Artikelen bij COM(2007)828 - Jaarverslag betreffende de inspanningen van de lidstaten in 2006 met het oog op een duurzaam evenwicht tussen vangstcapaciteit en vangstmogelijkheden

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.


1. Inleiding 3

2. Samenvatting van de jaarverslagen van de lidstaten 3

2.1. Beschrijving van de vloten in samenhang met de betrokken visserijen 4

2.2. Impact van de regelingen tot vermindering van de visserijinspanning op de capaciteit 6

2.3. Naleving van de regeling inzake toevoegingen/onttrekkingen en naleving van de referentieniveaus 9

2.4. Sterke en zwakke punten van vlootbeheerssystemen 9

3. Naleving van beheersvoorschriften inzake vangstcapaciteit. Algemene resultaten 9

3.1. Resultaten voor de continentale vloot (met uitzondering van de in de ultraperifere gebieden geregistreerde vaartuigen) 9

3.2. Resultaten voor de in de ultraperifere gebieden geregistreerde vloten 10

4. Conclusies van de Commissie 11

1. INLEIDING

Op grond van artikel 14 van Verordening (EG) nr. 2371/2002 en artikel 12 van Verordening (EG) nr. 1438/2003 moeten de lidstaten vóór 1 mei van elk jaar bij de Commissie een verslag indienen betreffende de inspanningen die zij het voorgaande jaar hebben geleverd om tot een duurzaam evenwicht tussen visserijcapaciteit en beschikbare vangstmogelijkheden te komen. De verslagen van de lidstaten zijn beschikbaar op de Europa-website. Op basis van deze verslagen en de gegevens in het communautaire gegevensbestand over de vissersvloot (CFR) heeft de Commissie voor 2006 een samenvatting voorgelegd aan het Wetenschappelijk, Technisch en Economisch Comité voor de visserij (WTECV) en aan het Comité voor de visserij en de aquacultuur. Met het onderhavige verslag van de Commissie wordt die samenvatting van de verslagen van de lidstaten, samen met een technische bijlage en de adviezen van de bovengenoemde comités, nu aan de Raad en het Europees Parlement voorgelegd. De bijlage bevat gedetailleerde toelichtingen bij capaciteitsbeheer, alsook tabellen en grafieken inzake de algemene tendensen in de EU-vissersvloot en de naleving van de regeling inzake toevoegingen/onttrekkingen door de lidstaten. Bovendien zijn op de Europa-website de volgende gegevens in het Engels beschikbaar:

- gedetailleerde resultaten over de naleving door individuele lidstaten;

- resultaten in elk van de ultraperifere gebieden van de Gemeenschap;

- verslagen van de lidstaten.

2. SAMENVATTING VAN DE JAARVERSLAGEN VAN DE LIDSTATEN

Dit jaar hebben slechts 12 lidstaten hun verslag tijdig ingediend; zeven verslagen werden met twee weken tot twee maanden vertraging ingediend; het Verenigd Koninkrijk heeft zijn verslag op 31 oktober 2007 toegezonden, te laat om de inhoud ervan in dit verslag van de Commissie op te nemen. Ondanks deze vertragingen heeft de Commissie het samenvattend verslag op 31 juli 2007 bij de bovengenoemde comités ingediend. Voorts zij opgemerkt dat, hoewel talrijke lidstaten de in artikel 13 van Verordening (EG) nr. 1438/2003 voor het verslag vastgestelde instructies hebben gevolgd, de kwaliteit van de verstrekte informatie niet altijd toereikend was voor de doeleinden van dit verslag.

Dit verslag geeft een overzicht van de beschrijvingen van de vissersvloten door de lidstaten, de impact van de bestaande regelingen tot vermindering van de visserijinspanning, de naleving van de regeling inzake toevoegingen/onttrekkingen door de lidstaten en de zwakke en sterke punten van hun vlootbeheerssystemen.

2.1. Beschrijving van de vloten in samenhang met de betrokken visserijen

De lidstaten geven een algemene beschrijving van hun vloten op basis van verschillende segmenteringen. Sommige hebben de oude segmentering van het MOP IV aangehouden; andere hebben zich gebaseerd op vistuig, kenmerken van de vaartuigen, doelsoorten, visgronden of algemenere groeperingen van vissersvaartuigen per soort of activiteit. Vele lidstaten hebben gemeld dat hun kleinschalige kustvisserijvloot (die meer dan 80% van de EU-vissersvloot uitmaakt) een aanzienlijke sociaaleconomische impact heeft op kustgemeenschappen en dus bijzondere aandacht verdient. De Estse, Griekse, Spaanse, Franse, Italiaanse, Cypriotische, Litouwse, Maltese en Sloveense verslagen bevatten geen betrouwbare evaluatie van de vlootcapaciteit in samenhang met de beschikbare vangstmogelijkheden. De algemene toon van de verslagen van de lidstaten is vrij optimistisch; de verslagen laten uitschijnen dat de communautaire vloot op een paar uitzonderingen na in evenwicht is met de bestanden. Zoals hieronder wordt uitgelegd, is de Commissie het hier niet mee eens.

België: Uit een studie is gebleken dat in 2006 een vermindering van de vlootcapaciteit met 10.000 kW wenselijk was. Aangezien vissersvaartuigen met een motorvermogen van meer dan 221 kW de meeste quota voor hun rekening nemen, zou eerst capaciteit aan dat segment van de vloot moeten worden onttrokken. Uiteindelijk zijn in 2006 zes vaartuigen van het grote vlootsegment en drie vaartuigen van het kleine vlootsegment gesloopt, wat tot een vermindering van de vlootcapaciteit met 9% heeft geleid. Op korte termijn is een verdere vermindering van de vlootcapaciteit met maximaal 10% gepland.

Denemarken: Op basis van een economisch model is het minimumaantal vaartuigen berekend dat nodig is om de toegewezen quota in 14 overeenkomstig de gegevensverzamelingsverordening ingedeelde vlootsegmenten op te vissen. Voor deze vaartuigen is het grootst mogelijke aantal zeedagen per jaar in aanmerking genomen. Uit het model is, gelet op de huidige toestand van de bestanden, voor elk segment overcapaciteit in uiteenlopende mate naar voren gekomen. Een langetermijnscenario duidt voor een aantal segmenten evenwel op ondercapaciteit. Het resultaat hangt grotendeels af van de huidige TAC-/quotasituatie en het aantal per vaartuig toegestane zeedagen.

Duitsland: Op basis van een kwalitatieve biologische aanpak is het evenwicht tussen vangstcapaciteit en vangstmogelijkheden per vlootsegment bestudeerd. Zo kon worden nagegaan of de ontwikkeling van de capaciteit in de verschillende vlootsegmenten overeenkwam met die van de populatie en het vangstniveau van de belangrijkste betrokken bestanden. Net zoals in 2005 is de lichte capaciteitsvermindering van de Duitse vloot in 2006 (5% in GT, 4% in kW) zonder overheidssteun bereikt.

Estland: In 2006 zijn in de Oostzee en het gereglementeerde gebied van de NAFO geen nieuwe meerjarenplannen voor het beheer en het herstel van visbestanden ingevoerd. De Estse vloten moeten zich aanpassen aan de TAC-verminderingen voor kabeljauw in de Oostzee en aan het herstelplan van de NAFO.

Griekenland: De capaciteitsvermindering is ook in 2006 weer uit overheidssteun gefinancierd. De totale capaciteitsvermindering (1.183 GT en 8.926 kW) is vrijwel volledig tot stand gebracht met overheidssteun. Het grootste deel van de Griekse vissersvloot bestaat uit vaartuigen voor de kleinschalige kustvisserij die een variëteit aan vistuig gebruiken.

Spanje: Spanje heeft verder gebruikgemaakt van overheidsmiddelen om de vlootcapaciteit te verminderen; in 2006 is ruim 11.000 GT gesloopt. De vloot wordt per segment beheerd, zoals destijds in het kader van het MOP IV.

Frankrijk: Net zoals in 2005 is de capaciteit van de Franse continentale vloot verder verminderd met ongeveer 2%, zowel in tonnage als in motorvermogen. Het verslag geeft een overzicht van de beheersmaatregelen, zoals TAC's en quota, die in de loop van het jaar op verschillende internationale en nationale niveaus zijn genomen.

Ierland: Het programma voor buitenbedrijfstelling van de morenevloot voor 2005 is in 2006 voortgezet en heeft in dit vlootsegment een vermindering met 10% tot gevolg gehad. Het programma zal worden voortgezet met het oog op een capaciteitsvermindering van 45%. Het verslag maakt ook melding van een gerichte herstructurering van de pelagische vloot.

Italië: De capaciteit van de Italiaanse vloot is verder afgenomen door uit overheidssteun gefinancierde sloopmaatregelen. In 2006 zijn 137 vaartuigen met een gezamenlijke tonnage van 7.267 GT en een totaal motorvermogen van 27.016 kW buiten bedrijf gesteld. Volgens het Italiaanse verslag heeft het gemiddelde aantal visdagen zich gestabiliseerd op 134, net zoals in 2005, na een duidelijke teruggang in de voorgaande jaren.

Cyprus: In het kader van een programma voor buitenbedrijfstelling (2004-2006) zijn in 2006 vijf polyvalente vaartuigen gesloopt met overheidssteun. In 2006 is een aanzienlijke vermindering van de vlootcapaciteit bereikt door de grootste Cypriotische vistrawler uit te voeren naar de VS. Deze trawler was goed voor ongeveer een derde van de Cypriotische vlootcapaciteit en de uitvoer ervan voor 87% van de totale capaciteitsvermindering in 2006 (in GT).

Letland: Wat de zeevisserijvloot betreft, worden de vangstmogelijkheden toereikend geacht om een volledige werkgelegenheid te garanderen. In de vloot op de Oostzee (inclusief de Golf van Riga) komen de grootste kabeljauw-, sprot- en haringvangsten voor rekening van vaartuigen met een lengte van meer dan 24 meter, en meer dan de helft van de kabeljauwvangst van vaartuigen met een lengte van 24 tot 40 meter. Deze vaartuigen hebben dan ook een zware impact op de kabeljauwbestanden in de Oostzee.

Litouwen: In 2006 zijn vijf vissersvaartuigen uit het register geschrapt. In datzelfde jaar heeft de zonder EU-steun onttrokken capaciteit de weg vrijgemaakt voor de toevoeging van zes nieuwe vaartuigen.

Malta: De vloot bestaat uit vaartuigen die zowel fulltime als parttime worden ingezet. De vloot is hoofdzakelijk op kleine schaal actief. De seizoens- en visserijpatronen gaven in 2006 over het geheel genomen hetzelfde beeld te zien als in voorgaande jaren, en er is geen indicatie van enige toename van de visserijinspanning in welke visserijtak dan ook. De vangsten van blauwvintonijn bleven duidelijk onder het door de ICCAT aan Malta toegewezen quotum.

Nederland: De capaciteit van de kottervloot heeft de neergaande tendens van de schol- en tongbestanden niet gevolgd. Voor de rest van de vloot wordt de huidige capaciteit in evenwicht geacht met de toestand van de visbestanden. Voor de Nederlandse vloot was 2006 een vrij rustig jaar.

Polen: Vanuit economisch oogpunt is kabeljauw van cruciaal belang voor de Poolse vissers; toch wordt voor deze soort in de komend vijf jaar geen significante verbetering van de biomassa verwacht. De totale capaciteit van de Poolse vloot is, door blijvende onttrekkingen met overheidssteun, afgenomen met respectievelijk 18 840 GT en 54 500 kW, d.w.z. 39,8% en 36% ten opzichte van de situatie per 1 mei 2004.

Portugal: In 2006 is ten opzichte van 2005 een merkbare vermindering genoteerd, zowel wat betreft het aantal vaartuigen als de vangstcapaciteit. Deze vermindering was significanter wat het aantal vaartuigen betreft (4,4%) dan wat de brutotonnage (0,72%) of het motorvermogen betreft (0,2%).

Slovenië: In 2006 had de vissersvloot te kampen met aanhoudende structurele problemen, met name de verouderde en inadequate vissersvloot, de seizoensgebondenheid van de visserij en de vermoedelijke verdere achteruitgang van de visbestanden. Bovendien worden de visserijactiviteiten belemmerd door de kleine omvang van het vangstgebied (ongeveer 180 km²).

Finland: Het aantal vaartuigen en de capaciteit van de Finse vloot zijn in 2006 in op één na alle segmenten afgenomen. Ten opzichte van de uitgangssituatie in 1 januari 2003 is er een daling geweest met 17% in GT en 11% in kW.

Zweden: In Zweden is ongeveer 40% van de vis aangevoerd aan de oostkust, maar in termen van waarde is 60% aangevoerd aan de westkust, ongeveer 30% aan de zuidkust en slechts 10% aan de oostkust. Grote pelagische trawlers van meer dan 24 meter lang, demersale trawlers van meer dan 12 meter lang en vissersvaartuigen van minder dan 12 meter lang met passief vistuig hebben het grootste aandeel in de waarde van de aanvoer.

2.2. Impact van de regelingen tot vermindering van de visserijinspanning op de capaciteit

De lidstaten hebben diverse in 2006 toegepaste herstelmaatregelen en regelingen tot vermindering van de visserijinspanning gemeld. Deze hadden met name betrekking op de visserij in het Kattegat, de Noordzee en het Skagerrak, de wateren ten westen van Schotland, het oostelijk deel van het Kanaal, de Ierse Zee, de Golf van Biskaje, de Cantabrische Zee, de wateren ten westen van het Iberisch Schiereiland en de Oostzee. Uit de verslagen van de lidstaten kan meestal niet duidelijk worden opgemaakt of de visserijinspanningsregelingen al dan niet een doeltreffend instrument zijn geweest voor het bereiken van een duurzaam evenwicht tussen capaciteit en bestanden. De Commissie vindt dat de algemene resultaten op het vlak van de omvang van de vloot mager uitvallen en dat de inspanningen moeten worden opgedreven.

België: De vissersvloot viel onder de regeling in bijlage II en die voor de westelijke wateren. Het totale aantal zeedagen voor de gehele vloot is niet overschreden omdat sommige vaartuigen de hun toegewezen dagen niet hebben opgebruikt. De beperking van het aantal zeedagen heeft niet tot een onderbenutting van de beschikbare quota geleid. De beschikbare vangstmogelijkheden voor sint-jakobsschelpen zijn bijna volledig opgebruikt. In ICES-gebied VIII was de toegewezen visserijinspanning ontoereikend en was een aanzienlijke uitwisseling van quota met Nederland nodig.

Denemarken: Overeenkomstig bijlage II is het aantal vaartuigen in het kader van het herstelplan voor kabeljauw verminderd met 149. Dit komt overeen met 3.676 GT of 4% van de totale capaciteit. In 2006 maakten 652 vaartuigen gebruik van vistuig dat onder de zeedagenregeling valt, tegenover 697 in 2005, d.w.z. een vermindering met 6%. In 2006 zijn 61.062 zeedagen genoteerd, tegenover 71.701 in 2005, d.w.z. een daling met 15%. Uitgedrukt in totaal aantal kW-dagen bedroeg de vermindering 15%.

Duitsland: Net zoals in 2005 hadden regelingen tot vermindering van de visserijinspanning met name in de Oostzee weinig effect op de vloot. Er is geen cijfermateriaal voorhanden.

Estland: In 2005 en 2006 is de vlootcapaciteit verminderd met 17%. In 2006 zijn de activiteiten voor de modernisering van vaartuigen toegenomen, hoewel de druk op de visbestanden niet lijkt te zijn verhoogd.

Griekenland: De vangstcapaciteit is gestabiliseerd doordat alleen professionele visvergunningen zijn verleend in gevallen van vlootvernieuwing. Er zijn diverse nationale maatregelen ingevoerd voor het beheer van de visserijinspanning, zoals beperkingen inzake types en specificaties van vaartuigen en vistuig, een visverbod in bepaalde periodes, een verbod op vistuig en het opleggen van minimumafstanden en -diepten die bij het vissen in acht moeten worden genomen.

Spanje: De vloot is getroffen door maatregelen tot vermindering van de visserijinspanning voor diepzeesoorten en voor zuidelijke heek en langoestine (bijlage IIB). Op nationaal vlak zijn ook beheersplannen voor de Middellandse Zee, de Golf van Cadiz en de Canarische wateren vastgesteld. In het verslag wordt echter niet toegelicht in hoeverre de permanente capaciteitsvermindering met overheidssteun (ongeveer 100 vaartuigen en 12.000 GT) verband houdt met de maatregelen tot vermindering van de visserijinspanning.

Frankrijk: De vermindering van de vlootcapaciteit met overheidssteun in 2006 betrof in totaal 85 vaartuigen en 6.162 GT, en hield hoofdzakelijk verband met maatregelen tot vermindering van de visserijinspanning voor kabeljauw, heek en tong. De in de Middellandse Zee actieve trawlervloot is gereduceerd met 21 vaartuigen of 1800 GT; het is echter niet duidelijk of dit het resultaat was van maatregelen tot vermindering van de visserijinspanning.

Ierland: Visserijen die onder herstelplannen vallen (ICES-gebieden VIa en VIIa) zijn van uiteenlopende aard. Het is dan ook moeilijk om de impact van de vermindering van de visserijinspanning in te schatten. De buitenbedrijfstelling van vaartuigen voor de visserij op sint-jakobsschelpen in het kader van de regeling voor de westelijke wateren heeft in 2005 geleid tot een beter evenwicht tussen capaciteit en de toegewezen visserijinspanning.

Italië: Hoewel voor de Italiaanse vloot geen verplichte regelingen tot vermindering van de vissersvloot gelden, maakt Italië melding van een geleidelijke vermindering van de visserijinspanning, zowel op het vlak van capaciteit als van activiteit, die heeft geleid tot een toename van de vangst per inspanningseenheid. De bijzonder positieve tendens in de aanvoer per vaartuig gaat samen met een groei die meer dan proportioneel is toegenomen ten opzichte van de omzet per vaartuig, dankzij de stijging van de productieprijzen.

Cyprus: Voor de Cypriotische visserijen gelden geen verplichte regelingen tot vermindering van de visserijinspanning. De eerder vermelde sloopregeling is dan ook niet het resultaat van door visserijbeheerders ingevoerde beperkingen van de visserijinspanning.

Letland: De enige in 2006 geldende regeling tot vermindering van de visserijinspanning was een programma voor buitenbedrijfstelling dat werd gefinancierd met overheidssteun uit het FIOV. Sinds 1 mei 2004, de datum van inwerkingtreding van de sloopregeling, zijn 59 vaartuigen die hoofdzakelijk op kabeljauw in de Oostzee visten, aan de vloot onttrokken. Letland is voornemens de capaciteit van zijn vissersvloot te verminderen door in de loop van de komende jaren ongeveer 133 vaartuigen te slopen.

Litouwen: Met het oog op een evenwichtige visserijinspanning en de aanpassing van de vangstcapaciteit aan de beschikbare visbestanden hebben de autoriteiten de permanente onttrekking van een aantal vissersvaartuigen voortgezet.

Malta: In de loop van 2006 hebben drie vaartuigen de visserijactiviteiten beëindigd, en hun visserijinspanning is niet vervangen. Het effect op de totale vangstcapaciteit is echter minimaal gebleven.

Nederland: Voor de Nederlandse vloot geldt de 'zeedagenbeperking' op de Noordzee (regeling van bijlage II). Het aantal visdagen is met 8% verminderd ten opzichte van 2005. Bij de tenuitvoerlegging van bijlage IIA heeft Nederland ervoor gekozen om binnen de grenzen van de regelgeving zoveel mogelijk flexibiliteit toe te passen: zo werden bijvoorbeeld overdrachten van dagen tussen vaartuigen en overdrachten tussen beheersperiodes toegestaan.

Polen: Als gevolg van het programma tot vermindering van de visserijinspanning lag het aantal visdagen van de Oostzeevloot in 2006 36% lager dan in 2004, voor kotters met een lengte van 24-25 meter was dit bijna 70%. In de periode 2004-2006 is het aantal zeedagen van vaartuigen die op kabeljauw vissen, met ongeveer 30% afgenomen.

Portugal: Het herstelplan voor heek en langoestine (bijlage IIB bij de TAC-verordening) heeft niet geleid tot een verdere vermindering van de capaciteit van de vloot die op deze soorten vist. Als gevolg van het herstelplan voor zwarte heilbot (NAFO) is het aantal vergunningen teruggelopen; doordat de vaartuigen naar andere visserijen zijn overgedragen, was vermindering van de capaciteit echter niet nodig. Beperkingen op de sardinenvangst bleven gelden op grond van het nationale herstelplan voor deze bestanden.

Slovenië: De vissersvloot is niet volledig in evenwicht met de visbestanden in de territoriale wateren, waar het grootste deel van de vloot vist.

Finland: De omvang van de vissersvloot is de afgelopen jaren gradueel verminderd. Naar aanleiding van de overcapaciteit voor de haring- en sprotbestanden, het verbod op de drijfnetvisserij in de Oostzee en het besluit tot regeling van de zalmvisserij ( Salmon Decree) is in de periode 2004-2006 een speciaal programma voor buitenbedrijfstelling ten uitvoer gelegd. Met overheidssteun is in totaal 1.378 GT en 6.025 kW aan capaciteit onttrokken. Over het geheel genomen vertoont de totale inspanning van de vloot een stijgende tendens, ook al is de vlootcapaciteit de afgelopen jaren teruggelopen.

Zweden: De vloot valt onder bijlage IIA en de visserijinspanning is gradueel gereduceerd door de vermindering van de TAC's en het aantal zeedagen. Nationale voorschriften ter beperking van de kustvisserij en het verplicht stellen van netten met een bepaalde maaswijdte hebben tot een verdere daling van de visserijinspanning geleid. Het aantal toegestane zeedagen voor de kabeljauwvisserij in de Oostzee is teruggelopen, wat heeft geleid tot een vermindering van de visserijinspanning. Het aantal vissers dat met drijfnetten vist, is in 2006 teruggelopen van 53 tot 35; zij zijn tijdelijk in aanmerking gekomen voor verhoogde steun voor de sloop van vissersvaartuigen. In 2006 zijn evenwel slechts twee vaartuigen gesloopt.

2.3. Naleving van de regeling inzake toevoegingen/onttrekkingen en naleving van de referentieniveaus

Volgens de op 23 oktober 2006 bekendgemaakte CFR-gegevens bleven vrijwel alle lidstaten eind 2006 onder hun voor de vlootcapaciteit vastgestelde bovengrens. Hoewel sommige lidstaten hun maxima voor toevoegingen/onttrekkingen in 2006 hebben overschreden, net zoals in de voorgaande jaren (zie punt 3.1), duidt de algemene tendens in de EU-vlootcapaciteit op een gestage vermindering. Alle betrokken lidstaten hebben de referentieniveaus voor de continentale vloot nageleefd.

2.4. Sterke en zwakke punten van vlootbeheerssystemen

Als sterk punt werd door talrijke lidstaten in de eerste plaats gewezen op het feit dat de regeling inzake toevoegingen/onttrekkingen en de voor de vlootcapaciteit vastgestelde maxima dankzij de nationale visserijbeheerssystemen nauwlettend zijn nageleefd. Voorts stelde een aantal lidstaten dat de huidige regeling tot vermindering van de visserijinspanning heeft bijgedragen tot een beter evenwicht tussen de visserijinspanning en de beschikbare bestanden. De vermindering van de vangstcapaciteit heeft ertoe geleid dat de visserijdruk is afgenomen. De meeste lidstaten hebben ook gewezen op het belang van de diverse uitgevoerde beheers- en herstelplannen, inclusief het betere beheer van visvergunningen en de nauwgezette follow-up van de toegewezen quota.

Eind 2006 beschikten de meeste lidstaten over geïntegreerde IT-systemen voor visserijbeheer, inclusief diverse software-subapplicaties zoals een vlootregister, capaciteitsbeheer, vergunningen, logboeken, aanvoer, verkoopdocumenten, VMS, quota, vangstmelding, enz. In de meeste gevallen worden via deze IT-systemen diverse administratieve instanties met elkaar verbonden, alsook centrale administratieve instanties met plaatselijke instanties, wat geleid heeft tot een veel efficiënter beheer van de nationale vissersvloten.

Een aantal lidstaten benadrukte evenwel dat er nog steeds een tekort is aan menselijke en financiële middelen voor het beheer van de vissersvloot. Voorts heeft een aantal lidstaten erkend dat het beheer en de ondersteuning van de kleinschalige visserijen moeten worden verbeterd.

3. NALEVING VAN BEHEERSVOORSCHRIFTEN INZAKE VANGSTCAPACITEIT. ALGEMENE RESULTATEN

3.1. Resultaten voor de continentale vloot (met uitzondering van de in de ultraperifere gebieden geregistreerde vaartuigen)

Volgens het CFR is de totale capaciteit van de communautaire vloot in de vierjarige periode 2003-2006 gereduceerd met 217.000 GT en 773.000 kW, wat een nettovermindering van ongeveer 10% geeft. Het aandeel van de 'EU-15-vloot' in deze teruggang bedroeg 167.000 GT en 645.000 kW, tegenover 51.000 GT en 128.000 kW voor de 'EU-10-vloot'. Relatief gesproken was de inkrimping van de 'EU-10-vloot' sinds de datum van toetreding significanter dan die van de 'EU-15-vloot' in de periode 2003-2006 (23% tegenover 9%, zowel in tonnage als in motorvermogen).

In de vierjarige periode 2003-2006 zijn ongeveer 173.000 GT en 560.000 kW aan de EU-vloot onttrokken met overheidssteun (behalve in de ultraperifere gebieden), waarvan 40.000 GT en 127.000 kW in 2006.

Over het geheel genomen blijken de nettoverminderingen in de EG-vloot nog steeds ontoereikend, gelet op de constante technologische verbeteringen die de gevolgen van capaciteitsvermindering neutraliseren, en op de deplorabele toestand van de meeste visserijen in de Gemeenschap (met name wat de demersale soorten betreft), waardoor een drastische vermindering van de visserijinspanning absoluut vereist is.

De tabellen 1 en 2 in de bijlage bij dit verslag geven een overzicht van de naleving van de regeling inzake toevoegingen/onttrekkingen door de lidstaten en van de referentieniveaus per 31 december 2006. De meeste lidstaten hebben zich aan die voorschriften gehouden. Volgens de CFR-gegevens heeft Spanje zijn bovengrens voor toevoegingen/onttrekkingen echter met 1,66% overschreden, hoewel de cijfers in het Spaanse verslag laten uitschijnen dat de Spaanse vloot de tonnagegrens wel in acht heeft genomen. De Franse vloot heeft haar tonnagegrens met 0,21% overschreden.

Gedetailleerdere gegevens (tabellen en grafieken) inzake tendensen in de capaciteit van de vloten van de lidstaten zijn te vinden op de Europa-website. Aan de hand van die gegevens kan voor de hele periode van 1 januari 2003 tot en met 31 december 2006 worden nagegaan in hoeverre de lidstaten de capaciteitsgrenzen in acht hebben genomen. Uit deze gegevens blijkt bijvoorbeeld dat Frankrijk en Italië de tonnagegrens in de bovengenoemde referentieperiode hebben overschreden. Uit de cijfers voor Denemarken en Griekenland blijkt dan weer een lichte overschrijding van het motorvermogen.

In juli 2007 heeft de Raad een wijziging van de bepalingen inzake vlootbeheer goedgekeurd op grond waarvan de lidstaten met ingang van 1 januari 2007 4% van de met overheidssteun gesloopte capaciteit opnieuw mogen toewijzen om de veiligheid aan boord, de arbeidsomstandigheden, de hygiëne en de productkwaliteit te verbeteren. De wijziging voorziet ook in de mogelijkheid om 4% van de gemiddelde jaarlijkse tonnage die met overheidssteun is onttrokken tussen 1 januari 2003 en 31 december 2006 voor de lidstaten die op 1 januari 2003 deel uitmaakten van de Gemeenschap, en tussen 1 mei 2004 en 31 december 2006 voor de lidstaten die op 1 mei 2004 tot de Gemeenschap zijn toegetreden, opnieuw toe te wijzen voor de vorengenoemde veiligheidsverbeteringen. Op het moment waarop dit verslag werd opgesteld, werkte de Commissie aan een voorstel voor uitvoeringsbepalingen voor deze voorschriften, in de vorm van een wijziging van Verordening (EG) nr. 1438/2003 van de Commissie.

3.2. Resultaten voor de in de ultraperifere gebieden geregistreerde vloten

De capaciteit van de in de ultraperifere gebieden geregistreerde vloten en de veranderingen daarin tussen 1 januari 2003 en 31 december 2006 zijn aangegeven in tabel 4 van de bijlage bij dit verslag. Uit de resultaten blijkt dat de in de ultraperifere gebieden van Spanje en Portugal geregistreerde vloot zowel qua tonnage als motorvermogen aanzienlijk is verkleind. In de Franse overzeese departementen vielen een lichte vermindering van het totale aantal vaartuigen, een vermindering in tonnage en een toename van het motorvermogen te noteren.

Eind 2006 werd net zoals in voorgaande jaren voor drie van de 17 segmenten in de ultraperifere gebieden een overschrijding van het referentieniveau genoteerd. Segment 4FJ (vaartuigen met een lengte van minder dan 12 meter) voor het Franse departement Martinique heeft het referentieniveau met 5.622 kW overschreden. Ook in segment 4K9 in de Azoren is het referentieniveau met 138 kW overschreden. In segment CA3 (vaartuigen met een lengte van meer dan 12 meter, die geregistreerd zijn op de Canarische Eilanden en in internationale wateren en wateren van derde landen vissen) is het referentieniveau met 795 GT overschreden.

4. CONCLUSIES VAN DE COMMISSIE

De kwaliteit van de verslagen van de lidstaten is sinds het eerste verslag (2003) gestaag verbeterd. Net zoals in voorgaande jaren ontbrak in het merendeel van de verslagen van de lidstaten een beschrijving van de vissersvloten in samenhang met de visserijen zoals vereist op grond van artikel 13, lid 1, onder a), van Verordening (EG) nr. 1438/2003 om de Commissie in staat te stellen het streven naar een evenwicht tussen visserijcapaciteit en vangstmogelijkheden, zoals bepaald in artikel 14 van Verordening (EG) nr. 2371/2002, te evalueren. In plaats daarvan legden de lidstaten de nadruk op de ten uitvoer gelegde nationale vlootbeheerssystemen en de tendensen in de vlootcapaciteit in samenhang met de regeling inzake toevoegingen/onttrekkingen

Alle betrokken partijen (de Commissie, de lidstaten, het WTECV en de Visserijcommissie van het Europees Parlement) zijn het erover eens dat de kwaliteit van de jaarverslagen van de lidstaten voor verbetering vatbaar is, wat betekent dat gedetailleerdere richtsnoeren moeten worden vastgesteld. Hiertoe heeft de Commissie een adhocwerkgroep in het WTECV bijeengeroepen om een geharmoniseerde methode vast te stellen voor de evaluatie van het evenwicht tussen vangstcapaciteit en beschikbare vangstmogelijkheden. Deze groep is eind oktober 2007 bijeengekomen en voor begin 2008 is een follow-upvergadering gepland. Deze aangelegenheid blijft ook een agendapunt bij het Comité voor de visserij en de aquacultuur.

In de loop van 2006 heeft de langzame, maar gestage daling van de vangstcapaciteit van de EU-vloot met 2 à 3% per jaar zich voortgezet. Uit de grafieken 3 tot en met 5 in de bijlage blijkt dat dit de trend was in de afgelopen 15 jaar. Deze daling blijkt te gering te zijn in verhouding tot de voor een aantal belangrijke visbestanden noodzakelijke aanzienlijke inspanningsverminderingen, de constante technologische vooruitgang en de zwakke economische prestaties van grote delen van de vloot.

De maatregelen tot vermindering van de visserijinspanning hebben over het geheel genomen weinig effect gehad op de vermindering van de capaciteit. Dit betekent dat de bij de hervorming van het GLB vastgestelde aanpak, nl. de regeling voor inspanningsbeperking als drijfkracht voor de aanpassing van de vloot, nog niet de verhoopte resultaten heeft opgeleverd. Dit is deels te wijten aan het ontbreken van regelingen voor inspanningsbeperking voor een aantal visserijen, en ook aan de ondoeltreffendheid van de bestaande regelingen (bijlage II, westelijke wateren, diepzeevisserij, sommige nationale regelingen, enz.). Op dit vlak is in het kader van het GLB nog veel ruimte voor verbetering en er wordt reeds gedacht aan toekomstige voorstellen in die richting. Een ander belangrijk punt is evenwel dat de lidstaten zouden moeten voorzien in betere stimuleringsmaatregelen voor de aanpassing van de capaciteit. De operationele programma's voor de periode 2007-2013 in het kader van het Europees Visserijfonds bieden een unieke kans om de overgang naar een uit economisch, ecologisch en sociaal oogpunt efficiëntere communautaire vloot te vergemakkelijken.

Verordening (EG) nr. 2371/2002 van de Raad (PB L 358 van 31 december 2002, blz. 59-80).

Verordening (EG) nr. 1438/2003 van de Commissie (PB L 204 van 12 augustus 2003, blz. 21-28).

http://ec.europa.eu/fisheries/fleet/index.cfm?method=FM_Reporting.AnnualReport.

Verordening (EG) nr. 26/2004 van de Commissie (PB L 5 van 9 januari 2004, blz. 25-35).

Overeenkomstig het in december 2002 vastgestelde gemeenschappelijke visserijbeleid (GVB) worden de vissersvloten beheerd volgens de algemene regel dat de aan de vloot toegevoegde nieuwe capaciteit, uitgedrukt in tonnage en motorvermogen, niet groter mag zijn dan de aan de vloot onttrokken capaciteit.

Verordening (EG) nr. 1639/2001 van de Commissie (PB L 222 van 17 augustus 2001, blz. 53-115).

Verordening (EG) nr. 51/2006 van de Raad (PB L 1 van 20 januari 2006, blz. 1-183).

http://ec.europa.eu/fisheries/fleet/index.cfm?method=FM_Reporting.AnnualReport.