Artikelen bij COM(2014)340 - Aanstelling van een Toezichthouder op de procedurewaarborgen bij het Europees Bureau voor fraudebestrijding

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.


Inhoudsopgave

Artikel 1

Wijziging van Verordening (EU) nr. 883/2013

Verordening (EG) nr. 883/2013 wordt als volgt gewijzigd:

1) Aan artikel 2 wordt, na lid 7, het volgende lid toegevoegd:

"8. 'lid van een instelling van de EU': een lid van het Europees Parlement, een lid van de Europese Raad, een vertegenwoordiger van een lidstaat op ministerniveau in de Raad, een lid van de Europese Commissie, een lid van het Hof van Justitie van de Europese Unie, een lid van de Raad van bestuur van de Europese Centrale Bank en een lid van de Rekenkamer."

2) In artikel 9, lid 2, vierde alinea, wordt de volgende tweede zin ingevoegd:

"De betrokken persoon wordt bij het begin van het afnemen van verklaringen evenwel geïnformeerd over zijn rechten, met name het recht om door een persoon van zijn keuze te worden bijgestaan."

3) Na artikel 9 worden de volgende artikelen 9 bis, 9 ter en 9 quater ingevoegd:

"Artikel 9 - bis De Toezichthouder op de procedurewaarborgen

1. Elke in een onderzoek door het Bureau betrokken persoon heeft het recht bij de Toezichthouder op de procedurewaarborgen (hierna 'de Toezichthouder' genoemd) een klacht in te dienen met betrekking tot de inachtneming door het Bureau van de procedurewaarborgen waarin artikel 9 voorziet.

2. De betrokken persoon beschikt over een termijn van uiterlijk één maand nadat hij kennis heeft gekregen van de feiten die de vermoedelijke schending van de procedurewaarborgen vormen om een klacht hierover in te dienen. Er kan geen klacht meer worden ingediend als het onderzoek langer dan één maand is afgesloten. Klachten met betrekking tot de in artikel 9, lid 2, en artikel 9, lid 4, bedoelde uitnodigingstermijn dienen te worden ingediend vóór het verstrijken van de desbetreffende termijn.

3. De Toezichthouder stelt de directeur-generaal van het Bureau onmiddellijk ervan in kennis wanneer hij een klacht ontvangt en geeft het Bureau vijftien werkdagen de tijd om een oplossing te vinden.

4. Het Bureau deelt de Toezichthouder, onverminderd artikel 10 van deze verordening, alle voor het uitbrengen van een aanbeveling nodige informatie mee.

5. De Toezichthouder brengt een aanbeveling over de klacht uit binnen één maand nadat het Bureau hem kennis heeft gegeven van de actie die is ondernomen om de kwestie te regelen of nadat de termijn van artikel 9 bis, lid 3, is verstreken. De aanbeveling wordt aan het Bureau gedaan en aan de klager ter kennis gegeven. In uitzonderlijke, in een brief aan de directeur-generaal gemotiveerde gevallen kan de Toezichthouder besluiten de termijn voor het uitbrengen van een aanbeveling met vijftien dagen te verlengen. Indien de Toezichthouder binnen de in dit lid bepaalde termijnen geen aanbeveling uitbrengt, zal worden aangenomen dat de klacht is afgesloten zonder aanbeveling.

6. Zonder inmenging in het lopende onderzoek, beoordeelt de Toezichthouder de klacht in een procedure waarbij beide partijen worden gehoord. De Toezichthouder kan getuigen verzoeken om schriftelijk of mondeling toelichtingen te verstrekken die hij relevant acht om de feiten te beoordelen.

7. De aanbeveling van de Toezichthouder is niet bindend voor de directeur-generaal. Onverminderd artikel 7, lid 5, dient hij in geval dat de aanbeveling niet wordt gevolgd, de belangrijkste redenen daarvoor mee te delen aan de klager en aan de Toezichthouder, mits dit het lopende onderzoek niet schaadt. Deze redenen worden uiteengezet in een omstandige nota die bij het eindverslag van het onderzoek wordt gevoegd.

8. De directeur-generaal kan, met opgave van een termijn, het advies van de Toezichthouder vragen over elke onder diens opdracht vallende aangelegenheid die verband houdt met de inachtneming van de procedurewaarborgen, onder andere over besluiten om de betrokkene overeenkomstig artikel 9, lid 3, niet in kennis te stellen.

9. (Onverminderd de termijnen waarin artikel 90 bis van het Statuut voorziet, zal in gevallen waarin door een ambtenaar of een ander personeelslid van de EU een klacht in de zin van artikel 90 bis van het Statuut is ingediend bij de directeur-generaal alsook een klacht over dezelfde aangelegenheid bij de Toezichthouder, de directeur-generaal de aanbeveling van de Toezichthouder afwachten voordat hij de klacht beantwoordt.)

Artikel 9 - ter Voorafgaande toestemming voor sommige onderzoeksmaatregelen

1. Onverminderd de onafhankelijkheid van het Bureau met betrekking tot de wijze waarop het lopende onderzoek wordt verricht, dient de directeur-generaal eerst de toestemming van de Toezichthouder te vragen wanneer het Bureau gebruik wenst te maken van zijn bevoegdheid om in het kader van een intern onderzoek de kantoren van een lid van een EU-instelling te doorzoeken in de gebouwen van een EU-instelling of afschriften te maken van documenten of andere gegevensdragers die zich in die kantoren bevinden, ongeacht de aard van de drager waarop de gegevens zijn opgeslagen. Het Bureau zal daartoe alle voor de beoordeling van het verzoek om toestemming nodige informatie verstrekken. Deze procedure draagt een vertrouwelijk karakter en door de Toezichthouder wordt geen informatie erover bekendgemaakt.

2. Bij het nemen van een besluit om al dan niet toestemming te verlenen voor de hiervoor bedoelde onderzoeksmaatregelen, dient de Toezichthouder objectief te beoordelen of de voorgenomen maatregelen wettig zijn en of hetzelfde doel niet met minder intrusieve middelen kan worden bereikt. De Toezichthouder beantwoordt het verzoek zo spoedig mogelijk en uiterlijk binnen 48 uur na de ontvangst ervan. Antwoordt hij niet binnen deze termijn, dan wordt dit als toestemming beschouwd.

3. In naar behoren gemotiveerde spoedeisende gevallen kan het Bureau vragen om de in lid 2 bedoelde termijn in te korten tot 24 uur, mits de Toezichthouder daarmee instemt. De termijn kan eveneens worden verlengd tot ten hoogste 72 uur op met redenen omkleed verzoek van de Toezichthouder.

Artikel 9 - quater Aanstelling en statuut van de Toezichthouder

1. De Toezichthouder en zijn plaatsvervanger worden door het Europees Parlement, de Raad en de Commissie in onderlinge overeenstemming aangesteld voor een termijn van vijf jaar die niet verlengbaar is. Na afloop van hun ambtstermijn blijven zij in functie totdat in hun vervanging is voorzien.

Na een oproep tot kandidaatstelling in het Publicatieblad van de Europese Unie stelt de Commissie een lijst op van geschikte kandidaten voor het ambt van Toezichthouder en een plaatsvervanger, nadat het Comité van toezicht een gunstig advies heeft uitgebracht over de selectieprocedure.

Tezamen met het besluit tot aanstelling van de Toezichthouder en een plaatsvervanger zal ook een reservelijst worden vastgesteld van mogelijke kandidaten om de Toezichthouder gedurende de resterende tijd van zijn ambtstermijn te vervangen in geval van terugtreding, overlijden, blijvende ongeschiktheid of ontslag.

De Toezichthouder en zijn plaatsvervanger worden administratief bij de Commissie ingedeeld. De Commissie verzorgt hun secretariaat, in nauw overleg met de Toezichthouder.

2. De Toezichthouder en zijn plaatsvervanger oefenen hun taken in volledige onafhankelijkheid uit en vragen noch aanvaarden daarbij instructies van niemand. Zij mogen geen enkele functie hebben binnen het Bureau. Bij de uitoefening van hun taken houden zij terdege rekening met de in de wetgeving van de Unie vervatte regels inzake de bescherming van de financiële belangen van de Europese Unie en de strijd tegen fraude.

3. Indien de Toezichthouder of zijn plaatsvervanger niet meer aan de eisen voor de uitoefening van zijn ambt voldoet of op ernstige wijze is tekortgeschoten, kan hij door het Europees Parlement, de Raad en de Commissie in onderlinge overeenstemming van zijn functie worden ontheven.

4. De Toezichthouder brengt jaarlijks over zijn werkzaamheden verslag uit aan het Europees Parlement, de Raad, de Commissie, het Comité van toezicht en het Bureau. In dit verslag wordt niet verwezen naar afzonderlijke onderzoeken en wordt de vertrouwelijkheid van onderzoeken in acht genomen, zelfs als deze zijn afgesloten."

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de [twintigste dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie].

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.