Artikelen bij COM(2013)805 - Tussentijdse evaluatie van het Europees programma voor monitoring van de aarde (GMES) en zijn initiële operationele diensten (2011-2013)

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.

 

|
52013DC0805

VERSLAG VAN DE COMMISSIE AAN HET EUROPEES PARLEMENT, DE RAAD, HET EUROPEES ECONOMISCH EN SOCIAAL COMITÉ EN HET COMITÉ VAN DE REGIO'S over de tussentijdse evaluatie van het Europees programma voor monitoring van de aarde (GMES) en zijn initiële operationele diensten (2011-2013) /* COM/2013/0805 final */


VERSLAG VAN DE COMMISSIE AAN HET EUROPEES PARLEMENT, DE RAAD, HET EUROPEES ECONOMISCH EN SOCIAAL COMITÉ EN HET COMITÉ VAN DE REGIO'S

over de tussentijdse evaluatie van het Europees programma voor monitoring van de aarde (GMES) en zijn initiële operationele diensten (2011-2013)

1. Inleiding

Dit verslag bevat de belangrijkste bevindingen en aanbevelingen van de tussentijdse evaluatie van het programma voor initiële operationele diensten van GMES (hierna 'het programma' genoemd). Daarnaast wordt de reactie van de Commissie op de evaluatie uiteengezet en wordt een overzicht geboden van de maatregelen die in het licht van de bevindingen moeten worden genomen.

De Commissie komt daarmee artikel 14, lid 2, van de Verordening inzake het Europees programma voor monitoring van de aarde (GMES) en zijn initiële operationele diensten (2011-2013) na, en dient een tussentijds evaluatieverslag in bij het Europees Parlement, de Raad en het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio’s. Omdat het een tussentijds verslag betreft, bevat het niet de volledige informatie die wordt vereist bij een volledige evaluatie achteraf, welke overeenkomstig voornoemde verordening eind 2015 plaats zal vinden. Om die reden is in het verslag voornamelijk voor een kwalitatieve benadering van de evaluatie gekozen en wordt slechts een reeks mogelijke indicatoren voor toekomstige evaluatie voorgesteld.

De afhandeling van de evaluatie heeft vertraging opgelopen doordat dringend een ontwerptekst moest worden opgesteld voor zowel de Copernicus-verordening voor de operationele fase van het programma als voor de gedelegeerde handeling voor het definiëren van het gegevensbeleid van Copernicus en daarvoor aanzienlijke middelen zijn ingezet. Hieraan werd prioriteit gegeven om te zorgen voor maximale continuïteit en stabiliteit in het regelgevingskader dat de gebruikers aannemen. De volledige tekst van het tussentijdse evaluatieverslag is gepubliceerd op de Copernicus-website en is daar continu beschikbaar, zodat er altijd gegevens aanwezig zijn om de hierin beschreven kwesties nader uit te diepen.

2. Achtergrond

2.1.        Van GMES naar Copernicus

Naar aanleiding van het Baveno-manifest van 1998 heeft de EU tijdens de bijeenkomst van de Raad in Göteborg van 2000 het strategisch besluit genomen om een onafhankelijke Europese aardobservatiecapaciteit voor het aanbieden van diensten op het gebied van milieu en veiligheid te ontwikkelen via het Europees programma voor monitoring van de aarde (GMES). De bedoeling was dat deze capaciteit behoorlijk zou worden verankerd in de bestaande onderzoekscapaciteiten op het gebied van aardobservatie onder leiding van het Europees Ruimteagentschap (European Space Agency - ESA), EUMETSAT en de afzonderlijke lidstaten, en erdoor zou worden versterkt. Van 1998 tot 2013 hebben de EU en het ESA de initiële ontwikkeling van GMES gefinancierd, d.w.z. zij hebben geïnvesteerd in de ontwikkeling van de pre-operationele diensten, in de initiële operationele diensten van GMES en in de GMES-ruimtecomponent.

In juli 2013 heeft de Europese Commissie het voorstel voor een verordening tot vaststelling van het Europees programma voor aardobservatie, Copernicus, aangenomen. Met de naamsverandering in Copernicus werd de overgang van de onderzoeks- en pre-operationele fase naar de volledig operationele fase aangeduid.

Het primaire doel van het programma bestaat erin onder toezicht van de Unie een reeks autonome diensten te bieden, die toegang bieden tot accurate gegevens en informatie over milieu en veiligheid, toegesneden op de behoeften van gebruikers, in eerste instantie diegene die het beleid in de EU en de lidstaten opstellen, uitvoeren en controleren. De investering van de EU moet leemten in de observatie vullen, toegang tot de bestaande middelen verschaffen en operationele diensten ontwikkelen. Copernicus speelt tevens een sleutelrol bij de verwezenlijking van de Europa 2020-strategie voor slimme, duurzame en inclusieve groei.

Copernicus omvat zes operationele diensten: monitoring van het mariene milieu, de atmosfeer, het land en de klimaatverandering alsook ondersteuning van rampenbeheer en veiligheidsdiensten. Een combinatie van gegevens van satellieten en in-situsensoren (zoals boeien, ballonnen en luchtsensoren) verstrekt actuele en betrouwbare informatie en prognoses met toegevoegde waarde voor bijvoorbeeld landbouw en visserij, bodemgebruik en stadsplanning, rampenbestrijding, zeevervoer of bewaking van luchtverontreiniging.

2.2.        De initiële operationele diensten van GMES

Het programma is opgezet als voorlopig instrument om de overgang te maken van de pre-operationele diensten van GMES die gedurende de opbouwfase met financiering uit hoofde van de ruimtefondsen van het KP7 ontwikkeld zijn, naar de volledige exploitatie van GMES na 2013. Het programma ging officieel van start op 1 januari 2011 en de eerste operationele diensten van GMES werden in april 2012 gestart. De dienst voor rampenbeheer en de landmonitoringdienst zijn de twee diensten die inmiddels volledig operationeel zijn. Het programma is gericht op de volledige dienstenketen voor rampenbeheer en landmonitoring: infrastructuuractiviteiten, toegang tot gegevens en productontwikkeling. De financiering voor deze werkterreinen is verstrekt: i) om te zorgen voor continuïteit met de voorbereidende acties van GMES; ii) om te voldoen aan de dringende behoefte aan kaarten en diensten voor rampgebieden; en iii) vanuit het besef dat zonder continuïteit particuliere dienstverleners hun activiteiten zouden stopzetten.

2.3.        De tussentijdse evaluatie van het programma

De tussentijdse evaluatie is in opdracht van de Commissie verricht door Centre for Strategy and Evaluation Services, dat heeft geput uit gegevens die op basis van onderzoek en interviews in 2012 zijn verzameld.

De uitvoering van het programma tot op dat ogenblik moest worden beoordeeld, met name:

· een beoordeling van de relevantie (en samenhang), efficiëntie, doeltreffendheid (en effecten), toegevoegde waarde en duurzaamheid van de uitvoering van het programma;

· een beoordeling van de vorderingen met betrekking tot de specifieke doelstellingen van beleidsmaatregelen inzake GMES: gegevens- en informatiebeleid, veiligheidsbeleid, het GMES-gebruikersforum, het GMES-comité en de beveiligingsraad enz.;

· de levering van informatie ter voorbereiding op het GMES-programma na 2013.

Ten tijde van de evaluatie bevonden de diensten zich nog in een vroeg stadium. De aandacht ging derhalve uit naar een meer algemene beoordeling van de vorderingen, bijvoorbeeld de mate waarin de Commissie een effectieve algehele coördinerende rol heeft gespeeld en de mate waarin het nieuw gevestigde GMES-gebruikersforum zijn doelstellingen heeft bereikt.

3. Belangrijkste bevindingen van de evaluatie

Het huidige verslag is geënt op de indeling van het externe tussentijdse evaluatieverslag. In dit laatste verslag ging de aandacht met name uit naar de operationele aspecten van het programma, te weten de dienst voor rampenbeheer en de landmonitoringdienst. De overige diensten waren pre-operationeel, d.w.z. gebaseerd op onderzoeksprojecten die werden gefinancierd uit hoofde van de fondsen van het KP7, of bevonden zich in de ontwerpfase. Dit is onder meer het geval voor de projecten MyOcean2 en MACCII FP7 voor de monitoring van respectievelijk het mariene milieu en van de atmosfeer. Voor de veiligheidsdienst en de dienst inzake klimaatverandering bestaat nog geen enkel referentieproject, al kunnen de diensten wel voortbouwen op de resultaten van een scala aan onderzoeksprojecten en nationale initiatieven. De ruimtecomponent is in het verslag uitsluitend onderzocht vanuit het gezichtspunt van de aankoop van gegevens van de desbetreffende missies, uitgaande van de vereisten die zijn verwoord door het Data Warehouse-mechanisme (DWH) dat is overeengekomen met het ESA (omdat de speciale Sentinel-satellieten nog in aanbouw waren).

3.1.        De operationele diensten

3.1.1.     De dienst voor rampenbeheer (Emergency Management Service - EMS)

De EMS-karteringsdienst, die in april 2012 van start is gegaan, is zeer belangrijk voor behoeften van nationale agentschappen voor civiele bescherming en gebruikers in ruimere zin. Derhalve is gedurende de ontwerp-, test- en validatiefasen van EMS rekening gehouden met de behoeften van gebruikers.

De lessen die zijn getrokken uit de linkER-dienst in het kader van de voorbereidende acties van GMES en het pre-operationele project Safer worden benadrukt in de documenten die bij de Commissie zijn ingediend. De dienst is erin geslaagd alle praktische ervaring te benutten die zij in de loop der jaren op het gebied van gebruikersbehoeften bij rampenbeheer via speciale thematische workshops, werkgroepen en gebruikersbijeenkomsten voor eerdere projecten hebben verzameld. Via EMS-kartering ontwikkelde gegevensproducten wijzen op een grote continuïteit ten opzichte van diegene die ontwikkeld zijn met het pre-operationele KP7-project Safer, ook al zijn er wel wat wijzigingen aangebracht, die verband houden met de specificaties van de nieuwe operationele dienst.

Een belangrijk verwezenlijking van EMS-kartering is dat een volledig operationele dienst van aanvang aan gegevensproducten kan leveren, zowel bij een urgente als bij een niet-urgente procedure. Omdat de niet-urgente procedure op het moment van de evaluatie nog niet geactiveerd was, lijkt het waarschijnlijk dat dienst met de urgente procedure een groter effect heeft op de ondersteuning van de gebruikersgemeenschap, met name op het gebied van civiele bescherming. De gebruikers waren zeer tevreden over de uiteindelijke door de dienst geleverde beeldproducten. Sommige gebruikers van EMS-karteringsproducten uit de civiele bescherming gaven bij de bevraging aan dat zij graag toegang zouden hebben tot de primaire gegevens via de Data Warehouse (DWH) van het ESA – dat toegang biedt tot satellietgegevens van desbetreffende missies – om deze te kunnen integreren in de operationele workflows. De EMS-karteringsdienst zou doeltreffender kunnen functioneren wanneer de ruimtecomponent, waar nodig, bij de urgente procedure zou worden aangevuld met in-situgegevens met zeer hoge resolutie voor specifieke soorten noodgevallen (bv. waarnemingen vanuit de lucht voor aardbevingen). Voor EMS-kartering (urgente procedure) moeten nadere inspanningen worden geleverd om de EMS-gegevens na activering van de dienst nog sneller beschikbaar te maken.

Het netwerk van nationale contactpunten (NCP’s) dat is opgezet bij de voorbereidende actie linkER en dat wordt gecoördineerd door het waarnemings- en informatiecentrum van het DG ECHO, heeft een belangrijke rol gespeeld bij het verspreiden van EMS-karteringsproducten onder relevante spelers op regionaal en subregionaal niveau. Deze acties zijn van groot belang gebleken voor de structurering van de reacties uit de gebruikersgemeenschap, al moeten er in sommige lidstaten op dit vlak nog meer inspanningen worden geleverd.

3.1.2.     De landmonitoringdienst

De gegevensproducten van de pan-Europese component van de landmonitoringdienst zijn bijzonder relevant voor de vastgestelde behoeften van de Europese en nationale milieubeleidsmakers en overheidsinstellingen die verantwoordelijk zijn voor milieumonitoring en ‑verslaglegging. Ook de producten die beoogd zijn in het kader van de mondiale component van de landmonitoringdienst zijn zeer relevant, omdat het belangrijk is de vegetatie en diverse andere bioparameters frequent te kunnen monitoren, om gegevens te kunnen verstrekken voor EU-beleidsterreinen zoals landbouw en internationale ontwikkeling, waar de EU mondiale verbintenissen heeft, en om input te kunnen leveren aan mondiale uitwisselingsinitiatieven voor ruimtegegevens, zoals het wereldwijde overkoepelende aardobservatiesysteem (Global Earth Observation System of Systems - GEOSS).

De stroomlijningsfase in de ontwikkeling van specifieke producten was cruciaal om te zorgen dat de output zo homogeen mogelijk is. Voor de volledige operationaliteit is het echter van belang dat gedetailleerde productspecificaties in een vroeg stadium van de cyclus van de dienstverleningscontracten worden gepubliceerd. In dit opzicht onderstreept de evaluatie dat de observatievereisten nauwkeuriger gespecificeerd moeten worden (bijvoorbeeld de specificatie van seizoensgebonden vegetatieproblematiek in de Data Warehouse voor satellietgegevensvereisten).

Hoewel de toekomstige Sentinel‑satellieten van Copernicus gegevens met een gemiddelde resolutie produceren, waren er aanwijzingen dat de diensten steeds meer gegevens met een hoge resolutie nodig hebben. Het huidige op de vereisten van de Data Warehouse gebaseerde en door het ESA gecoördineerde systeem voor aankoop van gegevens wordt behouden en geoptimaliseerd.

Bij de landmonitoringdienst duurde de definitiefase voor de ontwikkeling van thematische producten langer dan verwacht en bij de stroomlijning moest de output van verschillende aanbieders uit verschillende geografische regio’s op elkaar worden afgestemd. Een aantal problemen in verband met de snelle beschikbaarheid van pan-Europese landgegevensproducten blijft onopgelost.

De mondiale landcomponent van de dienst kan een bijdrage leveren aan wetenschappelijk onderbouwde beleidsvorming, met name voor externe EU-beleidsmaatregelen op terreinen zoals landbouw, voedselveiligheid, milieu, woestijnvorming, droogtemonitoring en bestrijding van de klimaatverandering op internationaal niveau. Door bij te dragen aan GEOSS zou de dienst de EU moeten helpen om te voldoen aan de bestaande Europese verbintenissen uit hoofde van internationale verdragen en conventies, en aldus de internationale verplichtingen van de EU met betrekking tot aardobservatiesystemen na te komen. Initiatieven zoals de database van gebruikerstoepassingen voor Corine Land Cover van het Europees Milieuagentschap (European Environment Agency - EEA) zijn een goed voorbeeld van de verschillende manieren waarop de kernproducten van Copernicus verder downstream worden gebruikt.

3.2.        Betrokkenheid van gebruikers, ontwikkeling van downstreamdiensten en toegang tot gegevens

Het programma bleek van uitermate groot belang voor de behoeften van gebruikers, met name op Europees en nationaal niveau. Pan-Europese gegevensproducten zijn nodig voor wetenschappelijk onderbouwde beleidsvorming door middel van ruimteobservatie, monitoring- en verslagleggingsactiviteiten op kritieke gebieden zoals het voldoen aan de belangrijkste Europese milieudoelstellingen en de monitoring van het effect van klimaatverandering.

Er heerst algehele consensus dat het programma een meerwaarde biedt omdat het gegevensproducten op Europees niveau biedt die consistent en vergelijkbaar zijn, ook al is GMES op bepaalde vlakken nog altijd voor verbetering vatbaar (bv. helder gegevensbeleid en eenvoudiger toegang tot de gegevens). Lokale en regionale autoriteiten moeten hier op passende wijze bij betrokken worden omdat het voor hen (met name in sommige nieuwe lidstaten) nog niet geheeld duidelijk is hoe de GMES-producten kunnen worden ingezet voor hun behoeften om gelokaliseerde diensten voor burgers te ontwikkelen. De evaluatie schetst over het algemeen een positief beeld over de betrokkenheid van gebruikers: deze lijken zeer geïnteresseerd te zijn in de resultaten en gegevensproducten van de twee operationele diensten die door het programma worden gefinancierd.

Ondanks de uitdagingen op korte termijn heeft Copernicus zeker het potentieel om door de ontwikkeling van aardobservatiediensten op middellange en lange termijn de economische groei te ondersteunen en werkgelegenheid te creëren. Dit potentieel moet nog doeltreffender benut worden door de feedback van overheden over het potentiële gebruik van gegevens (met name op lokaal en regionaal niveau) te gebruiken. Bovendien moeten de gegevens nog meer aan de gebruiker worden aangepast (en moeten aanvullende thematische gegevens worden geïntegreerd) voordat er sprake kan zijn van producten die voldoen aan de gebruikersbehoeften op lokaal en regionaal niveau. Bij deze ontwikkelingsfase zou een rol weggelegd kunnen zijn voor nieuwe spelers in de waardeketen van gegevensverstrekking, die downstreamdiensten met meerwaarde ontwikkelen.

Algemeen wordt erkend dat de downstreammarkt nog verder ontwikkeld kan worden, en tegelijk wordt aanbevolen de continuïteit in de programmaontwikkeling en in de dienstverlening te waarborgen. De cijfers van het EEA wijzen erop dat de ontwikkeling van downstreamdiensten door de publieke sector gestimuleerd wordt door de gratis online beschikbaarstelling van gegevensproducten die GMES-gegevens combineren met gegevens uit andere bronnen (bv. Corine Land Cover Image 2006 en Urban Atlas). De beschikbaarheid van kwalitatieve en actuele referentiegegevens en in-situgegevens is doorslaggevend voor het succes. In het kader van Inspire is vooruitgang geboekt om de nog resterende technische barrières voor de harmonisatie van de nationale referentiegegevens weg te werken, maar er blijft nog veel werk te verzetten.

De ontwikkeling van downstreamdiensten wordt belemmerd door onder meer gebrek aan kennis en sensibilisering bij kmo’s over toegang tot de gegevens, onzekerheid met betrekking tot de potentiële omvang en reikwijdte van publieke markten voor diensten die van de gegevens gebruikmaken, de routes naar de markt en de onduidelijkheid of er voldoende vraag (en financiële draagkracht) bestaat om schaalvoordelen te genereren. De in de evaluatie genoemde risicovolle financieringsonzekerheden zijn nu weggenomen, ondanks het feit dat het budget voor Copernicus in het MFK lager uitvalt dan wat oorspronkelijk door de Commissie is voorgesteld. In het ontwerp van de nieuwe Copernicus-verordening en het toekomstig beheer van het programma wordt rekening gehouden met deze situatie om de continuïteit te waarborgen zodat de belanghebbenden investeren in de gegevensexploitatie van Copernicus.

3.3.        Algemene resultaten van de evaluatie

Over het algemeen worden in de evaluatie de relevantie, doeltreffendheid en efficiëntie van het programma bevestigd. Het is duidelijk dat de doelstelling om de eerste operationele diensten in te richten reeds is verwezenlijkt.

Wat betreft de samenhang is de programmaverordening weliswaar nog vóór de Europa 2020-strategie aangenomen, maar het programma is toch in lijn met de doelstellingen van de strategie om slimme, duurzame en inclusieve groei te bevorderen, bv. door de ontwikkeling van downstreamdiensten die bijdragen aan groei en werkgelegenheid. Wegens een gebrek aan sensibilisering bij ondernemingen kan het potentieel nog niet volledig worden benut. Ook is er vraag naar gegevens met een hogere resolutie.

Hoewel het nog te vroeg is om een volledige beoordeling te geven, wordt over het algemeen verwacht dat de twee voornaamste diensten die voor dit programma zijn ontwikkeld, waar voor hun geld zullen bieden. Andere effecten zullen moeten worden beoordeeld tijdens de evaluatie achteraf, die zal plaatsvinden in 2015.

De belanghebbenden waren zeer tevreden over het algemene beheer en de uitvoeringsregelingen van het programma. Bij de resultaten van de vraaggesprekken valt op te merken dat de meeste gebruikers aangaven geïnteresseerd te zijn in de reeds operationele diensten en in de transversale producten die zouden voortvloeien uit de volledige reeks operationele diensten. Uit de evaluatie bleek ook dat er voor een deel van de gebruikers alternatieven voor GMES bestaan: soms zijn deze op nationaal niveau, waardoor het Europese perspectief van het onderzochte programma verloren gaat, of zijn ze niet gratis, wat wel het geval zal zijn bij de producten van de diensten en de gegevens van de satellieten. Gebruikers waren tevreden dat specifieke functies met betrekking de ontwikkeling van twee GMES-diensten aan het Gemeenschappelijk Centrum voor Onderzoek (GCO), het EEA en het waarnemings- en informatiecentrum van het DG ECHO werden gedelegeerd. Zo hebben het GCO en het EEA hun technische deskundigheid ter beschikking gesteld om de ontwikkeling van EMS-karterings- en bodemdiensten te sturen, en om tegenover het ESA te zorgen voor adequate coördinatie bij de bepaling van de behoeften aan gegevens en beeldmateriaal. Er is echter nog wel verdere samenwerking nodig om te waarborgen dat het door het ESA beheerde Data Warehouse gegevens levert die ook echt geschikt zijn voor het beoogde doel.

De werkzaamheden van de verantwoordelijke eenheid van de Commissie zijn positief geëvalueerd en het bestaan van continuïteit van onderzoeksprojecten en pre-operationele diensten wordt erkend. Niettemin werd onderstreept dat het stellen van prioriteiten moet verbeteren. Al met al werd het programma beoordeeld als een effectief mechanisme voor de ontwikkeling volledige operationele diensten. Vanwege de beperkte budgetten konden in dit vroege stadium slechts twee van de beoogde zes mogelijke diensten worden ontwikkeld; deze keuze werd passend geacht omdat ze ruimte liet voor verdere financiering van andere diensten in een pre-operationele omgeving.

De Europese toegevoegde waarde van het programma ligt duidelijk in het feit dat ingespeeld wordt op de behoefte van de gebruikers aan grensoverschrijdende aardobservatie in het kader van rampenbeheer en de landsectoren. Veel aardobservatiebehoeften voor beleidsmakers en publieke gebruikers zijn van nature grensoverschrijdend van aard vanwege het feit dat de monitoring van grensgebieden een gedeelde verantwoordelijkheid van de lidstaten is en vanwege de onderlinge verbondenheid van bepaalde regio’s. Bij verschillende landen vertonen de kenmerken van milieu en steden gelijkenissen, bv. de biodiversiteitmonitoring in waterloopgebieden en de uitdagingen bij stadsplanning in steden van vergelijkbare grootte.

Op termijn zouden de Europese gegevens op basis van een benadering van infasering/uitfasering bijdragen van nationale karterings- en landregistratie-instellingen en kadasters kunnen opnemen. Daarvoor moeten echter de bestaande problemen van ontoereikende harmonisatie van de gegevens worden opgelost. Intussen moeten beide vormen van gegevens naast elkaar blijven bestaan, met goede koppelingen en interoperabiliteit tussen de twee, mede dankzij het Inspire-proces.

4. Voornaamste aanbevelingen en geplande vervolgacties

De Commissie heeft uit de evaluatie een aantal waardevolle lessen getrokken. Zij streeft ernaar de uitvoering van het programma voortdurend te verbeteren en rekening te houden met de aanbevelingen bij het ontwerp en de uitvoering van de volledig operationele fase. De evaluatie heeft tevens belangrijke praktische richtsnoeren opgeleverd voor het opstellen van het voorstel voor de nieuwe Copernicus-verordening (COM(2013) 312 final/2 van 12 juli 2013) voor de ontwikkeling van gegevensbeleid en voor vaststelling van gegevensvereisten (d.w.z. Data Warehouse).

Om in te spelen op de behoefte aan een betere regeling voor de aankoop van gegevens, zowel voor de rampenbeheerdienst als voor de landmonitoringdienst, voeren de Europese Commissie en het Europees Ruimteagentschap momenteel gesprekken over een nieuwe versie van Data Warehouse. In het document is duidelijk gewezen op de noodzaak om de snelheid, de resoluties en de acquisitievensters te verbeteren. Wat betreft de snelheid van de EMS-dienst, vinden er bovendien bijeenkomsten plaats tussen de dienstverlener, het ESA en de EC, met als doel goed inzicht te krijgen in de verantwoordelijkheden en de mogelijke knelpunten te verminderen, waardoor de algehele prestaties kunnen verbeteren.

Tijdens de evaluatie rezen er vragen over de toekomstige rol van het gebruikersforum, dat gescheiden moet worden van die van het GMES-comité, zodat de rol van het gebruikersforum als schakel tussen de Commissie, de lidstaten en de ‘echte’ eindgebruikers, bij overheidsregelingen niet wordt ondermijnd. Het gebruikersforum wordt niet genoemd in het huidige voorstel voor de Copernicus-verordening, aangezien het niet de gebruikelijke comitologieregels volgt; de belanghebbenden worden echter nog steeds regelmatig geraadpleegd, in het bijzonder op serviceniveau en bij meer gespecialiseerde gebruikersgroepen.

Wat betreft de administratieve lasten en verslagleggingsverplichtingen van de belanghebbenden bleken er geen specifiek moeilijk te vervullen vereisten te zijn. De dienstverleners brachten geen specifieke problemen ter sprake met betrekking tot de hoeveelheid informatie die bij de uitvoering van dienstcontracten is vereist. Het kader voor de monitoring en de reeks indicatoren voor GMES waren op het moment van de evaluatie nog niet volledig overeengekomen en uitgevoerd. De beoordelaar heeft tevens een analyse verricht van de reeks indicatoren waarmee in de toekomst de bijdrage van het programma aan de verwezenlijking van aan Copernicus gerelateerde beleidsdoelstellingen zal worden gemeten. Dit zal van belang zijn bij de meting van de prestaties van een volledig operationeel programma zoals Copernicus en wordt opgenomen in toekomstige dienstverleningsovereenkomsten.

Omdat diensten en gegevens reeds voor uiteenlopende beleidsterreinen worden gebruikt, zijn de resultaten van de evaluatie van belang voor de diensten van de Commissie in ruime zin, in het bijzonder de volgende DG’s: AGRI, CLIMA, EEAS, ECHO, ENV, MARE en REGIO. Bovendien kunnen het Europees Milieuagentschap (EEA) en het GOC in hun huidige hoedanigheid als technische coördinatoren van de rampenbeheerdienst en de landmonitoringdienst van GMES gebruikmaken van de bevindingen van de evaluatie.

In overeenstemming met de aanbeveling is de ontwikkeling van de diensten zodanig ontworpen dat synergie-effecten worden benut en dubbel werk wordt voorkomen. Volgens de beoordelaar bestaat er tot op heden een tendens om meer aandacht te besteden aan de ruimtecomponent ten koste van de in-situ- en dienstverleningscomponenten. Het beleid moet er daarom meer aandacht aan besteden dat de diensten van de juiste middelen worden voorzien en de hiaten in de gegevens worden gedicht, aangezien deze componenten cruciaal zijn voor het uiteindelijke succes van het programma. Bij de Commissie is er onlangs een reorganisatie doorgevoerd om ervoor te zorgen dat zowel de infrastructuur- als de dienstverleningscomponent voldoende aandacht krijgen: er zijn nu twee eenheden, die elk op één aspect van Copernicus gericht zijn. Bovendien gaat de ontwerpversie van de Copernicus-verordening in op de aanbeveling door te voorzien in een aanzienlijke toename van de financiering voor de diensten.

De beoordelaar benadrukte dat het gegevens- en informatiebeleid moest worden afgerond. De belanghebbenden bij Copernicus en in het bijzonder de particuliere sector, die minder goed op de hoogte zijn, hebben behoefte aan helderheid over hoe het concept van ‘volledige en open gegevenstoegang’ in de praktijk werkt. De Commissie heeft recentelijk de gedelegeerde verordening inzake gegevensbeleid aangenomen waarin deze kwesties worden verduidelijkt.

               Verordening (EU) nr. 911/2010 van het Europees Parlement en de Raad van 22 september 2010 inzake het Europees programma voor monitoring van de aarde (GMES) en zijn initiële operationele diensten (2011-2013); PB L 276 van 20.10.2010, blz. 1.

               http://www.copernicus.eu/pages-principales/library/study-reports/

               COM(2013) 312 def/2 van 12.7.2013.

               Voor de voorbereidende acties van het GMES is over de periode 2008-2010 een budget toegekend van 10,2 miljoen EUR. Er is steun verleend aan drie openbare aanbestedingen met een duur van drie jaar, hetgeen heeft geleid tot de gunning van vijf voorbereidende projecten.

               Het project linkER is een voorbereidende actie ter ondersteuning van het operationeel gebruik van de producten van de GMES-dienst voor rampenbeheer in de gehele Europese Unie.

               Het Safer-project is gericht op de tenuitvoerlegging van de pre-operationele versies van de dienst voor rampenbeheer.

               In 1985 heeft de Europese Unie het Corine-programma gelanceerd. Corine staat voor “Coordination of Information on the Environment” (coördinatie van informatie over het milieu). Het betreft een prototypeproject dat zich op tal van verschillende milieukwesties richt. De Corine-gegevensbanken en diverse van de bijbehorende programma’s zijn overgenomen door het EEA.

               De Urban Atlas biedt pan-Europese vergelijkbare gegevens over bodemgebruik en -bedekking voor grote stedelijke gebieden met meer dan 100 000 inwoners, zoals gedefinieerd op grond van de “stadsaudit”. De gegevens voor de geografische informatiesystemen kunnen worden gedownload, samen met een kaart voor elk stedelijk gebied dat daaronder valt en een verslag met metagegevens.

               Richtlijn 2007/2/EG van het Europees Parlement en de Raad van 14 maart 2007 tot oprichting van een infrastructuur voor ruimtelijke informatie in de Gemeenschap (Inspire).

             Artikel 3, leden 2 en 3 van COM(2013) 312 def/2 van 12.07.2013.

             Gedelegeerde verordening van de Commissie van 12 juli 2013; document C(2013)4311 final.