5 6 8
Totaal 100 100 100 100 100 100 100 100 100 100 100 100 100 100 100 100
(n) (428) (167) (1548) (1250) (1437) (179) (1004) (175) (415) (285) (187) (324) (344) (984) (91) (8817)
Volgen zij hoger onderwijs of hebben zij hoger onderwijs gevolgd-
Ja 85 64 62 75 73 74 93 85 76 57 70 49 70 72 73 73
Neen 15 36 38 25 27 26 7 15 24 43 29 51 30 28 27 27
Totaal 100 100 100 100 100 100 100 100 100 100 100 100 100 100 100 100
(n) (374) (146) (1304) (1014) (1229) (165) (834) (138) (385) (230) (160) (269) (304) (838) (77) (7466)
Studeren zij in het buitenland of hebben zij in het buitenland gestudeerd-
Ja 22 23 17 26 13 23 19 27 17 14 15 20 33 22 23 20
Neen 78 77 83 74 87 77 81 73 83 86 85 80 67 78 77 80
Totaal 100 100 100 100 100 100 100 100 100 100 100 100 100 100 100 100
(n) (372) (145) (1268) (994) (1222) (159) (821) (135) (386) (223) (154) (264) (302) (826) (77) (7347)
(vervolg van tabel 13)
Land van de instelling van herkomst Totaal
BE DK DE ES FR GR IT IE NL AT PT FI SW UK NO
Hoeveel kinderen waren tijdens uw ERASMUS-periode ten laste van uw ouders-
Geen 6 60 9 5 11 3 7 6 16 17 9 34 60 17 56 14
1 kind 30 27 37 21 32 22 31 17 31 33 30 34 25 25 25 29
2 kinderen 41 10 41 44 38 60 48 31 40 35 44 22 12 39 15 39
Meer dan 2 kinderen 23 3 13 29 19 15 14 47 13 15 16 10 3 18 4 18
Totaal 100 100 100 100 100 100 100 100 100 100 100 100 100 100 100 100
(n) (446) (171) (1474) (1288) (1549) (176) (958) (177) (403) (282) (184) (330) (361) (1025) (90) (8914)
Bent u de eerste in de familie die in het buitenland studeert-
Ja 80 79 83 79 87 80 84 81 83 86 86 80 70 83 73 82
Neen 20 21 17 21 13 20 16 19 17 14 14 20 30 17 27 18
Totaal 100 100 100 100 100 100 100 100 100 100 100 100 100 100 100 100
(n) (431) (173) (1526) (1246) (1535) (177) (991) (173) (415) (290) (189) (338) (361) (989) (92) (8926)
Vraag: Aantal broers en/of zussen
Vraag: Volgen zij hoger onderwijs of hebben zij hoger onderwijs gevolgd-
Vraag: Studeren zij in het buitenland of hebben zij in het buitenland gestudeerd-
Vraag: Hoeveel kinderen waren tijdens uw ERASMUS-periode ten laste van uw ouders-
Vraag: Bent u de eerste in de familie die in het buitenland studeert-
*Alle aan de enquête deelnemende ERASMUS-studenten
Gewogen tabel
Tabel 14
Beroep van de ouders van de Erasmus-studenten, naar land van herkomst (procent*)
Land van de instelling van herkomst Totaal
BE DK DE ES FR GR IT IE NL AT PT FI SW UK NO
Management en wetensch. pers. 69 60 63 45 52 56 46 53 76 46 58 56 72 66 70 57
Vrije beroepen of technische functies 6 8 11 9 12 9 10 7 4 12 7 7 9 11 6 10
Kantoor- secretariaats-, dienstverlenend en winkelpersoneel 16 24 16 26 23 17 29 26 12 28 22 29 13 16 19 21
Ambachtelijke beroepen en commerciële functies, lagere beroepen 7 7 6 15 11 13 11 12 5 12 11 6 5 4 5 9
Inactief of werkloos 2 1 3 3 2 1 2 2 2 1 1 2 1 2 0 2
Overige 0 0 1 2 0 3 1 1 1 0 2 0 0 0 0 1
Totaal 100 100 100 100 100 100 100 100 100 100 100 100 100 100 100 100
(n) (461) (187) (1548) (1312) (1566) (178) (1000) (178) (413) (298) (190) (353) (370) (1046) (94) (9194)
Vraag: Wat is het hoofdberoep van uw ouders-
*Alle aan de enquête deelnemende ERASMUS-studenten
Gewogen tabel
>RUIMTE VOOR DE TABEL>
Tabel 16
Beroep van de ouders: percentage ERASMUS-studenten wier ouders een managementfunctie, een vrij beroep of een technische functie uitoefenen, naar land van herkomst (procent*)
Land van de instelling van herkomst Totaal
BE DK DE ES FR GR IT IE NL AT PT FI SW UK NO
Beide 35 36 34 23 33 35 26 24 35 17 42 30 54 39 46 32
Alleen de vader 34 26 37 29 27 27 24 32 43 37 16 25 22 33 24 30
Alleen de moeder 7 6 5 4 6 4 8 5 4 5 7 10 6 7 8 6
Geen 24 31 24 44 35 34 42 40 18 41 35 35 18 22 22 32
Totaal 100 100 100 100 100 100 100 100 100 100 100 100 100 100 100 100
(n) (436) (180) (1492) (1240) (1477) (174) (940) (168) (385) (285) (182) (341) (361) (1018) (91) (8770)
Vraag: Wat is het hoofdberoep van uw ouders-
*Alle aan de enquête deelnemende ERASMUS-studenten
Gewogen tabel
Tabel 17
Onderwijs-/opleidingsniveau van de ouders: percentage ERASMUS-studenten wier ouders een hogeronderwijsgraad hebben, naar land van herkomst (procent*)
Land van de instelling van herkomst Totaal
BE DK DE ES FR GR IT IE NL AT PT FI SW UK NO
Beide 49 55 51 28 29 41 18 25 37 27 33 34 57 37 53 36
Alleen de vader 15 12 17 17 13 21 13 17 27 20 11 12 13 15 15 16
Alleen de moeder 11 9 3 6 8 5 7 13 5 7 9 12 10 12 10 8
Geen 25 23 28 48 50 33 62 46 31 46 46 42 21 35 23 41
Totaal 100 100 100 100 100 100 100 100 100 100 100 100 100 100 100 100
(n) (450) (174) (1510) (1272) (1469) (175) (945) (170) (398) (291) (178) (328) (311) (989) (90) (8751)
Vraag: Wat is het hoogste onderwijs- en/of opleidingsniveau van uw ouders-
*Alle aan de enquête deelnemende ERASMUS-studenten
Gewogen tabel
>RUIMTE VOOR DE TABEL>
Tabel 19
Beoordeling van de inkomenssituatie van de ouders van ERASMUS-studenten, naar land van herkomst (procent*)
Land van de instelling van herkomst Totaal
BE DK DE ES FR GR IT IE NL AT PT FI SW UK NO
Aanmerkelijk hoger dan gemiddeld 7 7 6 2 5 4 5 10 18 6 9 5 9 9 4 6
Hoger dan gemiddeld 42 38 46 39 41 41 39 36 48 33 47 34 50 41 45 42
Gemiddeld 41 43 35 43 40 46 40 40 24 42 31 46 32 35 44 39
Lager dan gemiddeld 8 9 8 12 12 8 12 11 8 14 9 13 7 11 5 11
Aanmerkelijk lager dan gemiddeld 2 2 4 3 2 2 4 2 2 5 4 2 2 3 1 3
Totaal 100 100 100 100 100 100 100 100 100 100 100 100 100 100 100 100
(n) (448) (182) (1524) (1292) (1554) (174) (984) (172) (398) (295) (178) (345) (367) (1001) (91) (9003)
Vraag: Geef een raming van het inkomen van uw ouders in vergelijking met het gemiddelde inkomen in uw eigen land.
*Alle aan de enquête deelnemende ERASMUS-studenten
Gewogen tabel
Tabel 20
Maandinkomen en voornaamste bronnen van inkomsten tijdens de studie in eigen land (gemiddelde voor uitwonende studenten)
Inkomenssituatie van de ouders Totaal
Hoger dan Gemiddeld Lager dan
gemiddeld gemiddeld
BE gemiddeld inkomen (in euro's) 444 371 415 412
beurs/lening van de overheid (%) 2 8 34 8
bijdrage van familie- of gezinsleden (%) 86 76 46 78
DK gemiddeld inkomen (in euro's) 680 657 658 668
beurs/lening van de overheid (%) 55 58 51 56
bijdrage van familie- of gezinsleden (%) 4 3 0 3
DE gemiddeld inkomen (in euro's) 581 531 519 557
beurs/lening van de overheid (%) 4 13 49 12
bijdrage van familie- of gezinsleden (%) 77 60 20 65
ES gemiddeld inkomen (in euro's) 383 370 309 361
beurs/lening van de overheid (%) 1 20 33 17
bijdrage van familie- of gezinsleden (%) 88 63 43 66
FR gemiddeld inkomen (in euro's) 489 481 442 477
beurs/lening van de overheid (%) 5 17 47 17
bijdrage van familie- of gezinsleden (%) 77 62 25 62
GR gemiddeld inkomen (in euro's) 475 385 437 428
beurs/lening van de overheid (%) 1 2 0 1
bijdrage van familie- of gezinsleden (%) 88 88 71 85
IT gemiddeld inkomen (in euro's) 490 451 388 454
beurs/lening van de overheid (%) 2 11 12 7
bijdrage van familie- of gezinsleden (%) 86 73 63 76
IE gemiddeld inkomen (in euro's) 533 381 393 446
beurs/lening van de overheid (%) 5 34 47 25
bijdrage van familie- of gezinsleden (%) 70 42 23 50
NL gemiddeld inkomen (in euro's) 520 524 500 519
beurs/lening van de overheid (%) 39 55 64 45
bijdrage van familie- of gezinsleden (%) 38 20 10 32
AT gemiddeld inkomen (in euro's) 535 515 518 523
beurs/lening van de overheid (%) 7 31 62 29
bijdrage van familie- of gezinsleden (%) 71 44 12 48
Tabel 20 (vervolg)
Maandinkomen en voornaamste bronnen van inkomsten tijdens de studie in eigen land (gemiddelde voor uitwonende studenten)
Inkomenssituatie van de ouders Totaal
Hoger dan Gemiddeld Lager dan
gemiddeld gemiddeld
PT gemiddeld inkomen (in euro's) 358 307 273 331
beurs/lening van de overheid (%) 0 4 37 6
bijdrage van familie- of gezinsleden (%) 87 86 49 82
FI gemiddeld inkomen (in euro's) 522 473 478 493
beurs/lening van de overheid (%) 59 60 61 60
bijdrage van familie- of gezinsleden (%) 11 9 11 10
SW gemiddeld inkomen (in euro's) 797 787 825 797
beurs/lening van de overheid (%) 78 86 88 81
bijdrage van familie- of gezinsleden (%) 10 4 2 7
UK gemiddeld inkomen (in euro's) 608 524 572 573
beurs/lening van de overheid (%) 20 41 65 34
bijdrage van familie- of gezinsleden (%) 62 33 12 44
NO gemiddeld inkomen (in euro's) 819 805 932 819
beurs/lening van de overheid (%) 74 78 75 75
bijdrage van familie- of gezinsleden (%) 6 3 0 5
Totaal gemiddeld inkomen (in euro's) 559 507 489 530
beurs/lening van de overheid (%) 19 30 49 27
bijdrage van familie- of gezinsleden (%) 62 48 24 51
Gewogen tabel
>RUIMTE VOOR DE TABEL>
>RUIMTE VOOR DE TABEL>
Tabel 23
Door studenten zonder ERASMUS-beurs tijdens hun studie in het buitenland ondervonden financiële problemen, naar type studiefinancieringsstelsel (procent*)
Studiefinancieringsstelsel in land van herkomst Totaal
Geringe steun Gemiddelde steun Hoge steun
(GR, IT, PT) (AT, BE, DE, (DK, FI, NL,
ES, FR, IE, UK) NO, SW)
Geen financiële problemen 33 44 65 47
Nationale beurs/lening kon niet overgemaakt 1 4 1 3
Ouderbijdrage ontoereikend 9 8 8 8
Woonruimte in eigen land opgegeven 6 34 21 29
Baan moest worden opgegeven 9 12 5 10
ERASMUS-beurs ontoereikend 64 23 15 25
Andere 11 8 8 9
Totaal 133 133 122 131
(n) (61) (593) (162) (817)
Vraag: Hebt u in verband met uw ERASMUS-studietijdvak financiële problemen ondervonden-
*Alleen studenten die geen ERASMUS-beurs hebben ontvangen
Tabel 24
Door studenten met een Erasmus-beurs tijdens hun studie in het buitenland ondervonden financiële problemen, naar type studiefinancieringsstelsel (procent*)
Studiefinancieringsstelsel in land van herkomst Totaal
Geringe steun Gemiddelde steun Hoge steun
(GR, IT, PT) (AT, BE, DE, (DK, FI, NL,
ES, FR, IE, UK) NO, SW)
Geen financiële problemen 25 44 59 43
Nationale beurs/lening kon niet overgemaakt 2 3 1 2
Ouderbijdrage ontoereikend 6 7 8 7
Woonruimte in eigen land opgegeven 6 31 20 26
Baan moest worden opgegeven 5 13 9 11
ERASMUS-beurs ontoereikend 72 28 22 34
Andere 4 8 10 7
Totaal 120 134 129 131
(n) (1258) (5623) (1216) (8097)
Vraag: Hebt u in verband met uw ERASMUS-studietijdvak financiële problemen ondervonden-
*Alleen studenten die een ERASMUS-beurs hebben ontvangen
Tabel 25
Bronnen van inkomsten van studenten zonder Erasmus-beurs tijdens hun studie in het buitenland (gemiddelde van de percentages*)
Land van de instelling van herkomst Totaal
BE DK DE ES FR GR IT IE NL AT PT FI SW UK NO
Beurs van de overheid 2 48 12 19 26 18 6 13 52 72 8 58 35 18 37 25
Lening van de overheid 0 15 8 0 1 0 2 2 7 0 0 7 51 10 47 9
Particuliere beurs 2 6 4 1 0 0 0 0 0 2 1 3 1 1 0 1
Particuliere lening 0 2 2 0 2 0 0 3 2 1 0 3 1 4 0 2
Bijdrage van familie- of gezinsleden 85 4 56 61 56 81 77 49 23 17 84 11 6 42 6 47
Eigen bijdrage 10 9 18 20 15 2 14 32 16 7 7 15 6 20 10 15
Andere vormen van steun 2 17 0 0 1 0 1 1 0 1 0 3 0 5 1 2
Totaal 100 100 100 100 100 100 100 100 100 100 100 100 100 100 100 100
(n) (57) (16) (76) (42) (163) (6) (28) (20) (18) (13) (4) (38) (54) (48) (13) (594)
Vraag: Welk percentage van bovenvermelde totaalbedragen hebt u naar schatting ontvangen uit:
*Alle aan de enquête deelnemende ERASMUS-studenten
Gewogen tabel
Tabel 26
Maandinkomen en voornaamste bronnen van inkomsten tijdens het Erasmus-studietijdvak in het buitenland en financiële situatie van de ouders, naar land van herkomst (gemiddelde van alle Erasmus-studenten die de financiële vragen hebben beantwoord)
Inkomenssituatie van de ouders Totaal
Hoger dan Gemiddeld Lager dan
gemiddeld gemiddeld
BE gemiddeld inkomen (in euro's) 584 529 555 559
Erasmus-beurs (%) 17 27 33 23
beurs/lening van de overheid (%) 2 4 16 4
bijdrage van familie- of gezinsleden (%) 72 55 33 61
DK gemiddeld inkomen (in euro's) 670 698 670 681
Erasmus-beurs (%) 14 15 16 15
beurs/lening van de overheid (%) 51 53 49 52
bijdrage van familie- of gezinsleden (%) 6 3 2 4
DE gemiddeld inkomen (in euro's) 649 581 550 613
Erasmus-beurs (%) 15 17 17 16
beurs/lening van de overheid (%) 4 12 42 12
bijdrage van familie- of gezinsleden (%) 70 53 25 58
ES gemiddeld inkomen (in euro's) 533 474 520 505
Erasmus-beurs (%) 28 29 27 28
beurs/lening van de overheid (%) 2 9 13 6
bijdrage van familie- of gezinsleden (%) 64 51 39 55
FR gemiddeld inkomen (in euro's) 603 571 559 584
Erasmus-beurs (%) 18 21 22 20
beurs/lening van de overheid (%) 10 18 30 16
bijdrage van familie- of gezinsleden (%) 58 46 23 48
GR gemiddeld inkomen (in euro's) 687 602 648 645
Erasmus-beurs (%) 35 38 45 37
beurs/lening van de overheid (%) 1 2 1 2
bijdrage van familie- of gezinsleden (%) 59 54 40 55
IT gemiddeld inkomen (in euro's) 588 552 517 562
Erasmus-beurs (%) 25 28 28 27
beurs/lening van de overheid (%) 8 10 15 10
bijdrage van familie- of gezinsleden (%) 62 53 44 56
IE gemiddeld inkomen (in euro's) 606 490 484 542
Erasmus-beurs (%) 10 16 17 13
beurs/lening van de overheid (%) 2 17 29 12
bijdrage van familie- of gezinsleden (%) 59 35 22 44
(vervolg van tabel 26)
Inkomenssituatie van de ouders Totaal
Hoger dan Gemiddeld Lager dan
gemiddeld gemiddeld
NL gemiddeld inkomen (in euro's) 608 539 528 584
Erasmus-beurs (%) 18 20 19 19
beurs/lening van de overheid (%) 34 49 59 40
bijdrage van familie- of gezinsleden (%) 35 18 13 29
AT gemiddeld inkomen (in euro's) 638 632 675 642
Erasmus-beurs (%) 43 45 44 44
beurs/lening van de overheid (%) 8 21 37 19
bijdrage van familie- of gezinsleden (%) 41 25 9 28
PT gemiddeld inkomen (in euro's) 664 576 586 631
Erasmus-beurs (%) 39 43 42 40
beurs/lening van de overheid (%) 1 2 11 2
bijdrage van familie- of gezinsleden (%) 56 49 39 52
FI gemiddeld inkomen (in euro's) 624 588 591 603
Erasmus-beurs (%) 18 18 16 18
beurs/lening van de overheid (%) 49 53 52 51
bijdrage van familie- of gezinsleden (%) 11 9 9 10
SW gemiddeld inkomen (in euro's) 831 814 861 828
Erasmus-beurs (%) 7 8 7 7
beurs/lening van de overheid (%) 73 81 83 77
bijdrage van familie- of gezinsleden (%) 10 4 2 7
UK gemiddeld inkomen (in euro's) 634 580 610 611
Erasmus-beurs (%) 19 23 25 21
beurs/lening van de overheid (%) 17 38 52 30
bijdrage van familie- of gezinsleden (%) 48 25 11 34
(vervolg van tabel 26)
Inkomenssituatie van de ouders Totaal
Hoger dan Gemiddeld Lager dan
gemiddeld gemiddeld
NO gemiddeld inkomen (in euro's) 876 842 911 862
Erasmus-beurs (%) 18 20 22 19
beurs/lening van de overheid (%) 67 68 65 68
bijdrage van familie- of gezinsleden (%) 7 3 1 5
Totaal gemiddeld inkomen (in euro's) 628 573 571 599
Erasmus-beurs (%) 20 24 24 22
beurs/lening van de overheid (%) 16 23 34 21
bijdrage van familie- of gezinsleden (%) 53 40 25 44
Gewogen tabel
Tabel 27
Maandelijkse uitgaven tijdens de studie in eigen land; extra kosten van de studie in het buitenland, naar woonsituatie van de studenten en naar land van herkomst (gemiddelde in euro's)
In eigen land In het buitenland Extra kosten
Thuiswonend Uitwonend Thuiswonend Uitwonend Thuiswonend Uitwonend
BE Totale kosten 278 428 574 589 296 161
Huisvesting 16 159 213 219 197 60
Reiskosten 27 26 66 68 39 42
Cursusgelden 31 26 - - -31 -26
Overige uitgaven 203 217 296 302 93 85
DK Totale kosten 291 590 643 743 352 153
Huisvesting 34 229 232 278 198 49
Reiskosten 56 32 87 103 31 71
Cursusgelden 5 2 - - -5 -2
Overige uitgaven 195 327 325 362 130 35
DE Totale kosten 311 535 624 678 313 143
Huisvesting 13 204 244 258 231 54
Reiskosten 56 35 69 65 13 30
Cursusgelden 8 11 - - -8 -11
Overige uitgaven 233 285 310 354 77 69
ES Totale kosten 236 369 569 572 333 203
Huisvesting 8 131 216 216 208 87
Reiskosten 23 25 71 77 48 52
Cursusgelden 43 41 - - -43 -41
Overige uitgaven 162 172 281 279 119 107
FR Totale kosten 296 497 596 621 300 124
Huisvesting 25 180 234 247 209 67
Reiskosten 35 40 70 88 35 48
Cursusgelden 42 55 - - -42 -55
Overige uitgaven 195 222 292 286 97 64
GR Totale kosten 270 417 627 669 357 252
Huisvesting 6 125 198 214 192 89
Reiskosten 33 31 102 101 69 70
Cursusgelden 3 1 - - -3 -1
Overige uitgaven 228 260 327 354 99 94
IT Totale kosten 281 440 561 611 280 171
Huisvesting 6 143 190 212 184 69
Reiskosten 30 38 73 92 43 54
Cursusgelden 49 45 - - -49 -45
Overige uitgaven 196 214 297 307 101 93
(vervolg van tabel 27)
In eigen land In het buitenland Extra kosten
Thuiswonend Uitwonend Thuiswonend Uitwonend Thuiswonend Uitwonend
IE Totale kosten 251 470 554 585 303 115
Huisvesting 4 187 185 194 181 7
Reiskosten 47 32 66 85 19 53
Cursusgelden 10 11 - - -10 -11
Overige uitgaven 190 239 302 306 112 67
NL Totale kosten 236 513 524 706 288 193
Huisvesting 2 174 187 249 185 75
Reiskosten 9 20 48 75 39 55
Cursusgelden 53 58 - - -53 -58
Overige uitgaven 173 262 289 382 116 120
AT Totale kosten 292 530 639 700 347 170
Huisvesting 9 197 215 250 206 53
Reiskosten 37 42 46 74 9 32
Cursusgelden 1 1 - - -1 -1
Overige uitgaven 244 289 377 376 133 87
PT Totale kosten 332 338 668 598 336 260
Huisvesting 8 89 210 190 202 101
Reiskosten 48 40 73 90 25 50
Cursusgelden 86 34 - - -86 -34
Overige uitgaven 190 176 386 318 196 142
FI Totale kosten 354 492 655 656 301 164
Huisvesting 6 194 224 224 218 130
Reiskosten 46 41 87 109 41 68
Cursusgelden 1 3 - - -1 -3
Overige uitgaven 301 254 344 324 43 70
SW Totale kosten 375 751 767 812 392 61
Huisvesting 29 253 244 249 215 -4
Reiskosten 67 54 86 105 19 51
Cursusgelden 8 9 - - -8 -9
Overige uitgaven 271 436 437 457 166 21
UK Totale kosten 376 594 585 627 209 33
Huisvesting 31 260 176 207 145 -53
Reiskosten 113 41 69 96 -44 55
Cursusgelden 10 6 - - -10 -6
Overige uitgaven 222 287 339 324 117 37
(vervolg van tabel 27)
In eigen land In het buitenland Extra kosten
Thuiswonend Uitwonend Thuiswonend Uitwonend Thuiswonend Uitwonend
NO Totale kosten 402 739 826 838 424 99
Huisvesting 43 239 200 241 157 2
Reiskosten 69 54 169 148 100 94
Cursusgelden 26 12 - - -26 -12
Overige uitgaven 265 434 457 449 192 15
Totaal Totale kosten 277 526 586 659 309 133
Huisvesting 12 197 212 238 200 41
Reiskosten 35 37 71 85 36 48
Cursusgelden 37 25 - - -37 -25
Overige uitgaven 193 268 303 337 110 69
*Gemiddelde van alle ERASMUS-studenten die de financiële vragen hebben beantwoord
Gewogen tabel
Tabel 28
Extra kosten tijdens de ERASMUS-periode in het buitenland, naar woonsituatie in eigen land (gemiddelde in euro's*)
Thuiswonend in eigen land Totaal
Ja Neen
Inkomen in eigen land 270 530 454
Inkomen in het buitenland 544 622 599
Aanvullend inkomen in het buitenland 274 91 145
Uitgaven in eigen land 277 526 453
Uitgaven in het buitenland 586 659 638
Extra kosten in het buitenland 309 133 185
Erasmus-beurs 121 105 110
Percentage van de extra kosten dat door de Erasmus-beurs wordt gedekt 39% 79% 59%
(n) (1882) (4521) (6403)
Vraag: Welk percentage van bovenvermelde totaalbedragen hebt u naar schatting ontvangen uit:
* Alleen studenten die een ERASMUS-beurs hebben ontvangen
Bijlage 2
VOOR DE UITVOERING VAN DE ENQUÊTE GEHANTEERDE METHODOLOGIE
De methodologie voor de uitvoering van deze taak omvatte de volgende fasen:
Ontwikkeling
- Opstelling van een geharmoniseerde vragenlijst (in 11 talen);
- Vaststelling van een methodologie voor de samenstelling van de representatieve steekproef (zie bijlage 3).
Gegevensverzameling en analyse
- Via de nationale bureaus en een geselecteerd aantal hogeronderwijsinstellingen (zie selectiecriteria in bijlage 3).
- Verwerking van de gegevens en interpretatie van de statistieken.
Verslaglegging
Dit verslag gaat over de enquête, de interpretatie van de daaruit voortvloeiende gegevens, de conclusies en de aanbevelingen. De statistische tabellen zijn opgenomen in bijlage 1.
De ontwikkelingsfase
Er werd een vragenlijst met een gemeenschappelijke structuur opgesteld en aan de nationale bureaus in hun eigen taal toegezonden (zie bijlage 5). De vragenlijst had betrekking op:
- De persoonlijke achtergrond van de student
- De bronnen van inkomsten van de studenten (inclusief de ERASMUS-beurzen) en hun uitgavenpatroon in eigen land en in het buitenland
- De huisvesting van de student
- Inkomen en beroep van de ouders van de studenten
- Onderwijs-/opleidingsniveau van de ouders van de studenten
NB: De vragenlijst vroeg niet naar de identiteit van de student.
De vragenlijst werd voor elke lidstaat aangepast aan de nationale omstandigheden. Alle nationale bureaus werden hierbij betrokken en fungeerden als contactpersoon voor de raadpleging van andere betrokken organisaties in hun land (nationale autoriteiten, academische deskundigen, bureaus voor de statistiek, enz.). Het was van essentieel belang al in de ontwerpfase een oplossing te vinden voor het probleem van de vergelijkbaarheid van de nationale stelsels. Daarom werden de academische deskundigen en nationale autoriteiten in de deelnemende landen over de tekst van de vragenlijst en de verschillende land- en taalversies geraadpleegd voordat de laatste hand aan de vragenlijst werd gelegd en deze werd gedrukt. De vragenlijst werd ook vooraf getest onder een kleine groep studenten aan verschillende Europese instellingen voor hoger onderwijs.
De 86.000 studenten die in 1997/98 in het kader van ERASMUS in het buitenland studeerden, vormden het steekproefkader voor deze enquête. Gezien de beperkte tijd en middelen, was men van mening dat het alleen doenlijk was een momentopname van de sociaal-economische achtergrond van de ERASMUS-studenten voor het jaar 1997/98 maken. Voor een longitudinaal onderzoek hadden ook de ERASMUS-studenten uit voorafgaande jaren moeten worden ondervraagd en daardoor zou de enquête aanmerkelijk omvangrijker en complexer geworden zijn.
Verspreiding van de vragenlijst
De vragenlijsten werd per post aan de nationale bureaus verzonden die ze op hun beurt aan hun geselecteerde instellingen voor hoger onderwijs hebben doorgestuurd. De studenten stuurden hun ingevulde vragenlijsten terug aan de nationale bureaus in een ongemerkte, voorgefrankeerde envelop. Men achtte het beter de studenten de individuele vragenlijsten aan het nationaal bureau te laten retourneren om de mogelijkheid van achterhaling van de identiteit van de student door de universiteit uit te sluiten.
Alle vragenlijsten werden precies in hetzelfde formaat en volgens dezelfde opmaak gedrukt omdat de overdracht van de gegevens van de vragenlijsten naar de databasis met behulp van optische lezers zou plaatsvinden. De vragenlijsten werden gedrukt in 11 talen en 16 landversies (alle EU- en EER-landen, behalve Luxemburg, IJsland en Liechtenstein).
De nationale bureaus noteerden de serienummers van de aan elke instelling verzonden vragenlijsten, teneinde de respons te kunnen meten. Bij een lage respons van de zijde van bepaalde instellingen, werden deze door de nationale bureaus verzocht aan de betrokken studenten een rappelschrijven te sturen.
Bijlage 3
SELECTIECRITERIA VOOR LANDENSTEEKPROEVEN
Gezien de beschikbare tijd en middelen en het complexe karakter van het werk, was het niet doenlijk alle 86.000 studenten een vragenlijst toe te sturen. Daarom werd de enquête gebaseerd op een steekproef, de standaardmethode voor dit soort sociaal-economisch onderzoek. De steekproef (20.000 studenten) werd zo gekozen dat deze representatief was voor de gehele populatie van ERASMUS-studenten.
IJsland, Luxemburg en Liechtenstein namen niet aan de enquête deel.
Voor de samenstelling van de steekproef werd elk nationaal bureau gevraagd een aantal instellingen voor hoger onderwijs in zijn land te kiezen op grond van de door de stuurgroep voorgestelde criteria. Bij de selectie van de hogeronderwijsinstellingen voor de steekproef werden de nationale bureaus gevraagd ervoor te zorgen dat zij, tezamen genomen, representatief waren voor de participatiegraad onder de uitgezonden ERASMUS-studenten voor het land. Zij moesten er met name voor zorgen dat de steekproef van de instellingen voor hoger onderwijs representatief was uit het oogpunt van:
- Type instelling (universitair of niet-universitair)
- Grootte van de instellingen
- Aangeboden studierichtingen (inclusief een adequaat evenwicht tussen mono- en multidisciplinaire instellingen)
- Bestemmingen (van de uitgezonden ERASMUS-studenten)
- Plaats (stad of platteland)
- Financieringswijze van de instelling (overheid of particulier)
- Deelname van de instelling aan ERASMUS (actief of eerder passief)
De geselecteerde instellingen werd vervolgens gevraagd de sociaal-economische vragenlijst te verspreiden onder alle studenten die in het academisch jaar 1997/98 hebben deelgenomen aan het mobiliteitsprogramma in het kader van SOCRATES/ERASMUS.
Bijlage 4
DE StUURGroEp
1 - De leden van de stuurgroep:
- De heer Michel BOSQUET, Service des Relations Extérieures, Facultés Universitaires Notre-Dame de la Paix, Namen, België
- Prof. dr. Patrick CLANCY, Associate Professor of Sociology, University College, Dublin, Ierland
- Mevr. Arlette DELHAXHE, Centrale Eenheid Eurydice, Brussel, België
- Mevr. Maria Emilia GALVÃO, Adjuncti-directeur, Gabinete de Assuntos Europeus e Relações Internacionais, Ministério da Educação, Lissabon, Portugal
- De heer Michel JOUVE , Directeur van het Franse nationale bureau SOCRATES, Bordeaux, Frankrijk
- Prof. dr. Socrates KAPLANIS, President van het Instituut voor Technologie en Onderwijs van Patras, Griekenland
- Prof. dr. José-Ginés MORA, Vakgroep Toegepaste Economie, Universiteit van Valencia, Spanje
- De heer Antti PENTIKÄINEN, National Unions of Students in Europe (ESIB), National Union of Finnish Students, Helsinki, Finland
- De heer John REILLY, Directeur van het Britse nationaal bureau SOCRATES/ERASMUS, University of Kent, Canterbury, UK
- De heer Dieter SCHÄFERBARTHOLD, Europese Raad voor Studentenzaken, Secretaris-generaal van het Deutsches Studentenwerk, Bonn, Duitsland
2 - De heer Pedro de SOUSA, Academische Coördinator van het project.
3 - De heer Friedhelm MAIWORM, statisticus.
Bijlage 5
VRAGENLIJST
Een voorbeeld van de vragenlijst in de taalversie van het verslag is bijgevoegd.
>REFERENTIE NAAR EEN GRAFIEK>
// EUROPESE COMMISSIE
DIRECTORAAT-GENERAAL XXII
ONDERWIJS, OPLEIDING EN JEUGDZAKEN
De Directeur-Generaal
ENQUÊTE
NAAR DE
SOCIAAL-ECONOMISCHE SITUATIE
VAN
ERASMUS-STUDENTEN
Nederland
AANWIJZINGEN VOOR HET INVULLEN VAN DE VRAGENLIJST
>RUIMTE VOOR DE TABEL>
Slechts één antwoord invullen tenzij anders vermeld ("meer dan één antwoord mogelijk").
Gelieve het ORIGINEEL (geen fotokopie) van deze vragenlijst terug te sturen ZONDER DEZE TE VOUWEN, TE NIETEN OF ERGENS AAN VAST TE HECHTEN
>RUIMTE VOOR DE TABEL>
>RUIMTE VOOR DE TABEL>
>RUIMTE VOOR DE TABEL>
>RUIMTE VOOR DE TABEL>
>RUIMTE VOOR DE TABEL>
>RUIMTE VOOR DE TABEL>
>RUIMTE VOOR DE TABEL>
>RUIMTE VOOR DE TABEL>
>RUIMTE VOOR DE TABEL>
>RUIMTE VOOR DE TABEL>
>RUIMTE VOOR DE TABEL>
>RUIMTE VOOR DE TABEL>
>RUIMTE VOOR DE TABEL>
>RUIMTE VOOR DE TABEL>
>RUIMTE VOOR DE TABEL>
>RUIMTE VOOR DE TABEL>
>RUIMTE VOOR DE TABEL>
>RUIMTE VOOR DE TABEL>
>RUIMTE VOOR DE TABEL>
Dank u voor uw medewerking.
VERGEET A.U.B. NIET deze vragenlijst uiterlijk 16.12.1998 ingevuld terug te sturen naar het volgende adres: