Artikelen bij COM(2011)52 - Antwoord op de tussentijdse evaluaties van het zevende kaderprogramma voor onderzoek, technologische ontwikkeling en demonstratie en van de financieringsfaciliteit met risicodeling

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.

 

|
52011DC0052

/* COM/2011/0052 def. */ MEDEDELING VAN DE COMMISSIE AAN HET EUROPEES PARLEMENT, DE RAAD, HET EUROPEES ECONOMISCH EN SOCIAAL COMITÉ EN HET COMITÉ VAN DE REGIO’S betreffende het antwoord op het verslag van de groep deskundigen inzake de tussentijdse evaluatie van het zevende kaderprogramma voor onderzoek, technologische ontwikkeling en demonstratie en op het verslag van de groep deskundigen inzake de tussentijdse evaluatie van de financieringsfaciliteit met risicodeling


[pic] | EUROPESE COMMISSIE |

Brussel, 9.2.2011

COM(2011) 52 definitief

MEDEDELING VAN DE COMMISSIE AAN HET EUROPEES PARLEMENT, DE RAAD, HET EUROPEES ECONOMISCH EN SOCIAAL COMITÉ EN HET COMITÉ VAN DE REGIO’S

betreffende het antwoord op het verslag van de groep deskundigen inzake de tussentijdse evaluatie van het zevende kaderprogramma voor onderzoek, technologische ontwikkeling en demonstratie en op het verslag van de groep deskundigen inzake de tussentijdse evaluatie van de financieringsfaciliteit met risicodeling

MEDEDELING VAN DE COMMISSIE AAN HET EUROPEES PARLEMENT, DE RAAD, HET EUROPEES ECONOMISCH EN SOCIAAL COMITÉ EN HET COMITÉ VAN DE REGIO’S

betreffende het antwoord op het verslag van de groep deskundigen inzake de tussentijdse evaluatie van het zevende kaderprogramma voor onderzoek, technologische ontwikkeling en demonstratie en op het verslag van de groep deskundigen inzake de tussentijdse evaluatie van de financieringsfaciliteit met risicodeling

1. CONTEXT

In artikel 7, lid 2, van Besluit nr. 1982/2006/EG van het Europees Parlement en de Raad van 18 december 2006 betreffende het zevende kaderprogramma van de Europese Gemeenschap voor activiteiten op het gebied van onderzoek, technologische ontwikkeling en demonstratie (2007-2013) (hierna KP7 genoemd) is de wettelijke basis vastgesteld voor een op feitenmateriaal gebaseerde tussentijdse evaluatie van KP7 die uiterlijk in 2010 door de Commissie, bijgestaan door onafhankelijke deskundigen, moet worden uitgevoerd. Daarin is verder bepaald dat zij bij deze evaluatie met name ingaat op de kwaliteit van de lopende onderzoeksactiviteiten, de kwaliteit van uitvoering en beheer en de vorderingen bij de verwezenlijking van de doelstellingen. Bij de evaluatie kon gebruik worden gemaakt van een aantal elkaar aanvullende beoordelingen, waaronder de tussentijdse evaluatie van het thema informatie- en communicatietechnologie (ICT).

Op grond van een besluit van de Commissie waarin het mandaat is omschreven, is een groep van 10 deskundigen benoemd om deze tussentijdse evaluatie uit te voeren. De groep werd voorgezeten door Rolf Annerberg, directeur-generaal van de Zweedse onderzoeksraad voor milieu, landbouwonderzoek en ruimtelijke ordening. Het verslag is op 12 november 2010 ingediend en is online beschikbaar.

Overeenkomstig Besluit nr. 1982/2006/EG, en overeenkomstig de beschikkingen betreffende de specifieke programma’s in het kader van dat besluit, “Samenwerking” en “Capaciteiten”, moest in 2010 ook de uitvoering van de “financieringsfaciliteit met risicodeling” (hierna RSFF genoemd) door een groep onafhankelijke deskundigen worden geëvalueerd. De resultaten van de tussentijdse evaluatie van de RSFF moeten in de vorm van een verslag door de Commissie aan de Raad en het Europees Parlement worden gepresenteerd. Op basis van dat verslag kunnen die instellingen vervolgens besluiten de ter beschikking gestelde tweede tranche van de financiële bijdrage van de EU aan de RSFF (tot 500 miljoen euro) voor de periode 2011-2013 vrij te geven. Het verslag van de groep onafhankelijke deskundigen, die uit 6 leden bestaat en wordt voorgezeten door mevrouw Erika Mann, voormalig lid van het Europees Parlement, is op 1 augustus 2010 ingediend en is online beschikbaar.

Deze mededeling is een antwoord op de aanbevelingen van deze evaluaties, door uiteen te zetten welke maatregelen de Commissie van plan is te uit te voeren of reeds uitgevoerd heeft, maar ook door aan te geven voor welke problemen geen onmiddellijke oplossingen bestaan.

Het is duidelijk dat een aantal kwesties, met name die betreffende de opstelling en inhoud van de kaderprogramma’s (KP’s) en de financiële regels voor de uitvoering daarvan, gezien de besluitvormingsprocedure niet door de Commissie alleen kunnen worden aangepakt, en de deelname en samenwerking van een bredere groep actoren, waaronder de lidstaten, de Raad en het Europees Parlement, vereisen.

2. ANTWOORD OP DE SPECIFIEKE AANBEVELINGEN IN DE TUSSENTIJDSE EVALUATIE VAN KP7

2.1. Bevordering van de doelstellingen van de Europese Onderzoeksruimte (ERA) en de Innovatie-Unie door integratie van de onderzoeksbasis

De noodzaak om de versnippering van het onderzoek te bestrijden en om een kritische massa op het gebied van zowel particulier als overheidsonderzoek op te bouwen, vormt nog steeds een groot probleem, ondanks de vele successen, zoals de gezamenlijke technologie-initiatieven, ERA-NETS, de activiteiten in het kader van artikel 185, de medefinancieringsmechanismen in het kader van de Marie Curie-trainingactiviteiten, en recentelijk de eerste stappen op weg naar gezamenlijke programmering.

Toekomstige onderzoeksprogramma’s van de EU moeten zich duidelijker richten op de belangrijkste onderzoekstaken voor wetenschap, technologisch leiderschap en concurrentievermogen van het bedrijfsleven, alsmede op grote maatschappelijke uitdagingen. Dat levert veel voordelen op, onder meer een beter samenhangende prioritering, betere mogelijkheden om investeringen uit de particuliere sector aan te trekken, een grotere Europese meerwaarde en een sterkere basis voor het meten van de effecten.

Een dergelijke aanpak moet tot stand worden gebracht in het kader van de Europese Onderzoeksruimte, waarbij de gemeenschappelijke of juist uiteenlopende belangen duidelijk worden afgebakend, terwijl de onderzoekscapaciteiten beter op elkaar worden afgestemd.

De Innovatie-Unie bepaalt hoe de doelstellingen van Europa voor 2020, te weten slimme, duurzame en inclusieve groei, kunnen worden bereikt via een strategische en geïntegreerde onderzoeks- en innovatieaanpak. In het binnenkort uit te brengen Groenboek inzake een gemeenschappelijk strategisch kader voor financiering door de EU van onderzoek en innovatie wordt een brede maatschappelijke discussie opgestart over de belangrijkste problemen waarmee bij toekomstige programma’s rekening moet worden gehouden.

2.2. Onderzoeksinfrastructuur van hoge kwaliteit ontwikkelen en invoeren

De Commissie erkent dat de financiering van infrastructuur wordt verbeterd wanneer het kaderprogramma beter wordt afgestemd op de financiering vanuit de Europese Investeringsbank en de Structuurfondsen.

Ondersteuning in het kader van KP7 voor nieuwe onderzoeksinstellingen is gericht op de voorbereidende fase voor projecten van de routekaart van het ESFRI en voor sommige van deze projecten zijn mogelijke synergieën met het Cohesiebeleid uitgewerkt en is informatie verspreid onder projectconsortia. De Commissie rekent erop dat die synergieën vóór het einde van KP7 tot resultaten zullen leiden.

De ondersteuning voor geïntegreerde activiteiten (I3) wordt ook in de laatste jaren van KP7 verstrekt. De versterking van de training in verband met de onderzoeksinfrastructuren in het programma Mensen is een interessante, te overwegen mogelijkheid.

Naar aanleiding van de Strategie Europa 2020 is een werkpakket inzake innovatie opgenomen in alle onderzoeksinfrastructuurprojecten, waarbij een sterkere betrokkenheid van het bedrijfsleven wordt gestimuleerd. In het werkprogramma voor 2012 zal het feit dat onderzoekers uit derde landen toegang tot de Europese onderzoeksinfrastructuur kunnen krijgen, beter onder de aandacht worden gebracht.

De ontwikkeling van e-infrastructuur zal onderzoekers, instrumenten, gegevens en rekenhulpmiddelen in heel Europa onderling verbinden, zodat een naadloze “online-EOR” ontstaat. Als onderdeel van het vlaggenschipinitiatief Digitale Agenda zal deze ontwikkeling tijdens de tweede helft van KP7 worden voortgezet, onder meer door onlinediensten voor berekening en gegevensintensief onderzoek tot stand te brengen, het GÉANT-netwerk te verbeteren en de PRACE- supercomputerinfrastructuur verder te ontwikkelen.

2.3. De financiering moet in ieder geval op peil blijven

In de Strategie Europa 2020 wordt zeer duidelijk erkend dat onderzoek en innovatie de belangrijkste motoren van maatschappelijke vooruitgang en economische voorspoed zijn. Om de doelstellingen van deze strategie te bereiken, om de belangrijkste uitdagingen op EU-niveau en de uitdaging door onze concurrenten aan te gaan, die immers van plan zijn gigantische en ambitieuze investeringen in onderzoek, ontwikkeling en innovatie te doen, moet de financiering voor het onderzoeks- en innovatiekader geloofwaardig zijn.

Zoals voorgesteld in de herzieningsbegroting, zal een gemeenschappelijk strategisch kader zorgen voor een efficiënter gebruik van de onderzoeks- en innovatiemiddelen van de EU door de EU-meerwaarde daarvan te vergroten, ze resultaatgerichter te maken en door andere publieke en private financieringsbronnen aan te boren.

2.4. Er is een goed geformuleerde innovatiestrategie nodig

De Commissie is het eens met de aanbeveling die samenvalt met de richtsnoeren die in de mededeling over de Innovatie-Unie in het kader van de Strategie Europa 2020 zijn gegeven.

De aanpak waarbij de financieringsprioriteiten in het kader van het KP worden afgestemd op de technologiebehoeften van het bedrijfsleven, namelijk door het stimuleren van Europese technologieplatforms en publiek-private partnerschappen, heeft er niet alleen toe geleid dat het belang van KP-onderzoek voor het bedrijfsleven is toegenomen, maar heeft ook – en dat is nog fundamenteler – ertoe bijgedragen dat volledige bedrijfstakken zich achter dezelfde onderzoeksstrategieën hebben geschaard. In de Innovatie-Unie is bepaald dat toekomstige EU-programma’s deze aanpak moeten versterken, evenals mechanismen voor kennisoverdracht en de opstart van Europese innovatiepartnerschappen, om daarmee een brug te slaan naar maatregelen aan de vraagzijde (zoals normerings-, aanbestedings- en regelgevingskaders).

Terwijl de verbintenissen in het kader van de Innovatie-Unie pas in de uitgavenprogramma’s van de volgende generatie volledig worden uitgevoerd, levert de Commissie nu reeds aanzienlijke inspanningen om het effect op de innovatie van het huidige Kaderprogramma te versterken. Dit zal in de resterende KP7-werkprogramma's tot stand worden gebracht, onder meer door financiering voor projecten die onderzoeksresultaten dichterbij de markt brengen (bv. demonstratieprojecten) en door bij het beoordelen van voorstellen nog meer nadruk te leggen op de innovatieve effecten ervan. Bovendien wordt meer financiering verstrekt voor zowel specifieke MKB-projecten als onderwerpen die aantrekkelijk zijn voor het MKB of voor organisaties die nieuwkomers zijn in KP7.

2.5. Vereenvoudiging moet een sprong vooruit maken

De Commissie heeft de noodzaak van verdere vereenvoudiging erkend. De mededeling van de Commissie over vereenvoudigen van de tenuitvoerlegging van de kaderprogramma's voor onderzoek, waarin een aantal korte- en langetermijnopties zijn uiteengezet, heeft een intensief interinstitutioneel debat uitgelokt. Terwijl er een sterk pleidooi in wordt gehouden voor stabiliteit en continuïteit ten aanzien van de toepasselijke regels voor KP7, tekent zich ook een brede consensus af dat snel vooruitgang moet worden geboekt bij drie potentiële successen die reeds onderdeel zijn van KP7:

- een herdefiniëring van de criteria voor de aanvaarding van methoden voor de berekening van de gemiddelde personeelskosten, door de criteria voor aanvaarbare afwijkingen tussen de gemiddelde kosten van een categorie personeel en de werkelijke kosten in verband met de individuele personen die aan de projecten werken, te schrappen. Hierdoor worden de meeste methoden voor de berekening van de gemiddelde personeelskosten die normaal gesproken met name in het bedrijfsleven door begunstigden als gewone boekhoudpraktijk worden toegepast, met inbegrip van de op “kostenplaats” gebaseerde methoden, aanvaardbaar;

- het geven van een mogelijkheid aan eigenaars van MKB-bedrijven en natuurlijke personen die geen in de rekeningen opgenomen salaris ontvangen, om de waarde van het werk dat zij in KP7-programma’s hebben ingebracht, te vergoeden tegen een forfaitair bedrag op basis van de Marie Curiebeurzen in het kader van het specifieke programma Mensen;

- de oprichting van een comité 'goedkeuring' van alle voor de uitvoering van kaderprogramma’s voor onderzoek bevoegde directoraten-generaal van de Commissie tezamen om tot een uniforme interpretatie en toepassing van de regels en procedures voor de uitvoering van onderzoekssubsidies te komen;

De Commissie heeft op 24 januari 2011 de vereiste uitvoeringsbesluiten goedgekeurd om bovengenoemde vereenvoudigingsmaatregelen onverwijld en met terugwerkende kracht in werking te doen treden voor lopende KP7-subsidies. De kwestie van de renteopbrengst van voorfinancieringen komt aan bod in het voorstel van de Commissie COM(2010) 815 inzake de herziening van het Financieel Reglement. De herziening van het Financieel Reglement die door de Commissie wordt voorgesteld, is ook van essentieel belang om bij de volgende programma’s voor de financiering van onderzoek en innovatie tot een radicale vereenvoudiging (“sprong vooruit”) te komen.

2.6. De mix van financieringsmaatregelen in KP7 en volgende programma’s moet de balans tussen bottom-up- en top-down-benaderingen van onderzoek veranderen

Belangrijke delen van KP7 bieden al een bottom-up benadering van onderzoek. Voorbeelden daarvan zijn onder meer de Marie Curieacties voor onderzoekersopleiding en –mobiliteit en de Europese Onderzoeksraad voor nieuwsgierigheidsgedreven onderzoek. Ook het vermelden waard is de regeling “toekomstige en opkomende technologie” die door top-down thematische oproepen in combinatie met bottom-up open oproepen multidisciplinair verkennend onderzoek op het gebied van ICT ondersteunt.

Met het voorstel van de Commissie om in de laatste jaren van KP7 meer open, op uitdagingen gerichte oproepen tot het indienen van voorstellen te doen, is de weg naar meer bottom-upfinanciering ingeslagen, en voorlopig zal op de ingeslagen weg worden doorgegaan. Daarbuiten heeft de Innovatie-Unie zich ertoe verbonden de rol van de Europese Onderzoeksraad te versterken en het onderwerp bottom-up- versus top-downbenaderingen zal hoog op de agenda van het oriëntatiedebat voor het volgende KP staan.

Wat het belangrijkste is voor het KP als geheel, is echter ervoor te zorgen dat er een juiste balans is tussen bottom-up- en top-downbenaderingen. In aansluiting op bovenstaand commentaar (punten 2.1 en 2.4) betreffende de toekomstige activiteit die sterk gericht zal zijn op de grote uitdagingen, is het belangrijk te onthouden dat dit alleen zal slagen als creativiteit en vindingrijkheid een kans krijgen om tot bloei te komen op het niveau van de projecten en de onderzoekers.

De Commissie bevestigt nogmaals haar steun voor het concept “kennisdriehoek” en wijst op de lopende werkzaamheden in het kader van het Europese Instituut voor innovatie en technologie waarmee ook een krachtige impuls wordt gegeven aan de onderwijscomponent. Belangrijk worden ook het forum “universiteit-bedrijfsleven” en de “kennisallianties” die in de mededeling van de Innovatie-Unie zijn aangekondigd, alsmede de ontwikkeling van de juiste vaardigheden voor onderzoekers om te innoveren, waarin de Marie Curieacties voorzien.

2.7. Een moratorium op nieuwe instrumenten moet worden overwogen

Zolang KP7 nog duurt, moet met de huidige wettelijke basis en de bestaande reeks instrumenten worden gewerkt.

De Commissie zal niettemin de bestaande portefeuille aan instrumenten onderzoeken om te bezien of er ruimte is voor vereenvoudiging en of er sprake is van redundantie en potentiële leemtes. Nieuwe benaderingen zoals prijzen of innovatieve aanbestedingsregelingen moeten ook worden overwogen.

Dit werk zal op een aantal manieren worden ondersteund, onder meer door gesprekken binnen het Comité Europese Onderzoeksruimte en in het kader van de komende mededeling over partnerschappen. De daaruit voortvloeiende ideeën zullen in de voorstellen van de Commissie voor het volgende KP terechtkomen.

Om zo goed mogelijk gebruik maken van de EU-begroting moet de financiering in de richting van meer Europese toegevoegde waarde, een sterkere impact en grotere hefboomwerking worden gestuurd. Een gemeenschappelijk strategisch kader, zoals eerder genoemd, zal ervoor zorgen dat met alle EU-onderzoeks- en –innovatiefinanciering volgens een gedeelde strategie gemeenschappelijke doelen worden nagestreefd. Alleen al daarom moet een coherente en gestroomlijnde portefeuille van instrumenten worden ontwikkeld.

2.8. De resterende jaren van KP7 moeten verdere stappen worden gezet om ervoor te zorgen dat er meer vrouwen aan deelnemen

De Commissie hecht groot belang aan dit probleem, maar wijst er wel op dat zij hieraan slechts in beperkte mate iets kan doen, aangezien het KP slechts een klein deel van de totale Europese onderzoeksactiviteit vertegenwoordigt. Om echte vooruitgang te boeken moet er een gezamenlijke aanpak komen die actief wordt ondersteund door financieringsorganen en onderzoekers in de hele Europese onderzoeksruimte. In dit verband aanvaardt de Commissie de uitdaging om een leidende rol op zich te nemen.

Behalve de huidige activiteiten – met name de 40-procentsdoelstelling, acties op het gebied van controle, bewustmaking en promotie, alsmede de successen die met de Marie Curieacties zijn behaald – wordt een aantal aanvullende activiteiten voorgesteld. Zo zal de Commissie:

- de 40-procentsdoelstelling voor deelname door vrouwen aan alle evaluatie- en adviescomités volledig uitvoeren en ook zal zij de steun van de lidstaten vragen om deze doelstelling voor de programmacomités te bereiken;

- met steun van de lidstaten en onderzoeksinstellingen nieuwe analyses starten om tegen eind 2011 de culturele factoren en de omstandigheden te achterhalen die van invloed zijn op de arbeidsdeelname van vrouwelijke onderzoekers, alsmede eventuele oplossingen te vinden;

- de controle in alle stadia van het project versterken;

- de rol van een speciaal herintredingspanel versterken in het kader van de Marie Curieacties, waarbij diegenen worden geholpen die hun carrière na een pauze (vanwege bijvoorbeeld moederschapsverlof) weer willen oppakken.

2.9. De weg bereiden voor intensievere deelname van de ondervertegenwoordigde lidstaten door verbeterde verbindingen tussen de Structuurfondsen en het KP

Een specifiek voorbeeld van reeds geboekte vooruitgang is de groep deskundigen op het gebied van synergieën. Deze groep is opgericht om synergieën te vinden tussen KP7, de Structuurfondsen en het kaderprogramma voor concurrentievermogen en innovatie. Deze groep is samengesteld uit leden met een academische, een beleids- of een praktijkgerichte achtergrond, alsmede leden uit de onderwijshoek van de kennisdriehoek, en zal advies uitbrengen zowel voor de lopende programmeringsperiode (2011-2013) als voor een deel van de volgende periode, als voor de toekomst van de regionale KP7-acties. Deze groep zal profiteren van de recente analyse van synergieën die door het Comité Europese Onderzoeksruimte is uitgevoerd.

De Europa 2020-vlaggenschipinitiatieven inzake de Innovatie-Unie en de Digitale Agenda hebben verstrekkende gevolgen voor de totstandbrenging van een betere coördinatie tussen verschillende takken van EU-beleid en activiteiten van de EU, met inbegrip van de financiering van onderzoek, innovatie en cohesie.

De Structuurfondsen moeten steun bieden aan de capaciteitsopbouw, zoals voor onderzoeksinfrastructuur en acties om in heel Europa hogesnelheidsinternet in te voeren, waardoor de basis voor onderzoek en innovatie en de capaciteit voor de opbouw van een kennismaatschappij in de EU worden verbreed.

2.10. Openstelling van KP7 voor internationale samenwerking

Internationale samenwerking in het kader van KP7 is al zeer goed mogelijk en er zijn al deelnemers uit meer dan 160 landen. Maar zowel uit financieel oogpunt als uit dat van het totale aantal deelnemers is de schaal van deze samenwerking betrekkelijk klein, met name wat de grote en opkomende onderzoekslanden betreft. Deze gemiste kans moet worden rechtgezet.

Voortbouwend op de ervaring met bestaande initiatieven, zoals de bilaterale wetenschappelijke en technologische overeenkomsten en gecoördineerde oproepen van de EU, is er een grote behoefte aan een meer strategische aanpak.

Hiertoe zal de Commissie een grote herziening van haar strategie voor internationale samenwerking uitvoeren, waarover zij eind 2011 zal rapporteren. In dat verband wordt onderzocht hoe een kritische massa en meer specialisatie tot stand kunnen worden gebracht op gebieden waaraan Europa behoefte heeft en waarop het een relatief voordeel heeft, rekening houdend met bovengenoemd voorstel (2.1) voor een toekomstige gerichtheid op grote uitdagingen. In dit verband is het ook essentieel de gemeenschappelijke en respectieve rollen van de lidstaten en het kaderprogramma beter af te bakenen, onder meer via het Strategisch forum voor internationale wetenschappelijke en technologische samenwerking, om gebieden van gemeenschappelijk belang en een gezamenlijke aanpak vast te stellen.

3. VOORUITZICHTEN

In het laatste hoofdstuk van dit verslag bespreekt de groep deskundigen inzake de tussentijdse evaluatie van KP7 de implicaties van zijn bevindingen en de gevonden bewijzen, voor de doeleinden en de uitvoering van toekomstige financieringsprogramma’s. In dit hoofdstuk wordt onderstreept dat hiermee de uitvoering van de Europa 2020-strategie moet worden ondersteund, met inbegrip van de ambitieuze doelstellingen van de Innovatie-Unie en daarmee samenhangende vlaggenschipinitiatieven.

De groep deskundigen brengt de drie punten voortreffelijkheid, concurrentievermogen en maatschappelijke doelstellingen naar voren als belangrijke punten op de onderzoeksagenda en de prioriteiten voor het volgende KP. Deze punten vallen in grote mate samen met de brede oriëntaties die door de Innovatie-Unie naar voren zijn gebracht.

De resultaten van deze evaluatie zullen een rechtstreeks effect hebben op het toekomstige onderzoeksbeleid, met name in het komende Groenboek van de Commissie dat volgens planning begin 2011 moet worden goedgekeurd, om het startsein te geven voor een brede openbare discussie over belangrijke onderwerpen voor toekomstige financieringsprogramma’s voor onderzoek en innovatie.

4. DE FINANCIERINGSFACILITEIT MET RISICODELING (RSFF)

4.1. Inleiding van de RSFF en de context van haar tussentijdse evaluatie

De RSFF is ontwikkeld op verzoek van de Raad in december 2005. De Europese Commissie en de Europese Investeringsbank (EIB) is verzocht te komen met een voorstel voor een financieringsfaciliteit met elementen van risicodeling ter ondersteuning van aanvullende investeringen in onderzoek, ontwikkeling en innovatie voor de periode 2007-2013. Het doel van de RSFF is om, door 2 miljard euro samen te brengen (waarvan 1 miljard van KP7 komt en maximaal 1 miljard uit de eigen middelen van de EIB), en door de potentiële verliezen op door de EIB en/of zijn financiële intermediairs verstrekte leningen te dekken, ongeveer 10 miljard euro aan leningen los te krijgen voor door particuliere ondernemingen of openbare instellingen uitgevoerde activiteiten op het gebied van onderzoek, ontwikkeling en innovatie met een hoger financieel risicoprofiel.

Overeenkomstig bijlage II bij KP7 wordt de financiële bijdrage van de EU voor RSFF opgesplitst in twee delen: een eerste tranche van 500 miljoen euro voor de periode 2007-2010; een mogelijke tweede tranche van 500 miljoen euro voor de periode 2011-2013, afhankelijk van een tussentijdse evaluatie.

4.2. Tussentijdse evaluatie van RSFF

De met de uitvoering van deze tussentijdse evaluatie belaste groep onafhankelijke deskundigen voerde zijn werkzaamheden in de eerste helft van 2010 uit. De groep concludeert in zijn verslag dat de RSFF een innovatief, anticyclisch, vraaggestuurd financieringsinstrument is dat met succes is geïntroduceerd in de regeling voor de financiering van onderzoek van de Europese Unie, en dat de financiering van onderzoek, ontwikkeling en innovatie mede daardoor drastisch is uitgebreid. De groep onafhankelijke deskundigen benadrukt dat de RSFF sinds de introductie ervan in de hele EU aanzienlijke resultaten heeft opgeleverd, zelfs grotere dan aanvankelijk werd verwacht en wijst er bovendien op dat de invoering van de RSFF zeer efficiënt en effectief is verlopen, zodat binnen de EIB en de Commissie een enorme kennis is opgebouwd over het beheer van zo'n nieuw en gemeenschappelijk beoordeeld financieringsinstrument, en dient als goede les en stimulans voor wat kan worden bereikt door risicokapitaal uit de EU-begroting en de financiële middelen en de deskundigheid van de EIB verstandig te combineren.

Overwegende dat RSFF een model is dat als voorbeeld kan dienen en dat verder moet worden ontwikkeld en intensiever moet worden toegepast, heeft de groep onafhankelijke deskundigen 10 aanbevelingen gedaan die als volgt kunnen worden gegroepeerd:

- Huidige programmeringsperiode (2011-2013):

- onmiddellijke vrijmaking van de bijdrage van de EU van maximaal 500 miljoen euro aan de RSFF onder de in de rechtsgrondslag voor KP7 van de Commissie vastgestelde voorwaarden – ( aanbeveling 1 );

- aanvullende bijdrage van de EU van maximaal 500 miljoen euro aan RSFF voor de periode 2011-2013 uit het specifiek programma "samenwerking” van KP7 van de Commissie – ( aanbeveling 5 );

- renouvellerend karakter van de financiële bijdrage van de EU om tot eind 2013 aan de vraag te kunnen voldoen – ( aanbeveling 7 );

- mogelijke verbeteringen invoeren voor sommige reeds ondersteunde doelgroepen (met name MKB, onderzoeksinfrastructuur) door de introductie van specifieke benaderingen en een wijziging van de risicodeling – ( aanbevelingen 2, 3 en 4 ).

- Volgende programmeringsperiode, na 2013:

- voortzetting en uitbreiding van de schaal en de werkingssfeer van de RSFF (“vernieuwde RSFF”) met een speciale renouvellerende financiële bijdrage van de EU van minimaal 5 miljard euro – ( aanbevelingen 7, 9 en 10 );

- er moet worden ingezet op een zekere mate van rationalisering van bestaande/toekomstige EU-financieringsinstrumenten (overlappingen voorkomen en zorgen voor synergieën) – ( aanbeveling 6 );

- zorgen voor regelmatige toetsing – ( aanbeveling 8 ).

4.3. Het antwoord van de Commissie

De Commissie is ingenomen met de gedetailleerde en grondige analyse van de groep onafhankelijke deskundigen.

Aangezien een positieve tussentijdse evaluatie van de RSFF een voorwaarde is voor de vrijmaking van de tweede tranche van 500 miljoen euro van de financiering uit KP7 van de RSFF voor de periode van 2011 tot en met 2013, merkt de Commissie op dat het vrijmaken van deze tweede tranche sterk wordt aanbevolen door zowel de groep onafhankelijke deskundigen (aanbeveling 1) als de groep deskundigen die zich bezighoudt met de tussentijdse evaluatie van KP7. Door vóór de EU-begroting van 2011 te stemmen, hebben de Raad en het Europees Parlement in beginsel reeds hun goedkeuring gehecht aan de vrijmaking van de tweede tranche (begroting van 250 miljoen euro voor 2011). De Commissie roept deze beide instellingen echter op op een later tijdstip in 2011 een formeler antwoord te geven over de hele periode (2011-2013), als zij dit passend achten.

De Commissie stemt volledig in met de aanbevelingen 2, 3 en 4 van de groep onafhankelijke deskundigen om aan de behoeften van de momenteel ondervertegenwoordigde groepen in de RSFF (te weten MKB, universiteiten/onderzoeksorganisaties en onderzoeksinfrastructuur) tegemoet te komen. Tussen de Commissie en de EIB vinden momenteel reeds technische onderhandelingen plaats om concrete oplossingen en nieuwe werkwijzen te vinden hoe deze doelstellingen kunnen worden bereikt, onder meer door bepaalde wijzigingen in de risicodeling, een aanpak door middel van portefeuilles, verhoging van de risiconiveaus en door gebruikmaking van risicokapitaal. Deze werkzaamheden zullen in de eerste helft van 2011 leiden tot een wijziging van de overeenkomst tussen de Commissie en de EIB inzake de invoering van RSFF.

De Commissie staat achter de doelstellingen die zijn geformuleerd in de aanbevelingen van de groep onafhankelijke deskundigen voor de volgende programmeringsperiode (na 2013). Zij merkt op dat zij voldoen aan de doelstellingen van de mededeling inzake de Innovatie-Unie om de toegang tot financiering te verbeteren, meer particuliere financiering aan te trekken en ruimer gebruik te maken van financiële engineering ter ondersteuning van innovatie. Momenteel wordt geanalyseerd hoe een uitbreiding van de werkingssfeer van de RSFF concreet kan worden gefinancierd om de risicodeling te kunnen verruimen voor projecten op het gebied van onderzoek, ontwikkeling en innovatie, en hoe de EU de invoering van ambitieuze nieuwe doelstellingen zal kunnen financieren en steunen (zoals het SET-plan), met inbegrip van de Europa 2020-vlaggenschipinitatieven zoals Digitale Agenda en Efficiënt gebruik van hulpbronnen. De Commissie en de EIB-groep werken momenteel aan het ontwerp van een doeltreffend, doelmatig en rationeel gebruik van financiële instrumenten, met name op het gebied van onderzoek, ontwikkeling en innovatie vanuit een beleidsoverschrijdend perspectief.

Tot slot is de Commissie het eens met de aanbeveling van de groep onafhankelijke deskundigen inzake een regelmatige doorlichting van de uitvoering van de RSFF en zal zij in 2011 concrete actie ondernemen.

PB L 412 van 30.12.2006, blz. 1.

“Catalysing European Competititveness in a Globalising World” – Verslag van het panel dat zich bezighoudt met de tussentijdse evaluatie inzake ICT in het kader van KP7; andere relevante evaluaties op het gebied van ICT zijn onder meer de tussentijdse beoordelingen van de gezamenlijke technologie-initiatieven (GTI’s) ARTEMIS and ENIAC en de tussentijdse evaluatie van het gemeenschappelijk programma omgevingsondersteund wonen (Ambient-Assisted Living) http://ec.europa.eu/dgs/information_society/evaluation/rtd/index_en.htm

C/2009/8412-1

http://ec.europa.eu/research/evaluations

Besluit 1982/2006/EG van het Europees Parlement en de Raad van 18 december 2006, Bijlage II.

Beschikking 2006/971/EG van de Raad – 19 december 2006 – bijlage III.

Beschikking 2006/974/EG van de Raad – 19 december 2006 – bijlage III.

Bijlage II bij Besluit 1982/2006/EG, blz. 38.

http://ec.europa.eu/research/evaluations

De kop van elke aanbeveling is hier overgenomen, maar de volledige tekst kan in de betrokken evaluatieverslagen worden geraadpleegd.

http://ec.europa.eu/information_society/digital-agenda/index_en.htm

COM(2010) 187 definitief van 29.4.2010.

Het verslag van de groep onafhankelijke deskundigen is door mevrouw Erika MANN (voorzitter van de groep) en de heer Luc SOETE (rapporteur van de groep) gepresenteerd aan het ITRE-commissie van het Europees Parlement, aan de Groep onderzoek van de Raad, alsmede aan de betrokken KP7-programmacomités.

Tegen het einde van 2009 was 6,3 miljard euro aan leningen in het kader van RSFF goedgekeurd en werd 16,2 miljard euro steun verleend, waarmee een aanzienlijk hefboomeffect van 15 werd bereikt (EU/EIB begrotingsmiddelen tegen totale investeringen in onderzoek, ontwikkeling en innovatie); de RSFF-projecten bevinden zich in 18 EU-lidstaten en 2 geassocieerde landen. De cijfers voor RSFF tot en met september 2010 zijn: 8,1 miljard euro aan goedgekeurde leningen voor 82 projecten; 5,3 miljard euro aan afgesloten leningen voor 54 projecten.

COM(2010) 546 van 6.10.2010.

Zoals ook aangegeven in de Mededeling “Bijdrage van het regionaal beleid aan de slimme groei in het kader van de Europa 2020-strategie” COM(2010) 553 van 6.10.2010.