Artikelen bij COM(2013)592 - Leidraad inzake het begrip "rechtmatig in de handel gebracht" in Verordening (EG) nr. 764/2008 inzake wederzijdse erkenning

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.


WERKDOCUMENT VAN DE COMMISSIE Leidraad inzake het begrip 'rechtmatig in de handel gebracht' in Verordening (EG) nr. 764/2008 inzake wederzijdse erkenning....................................................... 3

1........... Inleiding.......................................................................................................................... 3

2........... Het beginsel van wederzijdse erkenning........................................................................... 3

3........... Verordening (EG) nr. 764/2008 inzake wederzijdse erkenning......................................... 4

4........... Het begrip 'rechtmatig in de handel gebracht'.................................................................. 5

5........... Verplichtingen uit hoofde van de verordening inzake wederzijdse erkenning...................... 6

6........... Bewijsmiddelen.............................................................................................................. 7

6.1........ Rechten en verplichtingen................................................................................................ 7

6.2........ Verzuim om de marktdeelnemer in kennis te stellen.......................................................... 8

7........... Rol van de productcontactpunten.................................................................................... 9

8........... Conclusies.................................................................................................................... 10

WERKDOCUMENT VAN DE COMMISSIE

Leidraad inzake het begrip 'rechtmatig in de handel gebracht' in Verordening (EG) nr. 764/2008 inzake wederzijdse erkenning

(Voor de EER relevante tekst)

1. Inleiding

Op 15 juni 2012 heeft de Commissie haar eerste verslag over de toepassing van Verordening (EG) nr. 764/2008 ("de verordening inzake wederzijdse erkenning") goedgekeurd en voorgesteld dat het Raadgevend Comité voor wederzijdse erkenning onder meer de moeilijkheden die de marktdeelnemers ondervinden wanneer zij trachten aan te tonen dat een product in een andere lidstaat rechtmatig in de handel is gebracht, op de voet volgt.

In dit verband beoogt de leidraad gebruikersvriendelijke richtsnoeren te verschaffen over het begrip 'rechtmatig in de handel gebracht' in de verordening inzake wederzijdse erkenning. De leidraad zal worden bijgewerkt teneinde rekening te houden met de ervaringen en informatie van de lidstaten, de overheidsinstanties en het bedrijfsleven.

2. Het beginsel van wederzijdse erkenning

Het vrije verkeer van goederen is een van de succesverhalen van het Europese project. Het heeft bijgedragen tot de totstandkoming van de interne markt, die burgers en bedrijven in Europa nu voordelen biedt en die cruciaal is voor het EU-beleid.

Wanneer de wetgeving niet geharmoniseerd is, kunnen de bevoegde autoriteiten van de lidstaten onrechtmatig belemmeringen voor het vrije goederenverkeer tussen lidstaten opwerpen door op in andere lidstaten rechtmatig in de handel gebrachte producten technische voorschriften toe te passen waarbij aan die producten eisen worden gesteld. De toepassing van dergelijke voorschriften op producten die in een andere lidstaat rechtmatig in de handel zijn gebracht, kan in strijd zijn met de artikelen 34 en 36 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU), zelfs indien zij zonder onderscheid van toepassing zijn op alle producten.

Het beginsel van wederzijdse erkenning, dat voortvloeit uit de rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie, speelt een belangrijke rol bij de werking van de interne markt en maakt het vrije verkeer van goederen mogelijk wanneer harmonisatiewetgeving van de EU ontbreekt.

In deze leidraad wordt uitgelegd dat volgens de verordening inzake wederzijds erkenning de lidstaat van bestemming een product dat rechtmatig in de handel is gebracht in een andere lidstaat of in een EVA-land dat partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte ("de EER-Overeenkomst"), op zijn markt moet toelaten, tenzij wordt voldaan aan de in de verordening vastgestelde procedurele eisen voor het weigeren van wederzijdse erkenning.

Een uitvoerige bespreking van de uitzonderingen waar de lidstaten zich op kunnen beroepen ter rechtvaardiging van nationale maatregelen die grensoverschrijdende handel belemmeren (de uitzonderingen van artikel 36 VWEU) is te vinden in de Gids van de Commissie voor de toepassing van de Verdragsbepalingen inzake het vrije verkeer van goederen.

3. Verordening (EG) nr. 764/2008 inzake wederzijdse erkenning

De verordening inzake wederzijdse erkenning, die van kracht is sinds mei 2009, is bedoeld om uitvoering te geven aan het beginsel van wederzijdse erkenning. De verordening geldt uitsluitend voor producten of bijzondere kenmerken van producten die niet onder EU-harmonisatiemaatregelen vallen en legt de rechten en verplichtingen vast van de bevoegde nationale autoriteiten en van de ondernemingen die in een lidstaat rechtmatig in de handel gebrachte producten in een andere lidstaat willen verkopen, wanneer de autoriteiten voornemens zijn overeenkomstig nationale technische voorschriften beperkende maatregelen met betrekking tot het product te treffen. In de verordening inzake wederzijdse erkenning ligt de nadruk op de bewijslast doordat daarin procedurele eisen voor het weigeren van wederzijdse erkenning worden vastgesteld.

De verordening inzake wederzijdse erkenning is van toepassing in alle lidstaten en in de EVA-landen die partij zijn bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte (EER). Hoewel het beginsel van wederzijdse erkenning eveneens voor de betrekkingen tussen de EU en Turkije geldt, is dit niet het geval voor de verordening betreffende wederzijdse erkenning als zodanig.

De verordening inzake wederzijdse erkenning stelt de regels en procedures vast die de bevoegde autoriteiten van een lidstaat in acht moeten nemen wanneer zij overeenkomstig nationale technische voorschriften een besluit nemen of voornemens zijn te nemen dat een belemmering vormt voor het vrije verkeer van een in een andere lidstaat rechtmatig in de handel gebracht en onder artikel 34 VWEU vallend product.

4. Het begrip 'rechtmatig in de handel gebracht'

De verordening inzake wederzijdse erkenning zelf geeft geen definitie van het begrip 'rechtmatig in de handel gebracht' voor producten die binnen het toepassingsgebied ervan vallen, d.w.z. die niet geharmoniseerd zijn. Ook bestaat er geen jurisprudentie van het Hof van Justitie over dit begrip.

Evenwel worden de begrippen 'op de markt aanbieden' en 'in de handel brengen' gedefinieerd in Verordening (EG) nr. 765/2008. Onder 'op de markt aanbieden' wordt derhalve verstaan het in het kader van een handelsactiviteit, al dan niet tegen betaling, verstrekken van een product met het oog op distributie, consumptie of gebruik op de EU-markt en onder 'in de handel brengen' het voor het eerst in de EU op de markt aanbieden van een product.

Met betrekking tot onder de verordening inzake wederzijdse erkenning vallende producten stelt de Commissie zich dan ook op het standpunt dat onder 'in de handel brengen' in de zin van die verordening wordt verstaan het in het kader van een handelsactiviteit, al dan niet tegen betaling, verstrekken van een product met het oog op distributie, consumptie of gebruik in een andere lidstaat of in een EVA-land dat partij is bij de EER-Overeenkomst.

Dienovereenkomstig is de Commissie van mening dat het begrip 'rechtmatig in de handel brengen' betekent dat het hierboven bedoelde verstrekken van een product moet plaatsvinden in:

– een andere lidstaat, in overeenstemming met de toepasselijke nationale wetgeving, of

– een EVA-land dat partij is bij de EER-Overeenkomst, in overeenstemming met de toepasselijke nationale wetgeving.

– Daarnaast moeten producten die voor consumenten zijn bestemd (of door hen kunnen worden gebruikt), wanneer zij op de EU-markt worden gebracht, voldoen aan de veiligheidsvoorschriften en -criteria van de richtlijn inzake algemene productveiligheid.

– Uit derde landen ingevoerde producten kunnen alleen voor wederzijdse erkenning in aanmerking komen wanneer zij in een lidstaat of in een EVA-land dat partij is bij de EER-Overeenkomst rechtmatig in de handel worden gebracht.

Een marktdeelnemer importeert producten uit een derde land in een lidstaat van de EU of een EVA-land dat partij is bij de EER-Overeenkomst. Zodra deze producten in het vrije verkeer zijn gebracht, worden zij als communautaire goederen aangemerkt. Vanaf dat moment kunnen deze producten in een andere lidstaat van de EU of in een EVA-land dat partij is bij de EER-Overeenkomst in de handel worden gebracht overeenkomstig de verordening inzake wederzijdse erkenning.

5. Verplichtingen uit hoofde van de verordening inzake wederzijdse erkenning

Het is een wezenlijk beginsel van EU-recht dat voor een product dat onder de verordening inzake wederzijdse erkenning valt het door het VWEU gegarandeerde fundamentele recht op vrij verkeer van goederen geldt, zolang de lidstaat van bestemming niet op basis van evenredige technische voorschriften een andersluidende, met redenen omklede beslissing heeft genomen.

Het fundamentele recht op vrij verkeer van goederen is geen absoluut recht: de wederzijdse erkenning is afhankelijk van het recht van de lidstaat van bestemming om de noodzaak van toepassing van een technisch voorschrift te beoordelen, zoals in de verordening inzake wederzijdse erkenning is bepaald.

Bijgevolg biedt de verordening inzake wederzijdse erkenning de marktdeelnemers de mogelijkheid om de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van ontvangst informatie te verstrekken met betrekking tot het rechtmatig in de handel brengen van het product in een andere lidstaat of in een EVA-land dat partij is bij de EER-Overeenkomst.

Wanneer de bevoegde autoriteit van de lidstaat van bestemming verlangt dat wordt beoordeeld of een product dat in een andere lidstaat of in een EVA-land dat partij is bij de EER-Overeenkomst rechtmatig in de handel is gebracht, aan de eigen technische voorschriften voldoet, moet dit geschieden overeenkomstig de bepalingen van de verordening inzake wederzijdse erkenning. Artikel 4 van de verordening handelt over het verzamelen van informatie over het product. Op grond van dit artikel kan de autoriteit, met inachtneming van het evenredigheidsbeginsel, de marktdeelnemer verzoeken om relevante informatie over de kenmerken van het product en/of relevante en onmiddellijk beschikbare informatie over het rechtmatig in de handel brengen van het product in een andere lidstaat.

6. Bewijsmiddelen

De verordening inzake wederzijdse erkenning specificeert niet welke bewijsmiddelen de marktdeelnemers mogen gebruiken om aan te tonen dat een product in een andere lidstaat of in een EVA-land dat partij is bij de EER-Overeenkomst rechtmatig in de handel is gebracht. Hierdoor worden bijkomende administratieve lasten voorkomen zonder dat beperkingen worden gesteld aan de bewijsmiddelen die een marktdeelnemer in het kader van de in artikel 4, onder b), bedoelde informatie aan de autoriteiten van de lidstaat van bestemming kan overleggen.

Bovendien moet worden opgemerkt dat de lidstaten zeer uiteenlopende regelingen hanteren voor het in de handel brengen van producten en voor het toezicht op deze activiteit door middel van ex-antemechanismen (procedures van voorafgaande machtiging) en ex-postmechanismen (markttoezicht); in de meeste gevallen kan een product rechtmatig in de handel worden gebracht zonder eerst te moeten worden goedgekeurd.

Derhalve moet elk bewijsstuk, zoals een factuur, etiket, catalogus met vermelding van datum, verkoop- of belastingdocumenten, registraties, licenties, kennisgevingen aan/van de autoriteiten, certificeringen, uittreksels uit openbare registers enz., geschikt worden geacht om aan te tonen dat het product in een andere lidstaat of in een EVA-land dat partij is bij de EER-Overeenkomst daadwerkelijk in de handel is gebracht.

6.1.        Rechten en verplichtingen

Op grond van artikel 4, onder b), van de verordening inzake wederzijdse erkenning kan de bevoegde autoriteit van de lidstaat van bestemming de betrokken marktdeelnemer verzoeken om relevante informatie met betrekking tot de vraag of het product reeds tevoren in een andere lidstaat of in een EVA-land dat partij is bij de EER-Overeenkomst rechtmatig in de handel is gebracht.

Meer bepaald:

– wanneer de marktdeelnemer over het bewijs beschikt dat het product in overeenstemming is met de nationale wettelijke voorschriften van de andere lidstaat of het EVA-land dat partij is bij de EER-Overeenkomst waar het product daadwerkelijk in de handel wordt gebracht (zoals een schriftelijke verklaring van de bevoegde autoriteit van de lidstaat van herkomst), is het volgens de Commissie zinvol dit bewijs aan de bevoegde autoriteit van de lidstaat van bestemming te overleggen;

– het is voor de marktdeelnemer eveneens zinvol een verwijzing naar de geldende voorschriften in een andere lidstaat of het EVA-land dat partij is bij de EER-Overeenkomst voor te leggen. Indien dit evenwel niet mogelijk is, dient de bevoegde autoriteit in de lidstaat van bestemming te overwegen die informatie via het productcontactpunt rechtstreeks van de autoriteiten van deze staten te betrekken (zie punt 7 hieronder).

De bevoegde autoriteit van de lidstaat van bestemming kan zo nodig om een vertaling van de door de marktdeelnemer overgelegde documenten verzoeken. Het zou evenwel excessief zijn om een door een consulaat of bestuurlijke instantie gewaarmerkte of gelegaliseerde vertaling te eisen of om de vertaling, behalve in bijzondere omstandigheden, op uiterst korte termijn te verlangen. De Commissie is eveneens van oordeel dat de bevoegde autoriteit van de lidstaat van bestemming moet aangeven voor welke delen van de documenten een vertaling verlangd wordt. Tevens moet de autoriteit vermijden dat een vertaling wordt gevraagd wanneer de betrokken documenten al in een andere, voor haar begrijpelijke, taal beschikbaar zijn.

6.2.        Verzuim om de marktdeelnemer in kennis te stellen

De Commissie is van mening dat het verzoek om informatie van de bevoegde autoriteit van de lidstaat van bestemming (en/of de beoordeling van het product door die autoriteit) het in de handel brengen van een product in die lidstaat van bestemming niet voor onbepaalde of lange tijd mag (mogen) opschorten in afwachting van een door de bevoegde autoriteit genomen met redenen omklede beslissing, behalve wanneer naar aanleiding van een waarschuwing zoals bedoeld in Richtlijn 2001/95/EG of Verordening (EG) nr. 178/2002 een dringende maatregel is getroffen. Daarom bepaalt artikel 6, lid 4, van de verordening inzake wederzijdse erkenning:

"Wanneer de bevoegde autoriteit de marktdeelnemer binnen de in lid 2 van dit artikel bepaalde termijn niet in kennis stelt van een besluit als bedoeld in artikel 2, lid 1, wordt het product, voor zover het de toepassing van het in lid 1 van dit artikel bedoelde technische voorschrift betreft, geacht in de betrokken lidstaat rechtmatig in de handel te zijn gebracht."

7. Rol van de productcontactpunten

De belangrijkste taak van de productcontactpunten is de marktdeelnemers en de bevoegde autoriteiten in een andere lidstaat of in een EVA-land dat partij is bij de EER-Overeenkomst informatie over technische voorschriften voor producten te verstrekken en de contactgegevens van deze autoriteiten beschikbaar te stellen. De verordening inzake wederzijdse erkenning pakt dus de moeilijkheden aan die een nadelige invloed hebben op de dialoog tussen de nationale overheden op niet-geharmoniseerde gebieden. Met de oprichting van de productcontactpunten zijn de contacten tussen de nationale autoriteiten met betrekking tot het niet-geharmoniseerde gebied van producten binnen de EU aanzienlijk eenvoudiger geworden.

Contacten tussen nationale overheden zijn vaak ook nodig om meer informatie te verkrijgen over het product en de technische voorschriften in een andere lidstaat of in een EVA-land dat partij is bij de EER-Overeenkomst, waaronder ook informatie over de vraag of het product er rechtmatig in de handel wordt gebracht. De lasten voor zowel de individuele marktdeelnemers als de nationale autoriteiten worden dus verlicht door de voorlichtingsactiviteiten van de productcontactpunten.

In de verordening inzake wederzijdse erkenning worden diverse taken van de productcontactpunten vastgelegd in verband met de informatie die op verzoek van de marktdeelnemers of de bevoegde autoriteiten van een andere lidstaat of een EVA-land dat partij is bij de EER-Overeenkomst moet worden verstrekt. Met name wordt in artikel 10, lid 3, van de verordening bepaald:

"Een productcontactpunt in de lidstaat waar de betrokken marktdeelnemer het product in kwestie rechtmatig in de handel heeft gebracht, kan aan de marktdeelnemer of de bevoegde autoriteit bedoeld in artikel 6 enige relevante informatie of opmerkingen verstrekken."

Ook al behelst de verordening inzake wederzijdse erkenning geen enkele verplichting voor de productcontactpunten, zij biedt hun wel de mogelijkheid de marktdeelnemers of de autoriteiten in een andere lidstaat of in een EVA-land dat partij is bij de EER-Overeenkomst te helpen door hen van relevante informatie, voor zover beschikbaar, over het rechtmatig in de handel brengen van een product te voorzien.

Geval 1: Administratieve samenwerking

Een marktdeelnemer heeft een product in de handel gebracht in een lidstaat of in een EVA-land dat partij is bij de EER-Overeenkomst; in beide landen bestaan geen specifieke verplichtingen ten aanzien van het in de handel brengen ervan en de marktdeelnemer tracht het product ook in een andere lidstaat in de handel te brengen. De autoriteiten van het land van bestemming wensen na te gaan of in het land waar het product daadwerkelijk in de handel is gebracht, gerechtelijke procedures zijn ingeleid dan wel markttoezichtmaatregelen zijn getroffen wegens het vermeende gebrek aan veiligheid.

De bevoegde autoriteiten van de lidstaat of het EVA-land dat partij is bij de EER-Overeenkomst waar de marktdeelnemer zijn product in de handel probeert te brengen, moeten vervolgens contact opnemen met het productcontactpunt van het land van herkomst, en wel rechtstreeks of via hun eigen productcontactpunt. Op zijn beurt zal dit productcontactpunt hun de contactgegevens van de bevoegde autoriteiten verschaffen en/of het desbetreffende verzoek naar deze autoriteiten doorsturen.

Door middel van administratieve samenwerking kunnen de overheidsinstanties nagaan wie hun gesprekspartners in andere lidstaten zijn, zodat zij gemakkelijk inlichtingen kunnen verzamelen bij en een dialoog kunnen aangaan met de bevoegde autoriteiten in andere lidstaten.

Geval 2: Onevenredige eisen

De autoriteiten van lidstaat A erkennen uitsluitend tegen overlegging van door een overheidsdienst van de lidstaat van herkomst afgegeven officiële certificaten dat bepaalde productensoorten in andere lidstaten 'rechtmatig in de handel gebracht' zijn. Zij nemen generlei andere documenten in aanmerking, die volgens hen gemakkelijk kunnen worden vervalst.

Voor producten die in de handel worden gebracht in lidstaten waar dergelijke certificaten bestaan, is deze eis geen probleem, omdat uit deze certificaten onmiddellijk volgt dat de producten er 'rechtmatig in de handel gebracht' zijn. Daarentegen zou deze voorwaarde voor producten die in de handel worden gebracht in lidstaten waar dergelijke certificaten niet worden afgegeven (bijvoorbeeld omdat zij zich uitsluitend op markttoezichtmechanismen verlaten), neerkomen op een onoverkomelijk obstakel.

Derhalve is een dergelijke voorwaarde onevenredig en komt zij neer op een maatregel van gelijke werking als een kwantitatieve invoerbeperking, en is zij dus in strijd met artikel 34 VWEU.

Geval 3: Procedures van voorafgaande machtiging

Sommige marktdeelnemers menen dat, zodra een product reeds in een lidstaat rechtmatig in de handel is gebracht, hiervoor geen machtiging in de lidstaat van bestemming nodig is. Dat is niet noodzakelijkerwijs het geval.

Dergelijke nationale procedures kunnen namelijk alsnog van toepassing zijn in de lidstaat van bestemming en zouden, zelfs als zij als een beperking van het vrije verkeer van goederen werden beschouwd, gerechtvaardigd kunnen zijn wanneer daarmee een in de EU-wetgeving erkende doelstelling van algemeen belang wordt nagestreefd en zij in overeenstemming zijn met het evenredigheidsbeginsel.

8. Conclusies

Met de verordening inzake wederzijdse erkenning wordt beoogd te waarborgen dat het beginsel van wederzijdse erkenning op de interne markt en in de EVA-landen die partij zijn bij de EER-Overeenkomst in acht wordt genomen, met name door een proces van dialoog te openen wanneer de toegang tot de markt wordt belemmerd.

Bij de bespreking van het begrip 'rechtmatig in de handel gebracht' vloeien de meeste problemen voort uit hetzij de moeilijkheden waarmee de marktdeelnemers aan het begin van deze dialoog te kampen hebben, wanneer zij passende bewijsmiddelen trachten te vergaren, hetzij, wanneer de dialoog al van start is gegaan, uit de aanvullende eisen die de autoriteiten stellen nadat sommige documenten reeds zijn overgelegd. Of de bewijsmiddelen passend zijn, is vooral een kwestie van informatie, aangezien de marktdeelnemers zich er niet altijd bewust van zijn dat zij zich kunnen baseren op nagenoeg elk document dat in het kader van hun gebruikelijke handelsactiviteiten in een andere lidstaat of in een EVA-land dat partij is bij de EER-overeenkomst wordt afgegeven om aan te tonen dat hun producten aldaar rechtmatig in de handel zijn gebracht.

Wat de aanvullende eisen betreft, moeten de autoriteiten bij het onderzoek en de beoordeling van een product, met name van de vraag of dit in een andere lidstaat rechtmatig in de handel is gebracht, beseffen dat de lidstaat of het EVA-land dat partij is bij de EER-Overeenkomst, op grond van artikel 5 van de verordening en de vaste rechtspraak van het Hof van Justitie van de EU, moet aantonen dat de maatregel (of de eis) noodzakelijk is en, in voorkomend geval, dat het in de handel brengen van de betrokken producten een gevaar vormt en dat de maatregel (of de eis) in overeenstemming met het evenredigheidsbeginsel is. Geconcludeerd moet worden dat op het betrokken land de bewijslast rust dat het met de maatregel of de eis nagestreefde doel niet kan worden bereikt met andere middelen die een minder beperkende werking hebben op de handel.

               Dit document is niet wettelijk bindend. Noch de Europese Commissie, noch personen die namens haar optreden, zijn verantwoordelijk voor het gebruik dat eventueel van de informatie in deze publicatie wordt gemaakt, noch voor fouten die kunnen voorkomen ondanks een zorgvuldige voorbereiding en controle. De uiteindelijke verantwoordelijkheid voor de interpretatie van de EU-wetgeving ligt bij het Hof van Justitie van de EU.

               Verordening (EG) nr. 764/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 9 juli 2008 tot vaststelling van procedures voor de toepassing van bepaalde nationale technische voorschriften op goederen die in een andere lidstaat rechtmatig in de handel zijn gebracht, en tot intrekking van Beschikking nr. 3052/95/EG (PB L 218 van 13.8.2008, blz. 21).

               Dit beginsel heeft zijn oorsprong in het arrest 'Cassis de Dijon' van 20 februari 1979 (Rewe-Zentral AG/Bundesmonopolverwaltung für Branntwein), zaak 120/78, Jurispr. 1979, blz. 649. Sinds 1980 heeft de Commissie naar aanleiding van de rechtspraak van het Hof een aantal richtsnoeren met betrekking tot de toepassing van het beginsel van wederzijdse erkenning vastgesteld; in dit verband zij met name gewezen op de mededeling van de Commissie over de gevolgen die uit het arrest van het Hof van Justitie van 20 februari 1979 in de zaak 120/78 zijn te trekken ("Cassis de Dijon") (PB C 256 van 3.10.1980).

               Voor de toepassing van deze leidraad wordt onder een product verstaan een roerend goed dat als zodanig het voorwerp kan zijn van een handelstransactie (arrest van het Hof van Justitie van 21 oktober 1999 in zaak C-97/98, Peter Jägerskiöld/Torolf Gustafsson, Jurispr. 1999, blz. I-7319). Volgens de rechtspraak van het Hof van Justitie vallen voorwerpen die in het kader van handelstransacties over een grens worden vervoerd binnen de werkingssfeer van artikel 34 VWEU, ongeacht de aard van die transacties (zie met name het arrest van het Hof van Justitie van 28 maart 1995 in zaak C-324/93, The Queen/Secretary of State for Home Department, ex parte Evans Medical Ltd en Macfarlan Smith Ltd, Jurispr. 1995, blz. I-563, punt 20).

               Ten tijde van het opstellen van deze leidraad zijn de volgende EVA-landen partij bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte: IJsland, Liechtenstein en Noorwegen. De Europese Economische Ruimte (EER) omvat dus de lidstaten van de EU, plus deze drie landen. De verordening inzake wederzijdse erkenning is bij Besluit van het Gemengd Comité van de EER nr. 126/2012 van 13 juli 2012 tot wijziging van bijlage II (Technische voorschriften, normen, keuring en certificatie) bij de EER-overeenkomst (PB L 309 van 8.11.2012, blz. 4) in de EER-Overeenkomst opgenomen. Er gelden enkele bijzondere aanpassingen: de verordening is uitsluitend van toepassing op producten die vallen onder artikel 8, lid 3, van de overeenkomst en geldt niet voor Liechtenstein waar het gaat om producten die vallen onder bijlage I, hoofdstukken XII en XXVII van bijlage II en Protocol 47 bij de overeenkomst, zolang de Overeenkomst tussen de Europese Gemeenschap en de Zwitserse Bondsstaat inzake de handel in landbouwproducten op Liechtenstein van toepassing is. Dit besluit is evenwel pas op 1 april 2013 in werking getreden als gevolg van vertragingen bij de kennisgeving van 'voldoening aan de grondwettelijke vereisten' door Noorwegen en IJsland. Daarom moet elke verwijzing in deze leidraad naar 'lidstaten' aldus worden begrepen dat deze drie landen ook hieronder vallen.

               Het document is online beschikbaar op: http://ec.europa.eu/enterprise/policies/single-market-goods/files/goods/docs/art34-36/new_guide_nl.pdf. Artikel 36 VWEU wordt besproken op blz. 27 e.v.

               De verplichting om het beginsel van wederzijdse erkenning toe te passen op producten die in Turkije rechtmatig zijn vervaardigd en/of in de handel gebracht, is gebaseerd op de artikelen 5 tot en met 7 van Besluit nr. 1/95 van de Associatieraad EG-Turkije van 22 december 1995 inzake de tenuitvoerlegging van de slotfase van de douane-unie (PB L 35 van 13.2.1996), die voorzien in de afschaffing van maatregelen van gelijke werking als kwantitatieve invoerbeperkingen tussen de EU en Turkije. Op grond van artikel 66 van Besluit nr. 1/95 moeten de artikelen 5 tot en met 7 met het oog op de tenuitvoerlegging en de toepassing daarvan op de onder de douane-unie vallende producten worden uitgelegd overeenkomstig de ter zake dienende jurisprudentie van het Hof van Justitie van de Europese Unie. Derhalve gelden de beginselen die voortvloeien uit de jurisprudentie van het Hof van Justitie betreffende kwesties die verband houden met de artikelen 34 en 36 VWEU, met name uit de zaak 'Cassis de Dijon', eveneens voor Turkije.

               Zie hierboven. Desalniettemin heeft Turkije een nationale verordening betreffende wederzijdse erkenning op niet-geharmoniseerde gebieden aangenomen, die sinds 1 januari 2013 van kracht is.

               Verordening (EG) nr. 765/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 9 juli 2008 tot vaststelling van de eisen inzake accreditatie en markttoezicht betreffende het verhandelen van producten en tot intrekking van Verordening (EEG) nr. 339/93 (PB L 218 van 13.8.2008, blz. 30).

             Artikel 2, punt 1, van Verordening (EG) nr. 765/2008.

             Artikel 2, punt 2, van Verordening (EG) nr. 765/2008.

             Richtlijn 2001/95/EG van het Europees Parlement en de Raad van 3 december 2001 inzake algemene productveiligheid (PB L 11 van 15.1.2002, blz. 4).

             Artikel 79 van Verordening (EEG) nr. 2913/92 van de Raad tot vaststelling van het communautair douanewetboek bepaalt: 'Niet-communautaire goederen die in het vrije verkeer worden gebracht, verkrijgen daardoor de douanestatus van communautaire goederen. Het in het vrije verkeer brengen omvat de toepassing van de handelspolitieke maatregelen en het vervullen van de andere formaliteiten voor de invoer van goederen alsmede de toepassing van de wettelijk verschuldigde rechten.'

             De richtlijn inzake algemene productveiligheid staat de lidstaten toe onmiddellijk beperkende maatregelen te treffen ten aanzien van gevaarlijke producten of potentieel gevaarlijke producten (zie de artikelen 8, 11 of 12 en 18 van de richtlijn).

             Dit bewijs door de bevoegde autoriteit van de lidstaat waar het EER-product rechtmatig in de handel wordt gebracht, is slechts een van vele mogelijkheden: het kan niet worden verlangd door de bevoegde autoriteit van de lidstaat van bestemming. Zie punt 63 van het arrest van het Hof van Justitie van 8 mei 2003 in zaak C-14/02, ATRAL/Belgische Staat, waarin het Hof heeft gepreciseerd dat de voorwaarde dat moet worden aangetoond dat EER-producten in overeenstemming zijn met technische normen en regelgevingen die eenzelfde graad van bescherming waarborgen als die welke in de lidstaat van bestemming is vereist, in strijd is met artikel 34 VWEU.

             Zie in dit verband het arrest van het Hof van Justitie van 17 juni 1987 in zaak 154/85, Commissie van de Europese Gemeenschappen/Italiaanse Republiek, Jurispr. 1987, blz. 2717.

             In het uitzonderlijke geval van een procedure van voorafgaande machtiging kunnen de producten pas in de handel worden gebracht nadat machtiging hiervoor is verkregen. Er moet op gewezen worden dat in overweging 12 van de verordening inzake wederzijdse erkenning valt te lezen: "Een vereiste om het in de handel brengen van een product aan een voorafgaande machtiging te onderwerpen mag als zodanig geen technisch voorschrift [...] vormen, zodat een besluit om een product van de markt uit te sluiten of te verwijderen, omdat er geen geldige voorafgaande machtiging is verleend, niet mag worden beschouwd als een besluit waarop deze verordening van toepassing is."

             Zie voetnoot 13.

             Verordening (EG) nr. 178/2002 van het Europees Parlement en de Raad van 28 januari 2002 tot vaststelling van de algemene beginselen en voorschriften van de levensmiddelenwetgeving, tot oprichting van een Europese Autoriteit voor voedselveiligheid en tot vaststelling van procedures voor voedselveiligheidsaangelegenheden.