Artikelen bij COM(2016)270 - Criteria en instrumenten om te bepalen welke lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van een verzoek om internationale bescherming dat door een onderdaan van een derde land of een staatloze bij een van de lidstaten wordt ingediend (herschikking)

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.



HOOFDSTUK I

VOORWERP EN DEFINITIES

Inhoudsopgave

Artikel 1 - Voorwerp

In deze verordening worden de criteria en instrumenten vastgesteld om te bepalen welke lidstaat ⌦ als enige ⌫ verantwoordelijk is voor de behandeling van een verzoek om internationale bescherming dat door een onderdaan van een derde land of een staatloze bij een van de lidstaten is ingediend (hierna 'de verantwoordelijke lidstaat' genoemd).

Artikel 2 - Definities

Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder:

a) 'onderdaan van een derde land': eenieder die geen burger van de Unie is in de zin van artikel 20, lid 1, VWEU en die geen onderdaan is van een staat die op grond van een overeenkomst met de Europese Unie aan deze verordening deelneemt;

b) 'verzoek om internationale bescherming': een verzoek om internationale bescherming in de zin van artikel 2, onder h), van Richtlijn 2011/95/EU;

c) 'verzoeker': een onderdaan van een derde land of een staatloze die een verzoek om internationale bescherming heeft ingediend waarover nog geen definitieve beslissing is genomen;

d) 'behandeling van een verzoek om internationale bescherming': alle maatregelen in verband met de behandeling van en beslissingen of uitspraken van bevoegde instanties over een verzoek om internationale bescherming overeenkomstig Richtlijn 2013/32/EU en Richtlijn 2011/95/EU, met uitzondering van de procedures waarbij de verantwoordelijke lidstaat wordt bepaald krachtens de bepalingen van deze verordening;

e) 'intrekking van een verzoek om internationale bescherming': de handelingen waarmee de verzoeker, overeenkomstig Richtlijn 2013/32/EU, expliciet of stilzwijgend een einde maakt aan de procedures die in werking zijn getreden na de indiening van zijn verzoek om internationale bescherming;

f) 'persoon die internationale bescherming geniet': een onderdaan van een derde land of een staatloze aan wie internationale bescherming is verleend in de zin van artikel 2, onder a), van Richtlijn 2011/95/EU;

g) 'gezinsleden': voor zover het gezin reeds in het land van herkomst bestond ⇨ voordat de verzoeker op het grondgebied van de lidstaten is aangekomen ⇦, de volgende leden van het gezin van de verzoeker die op het grondgebied van de lidstaten aanwezig zijn:

– de echtgenoot van de verzoeker of de niet-gehuwde partner met wie een duurzame relatie wordt onderhouden, indien in het recht of de praktijk van de betrokken lidstaat niet-gehuwde paren en gehuwde paren op een vergelijkbare manier worden behandeld in het kader van diens recht met betrekking tot onderdanen van een derde land;

– de minderjarige kinderen van paren als bedoeld onder het eerste streepje, of van de verzoeker, mits zij niet gehuwd zijn, ongeacht of zij volgens het nationale recht wettige, buitenechtelijke of geadopteerde kinderen zijn;

– indien de verzoeker een minderjarige en ongehuwd is, de vader, moeder of andere volwassene die krachtens de wet of volgens de praktijk van de lidstaat waar de volwassene aanwezig is, voor de verzoeker verantwoordelijk is;

– indien de persoon die internationale bescherming geniet een minderjarige en ongehuwd is, de vader, moeder of andere volwassene die krachtens de wet of volgens de praktijk van de lidstaat waar de persoon die internationale bescherming geniet aanwezig is, voor hem verantwoordelijk is;


⇩ nieuw

– de broer(s) en zus(sen) van de verzoeker;


🡻 604/2013

h) 'familielid': de volwassen tante of oom of grootouder van de verzoeker die op het grondgebied van een lidstaat aanwezig is, ongeacht of de verzoeker volgens het nationale recht een wettig, buitenechtelijk of geadopteerd kind is;

i) 'minderjarige': een onderdaan van een derde land of een staatloze die jonger is dan 18 jaar;

j) 'niet-begeleide minderjarige': een minderjarige die zonder begeleiding van een krachtens de wet of volgens de praktijk van de betrokken lidstaat voor hem verantwoordelijke volwassene op het grondgebied van een lidstaat aankomt, zolang hij niet daadwerkelijk onder de hoede van een dergelijke volwassene staat; onder dit begrip valt ook een minderjarige die zonder begeleiding wordt achtergelaten nadat hij op het grondgebied van een lidstaat is aangekomen;

k) 'vertegenwoordiger': een persoon of een organisatie die door de bevoegde instanties is aangewezen om een niet-begeleide minderjarige bij te staan en te vertegenwoordigen in procedures waarin in deze verordening is voorzien, teneinde het belang van het kind te behartigen en zo nodig rechtshandelingen voor de minderjarige te verrichten. Wanneer een organisatie als vertegenwoordiger is aangewezen, wijst zij een persoon aan die bevoegd is om ten aanzien van de minderjarige zijn taken uit te voeren, overeenkomstig deze verordening;

l) 'verblijfstitel': een door de autoriteiten van een lidstaat afgegeven machtiging waarbij het een onderdaan van een derde land of een staatloze wordt toegestaan op het grondgebied van die lidstaat te verblijven, met inbegrip van de documenten waarbij personen worden gemachtigd zich op het grondgebied van die lidstaat op te houden in het kader van een tijdelijke beschermingsmaatregel of in afwachting van de tenuitvoerlegging van een verwijderingsmaatregel die tijdelijk door bepaalde omstandigheden niet kan worden uitgevoerd, echter met uitzondering van visa en verblijfsvergunningen die zijn afgegeven tijdens de periode die nodig is om de verantwoordelijke lidstaat te bepalen in de zin van deze verordening of tijdens de behandeling van een verzoek om internationale bescherming of een aanvraag voor een verblijfsvergunning;

m) 'visum': de machtiging of de beslissing van een lidstaat die vereist is met het oog op een doorreis of de binnenkomst voor een voorgenomen verblijf in die lidstaat of verscheidene lidstaten. Voor de verschillende soorten visa gelden de volgende definities:

'visum voor verblijf van langere duur': een door een van de lidstaten overeenkomstig zijn nationale recht of het Unierecht afgegeven machtiging of beslissing die vereist is voor de binnenkomst voor een voorgenomen verblijf in die lidstaat van meer dan drie maanden;

'visum voor kort verblijf': een machtiging of beslissing van een lidstaat met betrekking tot een doorreis over, of een voorgenomen verblijf op, het grondgebied van een of meer of alle lidstaten van ten hoogste drie maanden binnen een periode van zes maanden vanaf de datum van eerste binnenkomst op het grondgebied van de lidstaten;

'luchthaventransitvisum': een visum dat geldig is voor doorreis via de internationale transitzones van een of meer luchthavens van de lidstaten;

   n) 'risico op onderduiken': het in een individueel geval bestaan van redenen gebaseerd op objectieve, in wetgeving vastgelegde criteria, om aan te nemen dat een verzoeker of een onderdaan van een derde land of een staatloze op wie een overdrachtsprocedure van toepassing is, zou kunnen onderduiken;


⇩ nieuw

o) 'begunstigde lidstaat': de lidstaat die baat heeft bij het in hoofdstuk VII van deze verordening vastgestelde correctiemechanisme voor toewijzing en de toewijzing van de verzoeker verricht;

p) 'lidstaat van toewijzing': de lidstaat waaraan een verzoeker zal worden toegewezen op grond van het in hoofdstuk VII van deze verordening vastgestelde toewijzingsmechanisme;

q) 'hervestigde persoon': een persoon die is onderworpen aan een proces van hervestiging waarbij, op verzoek van de Hoge Commissaris van de Verenigde Naties voor vluchtelingen ("UNHCR"), op basis van de behoefte van een persoon aan internationale bescherming, onderdanen van derde landen vanuit een derde land worden overgebracht naar een lidstaat waar zij mogen verblijven met een van de volgende statussen:

i) 'vluchtelingenstatus' in de zin van artikel 2, onder e), van Richtlijn 2011/95/EU;

ii) 'subsidiairebeschermingsstatus' in de zin van artikel 2, onder g), van Richtlijn 2011/95/EU, of

iii) elke andere status op grond waarvan krachtens het nationale recht of het Unierecht soortgelijke rechten en voordelen worden verleend als bij de onder i) en ii) bedoelde statussen;

r) 'Asielagentschap van de Europese Unie': het Agentschap dat is opgericht bij Verordening (EU) [het voorstel voor een verordening inzake het Asielagentschap van de Europese Unie en tot intrekking van Verordening (EU) nr. 439/2010].


🡻 604/2013

HOOFDSTUK II

ALGEMENE BEGINSELEN EN WAARBORGEN

Artikel 3 - Toegang tot de procedure voor de behandeling van een verzoek om internationale bescherming

1. De lidstaten behandelen elk verzoek om internationale bescherming dat door een onderdaan van een derde land of een staatloze op het grondgebied van een van de lidstaten wordt ingediend, inclusief aan de grens of in de transitzones. Het verzoek wordt door een enkele lidstaat behandeld, namelijk de lidstaat die volgens de in hoofdstuk III genoemde criteria verantwoordelijk is.

2. Wanneer op basis van de in deze verordening vastgestelde criteria geen verantwoordelijke lidstaat kan worden aangewezen, is de lidstaat waar het verzoek om internationale bescherming het eerst werd ingediend, verantwoordelijk voor de behandeling ervan.

Indien het niet mogelijk is een verzoeker over te dragen aan de lidstaat die in de eerste plaats als verantwoordelijke lidstaat is aangewezen, omdat ernstig moet worden gevreesd dat de asielprocedure en de opvangvoorzieningen voor verzoekers in die lidstaat systeemfouten bevatten die resulteren in onmenselijke of vernederende behandelingen in de zin van artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, blijft de lidstaat die met het bepalen van de verantwoordelijke lidstaat is belast de criteria van hoofdstuk III onderzoeken teneinde vast te stellen of een andere lidstaat als verantwoordelijke lidstaat kan worden aangewezen.

Indien de overdracht uit hoofde van dit lid niet kan geschieden aan een op grond van de criteria van hoofdstuk III aangewezen lidstaat of aan de eerste lidstaat waar het verzoek werd ingediend, wordt de lidstaat die met het bepalen van de verantwoordelijke lidstaat is belast, de verantwoordelijke lidstaat.


⇩ nieuw

3. Iedere lidstaat behoudt de mogelijkheid om, met inachtneming van de regels en waarborgen die zijn vastgelegd in Richtlijn 2013/32/EU, een verzoeker naar een veilig derde land te zenden.

3. Alvorens de criteria toe te passen op grond waarvan overeenkomstig de hoofdstukken III en IV wordt bepaald welke lidstaat verantwoordelijk is, is de eerste lidstaat waar een verzoek om internationale bescherming is ingediend verplicht:

a) na te gaan of het verzoek om internationale bescherming moet worden geacht nietontvankelijk te zijn op grond van artikel 33, lid 2, onder b) en c), van Richtlijn 2013/32/EU (wanneer een land dat geen lidstaat is, voor de verzoeker wordt aangemerkt als het eerste land van asiel of als veilig derde land), en

b) het verzoek te behandelen in een versnelde procedure overeenkomstig artikel 31, lid 8, van Richtlijn 2013/32/EU, wanneer de volgende gronden van toepassing zijn:

i) de verzoeker heeft de nationaliteit van een derde land, of hij is staatloos en had voorheen in dat land zijn gewone verblijfplaats, welk land is aangemerkt als veilig land van herkomst in de gemeenschappelijke EU-lijst van veilige landen van herkomst zoals vastgesteld bij Verordening [Voorstel COM(2015) 452 van 9 september 2015], of

ii) de verzoeker kan om ernstige redenen worden geacht een gevaar te vormen voor de nationale veiligheid of de openbare orde van de lidstaat, of de verzoeker is onder dwang uitgezet om ernstige redenen van openbare veiligheid of openbare orde krachtens het nationale recht.

4. Wanneer de lidstaat een verzoek als niet-ontvankelijk beschouwt of een verzoek behandelt in een versnelde procedure overeenkomstig lid 3, wordt die lidstaat geacht de verantwoordelijke lidstaat te zijn.

5. De lidstaat die een verzoek om internationale bescherming heeft behandeld, met inbegrip van de in lid 3 bedoelde gevallen, is verantwoordelijk voor de behandeling van verdere verklaringen of een volgend verzoek van de betrokken verzoeker als bedoeld in de artikelen 40, 41 en 42 van Richtlijn 2013/32/EU, ongeacht of de verzoeker het grondgebied van de lidstaten heeft verlaten of daarvan is verwijderd.

Artikel 4 - Verplichtingen van de verzoeker

1. Wanneer een persoon die voornemens is om een verzoek om internationale bescherming in te dienen op irreguliere wijze is binnengekomen op het grondgebied van de lidstaten, wordt het verzoek ingediend in de lidstaat van die eerste binnenkomst. Wanneer een persoon die voornemens is om een verzoek om internationale bescherming in te dienen zich wettig ophoudt in een lidstaat, wordt het verzoek in die lidstaat ingediend.

2. De verzoeker verstrekt zo spoedig mogelijk en uiterlijk tijdens het in artikel 7 bedoelde onderhoud alle elementen en gegevens die relevant zijn om te bepalen welke lidstaat verantwoordelijk is, en werkt samen met de bevoegde autoriteiten van de lidstaten.

3. De verzoeker:

a) voldoet aan een overdrachtsbesluit waarvan hij overeenkomstig artikel 27, leden 1 en 2, en artikel 38, onder b), in kennis is gesteld;

b) is aanwezig en beschikbaar voor de bevoegde autoriteiten in de lidstaat van verzoek, respectievelijk in de lidstaat waaraan hij wordt overgedragen.

Artikel 5 - Gevolgen van niet-nakoming

1. Indien een verzoeker niet voldoet aan de in artikel 4, lid 1, bedoelde verplichting, behandelt de op grond van deze verordening verantwoordelijke lidstaat het verzoek in een versnelde procedure overeenkomstig artikel 31, lid 8, van Richtlijn 2013/32/EU.

2. De lidstaat waar de verzoeker aanwezig moet zijn, zet de procedures om te bepalen welke lidstaat verantwoordelijk is voort, ook wanneer de verzoeker het grondgebied van deze lidstaat zonder toestemming verlaat of anderszins niet beschikbaar is voor de bevoegde autoriteiten van die lidstaat.

3. De verzoeker kan tijdens de procedures uit hoofde van deze verordening in een andere lidstaat dan de lidstaat waar hij aanwezig moet zijn, geen aanspraak maken op de opvangvoorzieningen bedoeld in de artikelen 14 tot en met 19 van Richtlijn 2013/33/EU, met uitzondering van dringende medische zorg.

4. De bevoegde autoriteiten houden slechts rekening met de voor het bepalen van de verantwoordelijke lidstaat relevante elementen en gegevens, voor zover deze werden verstrekt binnen de in artikel 4, lid 2, vastgestelde termijn.


🡻 604/2013 (aangepast)

⇨ nieuw

Artikel 4 -  6 Recht op informatie

1. Zodra een verzoek om internationale bescherming in een lidstaat is ingediend in de zin van artikel 20 21, lid 2, stellen de bevoegde autoriteiten van die lidstaat de verzoeker in kennis van de toepassing van deze verordening ⇨ en van de in artikel 4 vastgestelde verplichtingen en van de in artikel 5 bedoelde gevolgen van de niet-nakoming ⇦ , en met name van:


⇩ nieuw

a) van het feit dat het recht te verzoeken om internationale bescherming niet inhoudt dat de verzoeker kan kiezen welke lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van het verzoek om internationale bescherming;


🡻 604/2013 (aangepast)

⇨ nieuw

ab) ⌦ van ⌫ de doelstellingen van deze verordening en de gevolgen van het indienen van een ander verzoek in een andere lidstaat, alsmede de gevolgen van het zich verplaatsen van een lidstaat naar een andere lidstaat ⇨ het verlaten van de lidstaat waar hij aanwezig moet zijn ⇦ zolang de verantwoordelijke lidstaat op grond van deze verordening nog niet bepaald is en zolang het verzoek om internationale bescherming nog in behandeling is ⇨ , en met name van het feit dat de verzoeker in een andere lidstaat dan de lidstaat waar hij aanwezig moet zijn geen aanspraak kan maken op de opvangvoorzieningen bedoeld in de artikelen 14 tot en met 19 van Richtlijn 2013/33/EU, met uitzondering van dringende medische zorg ⇦;

bc) ⌦ van ⌫ de criteria ⇨ en de procedures ⇦ voor het bepalen van de verantwoordelijke lidstaat, de rangorde volgens welke zij van toepassing zijn in de verschillende fasen van de procedure en hun verwachte duur, met vermelding van het feit dat een verzoek om internationale bescherming dat in een bepaalde lidstaat wordt ingediend, ertoe kan leiden dat die lidstaat op grond van deze verordening verantwoordelijk wordt voor de behandeling ervan, ook al volgt die verantwoordelijkheid niet uit de criteria voor de toekenning van verantwoordelijkheid;

cd) ⌦ van ⌫ het persoonlijk onderhoud overeenkomstig artikel 5 7 en de mogelijkheid ⇨ verplichting ⇦ om informatie over de aanwezigheid van gezinsleden, familieleden of andere familierelaties in de lidstaten te verstrekken ⇨ en nader te staven ⇦ , met inbegrip van de wijze waarop de verzoeker die informatie kan verstrekken;

de) ⌦ van ⌫ de mogelijkheid om een overdrachtsbesluit aan te vechten en, in voorkomend geval, om te verzoeken om de opschorting van de overdracht ⇨ binnen zeven dagen na de kennisgeving en van het feit dat deze betwisting is beperkt tot een beoordeling van de vraag of er sprake is van een schending van artikel 3, lid 2, in verband met het bestaan van een risico op onmenselijke of vernederende behandeling dan wel van de artikelen 10 tot en met 13 en artikel 18 ⇦ ;

ef) ⌦ van ⌫ het feit dat de bevoegde autoriteiten van lidstaten ⇨ en het Asielagentschap van de Europese Unie persoonsgegevens van de verzoeker verwerken, met inbegrip van de ⇦ gegevens over hem kunnen uitwisselen ⌦ uitwisseling van gegevens over hem ⌫, uitsluitend om hun verplichtingen die uit deze verordening voortvloeien, na te komen;


⇩ nieuw

g) van de betrokken categorieën persoonsgegevens;


🡻 604/2013 (aangepast)

⇨ nieuw

fh) ⌦ van ⌫ het recht op toegang tot de hem betreffende gegevens en het recht te verzoeken om hem betreffende onjuiste gegevens recht te laten zetten of hem betreffende onrechtmatig verwerkte gegevens te laten verwijderen, alsmede de procedures om die rechten te doen gelden, met inbegrip van de contactgegevens van de in artikel 35 47 bedoelde autoriteiten en van de nationale gegevensbeschermingsautoriteiten die bevoegd zijn kennis te nemen van verzoeken betreffende de bescherming van persoonsgegevens, ⇨ en de contactgegevens van de functionaris voor gegevensbescherming; ⇦ .


⇩ nieuw

i) in voorkomend geval, van de in hoofdstuk VII vastgestelde toewijzingsprocedure.


🡻 604/2013 (aangepast)

⇨ nieuw

2. De in lid 1 bedoelde informatie wordt schriftelijk verstrekt, in een taal die de verzoeker verstaat of waarvan redelijkerwijs kan worden aangenomen dat hij die verstaat. De lidstaten maken gebruik van de overeenkomstig lid 3 voor dat doel opgestelde gemeenschappelijke brochure.

Indien dit nodig is om de verzoeker de informatie te doen begrijpen, wordt de informatie ook mondeling verstrekt, bijvoorbeeld in samenhang met het in artikel 5 7 bedoelde persoonlijk onderhoud.

3. De Commissie stelt door middel van uitvoeringshandelingen een gemeenschappelijke brochure op, alsmede een specifieke brochure voor niet-begeleide minderjarigen, waarin ten minste de in lid 1 van dit artikel bedoelde informatie wordt opgenomen. De gemeenschappelijke brochure bevat tevens informatie over de toepassing van Verordening (EU) [voorstel voor een verordening tot herschikking van Verordening (EU) nr. 603/2013] en met name over het doeleinde waarvoor de gegevens van een verzoeker in Eurodac kunnen worden verwerkt. De gemeenschappelijke brochure wordt zodanig opgesteld dat de lidstaten deze kunnen aanvullen met informatie die eigen is aan de lidstaat in kwestie. Die uitvoeringshandelingen worden vastgesteld volgens de in artikel 44 56, lid 2, van deze verordening bedoelde onderzoeksprocedure.

Artikel 5 -  7 Persoonlijk onderhoud

1. Om de verantwoordelijke lidstaat gemakkelijker te kunnen bepalen, voert de lidstaat die met het bepalen van de verantwoordelijk lidstaat is belast een persoonlijk onderhoud met de verzoeker ⇨ , tenzij de verzoeker is ondergedoken of de door de verzoeker overeenkomstig artikel 4, lid 2, verstrekte informatie toereikend is om te bepalen welke lidstaat verantwoordelijk is ⇦. Het onderhoud biedt de verzoeker tevens de mogelijkheid de overeenkomstig artikel 4 6 aan hem verstrekte informatie juist te begrijpen.

2. Het persoonlijk onderhoud kan achterwege blijven indien de verzoeker:

a) is ondergedoken, of

b) na de in artikel 4 bedoelde informatie te hebben ontvangen, reeds op andere wijze de informatie heeft verstrekt die relevant is voor het bepalen van de verantwoordelijke lidstaat. Lidstaten die het onderhoud achterwege laten, bieden de verzoeker de gelegenheid om alle verdere informatie te verstrekken die relevant is om op correcte wijze de verantwoordelijke lidstaat te bepalen, voordat er een besluit tot overdracht van de verzoeker aan de verantwoordelijke lidstaat overeenkomstig artikel 26, lid 1, wordt genomen.

32. Het persoonlijk onderhoud vindt tijdig plaats en in elk geval voordat er een besluit tot overdracht van de verzoeker aan de verantwoordelijke lidstaat overeenkomstig artikel 26, lid 1, wordt genomen ⇨ overnameverzoek overeenkomstig artikel 24 wordt ingediend ⇦.

43. Het persoonlijk onderhoud wordt gevoerd in een taal die de verzoeker verstaat of waarvan redelijkerwijs kan worden aangenomen dat hij die verstaat en waarin hij kan communiceren. Zo nodig stelt de lidstaat een tolk aan die kan zorgen voor een goede communicatie tussen de verzoeker en de persoon die het persoonlijk onderhoud voert.

54. Het persoonlijk onderhoud vindt plaats in zodanige omstandigheden dat een passende geheimhouding is gewaarborgd. Het wordt gevoerd door een krachtens nationaal recht gekwalificeerde persoon.

65. De lidstaat die het persoonlijk onderhoud voert, stelt een schriftelijke samenvatting op met ten minste de belangrijkste informatie die de verzoeker tijdens het onderhoud heeft verstrekt. Die samenvatting kan de vorm van een verslag of een standaardformulier aannemen. De lidstaat zorgt ervoor dat de verzoeker en/of de juridisch adviseur of andere raadsman die de verzoeker vertegenwoordigt, tijdig toegang tot de samenvatting heeft.

Artikel 6 -  8 Waarborgen voor minderjarigen

1. Bij alle procedures waarin deze verordening voorziet, stellen de lidstaten het belang van het kind voorop.

2. De lidstaten zorgen ⌦ Elke lidstaat zorgt ⌫ ervoor dat ⇨ , wanneer een niet-begeleide minderjarige aanwezig moet zijn, ⇦ de niet-begeleide minderjarige bij alle ⌦ de relevante ⌫ procedures waarin deze verordening voorziet, wordt vertegenwoordigd en/of bijgestaan door een vertegenwoordiger. De vertegenwoordiger beschikt over de kwalificaties en de expertise om ervoor te zorgen dat tijdens de procedures die in het kader van deze verordening worden gevolgd, rekening wordt gehouden met het belang van de minderjarige. Deze vertegenwoordiger heeft toegang tot de inhoud van de toepasselijke documenten in het dossier van de verzoeker, met inbegrip van de specifieke brochure voor niet-begeleide minderjarigen.

Dit lid laat de toepasselijke bepalingen van artikel 25 van Richtlijn 2013/32/EU onverlet.

3. Om vast te stellen wat het belang van het kind is, werken de lidstaten nauw samen en houden zij in het bijzonder rekening met de volgende factoren:

a) de mogelijkheden van gezinshereniging;

b) het welzijn en de sociale ontwikkeling van de minderjarige;

c) veiligheid en beveiligingsoverwegingen, met name wanneer de minderjarige mogelijk het slachtoffer is van mensenhandel;

d) de standpunten van de minderjarige, in overeenstemming met zijn leeftijd en maturiteit.


⇩ nieuw

4. Alvorens een niet-begeleide minderjarige over te dragen aan de verantwoordelijke lidstaat of, in voorkomend geval, aan de lidstaat van toewijzing, ziet de overdragende lidstaat erop toe dat de verantwoordelijke lidstaat of de lidstaat van toewijzing onverwijld de maatregelen neemt die zijn bedoeld in de artikelen 14 en 24 van Richtlijn 2013/33/EU en artikel 25 van Richtlijn 2013/32/EU. Elk besluit om een niet-begeleide minderjarige over te dragen, wordt voorafgegaan door een beoordeling van de belangen van de minderjarige. Deze beoordeling is gebaseerd op de in lid 3 genoemde factoren. De beoordeling wordt snel uitgevoerd door personeel dat over de kwalificaties en expertise beschikt om ervoor te zorgen dat rekening wordt gehouden met het belang van de minderjarige.


🡻 604/2013 (aangepast)

⇨ nieuw

45. Voor de toepassing van artikel 8 10 onderneemt de lidstaat waar de niet-begeleide minderjarige een verzoek om internationale bescherming heeft ingediend, zo spoedig mogelijk het nodige om na te gaan of er gezinsleden , broers of zussen of familieleden van de niet-begeleide minderjarige op het grondgebied van de lidstaten aanwezig zijn, waarbij het belang van het kind wordt beschermd.

Daartoe kan die lidstaat de hulp van internationale of andere relevante organisaties inroepen en kan hij de toegang van de minderjarige tot de opsporingsdiensten van die organisaties faciliteren.

De personeelsleden van de in artikel 35 47 bedoelde bevoegde autoriteiten die verzoeken van niet-begeleide minderjarigen behandelen, hebben een passende opleiding gekregen, en blijven die krijgen, met betrekking tot de specifieke behoeften van minderjarigen.

56. Teneinde de passende acties tot identificatie van de gezinsleden, broers of zussen, dan wel familieleden van de niet-begeleide minderjarige die op het grondgebied van een andere lidstaat verblijft, te faciliteren overeenkomstig lid 4 5 van dit artikel, stelt de Commissie uitvoeringshandelingen vast, met inbegrip van een standaardformulier voor de uitwisseling van de desbetreffende informatie tussen de lidstaten. Die uitvoeringshandelingen worden vastgesteld volgens de in artikel 44 56, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure.

HOOFDSTUK III

CRITERIA VOOR HET AANWIJZEN VAN DE VERANTWOORDELIJKE LIDSTAAT

Artikel 7 -  9 Rangorde van de criteria

1. De in dit hoofdstuk vastgestelde criteria aan de hand waarvan de verantwoordelijke lidstaat wordt bepaald, zijn van toepassing ⇨ worden slechts één keer toegepast, ⇦ in de volgorde waarin zij voorkomen in de tekst.

2. Welke lidstaat met toepassing van de in dit hoofdstuk beschreven criteria de verantwoordelijke lidstaat is, wordt bepaald op grond van de situatie op het tijdstip waarop de verzoeker zijn verzoek om internationale bescherming voor de eerste maal bij een lidstaat indient.

3. Met het oog op de toepassing van de in de artikelen 8, 10 en 16 bedoelde criteria houden de lidstaten rekening met elk beschikbaar bewijs betreffende de aanwezigheid op het grondgebied van een lidstaat van gezinsleden, familieleden of andere familierelaties van de verzoeker, mits dergelijk bewijs wordt overgelegd voordat een andere lidstaat het verzoek tot overname of tot terugname van de betrokkene inwilligt overeenkomstig respectievelijk de artikelen 22 en 25 en mits er nog geen eerste beslissing ten gronde is genomen over de vorige verzoeken om internationale bescherming van de verzoeker.

Artikel 8 -  10 Minderjarigen

⌦ 1. Wanneer de verzoeker een niet-begeleide minderjarige is, zijn alleen de in dit artikel vastgestelde criteria van toepassing, in de volgorde waarin zij voorkomen in de leden 2 tot en met 5. ⌫ 

12. Indien de verzoeker een niet-begeleide minderjarige is, is Dde verantwoordelijke lidstaat ⌦ is ⌫ de lidstaat waar een gezinslid of een broer of zus van de niet-begeleide minderjarige zich wettig ophoudt, voor zover dit in het belang van de minderjarige is. Indien de verzoeker een gehuwde minderjarige is van wie de echtgenoot zich niet wettig op het grondgebied van de lidstaten ophoudt, is de lidstaat waar de vader, moeder, of andere volwassene die krachtens het recht of krachtens de praktijk van die lidstaat voor de minderjarige verantwoordelijk is, dan wel zijn broer of zus, mits die zich wettig op het grondgebied ophoudt, de verantwoordelijke lidstaat.

23. Indien de verzoeker een niet begeleide minderjarige is met een familielid ⌦ heeft ⌫ dat zich wettig in een andere lidstaat ophoudt, en het op basis van een individueel onderzoek vaststaat dat dat familielid voor hem kan zorgen, verenigt die lidstaat de minderjarige met zijn familielid en is die lidstaat de verantwoordelijke lidstaat, mits dit in het belang van de minderjarige is.

34. Indien in meer dan één lidstaat gezinsleden, broers of zussen of familieleden als vermeld in de leden 1 2 en 2 3, verblijven, wordt op basis van het belang van de niet-begeleide minderjarige bepaald welke lidstaat de verantwoordelijke lidstaat is.

45. Bij ontstentenis van gezinsleden, broers of zussen of familieleden als vermeld in de leden 1 2 en 2 3, is de lidstaat waarbij de niet-begeleide minderjarige zijn verzoek om internationale bescherming ⇨ het eerst ⇦ heeft ingediend de verantwoordelijke lidstaat, mits dit in het belang van de minderjarige is ⌦ tenzij wordt aangetoond dat dit niet in het belang van de minderjarige is ⌫.

56. De Commissie is bevoegd gedelegeerde handelingen overeenkomstig artikel 45 57 vast te stellen betreffende de identificatie van gezinsleden, broers en zussen of familieleden van de niet-begeleide minderjarige; de criteria om te bepalen of er sprake is van een bewezen verwantschapsrelatie; de criteria voor de beoordeling van het vermogen van een familielid om voor de niet-begeleide minderjarige te zorgen ook in de gevallen waarin gezinsleden, broers en zussen of familieleden van de niet-begeleide minderjarige in verschillende lidstaten verblijven. Bij de uitoefening van haar bevoegdheid tot vaststelling van gedelegeerde handelingen beperkt de Commissie zich tot het vooropstellen van het belang van het kind, zoals bepaald in artikel 6 8, lid 3.

67. De Commissie stelt door middel van uitvoeringshandelingen eenvormige procedures voor overleg en uitwisseling van informatie tussen de lidstaten vast. Die uitvoeringshandelingen worden vastgesteld volgens de in artikel 44 56, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure.

Artikel 9 -  11 Gezinsleden die internationale bescherming genieten

Wanneer een gezinslid van de verzoeker, ongeacht of het gezin reeds in het land van oorsprong was gevormd, als persoon die internationale bescherming geniet is toegelaten voor verblijf in een lidstaat, is deze lidstaat verantwoordelijk voor de behandeling van het verzoek om internationale bescherming, mits de betrokkenen schriftelijk hebben verklaard dat zij dat wensen.

Artikel 10 -  12 Gezinsleden die om internationale bescherming verzoeken

Wanneer een gezinslid van een verzoeker in een lidstaat een verzoek om internationale bescherming heeft ingediend waarover in eerste aanleg nog geen beslissing ten gronde is genomen, is deze lidstaat verantwoordelijk voor de behandeling van het verzoek om internationale bescherming, mits de betrokkenen schriftelijk hebben verklaard dat zij dat wensen.

Artikel 11 -  13 Gezinsprocedure

Indien meerdere gezinsleden en/of minderjarige ongehuwd broers of zussen in dezelfde lidstaat gelijktijdig of met dusdanig korte tussenpozen een verzoek om internationale bescherming indienen dat de procedures waarbij de verantwoordelijke lidstaat wordt bepaald allemaal tegelijk kunnen worden afgewikkeld, en indien de toepassing van de criteria van deze verordening tot gevolg zou hebben dat de betrokkenen van elkaar worden gescheiden, wordt de verantwoordelijke lidstaat aangewezen op grond van de volgende bepalingen:

a) de lidstaat die volgens de criteria van deze verordening verantwoordelijk is voor de overname van het grootste aantal gezinsleden en/of minderjarige ongehuwde broers of zussen, is verantwoordelijk voor de behandeling van al hun verzoeken om internationale bescherming;

b) indien op grond van het voorgaande geen enkele lidstaat als verantwoordelijke lidstaat kan worden aangewezen, is de lidstaat die volgens de criteria van deze verordening verantwoordelijk is voor de behandeling van het verzoek van het oudste lid van de groep, verantwoordelijk voor de behandeling van alle verzoeken.

Artikel 12 -  14 Afgifte van verblijfstitels of visa

1. Wanneer de verzoeker houder is van een geldige verblijfstitel ⇨ of van een verblijfstitel die minder dan twee jaar vóór de indiening van het eerste verzoek is verlopen ⇦ , is de lidstaat die deze titel heeft afgegeven, verantwoordelijk voor de behandeling van het verzoek om internationale bescherming.

2. Wanneer de verzoeker houder is van een geldig visum ⇨ of van een visum dat minder dan zes maanden vóór de indiening van het eerste verzoek is verlopen ⇦ , is de lidstaat die dit visum heeft afgegeven, verantwoordelijk voor de behandeling van het verzoek om internationale bescherming, tenzij dit visum namens een andere lidstaat is afgegeven op grond van een vertegenwoordigingsregeling als bedoeld in artikel 8 van Verordening (EG) nr. 810/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 13 juli 2009 tot vaststelling van een gemeenschappelijke visumcode 29 . In dat geval is de vertegenwoordigde lidstaat verantwoordelijk voor de behandeling van het verzoek om internationale bescherming.

3. Wanneer de verzoeker houder is van verscheidene geldige verblijfstitels of visa die door verschillende lidstaten zijn afgegeven, berust de verantwoordelijkheid voor de behandeling van het verzoek om internationale bescherming achtereenvolgens bij:

a) de lidstaat die de verblijfstitel met het langste verblijfsrecht heeft afgegeven of, indien de geldigheidsduur niet verschilt, de lidstaat die de verblijfstitel heeft afgegeven waarvan de geldigheidsduur het laatst verstrijkt;

b) de lidstaat die het visum heeft afgegeven waarvan de geldigheidsduur het laatst verstrijkt, indien het om gelijksoortige visa gaat;

c) wanneer de visa van verschillende aard zijn, de lidstaat die het visum met de langste geldigheidsduur heeft afgegeven of, indien de visa dezelfde geldigheidsduur hebben, de lidstaat die het visum heeft afgegeven waarvan de geldigheidsduur het laatst verstrijkt.

4. Wanneer de verzoeker slechts houder is van één of meer verblijfstitels die minder dan twee jaar zijn verlopen of van één of meer visa die minder dan zes maanden zijn verlopen en die hem daadwerkelijk toegang hebben verschaft tot het grondgebied van een lidstaat, zijn de leden 1, 2 en 3 van toepassing zolang de verzoeker het grondgebied van de lidstaten niet heeft verlaten.

Wanneer de verzoeker houder is van één of meer verblijfstitels die meer dan twee jaar zijn verlopen of van één of meer visa die meer dan zes maanden zijn verlopen en die hem daadwerkelijk toegang hebben verschaft tot het grondgebied van een lidstaat, en hij het grondgebied van de lidstaten niet heeft verlaten, is de lidstaat waar het verzoek om internationale bescherming is ingediend, verantwoordelijk.

54. Het feit dat de verblijfstitel of het visum is afgegeven op basis van een valse of fictieve identiteit of op vertoon van valse, vervalste of ongeldige documenten, vormt geen belemmering voor het toewijzen van de verantwoordelijkheid aan de lidstaat die de verblijfstitel of het visum heeft afgegeven. De lidstaat die de verblijfstitel of het visum heeft afgegeven, is echter niet verantwoordelijk indien hij kan aantonen dat er is gefraudeerd nadat de verblijfstitel of het visum werd verstrekt.

Artikel 13 -  15 Binnenkomst en/of verblijf

1. Wanneer is vastgesteld, aan de hand van bewijsmiddelen of indirect bewijs, zoals omschreven in de twee in artikel 22, lid 3 25, lid 4, van deze verordening genoemde lijsten, inclusief de gegevens zoals bedoeld in Verordening [voorstel voor een verordening tot herschikking van Verordening (EU) nr. 603/2013], dat een verzoeker op illegale irreguliere wijze de grens van een lidstaat heeft overschreden via het land, de zee of de lucht of komende vanuit een derde land, berust de verantwoordelijkheid voor de behandeling van het verzoek om internationale bescherming bij die lidstaat. Die verantwoordelijkheid eindigt twaalf maanden na de datum waarop de illegale grensoverschrijding heeft plaatsgevonden.

2. Wanneer een lidstaat niet of niet meer verantwoordelijk kan worden gesteld overeenkomstig lid 1 van dit artikel en wanneer, aan de hand van bewijsmiddelen of indirect bewijs, zoals omschreven in de twee in artikel 22, lid 3, genoemde lijsten, is vastgesteld dat de verzoeker — die illegaal of op onbekende wijze het grondgebied van de lidstaten is binnengekomen — gedurende een onafgebroken periode van ten minste vijf maanden in een lidstaat heeft verbleven alvorens het verzoek om internationale bescherming in te dienen, dan berust de verantwoordelijkheid voor de behandeling van het verzoek om internationale bescherming bij die lidstaat.

Indien de verzoeker gedurende perioden van ten minste vijf maanden in verscheidene lidstaten heeft verbleven, dan is de lidstaat waar hij het meest recentelijk heeft verbleven, verantwoordelijk voor de behandeling van het verzoek om internationale bescherming.

Artikel 14 -  16 Visumvrijstelling

1. Indien een onderdaan van een derde land of een staatloze het grondgebied betreedt van een lidstaat waar hij niet visumplichtig is, is de betrokken lidstaat verantwoordelijk voor de behandeling van het verzoek om internationale bescherming.

2. Het in lid 1 vastgestelde beginsel is niet van toepassing indien de onderdaan van het derde land of de staatloze zijn verzoek om internationale bescherming indient in een andere lidstaat waar hij evenmin visumplichtig is voor de toegang tot het grondgebied. In dat geval is die andere lidstaat verantwoordelijk voor de behandeling van het verzoek om internationale bescherming.

Artikel 15 -  17 Verzoeken in een internationale transitzone van een luchthaven

Indien in een internationale transitzone van een luchthaven van een lidstaat een verzoek om internationale bescherming wordt ingediend door een onderdaan van een derde land of een staatloze, is deze lidstaat verantwoordelijk voor de behandeling van het verzoek.

HOOFDSTUK IV

AFHANKELIJKE PERSONEN EN DISCRETIONAIRE BEPALINGEN

Artikel 16 -  18 Afhankelijke personen

1. Wanneer, wegens een zwangerschap, een pasgeboren kind, een ernstige ziekte, een zware handicap of hoge leeftijd, een verzoeker afhankelijk is van de hulp van zijn kind, broer of zus of ouder dat of die wettig verblijft in een van de lidstaten, of het kind, de broer of zus, of de ouder van de verzoeker dat of die wettig verblijft in een van de lidstaten afhankelijk is van de hulp van de verzoeker, zorgen de lidstaten er normaliter voor dat de verzoeker kan blijven bij of wordt verenigd met dat kind, die broer of zus, of die ouder, op voorwaarde dat er in het land van herkomst familiebanden bestonden, het kind, de broer of zus, of de ouder of de verzoeker in staat is voor de afhankelijke persoon te zorgen en de betrokkenen schriftelijk hebben verklaard dat zij dit wensen.

2. Wanneer het kind, de broer of zus, of de ouder, bedoeld in lid 1, wettig verblijft in een andere lidstaat dan de lidstaat waar de verzoeker zich ophoudt, is de lidstaat waar het kind, de broer of zus, of de ouder wettig verblijft, de verantwoordelijke lidstaat, tenzij de gezondheidstoestand van de verzoeker hem gedurende een significante tijdsspanne belet naar die lidstaat te reizen. In dat geval is de lidstaat waar de verzoeker zich ophoudt de verantwoordelijke lidstaat. Dit brengt voor deze lidstaat niet de verplichting met zich mee dat het kind, de broer of zus, of de ouder naar die lidstaat moeten worden gebracht.

3. De Commissie is bevoegd gedelegeerde handelingen overeenkomstig artikel 45 57 vast te stellen betreffende de in acht te nemen elementen voor de beoordeling van de afhankelijkheidsrelatie, de criteria om te bepalen of er sprake is van een bewezen verwantschapsrelatie, de criteria voor de beoordeling van het vermogen van de betrokkene om voor de afhankelijke persoon te zorgen en de in acht te nemen elementen voor de beoordeling van het onvermogen om gedurende een significante tijdsspanne te reizen

4. De Commissie stelt door middel van uitvoeringshandelingen eenvormige voorwaarden voor overleg en uitwisseling van informatie tussen de lidstaten vast. Die uitvoeringshandelingen worden vastgesteld volgens de in artikel 44 56, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure.

Artikel 17 -  19 Discretionaire bepalingen

1. In afwijking van artikel 3, lid 1, ⇨ en slechts zolang nog geen lidstaat als verantwoordelijke lidstaat is aangewezen, ⇦ kan elke lidstaat besluiten een bij hem ingediend verzoek om internationale bescherming van een onderdaan van een derde land of een staatloze te behandelen, ⇨ op gezinsgerelateerde gronden die verband houden met een ruimer gezinsbegrip dat niet onder artikel 2, onder g), valt ⇦ , ook al is hij daartoe op grond van de in deze verordening neergelegde criteria niet verplicht.

De lidstaat die besluit een verzoek om internationale bescherming op grond van dit lid in behandeling te nemen, wordt de verantwoordelijke lidstaat en neemt de daaruit voortvloeiende verplichtingen op zich. Indien van toepassing, stelt hij de lidstaat die op grond van de criteria van deze verordening voorheen verantwoordelijk was, de lidstaat die een procedure uitvoert waarbij de verantwoordelijke lidstaat wordt bepaald, of de lidstaat tot welke een verzoek tot overname, of terugname van de verzoeker is gericht, daarvan in kennis , door middel van het 'DubliNet', het netwerk voor elektronische communicatie dat tot stand is gebracht bij artikel 18 van Verordening (EG) nr. 1560/2003.

De lidstaat die op grond van dit lid verantwoordelijk wordt, vermeldt dit feit onmiddellijk in Eurodac, overeenkomstig Verordening [voorstel voor een verordening tot herschikking van Verordening (EU) nr. 603/2013] door het vermelden van de datum waarop het besluit tot behandeling van het verzoek genomen werd.

2. De lidstaat waarin een verzoek om internationale bescherming is gedaan en die bepaalt welke lidstaat verantwoordelijk is, of de verantwoordelijke lidstaat, kan, te allen tijde voordat ⇨ is bepaald welke lidstaat verantwoordelijk is ⇦ in eerste aanleg een beslissing ten gronde is genomen, een andere lidstaat vragen een verzoeker over te nemen teneinde familierelaties te verenigen, op humanitaire gronden, in het bijzonder op grond van familiebanden of op culturele gronden, ook wanneer die laatste lidstaat niet verantwoordelijk is volgens de in de artikelen 8 10 tot 11 13 en 16 18 vastgelegde criteria. De betrokkenen moeten hiermee schriftelijk instemmen.

Het overnameverzoek omvat alle elementen waarover de verzoekende lidstaat beschikt om het de aangezochte staat mogelijk te maken de situatie te beoordelen.

De aangezochte lidstaat verricht alle verificaties die nodig zijn om de aangevoerde humanitaire gronden te onderzoeken en geeft binnen twee ⇨ een ⇦ maanden na ontvangst van het verzoek een antwoord aan de verzoekende lidstaat via „DubliNet”, het netwerk voor elektronische communicatie dat tot stand is gebracht bij artikel 18 van Verordening (EG) nr. 1560/2003. In geval van een afwijzing wordt vermeld om welke redenen het verzoek wordt geweigerd.

Indien de aangezochte lidstaat het verzoek inwilligt, wordt de verantwoordelijkheid voor de behandeling aan deze staat overgedragen.

HOOFDSTUK V

VERPLICHTINGEN VAN DE VERANTWOORDELIJKE LIDSTAAT

Artikel 18 -  20 Verplichtingen van de verantwoordelijke lidstaat

1. De verantwoordelijke lidstaat is verplicht:

a) een verzoeker die zijn verzoek in een andere lidstaat heeft ingediend, volgens de in de artikelen 21 24, 22 25 en 29 30 bepaalde voorwaarden over te nemen

b) een verzoeker wiens verzoek in behandeling is en die een verzoek in een andere lidstaat heeft ingediend of die zich zonder verblijfstitel ophoudt in een andere lidstaat, volgens de in de artikelen 23, 26 24, 25 en 29 30 bepaalde voorwaarden terug te nemen;

c) een onderdaan van een derde land of een staatloze die zijn verzoek tijdens de behandeling heeft ingetrokken en die in een andere lidstaat een verzoek heeft ingediend of die zich zonder verblijfstitel ophoudt in een andere lidstaat, volgens de in de artikelen 23, 26 24, 25 en 29 30 bepaalde voorwaarden terug te nemen;

d) een onderdaan van een derde land of een staatloze wiens verzoek is afgewezen en die een verzoek heeft ingediend in een andere lidstaat of die zich zonder verblijfstitel ophoudt in een andere lidstaat, volgens de in de artikelen 23, 26 24, 25 en 29 30 bepaalde voorwaarden terug te nemen.;


⇩ nieuw

e) een persoon die internationale bescherming geniet en die een verzoek heeft ingediend in een andere lidstaat dan de verantwoordelijke lidstaat die deze beschermingsstatus heeft verleend of die zich zonder verblijfstitel ophoudt in een andere lidstaat dan de verantwoordelijke lidstaat die deze bescherming heeft verleend, volgens de in de artikelen 26 en 30 bepaalde voorwaarden terug te nemen.

2. In de in lid 1, onder a), bedoelde gevallen behandelt de verantwoordelijke lidstaat het verzoek om internationale bescherming of rondt hij de behandeling van het verzoek af.

3. In de in lid 1, onder b), bedoelde gevallen behandelt de verantwoordelijke lidstaat het verzoek om internationale bescherming of rondt hij de behandeling van het verzoek af in een versnelde procedure overeenkomstig artikel 31, lid 8, van Richtlijn 2013/32/EU.

4. In de in lid 1, onder c), bedoelde gevallen behandelt de verantwoordelijke lidstaat verdere verklaringen of een nieuw verzoek van de verzoeker als een volgend verzoek in de zin van Richtlijn 2013/32/EU.

5. In de in lid 1, onder d), bedoelde gevallen staat tegen de door de bevoegde instantie van de verantwoordelijke lidstaat genomen beslissing tot afwijzing van het verzoek geen rechtsmiddel meer open in het kader van hoofdstuk V van Richtlijn 2013/32/EU.

6. Wanneer een lidstaat een verblijfstitel afgeeft aan de verzoeker, gaan de in lid 1 genoemde verplichtingen over op die lidstaat.

7. De verantwoordelijke lidstaat geeft in het in artikel 22, lid 2, bedoelde elektronische bestand aan dat hij de verantwoordelijke lidstaat is.


🡻 604/2013 (aangepast)

⇨ nieuw

2 In alle in lid 1, onder a) en b), bedoelde omstandigheden behandelt de verantwoordelijke lidstaat het verzoek om internationale bescherming of rondt hij de behandeling van het verzoek af.

Voor de in lid 1, onder c) bedoelde gevallen, indien de verantwoordelijke lidstaat de behandeling van een verzoek had gestaakt omdat de verzoeker het verzoek had ingetrokken voordat in eerste aanleg een beslissing ten gronde was genomen, zorgt die lidstaat ervoor dat de verzoeker gerechtigd is te verzoeken dat de behandeling van zijn verzoek wordt afgerond, of een nieuw verzoek om internationale bescherming in te dienen dat niet wordt behandeld als een volgend verzoek als bedoeld in Richtlijn 2013/32/EU. In dergelijke gevallen zorgen de lidstaten ervoor dat de behandeling van het verzoek wordt afgerond.

In de in lid 1, onder d), bedoelde gevallen, zorgt de verantwoordelijke lidstaat ervoor dat de betrokkene, indien het verzoek alleen in eerste aanleg is afgewezen, een beroep kan doen of heeft kunnen doen op een daadwerkelijk rechtsmiddel overeenkomstig artikel 46 van Richtlijn 2013/32/EU.

Artikel 19 - Beëindiging van de verantwoordelijkheid

1. Indien een lidstaat de verzoeker een verblijfstitel verstrekt, gaan de in artikel 18, lid 1, genoemde verplichtingen over op deze lidstaat.

2. De in artikel 18, lid 1, gespecificeerde verplichtingen komen te vervallen indien de verantwoordelijke lidstaat, bij een verzoek tot over- of terugname van een verzoeker of een andere persoon als bedoeld in artikel 18, lid 1, onder c) of d), kan aantonen dat de betrokkene het grondgebied van de lidstaten ten minste drie maanden heeft verlaten, tenzij hij houder is van een geldige verblijfstitel die door de verantwoordelijke lidstaat is afgegeven.

Een verzoek dat na de in de eerste alinea bedoelde periode van afwezigheid wordt ingediend, wordt beschouwd als een nieuw verzoek dat leidt tot een nieuwe procedure waarbij de verantwoordelijke lidstaat wordt bepaald.

3. De in artikel 18, lid 1, onder c) en d), genoemde verplichtingen komen te vervallen wanneer de verantwoordelijke lidstaat, bij een verzoek om terugname van een verzoeker of een andere persoon als bedoeld in artikel 18, lid 1, onder c) of d), kan aantonen dat de betrokkene het grondgebied van de lidstaten heeft verlaten op grond van een terugkeerbesluit of een verwijderingsmaatregel dat is afgegeven na de intrekking of de afwijzing van het verzoek.

Een verzoek dat na een daadwerkelijke verwijdering wordt ingediend, wordt beschouwd als een nieuw verzoek dat leidt tot een nieuwe procedure waarbij de verantwoordelijke lidstaat wordt bepaald.

HOOFDSTUK VI

OVER- EN TERUGNAMEPROCEDURES

DEEL I

Begin van de procedure

Artikel 20 -  21 Begin van de procedure

1. De procedure waarbij wordt bepaald welke lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van het verzoek om internationale bescherming, vangt aan zodra het verzoek voor de eerste maal bij een lidstaat wordt ingediend ⇨ , mits de lidstaat waar het verzoek het eerst wordt ingediend niet reeds de verantwoordelijke lidstaat is overeenkomstig artikel 3, lid 4 of lid 5 ⇦ .

2. Een verzoek om internationale bescherming wordt geacht te zijn ingediend vanaf het tijdstip waarop de bevoegde autoriteiten van de betrokken lidstaat een door de verzoeker ingediend formulier of een door de autoriteiten opgesteld proces-verbaal hebben ontvangen. Bij een niet-schriftelijk verzoek dient de termijn tussen de intentieverklaring en het opstellen van een proces-verbaal zo kort mogelijk te zijn.

3. Voor de toepassing van deze verordening is de situatie van de minderjarige die de verzoeker vergezelt en onder de definitie van gezinslid valt, onlosmakelijk verbonden met de situatie van diens gezinslid; die situatie valt onder de verantwoordelijkheid van de lidstaat die verantwoordelijk is voor de behandeling van het verzoek om internationale bescherming van dat gezinslid, ook al is de minderjarige zelf geen individuele verzoeker, mits dit in het belang van de minderjarige is. Kinderen die na de aankomst van de verzoeker op het grondgebied van de lidstaten zijn geboren, krijgen dezelfde behandeling, zonder dat een nieuwe procedure voor hun overname behoeft te worden ingeleid.

4. Wanneer een verzoek om internationale bescherming bij de bevoegde autoriteiten van een lidstaat wordt ingediend door een verzoeker die zich op het grondgebied van een andere lidstaat bevindt, is het de taak van de lidstaat op het grondgebied waarvan de verzoeker zich bevindt, om te bepalen welke lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van het verzoek. De lidstaat waar de verzoeker zich bevindt, wordt onverwijld van het verzoek in kennis gesteld door de lidstaat waarbij het is ingediend, en wordt vervolgens voor de toepassing van deze verordening beschouwd als de lidstaat waarbij het verzoek om internationale bescherming is ingediend.

De verzoeker wordt schriftelijk in kennis gesteld van deze wijziging wat betreft de staat die belast is met het bepalen van de verantwoordelijke staat en van de datum waarop deze heeft plaatsgevonden.

5. De lidstaat waarbij het verzoek om internationale bescherming is ingediend, is verplicht om, op de in de artikelen 23, 26 24, 25 en 29 30 bepaalde voorwaarden en met het oog op afronding van de procedure tot bepaling van de lidstaat die verantwoordelijk is voor de behandeling van het verzoek om internationale bescherming, over te gaan tot terugname van de verzoeker die zich zonder verblijfstitel in een andere lidstaat ophoudt of daar opnieuw een verzoek heeft ingediend na zijn eerste, in een andere lidstaat ingediende verzoek te hebben ingetrokken tijdens de procedure tot bepaling van de lidstaat die verantwoordelijk is.

Deze verplichting geldt niet meer wanneer de lidstaat die wordt verzocht de procedure voor het bepalen van de verantwoordelijke lidstaat af te ronden, kan aantonen dat de verzoeker het grondgebied van de lidstaten inmiddels ten minste drie maanden heeft verlaten of door een andere lidstaat in het bezit is gesteld van een verblijfstitel.

Een verzoek dat na een in de tweede alinea bedoelde periode van afwezigheid wordt ingediend, wordt beschouwd als een nieuw verzoek dat leidt tot een nieuwe procedure waarbij de verantwoordelijke lidstaat wordt bepaald.


⇩ nieuw

DEEL - II


Verzoek: registratie en toezicht

Artikel 22 - Registratie

1. De lidstaat waarbij een verzoek om internationale bescherming is ingediend, neemt binnen de in artikel 10, lid 1, van Verordening [voorstel voor een verordening tot herschikking van Verordening (EU) nr. 603/2013] vastgestelde termijn de volgende elementen op in het in artikel 44, lid 1, bedoelde geautomatiseerde systeem:

a) het feit dat er een dergelijk verzoek is ingediend;

b) in voorkomend geval, links naar de verzoeken van samen reizende gezinsleden of familieleden;

c) het referentienummer als bedoeld in artikel 12, onder i), van Verordening [voorstel voor een verordening tot herschikking van Verordening (EU) nr. 603/2013].

2. Na opname van de informatie overeenkomstig lid 1, registreert het in artikel 44 bedoelde geautomatiseerde systeem elk verzoek onder één uniek verzoeknummer en creëert het voor elk verzoek een elektronisch bestand en deelt het het unieke verzoeknummer mee aan de lidstaat van verzoek.

3. De lidstaten verstrekken het Asielagentschap van de Europese Unie wekelijks informatie over het aantal daadwerkelijk hervestigde onderdanen van derde landen. Het Asielagentschap valideert deze informatie en neemt de gegevens op in het geautomatiseerde systeem.

4. Wanneer een treffer in Eurodac uitwijst dat de verzoeker reeds een verzoek om internationale bescherming heeft ingediend waarna hij het grondgebied van de lidstaten heeft verlaten of daarvan is verwijderd, geeft de lidstaat waarbij het nieuwe verzoek is ingediend ook aan welke lidstaat de verantwoordelijke lidstaat was voor de behandeling van het eerdere verzoek.

5. De lidstaat waarbij het verzoek is ingediend, doorzoekt het VIS overeenkomstig artikel 21 van Verordening (EG) nr. 767/2008. Wanneer een treffer in het VIS uitwijst dat de verzoeker houder is van een geldig visum of van een visum dat minder dan zes maanden vóór de indiening van het eerste verzoek is verlopen, vermeldt de lidstaat het nummer van het visumverzoek en geeft hij aan welke de lidstaat is waarvan de autoriteit het visum heeft afgegeven of verlengd en of het visum is afgegeven namens een andere lidstaat.

Artikel 23 - Informatie in het geautomatiseerde systeem

1. Het in artikel 44, lid 1, bedoelde geautomatiseerde systeem geeft in realtime het volgende aan:

a) het totale aantal verzoeken dat in de Unie is ingediend;

b) het werkelijke aantal verzoeken dat in elke lidstaat is ingediend;

c) het aantal onderdanen van derde landen dat door elke lidstaat is hervestigd;

d) het werkelijke aantal verzoeken dat door elke lidstaat moet worden behandeld als verantwoordelijke lidstaat;

e) het aandeel van elke lidstaat conform de in artikel 35 vastgestelde referentiesleutel.

2. In het in artikel 22, lid 2, bedoelde elektronische bestand worden slechts de volgende gegevens opgeslagen:

a) het unieke verzoeknummer als bedoeld in artikel 22, lid 2;

b) links naar de verzoeken als bedoeld in artikel 22, lid 1, onder b), en artikel 22, lid 4;

c) het referentienummer als bedoeld in artikel 12, onder d), i), van Verordening [voorstel voor een verordening tot herschikking van Verordening (EU) nr. 603/2013];

d) het bestaan van een signalering naar aanleiding van de veiligheidsverificatie in de zin van artikel 40;

e) de verantwoordelijke lidstaat;

f) in het geval van een in artikel 22, lid 4, bedoelde melding van een eerder verzoek om internationale bescherming door dezelfde verzoeker, de lidstaat die verantwoordelijk was voor dat eerdere verzoek;

g) in het geval van een in artikel 22, lid 5, bedoelde melding van een visum afgegeven aan de verzoeker, de lidstaat die het visum heeft afgegeven of verlengd of namens welke het visum is afgegeven en het nummer van het visumverzoek;

h) indien het toewijzingsmechanisme van hoofdstuk VII van toepassing is, de informatie als bedoeld in artikel 36, lid 4, en artikel 39, onder h).

3. Nadat de verantwoordelijke lidstaat mededelingen in de zin van artikel 20, lid 7, en artikel 22, lid 3, heeft gedaan, wordt het betrokken verzoek en de daadwerkelijk hervestigde onderdaan van een derde land door het in artikel 44, lid 1, bedoelde geautomatiseerde systeem meegeteld voor de berekening van het aandeel van die lidstaat.

4. De elektronische bestanden worden automatisch gewist na het verstrijken van de termijn als bedoeld in artikel 17, lid 1, van Verordening [voorstel voor een verordening tot herschikking van Verordening (EU) nr. 603/2013].


🡻 604/2013 (aangepast)

⇨ nieuw

DEEL II III

Procedures voor overnameverzoeken

Artikel 21 -  24 Indiening van een overnameverzoek

1. De lidstaat waarbij een verzoek om internationale bescherming is ingediend en die van mening is dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van dit verzoek, kan ⇨ verzoekt ⇦ die andere lidstaat zo spoedig mogelijk en in ieder geval binnen drie ⇨ een ⇦ maanden na de indiening van het verzoek in de zin van artikel 20 21, lid 2, om overname verzoeken.

Niettegenstaande de eerste alinea wordt, in het geval van een Eurodac-treffer met gegevens die zijn opgeslagen overeenkomstig artikel 13 van Verordening [voorstel voor een verordening tot herschikking van Verordening (EU) nr. 603/2013] ⇨ of in het geval van een VIS-treffer met gegevens die zijn opgeslagen overeenkomstig artikel 21, lid 2, van Verordening (EU) nr. 767/2008, ⇦ het verzoek uiterlijk twee maanden ⇨ weken ⇦ na ontvangst van de treffer toegezonden overeenkomstig artikel 15, lid 2, van die verordening.

Indien er binnen de in de eerste en tweede alinea vastgelegde termijnen geen verzoek tot overname van de verzoeker wordt ingediend, is de lidstaat waarbij het verzoek om internationale bescherming is ingediend, verantwoordelijk voor de behandeling ervan.

2. De verzoekende lidstaat kan om een spoedig antwoord vragen indien het verzoek om internationale bescherming enkel is ingediend als gevolg van een weigering tot toegang of verblijf, een aanhouding wegens illegaal verblijf of de betekening of de tenuitvoerlegging van een verwijderingsmaatregel.

In het overnameverzoek wordt gemotiveerd op welke gronden met spoed een antwoord nodig is en binnen welke termijn dit antwoord wordt verwacht. Die termijn dient minstens één week te bedragen.

32. In de in lid de leden 1 en 2 bedoelde gevallen wordt het verzoek om overname door een andere lidstaat met behulp van een standaardformulier gedaan en gestaafd met bewijsmiddelen of indirecte bewijzen zoals omschreven in de twee in artikel 22, lid 3 25, lid 4, genoemde lijsten, en/of relevante elementen uit de verklaring van de verzoeker aan de hand waarvan de autoriteiten van de aangezochte lidstaat kunnen nagaan of deze lidstaat op grond van de criteria van deze verordening verantwoordelijk is.

De Commissie stelt door middel van uitvoeringshandelingen eenvormige voorwaarden vast voor het voorbereiden en het indienen van overnameverzoeken. Die uitvoeringshandelingen worden vastgesteld volgens de in artikel 44 56, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure.

Artikel 22 -  25 Beantwoording van een overnameverzoek

1. De lidstaat die om overname wordt verzocht, verricht de nodige naspeuringen en reageert op het verzoek tot overname van een verzoeker binnen twee ⇨ een ⇦ maanden nadat hij het heeft ontvangen.


⇩ nieuw

2. In afwijking van lid 1 neemt de aangezochte lidstaat, in het geval van een Eurodac-treffer met gegevens die zijn opgeslagen overeenkomstig artikel 13 van Verordening [voorstel voor een verordening tot herschikking van Verordening (EU) nr. 603/2013] of in het geval van een VIS-treffer met gegevens die zijn opgeslagen overeenkomstig artikel 21, lid 2, van Verordening (EU) nr. 767/2008, binnen twee weken na ontvangst van het verzoek een besluit over het verzoek.


🡻 604/2013 (aangepast)

⇨ nieuw

23. Voor het afhandelen van de procedure ter bepaling van de verantwoordelijke lidstaat worden bewijsmiddelen en indirecte bewijzen gebruikt.

34. De Commissie stelt door middel van uitvoeringshandelingen twee lijsten vast, waarin volgens de criteria in de punten a) en b) van dit lid de bewijsmiddelen en indirecte bewijzen worden vermeld, en herziet deze lijsten periodiek. Die uitvoeringshandelingen worden vastgesteld volgens de in artikel 44 56, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure.

a) Bewijsmiddelen:

i) Dit zijn formele bewijzen die overeenkomstig deze verordening de verantwoordelijkheid bepalen, zolang er geen bewijs is van het tegendeel;

ii) De lidstaten leveren het comité van artikel 44 56 modellen van de verschillende soorten administratieve documenten, overeenkomstig de in de lijst van formele bewijzen gegeven type-indeling;

b) Indirecte bewijzen:

i) Dit zijn aanwijzingen die, hoewel weerlegbaar, in sommige gevallen voldoende kunnen zijn, overeenkomstig de bewijskracht die eraan wordt toegekend;

ii) De kracht van bewijs van deze aanwijzingen wordt, in samenhang met de verantwoordelijkheid voor de afhandeling van het verzoek om internationale bescherming, per geval bekeken.

45. De bewijsvereisten mogen niet verder gaan dan noodzakelijk is voor de correcte toepassing van deze verordening.

56. Indien formele bewijzen ontbreken, erkent de aangezochte lidstaat zijn verantwoordelijkheid wanneer de indirecte bewijzen samenhangend, verifieerbaar en voldoende gedetailleerd zijn om vast te stellen welke lidstaat verantwoordelijk is.

6. Indien de verzoekende lidstaat, overeenkomstig artikel 21, lid 2, met spoed om antwoord vraagt, stelt de aangezochte lidstaat alles in het werk om zich te houden aan de gevraagde termijn. In uitzonderlijke gevallen, waarin kan worden aangetoond dat de behandeling van een verzoek tot overname van een verzoeker buitengewoon complex is, kan de aangezochte lidstaat na de gevraagde termijn antwoorden, maar in ieder geval binnen een maand. In dergelijke situaties moet de aangezochte lidstaat zijn besluit om later te antwoorden, binnen de oorspronkelijk gevraagde termijn meedelen aan de verzoekende lidstaat.

7. Het zonder reactie laten verstrijken van ⇨ Wanneer de aangezochte lidstaat zich niet verzet tegen het verzoek binnen ⇦ de in lid 1 bedoelde termijn van twee maanden ⇨ een maand ⇦ en van de in lid 6 bedoelde termijn van een maand staat ⇨ middels een met redenen omkleed antwoord, of, in voorkomend geval, binnen de in lid 2 genoemde termijn van twee weken, staat dit ⇦ gelijk met aanvaarding van het overnameverzoek en houdt ⇨ dit ⇦ de verplichting in om de persoon over te nemen en te zorgen voor passende regelingen voor de aankomst.

DEEL III IV

Procedures voor ⌦ kennisgevingen inzake ⌫terugnameverzoeken 

Artikel 23 -  26 Indiening van een ⌦ kennisgeving inzake ⌫ terugnameverzoek wanneer er in de verzoekende lidstaat een nieuw verzoek is ingediend

1. Wanneer een lidstaat waar een persoon ⌦ In een situatie ⌫ als bedoeld in artikel 18 20, lid 1, onder b), c), of d) ⇨ of e), ⇦ een nieuw verzoek om internationale bescherming heeft ingediend, van oordeel is ⌦ dient de lidstaat waar de persoon aanwezig is ⌫ dat een andere lidstaat verantwoordelijk is overeenkomstig artikel 20, lid 5, en artikel 18, lid 1, onder b), c) of d), kan hij die andere lidstaat verzoeken de betrokken persoon terug te nemen ⇨ een kennisgeving inzake terugname in uiterlijk twee weken na ontvangst van de Eurodac-treffer en draagt hij die persoon over aan de verantwoordelijke lidstaat ⇦ .

2. Een verzoek tot terugname wordt zo snel mogelijk ingediend en in ieder geval binnen twee maanden na ontvangst van de Eurodac-treffer op grond van artikel 9, lid 5, van Verordening (EU) nr. 603/2013.

Indien het verzoek tot terugname is gebaseerd op ander bewijs dan de gegevens uit het Eurodac-systeem, wordt het terugnameverzoek aan de aangezochte lidstaat gezonden binnen drie maanden na de indiening van het verzoek om internationale bescherming in de zin van artikel 20, lid 2.

3. Indien het verzoek tot terugname niet binnen de in lid 2 vermelde termijnen wordt ingediend, berust de verantwoordelijkheid voor de behandeling van het verzoek om internationale bescherming bij de lidstaat waar het nieuwe verzoek is ingediend.

42. Een verzoek tot terugname ⇨ kennisgeving inzake terugname ⇦ wordt ingediend met behulp van een standaardformulier en gestaafd met bewijsmiddelen of indirecte bewijzen, als omschreven in de in artikel 22, lid 3 25, lid 4, vermelde lijsten, en/of relevante elementen uit de verklaringen van de betrokkene, op grond waarvan de autoriteiten van de aangezochte lidstaat kunnen nagaan of deze lidstaat op grond van de criteria van deze verordening verantwoordelijk is.


⇩ nieuw

3. De verantwoordelijke lidstaat bevestigt onmiddellijk de ontvangst van de kennisgeving aan de lidstaat die de kennisgeving heeft ingediend.


🡻 604/2013

⇨ nieuw

4. De Commissie stelt door middel van uitvoeringshandelingen eenvormige voorwaarden vast voor het voorbereiden en het indienen van ⇨ kennisgevingen inzake ⇦ verzoeken tot terugname. Deze uitvoeringshandelingen worden vastgesteld volgens de in artikel 44 56, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure.

Artikel 24 - Indiening van een terugnameverzoek wanneer er in de verzoekende lidstaat geen nieuw verzoek is ingediend

1. Wanneer een lidstaat op het grondgebied waarvan een persoon als bedoeld in artikel 18, lid 1, onder b), c) of d), zich zonder verblijfstitel ophoudt en waar er geen nieuw verzoek om internationale bescherming is ingediend, van oordeel is dat een andere lidstaat verantwoordelijk is overeenkomstig artikel 20, lid 5, en artikel 18, lid 1, onder b), c) of d), kan hij die andere lidstaat verzoeken de betrokken persoon terug te nemen.

2. Wanneer, in afwijking van artikel 6, lid 2, van Richtlijn 2008/115/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2008 over gemeenschappelijke normen en procedures in de lidstaten voor de terugkeer van onderdanen van derde landen die illegaal op hun grondgebied verblijven 30 , een lidstaat op het grondgebied waarvan een persoon zich zonder verblijfstitel ophoudt, besluit het Eurodac-systeem te raadplegen overeenkomstig artikel 17 van Verordening (EU) nr. 603/2013, wordt het verzoek tot terugname van een persoon als bedoeld in artikel 18, lid 1, onder b) of c) van deze verordening, of van een persoon als bedoeld in artikel 18, lid 1, onder d), wiens verzoek om internationale bescherming niet bij definitieve beslissing is afgewezen, zo snel mogelijk ingediend, en in ieder geval binnen twee maanden na ontvangst van de Eurodac-treffer op grond van artikel 17, lid 5, van Verordening (EU) nr. 603/2013.

Indien het terugnameverzoek is gebaseerd op ander bewijs dan de gegevens uit het Eurodac-systeem, wordt het aan de aangezochte lidstaat gezonden binnen drie maanden nadat de verzoekende lidstaat vaststelt dat wellicht een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de betrokken persoon.

3. Indien het verzoek tot terugname niet binnen de in lid 2 bepaalde termijnen wordt ingediend, biedt de lidstaat op het grondgebied waarvan de betrokkene zich zonder verblijfstitel ophoudt, de betrokkene de gelegenheid een nieuw verzoek in te dienen.

4. Wanneer een persoon als bedoeld in artikel 18, lid 1, onder d), van deze verordening wiens verzoek om internationale bescherming in een lidstaat bij definitieve beslissing is afgewezen, zich bevindt op het grondgebied van een andere lidstaat, kan die andere lidstaat hetzij de eerstgenoemde lidstaat verzoeken de betrokkene terug te nemen, hetzij gebruikmaken van een terugkeerprocedure overeenkomstig Richtlijn 2008/115/EG.

Wanneer die andere lidstaat besluit de eerstgenoemde lidstaat te verzoeken de betrokkene terug te nemen, zijn de regels van Richtlijn 2008/115/EG niet van toepassing.

5. Het verzoek tot terugname van de persoon bedoeld in artikel 18, lid 1, onder b), c) of d), wordt ingediend met behulp van een standaardformulier en gestaafd met bewijsmiddelen of indirecte bewijzen, als omschreven in de in artikel 22, lid 3, vermelde lijsten, en/of relevante elementen uit de verklaringen van de betrokkene, aan de hand waarvan de autoriteiten van de aangezochte lidstaat kunnen nagaan of deze lidstaat op grond van deze verordening verantwoordelijk is.

De Commissie stelt door middel van uitvoeringshandelingen twee lijsten vast, waarin volgens de criteria van artikel 22, lid 3, onder a) en b), de bewijsmiddelen en indirecte bewijzen worden vermeld, en herziet deze lijsten periodiek; zij stelt door middel van uitvoeringshandelingen eenvormige voorwaarden vast voor het voorbereiden en het indienen van verzoeken tot terugname. Deze uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 44, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld.

Artikel 25 - Beantwoording van een terugnameverzoek

1. De aangezochte lidstaat verifieert de gegevens en neemt een besluit over het terugnameverzoek, en wel zo spoedig mogelijk en in ieder geval uiterlijk één maand na ontvangst van het verzoek. Wanneer het verzoek is gebaseerd op uit het Eurodac-systeem verkregen gegevens, wordt die termijn teruggebracht tot twee weken.

2. Het zonder reactie laten verstrijken van de in lid 1 genoemde termijn van één maand of twee weken, staat gelijk met aanvaarding van het verzoek en houdt de verplichting in om de betrokken persoon terug te nemen en te zorgen voor passende regelingen voor de aankomst.

DEEL IV V

Procedurele waarborgen

Artikel 26 -  27 Kennisgeving van een overdrachtsbesluit

1. Wanneer de aangezochte lidstaat instemt met de overname of de terugname van een verzoeker of een andere persoon als bedoeld in artikel 18, lid 1, onder c) of d), stelt de verzoekende lidstaat de betrokkene ⇨ verzoeker onverwijld schriftelijk ⇦ in kennis van het besluit om hem over te dragen aan de verantwoordelijke lidstaat en, indien van toepassing, van het besluit om zijn verzoek om internationale bescherming niet te behandelen.


⇩ nieuw

2. Wanneer de verzoeker of een andere persoon als bedoeld in artikel 20, lid 1, onder c), d) of e), moet worden teruggenomen, stelt de lidstaat waar de betrokkene zich ophoudt, de betrokkene zonder onnodige vertraging schriftelijk in kennis van het besluit om hem over te dragen aan de verantwoordelijke lidstaat.


🡻 604/2013 (aangepast)

⇨ nieuw

3. Indien een juridisch adviseur of andere raadsman de betrokkene vertegenwoordigt, kunnen de lidstaten besluiten deze juridisch adviseur of raadsman in plaats van de betrokkene van het besluit in kennis te stellen en, indien van toepassing, het besluit aan de betrokkene mee te delen.

24. Het in lid de leden 1 ⇨ en 2 ⇦ bedoelde besluit bevat informatie over de beschikbare rechtsmiddelen, waaronder het recht om te verzoeken om opschortende werking indien van toepassing alsmede, en de termijnen om van de beschikbare rechtsmiddelen gebruik te maken; in het besluit wordt vermeld binnen welke termijn de overdracht zal plaatsvinden en, indien de betrokkene zich op eigen gelegenheid naar de verantwoordelijke lidstaat begeeft, waar en wanneer hij zich in die lidstaat moet melden.

De lidstaten zien er op toe dat aan de betrokkene, samen met het in lid de leden 1 ⇨ en 2 ⇦ bedoelde besluit, informatie wordt meegedeeld over personen of instanties die hem rechtsbijstand kunnen verlenen, indien die informatie hem niet eerder is verstrekt.

35. Wanneer de betrokkene niet door een juridisch adviseur of een andere raadsman wordt bijgestaan of vertegenwoordigd, stellen de lidstaten hem van de voornaamste elementen van het besluit, die altijd informatie omvatten over de beschikbare rechtsmiddelen en de termijnen om daarvan gebruik te maken, in kennis in een taal die de betrokkene begrijpt of waarvan redelijkerwijs kan worden verondersteld dat hij die begrijpt.

Artikel 27 -  28 Rechtsmiddelen

1. De verzoeker of een andere persoon als bedoeld in artikel 18 20 lid 1 , onder c), of d), ⇨ of e), ⇦ heeft het recht tegen het overdrachtsbesluit bij een rechterlijke instantie een daadwerkelijk rechtsmiddel in te stellen, in de vorm van een beroep of een bezwaar ten aanzien van de feiten en het recht.

2. De lidstaten stellen een redelijke termijn vast ⇨ van zeven dagen na de kennisgeving van een overdrachtsbesluit ⇦ waarbinnen de betrokkene zijn recht op het instellen van een daadwerkelijk rechtsmiddel overeenkomstig lid 1, kan uitoefenen.

3. Voor Wat een beroep of een bezwaar tegen het overdrachtsbesluit betreft, bepalen de lidstaten in hun nationale recht dat: ⇨ neemt de rechterlijke instantie binnen een termijn van vijftien dagen een beslissing ten gronde over het beroep of het bezwaar. Er vindt geen overdracht plaats voordat deze beslissing over het beroep of het bezwaar is genomen. ⇦

a) het beroep of het bezwaar de betrokkene het recht verleent om in afwachting van de uitkomst van het beroep of het bezwaar in de betrokken lidstaat te blijven, of

b) de overdracht automatisch wordt opgeschort en dat dergelijke opschorting verstrijkt na een bepaalde redelijke termijn, binnen welke een rechterlijke instantie na nauwkeurige en zorgvuldige bestudering van het verzoek een beslissing heeft genomen of een beroep of bezwaar al dan niet opschortende werking heeft, of

c) de betrokkene de gelegenheid heeft om binnen een redelijke termijn een rechterlijke instantie te verzoeken de uitvoering van het overdrachtsbesluit op te schorten in afwachting van de uitkomst van het beroep of het bezwaar. De lidstaten zorgen ervoor dat er een daadwerkelijk rechtsmiddel beschikbaar is door de overdracht op te schorten totdat de beslissing over het eerste opschortingsverzoek wordt gegeven. Beslissingen over het al dan niet opschorten van de uitvoering van het overdrachtsbesluit worden gegeven binnen een redelijke termijn die evenwel een nauwkeurige en zorgvuldige bestudering van het opschortingsverzoek mogelijk maakt. Een beslissing om de uitvoering van het overdrachtsbesluit niet op te schorten wordt gemotiveerd.

4. De lidstaten kunnen bepalen dat de bevoegde autoriteiten ambtshalve kunnen besluiten de uitvoering van het overdrachtsbesluit op te schorten in afwachting van de uitkomst van het beroep of het bezwaar.


⇩ nieuw

4. De reikwijdte van het daadwerkelijke rechtsmiddel als bedoeld in lid 1 is beperkt tot een beoordeling van de vraag of er sprake is van een schending van artikel 3, lid 2, in verband met het bestaan van een risico op onmenselijke of vernederende behandeling, dan wel van de artikelen 10 tot en met 13 en artikel 18.

5. Indien er geen overdrachtsbesluit in de zin van lid 1 is genomen, voorzien de lidstaten in een daadwerkelijk rechtsmiddel bij een rechterlijke instantie, wanneer de verzoeker stelt dat een gezinslid of, in het geval van niet-begeleide minderjarigen, een familielid zich wettig ophoudt in een andere lidstaat dan de lidstaat die zijn verzoek om internationale bescherming behandelt en hij daarom van mening is dat die andere lidstaat de voor de behandeling van zijn verzoek verantwoordelijke lidstaat is.


🡻 604/2013 (aangepast)

⇨ nieuw

56. De lidstaten zorgen ervoor dat de betrokkene toegang heeft tot rechtsbijstand en zo nodig tot taalkundige bijstand.

67. De lidstaten zorgen ervoor dat rechtsbijstand op verzoek kosteloos wordt verstrekt indien de betrokkene de kosten niet kan opbrengen. De lidstaten kunnen bepalen dat de behandeling van verzoekers, wat de honoraria en andere kosten betreft, niet gunstiger mag zijn dan de doorgaans aan hun burgers gegunde behandeling in aangelegenheden die verband houden met rechtsbijstand.

Zonder de toegang tot rechtsbijstand willekeurig te beperken, kunnen de lidstaten bepalen dat er niet kosteloos rechtsbijstand en vertegenwoordiging wordt verstrekt wanneer de bevoegde autoriteit of een rechterlijke instantie van oordeel is dat het beroep geen reële kans van slagen heeft.

Wanneer overeenkomstig dit lid een besluit om geen kosteloze rechtsbijstand en vertegenwoordiging te verstrekken, wordt genomen door een andere autoriteit dan een rechterlijke instantie, voorzien de lidstaten in een daadwerkelijk rechtsmiddel om dat besluit voor een rechterlijke instantie aan te vechten. ⇨ Ingeval het besluit wordt aangevochten, vormt dit rechtsmiddel een integrerend onderdeel van het in lid 1 bedoelde rechtsmiddel. ⇦

Bij de naleving van de vereisten van dit lid zien de lidstaten erop toe dat de rechtsbijstand en de vertegenwoordiging niet willekeurig wordt beperkt, en dat de daadwerkelijke toegang van de verzoeker tot de rechter niet wordt belemmerd.

De rechtsbijstand omvat ten minste het voorbereiden van de vereiste procedurestukken en het vertegenwoordigen voor een rechterlijke instantie en kan worden beperkt tot de juridische adviseurs of andere raadslieden die specifiek bij het nationale recht zijn aangewezen om te voorzien in bijstand en vertegenwoordiging.

De regels voor de toegang tot rechtsbijstand worden bij het nationale recht vastgesteld.

DEEL V VI

Bewaring met het oog op overdracht

Artikel 28 -  29 Bewaring

1. De lidstaten houden niemand in bewaring om de enkele reden dat hij aan de bij deze verordening ingestelde procedure onderworpen is.

2. Wanneer er een significant risico op onderduiken van een persoon bestaat, mogen de lidstaten de betrokken persoon in bewaring houden om overdrachtsprocedures overeenkomstig deze verordening veilig te stellen, op basis van een individuele beoordeling en, enkel voor zover bewaring evenredig is, en wanneer andere, minder dwingende alternatieve maatregelen niet effectief kunnen worden toegepast.

3. De bewaring duurt zo kort mogelijk en niet langer dan de tijd die redelijkerwijs nodig is om de vereiste administratieve procedures zorgvuldig af te ronden totdat de overdracht uit hoofde van deze verordening is uitgevoerd.

Wanneer een persoon op grond van dit artikel in bewaring wordt gehouden, duurt de termijn voor het indienen van een overname- of terugnameverzoek ⇨ of een kennisgeving inzake terugname ⇦ niet langer dan één maand ⇨ twee weken ⇦ vanaf het tijdstip van indiening van het verzoek. De lidstaat die de procedure uit hoofde van deze verordening uitvoert, vraagt in dergelijke gevallen om een spoedig antwoord ⇨ op een overnameverzoek ⇦ . Dit antwoord wordt gegeven binnen twee weken ⇨ een week ⇦ na ontvangst van het overname- of terugnameverzoek. Het zonder antwoord laten verstrijken van de termijn van twee weken ⇨ een week ⇦ staat gelijk met aanvaarding van het ⇨ overname ⇦verzoek en houdt de verplichting in om de persoon over te nemen of terug te nemen en te voorzien in een passende aankomstregeling.

Wanneer een persoon op grond van dit artikel in bewaring wordt gehouden, wordt de overdracht van de betrokkene van de verzoekende lidstaat aan de verantwoordelijke lidstaat zo spoedig uitgevoerd als praktisch mogelijk is, en uiterlijk binnen zes ⇨ vier ⇦ weken ⇨ vanaf het definitieve overdrachtsbesluit ⇦ vanaf de impliciete of expliciete aanvaarding van het overname- of terugnameverzoek door een andere lidstaat, dan wel vanaf het tijdstip waarop het beroep of het bezwaar niet langer opschortende werking heeft overeenkomstig artikel 27, lid 3.

Wanneer de verzoekende lidstaat zich niet houdt aan de termijnen voor het indienen van een overname- of terugnameverzoek ⇨ of een kennisgeving inzake terugname ⇦ of wanneer de overdracht niet binnen de in de derde alinea genoemde termijn van zes ⇨ vier ⇦ weken geschiedt, wordt de betrokkene niet langer in bewaring gehouden. De artikelen 21 24, 23, 26 24 en 29 30 blijven van overeenkomstige toepassing.

4. Op de voorwaarden voor de bewaring van personen en op de waarborgen die gelden voor in bewaring gehouden personen zijn, met het oog op het veilig stellen van de procedures voor overdracht aan de verantwoordelijke lidstaat, de artikelen 9, 10 en 11 van Richtlijn 2013/33/EU van toepassing.

DEEL VI VII

Overdrachten

Artikel 29 -  30 Werkwijzen en termijnen ⇩ nieuw

1. De met het bepalen van de verantwoordelijke lidstaat belaste lidstaat waarvan het overnameverzoek als bedoeld in artikel 20, lid 1, onder a), is aanvaard of die een kennisgeving inzake terugname als bedoeld in artikel 20, lid 1, onder b) tot en met e), heeft ingediend, neemt uiterlijk een week na de aanvaarding of de kennisgeving een overdrachtsbesluit en draagt de verzoeker of de betrokkene over aan de verantwoordelijke lidstaat.


🡻 604/2013 (aangepast)

⇨ nieuw

De verzoeker of andere persoon als bedoeld in artikel 18 20, lid 1, onder c), of d), ⇨ of e) ⇦ wordt overeenkomstig het nationale recht van de verzoekende lidstaat, na overleg tussen de betrokken lidstaten, overgedragen van de verzoekende lidstaat aan de verantwoordelijke lidstaat zodra dat praktisch mogelijk is, en uiterlijk binnen een termijn van ⇨ vier weken na het definitieve overdrachtsbesluit ⇦ zes maanden vanaf de aanvaarding van het verzoek van een andere lidstaat om de betrokkene over of terug te nemen of vanaf de definitieve beslissing op het beroep of het bezwaar wanneer dit overeenkomstig artikel 27, lid 3, opschortende werking heeft.

Als overdrachten aan de verantwoordelijke lidstaat plaatsvinden in de vorm van een gecontroleerd vertrek of onder geleide, dragen de lidstaten er zorg voor dat dit op humane wijze gebeurt, met volledige eerbiediging van de grondrechten en de menselijke waardigheid.

De verzoekende lidstaat verstrekt de verzoeker zo nodig een doorlaatbewijs. De Commissie stelt uitvoeringshandelingen betreffende het model van dit doorlaatbewijs vast. Deze uitvoeringshandelingen worden vastgesteld volgens de in artikel 44 56, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure.

De verantwoordelijke lidstaat laat de verzoekende lidstaat weten dat de betrokkene is aangekomen of dat hij zich niet binnen de gestelde termijn heeft gemeld.

2. Indien de overdracht niet plaatsvindt binnen de gestelde termijn van zes maanden, komt de verplichting voor de verantwoordelijke lidstaat om de betrokkene over te nemen of terug te nemen, te vervallen, en gaat de verantwoordelijkheid over op de verzoekende lidstaat. Indien de overdracht wegens gevangenzetting van de betrokkene niet kon worden uitgevoerd, kan deze termijn tot maximaal één jaar worden verlengd of tot maximaal 18 maanden indien de betrokkene onderduikt.

32. Indien een persoon ten onrechte is overgedragen of indien een overdrachtsbesluit in beroep of na bezwaar wordt vernietigd nadat de overdracht heeft plaatsgevonden, neemt de lidstaat die de overdracht heeft verricht, de betrokkene onmiddellijk terug.

43. De Commissie stelt door middel van uitvoeringshandelingen eenvormige voorwaarden vast voor het overleg en de uitwisseling van informatie tussen de lidstaten, met name in geval van uitgestelde of te laat verrichte overdracht, overdracht na impliciete aanvaarding, overdracht van minderjarigen of afhankelijke personen, en overdrachten in de vorm van gecontroleerd vertrek. Die uitvoeringshandelingen worden vastgesteld volgens de in artikel 44 56, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure.

Artikel 30 -  31 Kosten van overdrachten

1. De kosten die moeten worden gemaakt om een verzoeker of een andere persoon als bedoeld in artikel 18 20, lid 1, onder c), of d), ⇨ of e), ⇦ over te dragen aan de verantwoordelijke lidstaat worden gedragen door de overdragende lidstaat.

2. Wanneer de betrokkene moet worden teruggezonden naar een lidstaat omdat hij ten onrechte is overgedragen of omdat het overdrachtsbesluit in beroep of na bezwaar is vernietigd nadat de overdracht heeft plaatsgevonden, worden de kosten van het terugzenden gedragen door de lidstaat die de overdracht oorspronkelijk heeft verricht.

3. Van personen die moeten worden overgedragen op grond van deze verordening, wordt niet verlangd de kosten van de overdracht te dragen.

Artikel 31 -  32 Uitwisseling van relevante informatie voordat een overdracht wordt verricht

1. De lidstaat die de overdracht van een verzoeker of een andere persoon als bedoeld in artikel 18 20, lid 1, onder c) of d), verricht, deelt de verantwoordelijke lidstaat ⌦ adequate ⌫ toereikende, ter zake dienende en niet buitensporige ⇨ tot het noodzakelijke beperkte ⇦ persoonsgegevens betreffende de over te dragen persoon mee, uitsluitend om ervoor te zorgen dat de bevoegde autoriteiten overeenkomstig het nationale recht in de verantwoordelijke lidstaat die persoon de juiste ondersteuning kunnen verlenen, zoals de onmiddellijke medische zorg die noodzakelijk is ter bescherming van de vitale belangen van die persoon, en om de continuïteit van de bij deze Vverordening en andere desbetreffende rechtsinstrumenten op asielgebied toegekende bescherming en rechten te waarborgen. Die informatie wordt binnen een redelijke termijn voordat de overdracht plaatsvindt, aan de verantwoordelijke lidstaat verstrekt om ervoor te zorgen dat de bevoegde autoriteiten overeenkomstig het nationale recht over voldoende tijd beschikken om de nodige maatregelen te nemen.

2. De overdragende lidstaat verstrekt de verantwoordelijke lidstaat elke informatie, voor zover die voor de bevoegde autoriteit overeenkomstig het nationale recht beschikbaar is, die essentieel is om de rechten van de over te dragen persoon te waarborgen en zijn onmiddellijke bijzondere behoeften te lenigen, en in het bijzonder:

a) welke onmiddellijke maatregelen de verantwoordelijke lidstaat moet nemen om ervoor te zorgen dat op gepaste wijze rekening wordt gehouden met de bijzondere behoeften van de over te dragen persoon, zoals de onmiddellijke medische zorg die noodzakelijke kan zijn;

b) contactgegevens van gezinsleden, familieleden of andere familierelaties in de ontvangende lidstaat, indien van toepassing;

c) in het geval van minderjarigen, informatie over hun opleiding;

d) een bepaling van de leeftijd van de verzoeker.

3. De uitwisseling van informatie uit hoofde van dit artikel vindt alleen plaats tussen de overeenkomstig artikel 35 47 van deze verordening bij de Commissie aangemelde autoriteiten, die daarbij gebruikmaken van het bij artikel 18 van Verordening (EG) nr. 1560/2003 opgerichte elektronische communicatienetwerk 'DubliNet'. De uitgewisselde informatie mag uitsluitend voor de in lid 1 genoemde doeleinden worden gebruikt en mag niet verder worden verwerkt.

4. Om de informatie-uitwisseling tussen de lidstaten te vergemakkelijken, stelt de Commissie door middel van uitvoeringshandelingen een standaardformulier vast voor de doorgifte van de op grond van dit artikel vereiste gegevens. Die uitvoeringshandelingen worden vastgesteld volgens de in artikel 44 56, lid 2, vastgestelde onderzoeksprocedure.

5. De in artikel 34, leden 8 tot 12 ⇨ 46, lid 8 ⇦, vastgelegde regels zijn van toepassing op de uitwisseling van informatie op grond van dit artikel.

Artikel 32 -  33 Uitwisseling van gezondheidsgegevens voordat een overdracht wordt verricht

1. Enkel om ervoor te zorgen dat de adequate medische verzorging of behandeling gegeven wordt aan met name personen met een handicap, ouderen, zwangere vrouwen, minderjarigen en personen die zijn blootgesteld aan foltering, verkrachting of andere ernstige vormen van psychologisch, fysiek of seksueel geweld, verstrekt de overdragende lidstaat, voor zover zijn bevoegde autoriteit overeenkomstig het nationale recht daarover kan beschikken, de verantwoordelijke lidstaat informatie over eventuele bijzondere behoeften van de over te dragen persoon, die in specifieke gevallen ook informatie over de fysieke of mentale gezondheidstoestand van die persoon kan omvatten. De informatie wordt doorgegeven in een gemeenschappelijke gezondheidsverklaring met de nodige bijgevoegde stukken. De verantwoordelijke lidstaat zorgt ervoor dat goed in deze bijzondere behoeften wordt voorzien, met name als het gaat om essentiële medische zorg.

De Commissie stelt door middel van uitvoeringshandelingen de gemeenschappelijke gezondheidsverklaring op. Die uitvoeringshandelingen worden vastgesteld volgens de in artikel 44 56, lid 2, vastgestelde onderzoeksprocedure.

2. De overdragende lidstaat verstrekt de in lid 1 bedoelde informatie aan de verantwoordelijke lidstaat enkel nadat de eerstgenoemde lidstaat de uitdrukkelijke instemming verkregen heeft van de verzoeker en/of zijn vertegenwoordiger, of, indien de verzoeker lichamelijk of juridisch niet in staat is zijn instemming te betuigen, wanneer het verstrekken van de informatie nodig is ter bescherming ⇨ van de volksgezondheid en de openbare veiligheid, ⇦ ⌦ of, indien de verzoeker lichamelijk of juridisch niet in staat is zijn instemming te betuigen, wanneer het verstrekken van de informatie nodig is ter bescherming ⌫ van de vitale belangen van de verzoeker of van een andere persoon. Het ontbreken van instemming, inclusief het weigeren van instemming vormt geen beletsel voor de overdracht.

3. De in lid 1 bedoelde persoonlijke gezondheidsgegevens worden alleen verwerkt door gezondheidswerkers die, op grond van het nationale recht of op grond van voorschriften die door nationale bevoegde instanties zijn vastgesteld, onderworpen zijn aan het beroepsgeheim, of door andere personen voor wie een gelijkwaardige geheimhoudingsplicht uit hoofde van hun beroep geldt.

4. De uitwisseling van informatie uit hoofde van dit artikel vindt alleen plaats tussen de in lid 3 bedoelde gezondheidswerkers of andere personen. De uitgewisselde informatie mag uitsluitend voor de in lid 1 genoemde doeleinden worden gebruikt en mag niet verder worden verwerkt.

5. De Commissie stelt door middel van uitvoeringshandelingen eenvormige voorwaarden vast voor de uitwisseling van de in lid 1 van dit artikel bedoelde informatie. Die uitvoeringshandelingen worden vastgesteld volgens de in artikel 44 56, lid 2, vastgestelde onderzoeksprocedure.

6. De in artikel 34, leden 8 tot en met 12,  ⇨ 46, lid 8 ⇦ , vastgelegde regels zijn van toepassing op de uitwisseling van informatie op grond van dit artikel.

Artikel 33 - Mechanisme voor vroegtijdige waarschuwing, paraatheid en crisisbeheersing

1. Indien de Commissie, in het bijzonder op basis van de door de op grond van Verordening (EU) nr. 439/2010 door het EASO vergaarde informatie, constateert dat de toepassing van deze verordening in gevaar kan komen hetzij door een kennelijk risico van bijzondere druk op het asielstelsel van een lidstaat en/of doordat er zich problemen voordoen in de werking van het asielstelsel van een lidstaat, richt de Commissie in samenwerking met het EASO aanbevelingen aan die lidstaat waarin zij hem verzoekt een preventief actieplan op te stellen.

De betrokken lidstaat stelt de Raad en de Commissie ervan in kennis of hij voornemens is een preventief actieplan voor te leggen teneinde de druk op zijn asielstelsel en/of de problemen in de werking daarvan te boven te komen, en daarbij tevens de bescherming van de grondrechten van personen die om internationale bescherming verzoeken te waarborgen.

Een lidstaat kan naar eigen inzicht en op eigen initiatief een preventief actieplan opstellen en dat vervolgens een of meer malen herzien. Bij het opstellen van een preventief actieplan kan de lidstaat de hulp van de Commissie, andere lidstaten, het EASO en andere bevoegde bureaus of agentschappen van de Unie inroepen.

2. Wanneer er een preventief actieplan wordt opgesteld, legt de betrokken lidstaat dit plan en periodieke verslagen over de uitvoering ervan aan de Raad en de Commissie voor. De Commissie stelt het Europees Parlement vervolgens in kennis van de hoofdpunten van het preventieve actieplan. De Commissie legt uitvoeringsverslagen voor aan de Raad en zendt uitvoeringsverslagen aan het Europees Parlement toe.

De betrokken lidstaat treft alle passende maatregelen om de toestand van bijzondere druk op zijn asielstelsel onder controle te krijgen of om ervoor te zorgen dat de gesignaleerde tekortkomingen worden ondervangen voordat de situatie verslechtert. Wanneer het preventieve actieplan maatregelen bevat die ertoe strekken de bijzondere druk op het asielstelsel van een lidstaat waardoor de toepassing van deze verordening in gevaar kan komen, te ondervangen, vraagt de Commissie het EASO om advies alvorens verslag uit te brengen aan het Europees Parlement en de Raad.

3. Wanneer de Commissie op basis van de analyse van het EASO constateert dat de uitvoering van het preventieve actieplan de gesignaleerde tekortkomingen niet verholpen heeft, of wanneer er een ernstig risico bestaat dat de asielsituatie in de betrokken lidstaat uitmondt in een crisis, die waarschijnlijk niet met een preventief actieplan kan worden verholpen, kan de Commissie, indien van toepassing in samenwerking met het EASO, de betrokken lidstaat verzoeken een actieplan voor crisisbeheersing op te stellen en dat zo nodig te herzien. Het actieplan voor crisisbeheersing garandeert gedurende het gehele proces de naleving van het Unieacquis inzake asiel, met name wat betreft de grondrechten van de personen die om internationale bescherming verzoeken.

Na het verzoek tot opstelling van een actieplan voor crisisbeheersing gaat de betrokken lidstaat in samenwerking met de Commissie en het EASO snel hiertoe over, en uiterlijk binnen drie maanden na het verzoek, op.

De betrokken lidstaat legt zijn actieplan voor crisisbeheersing voor en brengt ten minste om de drie maanden verslag uit over de uitvoering ervan aan de Commissie en aan andere relevante actoren, zoals het EASO, indien van toepassing.

De Commissie informeert het Europees Parlement en de Raad over het actieplan voor crisisbeheersing en over eventuele herzieningen alsmede over de uitvoering ervan. In die verslagen verstrekt de betrokken lidstaat gegevens ten behoeve van de bewaking van de naleving van het actieplan voor crisisbeheersing, bijvoorbeeld over de duur van de procedure, de bewaringsomstandigheden en de opvangcapaciteit in verhouding tot de toevloed van verzoekers.

4. Gedurende het gehele in dit artikel vastgestelde proces voor vroegtijdige waarschuwing, paraatheid en crisisbeheersing houdt de Raad de situatie nauwlettend in het oog en kan hij om nadere informatie verzoeken en politieke sturing geven, met name met betrekking tot de urgentie en de ernst van de situatie en bijgevolg de noodzaak voor een lidstaat om een preventief actieplan dan wel, indien noodzakelijk, een actieplan voor crisisbeheersing op te stellen. Het Europees Parlement en de Raad kunnen gedurende het gehele proces besprekingen voeren en sturing geven over de solidariteitsmaatregelen die zij passend achten.


⇩ nieuw

HOOFDSTUK VII - Correctiemechanisme voor toewijzing

Artikel 34 - Algemeen beginsel

1. Het toewijzingsmechanisme als bedoeld in dit hoofdstuk wordt toegepast ten gunste van een lidstaat, wanneer deze lidstaat wordt geconfronteerd met een onevenredig aantal verzoeken om internationale bescherming waarvoor hij krachtens deze verordening de verantwoordelijke lidstaat is.

2. Lid 1 is van toepassing wanneer het in artikel 44, lid 1, bedoelde geautomatiseerde systeem aangeeft dat het aantal verzoeken om internationale bescherming waarvoor een lidstaat verantwoordelijk is op grond van de criteria van hoofdstuk III en artikel 3, lid 2 of lid 3, en de artikelen 18 en 19, bovenop het aantal daadwerkelijk hervestigde personen, groter is dan 150 % van het referentieaantal voor die lidstaat zoals vastgesteld volgens de in artikel 35 bedoelde sleutel.

3. Het referentieaantal van een lidstaat wordt bepaald door de in artikel 35 genoemde sleutel toe te passen op het totale aantal verzoeken en het totale aantal hervestigde personen die door de respectieve verantwoordelijke lidstaten gedurende de voorafgaande twaalf maanden zijn ingevoerd in het geautomatiseerde systeem.

4. Het geautomatiseerde systeem stelt de lidstaten, de Commissie en het Asielagentschap van de Europese Unie een keer per week in kennis van de respectieve aandelen van de lidstaten in de verzoeken waarvoor de lidstaten de verantwoordelijke lidstaat zijn.

5. Het geautomatiseerde systeem monitort voortdurend of een lidstaat de in lid 2 bedoelde drempel overschrijdt, en in voorkomend geval stelt het de lidstaten en de Commissie daarvan in kennis, waarbij wordt vermeld met hoeveel verzoeken deze drempel is overschreden.

6. Na de in lid 5 bedoelde kennisgeving wordt het toewijzingsmechanisme toegepast.

Artikel 35 - Referentiesleutel

1. Met het oog op de toepassing van het correctiemechanisme wordt het referentieaantal voor elke lidstaat bepaald aan de hand van een sleutel.

2. De in lid 1 bedoelde referentiesleutel is gebaseerd op de volgende criteria voor elke lidstaat, op basis van cijfers van Eurostat:

a) de omvang van de bevolking (wegingsfactor 50 %);

b) het totale bbp (wegingsfactor 50 %).

3. De in lid 2 bedoelde criteria worden toegepast conform de in bijlage I opgenomen formule.

4. Het Asielagentschap van de Europese Unie stelt de referentiesleutel vast en gaat jaarlijks over tot de aanpassing van de cijfers van de criteria voor de referentiesleutel en de referentiesleutel zelf als bedoeld in lid 2, op basis van cijfers van Eurostat.

Artikel 36 - Toepassing van de referentiesleutel

1. Wanneer de in artikel 34, lid 2, bedoelde drempel is bereikt, past het in artikel 44, lid 1, bedoelde geautomatiseerde systeem de in artikel 35 bedoelde referentiesleutel toe op de lidstaten waarvan het aantal verzoeken waarvoor zij verantwoordelijk zijn, onder hun aandeel in de zin van artikel 35, lid 1, ligt, en stelt het de lidstaten daarvan in kennis.

2. Verzoekers die hun verzoek hebben ingediend in de begunstigde lidstaat na de kennisgeving van toewijzing als bedoeld in artikel 34, lid 5, worden aan de lidstaten toegewezen conform het bepaalde in lid 1, en deze lidstaten bepalen welke lidstaat verantwoordelijk is.

3. Verzoeken die niet-ontvankelijk zijn verklaard of die zijn behandeld in een versnelde procedure overeenkomstig artikel 3, lid 3, worden niet onderworpen aan toewijzing.

4. Op basis van de toepassing van de referentiesleutel overeenkomstig lid 1, wijst het in artikel 44, lid 1, bedoelde geautomatiseerde systeem de lidstaat van toewijzing aan en deelt het deze informatie uiterlijk 72 uur na de in artikel 22, lid 1, bedoelde registratie mee aan de begunstigde lidstaat en aan de lidstaat van toewijzing en neemt het de lidstaat van toewijzing op in het in artikel 23, lid 2, bedoelde elektronische bestand.

Artikel 37 - Financiële solidariteit

1. Een lidstaat kan na het verstrijken van een termijn van drie maanden na de inwerkingtreding van deze verordening en na afloop van elke periode van twaalf maanden daarna in het geautomatiseerde systeem aangeven dat hij tijdelijk niet zal deelnemen aan het in hoofdstuk VII van deze verordening vastgestelde correctiemechanisme voor toewijzing als lidstaat van toewijzing; hij stelt de lidstaten, de Commissie en het Asielagentschap van de Europese Unie daarvan in kennis.

2. Het in artikel 44, lid 1, bedoelde geautomatiseerde systeem past tijdens deze periode van twaalf maanden de referentiesleutel toe op de lidstaten waarvoor het aantal verzoeken waarvoor zij verantwoordelijk zijn onder hun aandeel in de zin van artikel 35, lid 1, ligt, met uitzondering van de lidstaat die de bovenbedoelde informatie heeft opgenomen en de begunstigde lidstaat. Het in artikel 44, lid 1, bedoelde geautomatiseerde systeem telt elk verzoek dat anders zou zijn toegewezen aan de lidstaat die de bovenbedoelde informatie heeft opgenomen mee voor de berekening van het aandeel van die lidstaat, conform artikel 36, lid 4.

3. Aan het einde van de in lid 2 bedoelde periode van twaalf maanden deelt het geautomatiseerde systeem aan de lidstaat die niet deelneemt aan het correctiemechanisme voor toewijzing het aantal verzoeken mee waarvoor die lidstaat anders de lidstaat van toewijzing zou zijn geweest. Die lidstaat betaalt vervolgens een solidariteitsbijdrage van 250 000 EUR voor iedere verzoeker die tijdens de betrokken periode van twaalf maanden anders aan hem zou zijn toegewezen. De solidariteitsbijdrage wordt betaald aan de lidstaat die is aangewezen als de lidstaat die verantwoordelijk is voor de behandeling van de betrokken verzoeken.

4. De Commissie stelt door middel van uitvoeringshandelingen een besluit vast volgens de in artikel 56 bedoelde onderzoeksprocedure, met nadere regels voor de uitvoering van lid 3.

5. Het Asielagentschap van de Europese Unie monitort de toepassing van het mechanisme voor financiële solidariteit en brengt daarover jaarlijks verslag uit aan de Commissie.

Artikel 38 - Verplichtingen van de begunstigde lidstaat

De begunstigde lidstaat: 

a) neemt uiterlijk een week na de in artikel 36, lid 4, bedoelde mededeling het besluit om de verzoeker over te dragen aan de lidstaat van toewijzing, tenzij de begunstigde lidstaat binnen dezelfde termijn kan aanvaarden dat hij verantwoordelijk is voor de behandeling van het verzoek conform de criteria die zijn vastgesteld in de artikelen 10 tot en met 13 en artikel 18;

b) stelt de verzoeker onverwijld in kennis van het besluit om hem over te dragen aan de lidstaat van toewijzing;

c) draagt de verzoeker uiterlijk vier weken na het definitieve overdrachtsbesluit over aan de lidstaat van toewijzing.

Artikel 39 - Verplichtingen van de lidstaat van toewijzing

De lidstaat van toewijzing:

a) bevestigt aan de begunstigde lidstaat de ontvangst van de mededeling inzake toewijzing en wijst de bevoegde autoriteit aan waarbij de verzoeker zich na zijn overdracht moet melden;

b) stelt de begunstigde lidstaat in kennis van de aankomst van de verzoeker of van het feit dat deze zich niet binnen de gestelde termijn heeft gemeld;

c) ontvangt de verzoeker en neemt in voorkomend geval het persoonlijk onderhoud overeenkomstig artikel 7 af;

d) behandelt als verantwoordelijke lidstaat het verzoek om internationale bescherming, tenzij volgens de criteria van de artikelen 10 tot en met 13 en de artikelen 16 tot en met 18, een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van het verzoek;

e) vraagt, wanneer volgens de criteria van de artikelen 10 tot en met 13 en de artikelen 16 tot en met 18 een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van het verzoek, dat die andere lidstaat de verzoeker overneemt;

f) stelt in voorkomend geval de verantwoordelijke lidstaat in kennis van de overdracht aan die lidstaat;

g) draagt in voorkomend geval de verzoeker over aan de verantwoordelijke lidstaat;

h) geeft in voorkomend geval in het in artikel 23, lid 2, bedoelde elektronische bestand aan dat hij het verzoek om internationale bescherming zal behandelen als verantwoordelijke lidstaat.

Artikel 40 - Uitwisseling van relevante informatie met het oog op veiligheidsverificatie

1. Wanneer een overdrachtsbesluit in de zin van artikel 38, onder a), is genomen, zendt de begunstigde lidstaat, op hetzelfde ogenblik en met als enig doel te verifiëren of de verzoeker om ernstige redenen kan worden geacht een gevaar te vormen voor de nationale veiligheid of de openbare orde, de overeenkomstig Verordening (voorstel voor een verordening tot herschikking van Verordening 603/2013/EU) opgeslagen vingerafdrukgegevens van de verzoeker toe aan de lidstaat van toewijzing.

2. Wanneer, na een veiligheidsverificatie, uit informatie over een verzoeker blijkt dat deze om ernstige redenen wordt geacht een gevaar te vormen voor de nationale veiligheid of de openbare orde, wordt informatie over de aard van de signalering gedeeld met de rechtshandhavingsinstanties in de begunstigde lidstaat, met dien verstande dat deze informatie niet wordt meegedeeld via de elektronische communicatiekanalen in de zin van artikel 47, lid 4.

De lidstaat van toewijzing stelt de begunstigde lidstaat in kennis van het bestaan van een dergelijke signalering, waarbij wordt vermeld welke rechtshandhavingsinstanties in de lidstaat van verzoek volledig op de hoogte zijn gebracht, en meldt binnen één week na ontvangst van de vingerafdrukgegevens het bestaan van de signalering in het geautomatiseerde systeem, conform artikel 23, lid 2, onder d).

3. Wanneer de uitkomst van de veiligheidsverificatie bevestigt dat de verzoeker om ernstige redenen kan worden geacht een gevaar te vormen voor de nationale veiligheid of de openbare orde, is de begunstigde lidstaat van verzoek de verantwoordelijke lidstaat en behandelt hij het verzoek in een versnelde procedure overeenkomstig artikel 31, lid 8, van Richtlijn 2013/32/EU.

4. De uitgewisselde informatie mag uitsluitend voor de in lid 1 genoemde doeleinden worden gebruikt en mag niet verder worden verwerkt.

Artikel 41 - Procedure voor toewijzing

1. Hoofdstuk V en hoofdstuk VI, delen II tot en met VII, zijn mutatis mutandis van toepassing.

2. Gezinsleden op wie de toewijzingsprocedure van toepassing is, worden toegewezen aan dezelfde lidstaat.

Artikel 42 - Kosten van overdrachten in het kader van toewijzingen

Voor de kosten van de overdracht van een verzoeker aan de lidstaat van toewijzing, wordt aan de begunstigde lidstaat een vast bedrag betaald van 500 EUR per persoon die wordt overgedragen overeenkomstig artikel 38, onder c). Deze financiële steun wordt verleend volgens de procedures van artikel 18 van Verordening (EU) nr. 516/2014.

Artikel 43 - Beëindiging van het correctiemechanisme voor toewijzing

Zodra het aantal verzoeken in de begunstigde lidstaat waarvoor die lidstaat overeenkomstig deze verordening de verantwoordelijke lidstaat is onder de 150 % van zijn in artikel 35, lid 1, bedoelde aandeel ligt, wordt dat door het geautomatiseerde systeem gemeld aan de lidstaten en de Commissie.

Na de in lid 1 bedoelde melding, wordt de toepassing van het correctiemechanisme voor toewijzing voor die lidstaat beëindigd.


🡻 604/2013

HOOFDSTUK VII VIII

ADMINISTRATIEVE SAMENWERKING


⇩ nieuw

Artikel 44 - Geautomatiseerd systeem voor registratie en monitoring, en het toewijzingsmechanisme

1. Met het oog op de registratie en de monitoring van het aandeel in de verzoeken om internationale bescherming als bedoeld in artikel 22 en de toepassing van het in hoofdstuk VII vastgestelde toewijzingsmechanisme wordt een geautomatiseerd systeem ingesteld.

2. Het geautomatiseerde systeem omvat het centrale systeem en de communicatieinfrastructuur tussen het centrale systeem en de nationale infrastructuren.

3. Het Europees Agentschap voor het operationeel beheer van grootschalige IT-systemen op het gebied van vrijheid, veiligheid en recht, dat is opgericht bij Verordening (EU) nr. 1077/2011, wordt belast met de opzet, de ontwikkeling en het operationele beheer van het centrale systeem en de communicatie-infrastructuur tussen het centrale systeem en de nationale infrastructuren.

4. De nationale infrastructuren worden ontwikkeld en beheerd door de lidstaten.

Artikel 45 - Toegang tot het geautomatiseerde systeem

1. De in artikel 47 bedoelde bevoegde asielinstanties van de lidstaten krijgen toegang tot het in artikel 44, lid 1, bedoelde geautomatiseerde systeem met het oog op de invoer van de informatie als bedoeld in artikel 20, lid 7, artikel 22, leden 1, 4 en 5, artikel 37, lid 1, en artikel 39, onder h).

2. Het Asielagentschap van de Europese Unie krijgt toegang tot het geautomatiseerde systeem met het oog op de invoer en de aanpassing van de referentiesleutel overeenkomstig artikel 35, lid 4, en de invoer van de informatie als bedoeld in artikel 22, lid 3.

3. De informatie als bedoeld in artikel 23, lid 2, artikel 36, lid 4, en artikel 39, onder h), kan alleen worden geraadpleegd door de in artikel 47 bedoelde bevoegde asielinstanties van de lidstaten met het oog op de toepassing van deze verordening en Verordening [voorstel voor een verordening tot herschikking van Verordening (EU) nr. 603/2013].

4. De Commissie stelt door middel van uitvoeringshandelingen eenvormige voorwaarden en praktische regelingen vast voor de invoer en de raadpleging van de in de leden 1 en 3 bedoelde informatie. Die uitvoeringshandelingen worden vastgesteld volgens de in artikel 56, lid 2, vastgestelde onderzoeksprocedure.


🡻 604/2013 (aangepast)

⇨ nieuw

Artikel 34 -  46 Informatie-uitwisseling

1. Elke lidstaat verstrekt aan alle lidstaten die daarom vragen ⌦ adequate ⌫ toereikende, ter zake dienende en niet buitensporige ⇨ tot het noodzakelijke beperkte ⇦ persoonsgegevens betreffende de verzoeker teneinde:

a) vast te stellen welke lidstaat de verantwoordelijke lidstaat is;

b) het verzoek om internationale bescherming te behandelen;

c) alle uit deze verordening voortvloeiende verplichtingen na te komen.

2. De in lid 1 bedoelde informatie mag alleen betrekking hebben op:

a) de gegevens ter identificatie van de verzoeker en, in voorkomend geval, van zijn gezinsleden, familieleden of andere familierelaties (naam, voornaam — eventueel vroegere naam —, bijnaam of pseudoniem, nationaliteit — huidige en vorige —, geboortedatum en -plaats);

b) de identiteits- en reisdocumenten (nummer, geldigheidsduur, datum van afgifte, instantie die het document heeft afgegeven, plaats van afgifte enz.);

c) andere gegevens die nodig zijn om de identiteit van de verzoeker vast te stellen, inclusief vingerafdrukken die overeenkomstig Verordening [voorstel voor een verordening tot herschikking van Verordening (EU) nr. 603/2013] worden verwerkt ⇨ door de lidstaat zijn genomen van de verzoeker, in het bijzonder met het oog op de toepassing van artikel 40 ⇦;

d) de verblijfplaatsen en reisroutes;

e) de door een lidstaat afgegeven verblijfstitels of visa;

f) de plaats waar het verzoek is ingediend;

g) de datum waarop een eventueel vroeger verzoek om internationale bescherming is ingediend, de datum waarop het huidige verzoek is ingediend, de stand van de procedure en de strekking van de eventueel genomen beslissing.

3. Bovendien kan de verantwoordelijke lidstaat, voor zover dat nodig is voor de behandeling van een verzoek om internationale bescherming, een andere lidstaat verzoeken hem de door de verzoeker opgegeven redenen ter staving van zijn verzoek en, in voorkomend geval, de redenen van de jegens betrokkene genomen beslissing mee te delen. De aangezochte lidstaat kan weigeren op het verzoek in te gaan als de verstrekking van de gegevens ten koste gaat van essentiële staatsbelangen of van de bescherming van de grondrechten en fundamentele vrijheden van de betrokkene of van anderen. In ieder geval heeft de verzoekende lidstaat voor het doorgeven van deze inlichtingen de schriftelijke toestemming van de persoon die om internationale bescherming verzoekt nodig. In dat geval dient de betrokkene te beseffen op welke specifieke informatie zijn toestemming betrekking heeft.

4. Elk verzoek om informatie wordt ingediend in het kader van een specifiek verzoek om internationale bescherming. Het verzoek wordt gemotiveerd en als het verzoek bedoeld is om het bestaan na te gaan van een criterium op grond waarvan de aangezochte lidstaat als verantwoordelijke lidstaat kan worden aangewezen, wordt in het verzoek aangegeven op welke indicatie, waaronder betrokken informatie uit betrouwbare bronnen over de wijze waarop verzoekers het grondgebied van de lidstaten binnenkomen, of op welke gedetailleerde en verifieerbare gegevens in de verklaringen van de verzoeker het verzoek is gebaseerd. Dergelijke informatie uit betrouwbare bronnen is als zodanig onvoldoende om de verantwoordelijkheid en de bevoegdheid van een lidstaat krachtens deze verordening te bepalen, maar kan bijdragen tot de beoordeling van andere indicaties met betrekking tot de individuele verzoeker.

5. De aangezochte lidstaat moet binnen vijf ⇨ twee ⇦ weken antwoorden. Eventuele overschrijdingen van die termijn worden gemotiveerd. De niet-naleving van de termijn van vijf ⇨ twee ⇦ weken ontslaat de aangezochte lidstaat niet van zijn antwoordplicht. Indien uit onderzoek van de aangezochte lidstaat die de termijn heeft overschreden, blijkt dat hij de verantwoordelijke lidstaat is, mag die lidstaat het verstrijken van de in de artikelen 21, 23 en 24 gestelde termijnen niet aanvoeren als reden om niet in te gaan op een overname- of een terugnameverzoek. In dat geval worden de in de artikelen 21, 24 23 en 24 gestelde termijnen voor de indiening van een overname- respectievelijk terugnameverzoek verlengd met de duur van overschrijding van de antwoordtermijn door de aangezochte lidstaat.

6. De uitwisseling van gegevens vindt plaats op verzoek van een lidstaat en uitsluitend tussen de autoriteiten die daartoe door elke lidstaat zijn aangewezen en gemeld bij de Commissie overeenkomstig artikel 35 47, lid 1.

7. De uitgewisselde informatie mag slechts voor de in lid 1 genoemde doeleinden worden gebruikt. In elke lidstaat mogen deze gegevens, afhankelijk van de aard ervan en afhankelijk van de bevoegdheid van de autoriteit waarvoor ze zijn bestemd, slechts worden verstrekt aan de autoriteiten en rechterlijke instanties die tot taak hebben:

a) vast te stellen welke lidstaat de verantwoordelijke lidstaat is;

b) het verzoek om internationale bescherming te behandelen;

c) alle uit deze verordening voortvloeiende verplichtingen na te komen.

8. De lidstaat die de gegevens verstrekt, ziet erop toe dat deze juist en bijgewerkt zijn. Wanneer blijkt dat deze lidstaat onjuiste gegevens heeft verstrekt of gegevens die niet meegedeeld hadden mogen worden, worden de ontvangende lidstaten daarvan onverwijld op de hoogte gebracht. Zij zijn verplicht deze gegevens te corrigeren of te wissen.

9. De verzoeker heeft het recht op zijn verzoek kennis te nemen van de verwerkte gegevens die hem betreffen.

Indien de verzoeker constateert dat bij de verwerking van deze gegevens de bepalingen van deze verordening of van Richtlijn 95/46/EG zijn geschonden, met name omdat het om onvolledige of onnauwkeurige gegevens gaat, heeft hij het recht te eisen dat deze gegevens worden gecorrigeerd of gewist.

De autoriteit die de gegevens corrigeert of wist, stelt de lidstaat die de gegevens heeft verstrekt of ontvangen, daarvan in kennis.

De verzoeker heeft het recht een rechtsvordering in te stellen of een klacht in te dienen bij de bevoegde autoriteiten of rechterlijke instanties van die lidstaat die hem het recht op toegang tot of op het rechtzetten van of het wissen van gegevens die op hem betrekking hebben, heeft ontzegd.

108. In elke betrokken lidstaat wordt de verstrekking of de ontvangst van de uitgewisselde gegevens geregistreerd in het persoonlijk dossier van de betrokkene en/of in een register.

11. De uitgewisselde gegevens worden niet langer bewaard dan nodig is voor het doel waarvoor zij uitgewisseld zijn.

12. Indien de gegevens niet automatisch worden verwerkt, of niet zijn of zullen worden opgenomen in een bestand, neemt elke lidstaat passende maatregelen om ervoor te zorgen dat dit artikel door middel van doeltreffende controlemiddelen wordt nageleefd.

Artikel 35 -  47 Bevoegde autoriteiten en middelen

1. Elke lidstaat deelt de Commissie onverwijld mee welke autoriteiten specifiek belast zijn met de naleving van de verplichtingen die voortvloeien uit deze verordening en eventuele wijzigingen daarvan. De lidstaten zorgen ervoor dat die autoriteiten over voldoende middelen beschikken om hun taak te vervullen en met name om binnen de gestelde termijnen te kunnen antwoorden op informatie-,overname- en terugnameverzoeken ⇨ en kennisgevingen inzake terugname en om, indien van toepassing, hun verplichtingen uit hoofde van het toewijzingsmechanisme na te komen ⇦.

2. De Commissie publiceert een geconsolideerde lijst van de in lid 1 bedoelde autoriteiten in het Publicatieblad van de Europese Unie. Wanneer zich wijzigingen voordoen, maakt de Commissie eenmaal per jaar een bijgewerkte geconsolideerde lijst bekend.

3. De in lid 1 bedoelde autoriteiten krijgen de nodige opleiding betreffende de toepassing van deze verordening.

4. De Commissie stelt door middel van uitvoeringshandelingen van veilige kanalen vast voor het elektronisch verzenden van ⇨ informatie, vingerafdrukgegevens opgeslagen overeenkomstig Verordening [voorstel voor een verordening tot herschikking van Verordening (EU) nr. 603/2013], ⇦ verzoeken, ⇨ kennisgevingen, ⇦ antwoorden en alle schriftelijke correspondentie tussen de in lid 1 bedoelde autoriteiten ⇨ en tussen deze autoriteiten en het Asielagentschap van de Europese Unie, ⇦ en om ervoor te zorgen dat de verzenders automatisch een elektronisch bewijs van ontvangst krijgen. Die uitvoeringshandelingen worden vastgesteld volgens de in artikel 44, 56, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure.

Artikel 36 -  48 Administratieve regelingen

1. De lidstaten kunnen onderling op bilaterale basis administratieve regelingen treffen voor de praktische toepassing van deze verordening, teneinde deze gemakkelijker en doeltreffender ten uitvoer te leggen. Deze regelingen kunnen betrekking hebben op:

a) de uitwisseling van verbindingsambtenaren;

b) een vereenvoudiging van de procedures en een verkorting van de termijnen voor de indiening en de behandeling van overname- en terugnameverzoeken.

2. De lidstaten mogen tevens bestaande krachtens Verordening (EG) nr. 343/2003 ⇨en Verordening (EU) nr. 604/2013⇦ getroffen, administratieve regelingen behouden. Voor zover dergelijke regelingen niet verenigbaar zijn met deze verordening wijzigen de betrokken lidstaten de regelingen zodanig dat de opgemerkte onverenigbare elementen worden weggenomen.

3. Alvorens een regeling als bedoeld in lid 1, onder b), te treffen of te wijzigen, raadplegen de betrokken lidstaten de Commissie om na te gaan of de regeling verenigbaar is met deze verordening.

4. Indien de Commissie van oordeel is dat een regeling als bedoeld in lid 1, onder b), onverenigbaar is met deze verordening, stelt zij de betrokken lidstaten hiervan binnen een redelijke termijn in kennis. De lidstaten doen al het nodige om de regeling binnen een redelijke termijn zodanig te wijzigen dat alle opgemerkte onverenigbare elementen worden weggenomen.

5. De lidstaten stellen de Commissie in kennis van alle regelingen als bedoeld in lid 1, alsmede van eventuele opzegging of wijziging van deze regelingen.


⇩ nieuw

Artikel 49 - Netwerk van Dublineenheden

Het Asielagentschap van de Europese Unie ontwikkelt en faciliteert de activiteiten van een netwerk van de in artikel 47, lid 1, bedoelde bevoegde autoriteiten, met het oog op een betere praktische samenwerking en uitwisseling van informatie over alle aangelegenheden in verband met de toepassing van deze verordening, met inbegrip van de ontwikkeling van praktische instrumenten en richtsnoeren.


🡻 604/2013 (aangepast)

⇨ nieuw

HOOFDSTUK VIII

BEMIDDELING

Artikel 37 - Bemiddeling

1. Wanneer de lidstaten het blijvend oneens zijn over elke aangelegenheid die betrekking heeft op de toepassing van deze verordening, kunnen zij gebruikmaken van de bemiddelingsprocedure van lid 2.

2. De bemiddelingsprocedure wordt ingeleid door een verzoek dat door een van de lidstaten die het niet eens zijn tot de voorzitter van het comité ingesteld bij artikel 44 wordt gericht. Door te aanvaarden dat gebruik wordt gemaakt van de bemiddelingsprocedure, verbinden de betrokken lidstaten zich ertoe zoveel mogelijk rekening te houden met de oplossing die zal worden voorgesteld.

De voorzitter van het comité wijst drie leden van het comité aan die drie lidstaten vertegenwoordigen die niet bij de zaak zijn betrokken. Deze ontvangen, schriftelijk of mondeling, de argumenten van de partijen en stellen binnen een termijn van één maand, in voorkomend geval na een stemming, één oplossing voor.

De voorzitter van het comité, of zijn plaatsvervanger, zit de beraadslagingen voor. Hij mag zijn standpunt kenbaar maken, maar neemt niet deel aan de stemming.

De voorgestelde oplossing is definitief, ongeacht of zij door de partijen wordt aanvaard of verworpen, en kan in geen geval worden herzien.

HOOFDSTUK IX

OVERGANGS- EN SLOTBEPALINGEN

Artikel 38 -  50 Gegevensbeveiliging en -bescherming

1. De lidstaten nemen alle ⌦ passen ⌫ passende ⌦ technische en organisatorische ⌫ maatregelen ⌦ toe ⌫ om de veiligheid van de ⇨ in het kader van deze verordening verwerkte ⇦ verzonden persoonsgegevens te garanderen en in het bijzonder om onwettige of ongeoorloofde toegang of vrijgave, wijziging of verlies van verwerkte persoonsgegevens te voorkomen.

Elke lidstaat zorgt ervoor dat de overeenkomstig artikel 28, lid 1, van Richtlijn 95/46/EG aangewezen nationale toezichthoudende autoriteit respectievelijk autoriteiten in overeenstemming met het respectieve nationale recht onafhankelijk toeziet, respectievelijk toezien op de rechtmatige verwerking, in overeenstemming met deze verordening, van persoonsgegevens door deze lidstaat.


⇩ nieuw

2. De bevoegde toezichthoudende autoriteit of autoriteiten van elke lidstaat ziet of zien toe op de rechtmatigheid van de verwerking van persoonsgegevens door de in artikel 47 bedoelde autoriteiten van de betrokken lidstaat, met inbegrip van de verzending ervan naar en van het in artikel 44, lid 1, bedoelde geautomatiseerde systeem en naar de autoriteiten die bevoegd zijn voor het uitvoeren van de in artikel 40 bedoelde verificaties.

3. Op de verwerking van persoonsgegevens door het Asielagentschap van de Europese Unie wordt toegezien door de Europese Toezichthouder voor gegevensbescherming overeenkomstig Verordening (EG) nr. 45/2001 en de bepalingen inzake gegevensbescherming van [het voorstel voor een verordening inzake het Asielagentschap van de Europese Unie en tot intrekking van Verordening (EU) nr. 439/2010].


🡻 604/2013 (aangepast)

⇨ nieuw

Artikel 39 -  51 Geheimhouding

De lidstaten zien erop toe dat de in artikel 35 47 bedoelde autoriteiten ten aanzien van alle informatie welke zij tijdens hun werk verkrijgen, gebonden zijn door de in het nationale recht bepaalde geheimhoudingregels.

Artikel 40 -  52 Sancties

De lidstaten ⌦ stellen voorschriften vast voor het opleggen van ⌫ nemen alle nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat elke vorm van misbruik van de gegevens die overeenkomstig deze verordening worden verwerkt, wordt bestraft met volgens het nationale recht vastgestelde sancties, met inbegrip van administratieve en/of strafrechtelijke sancties, ⇨ wanneer inbreuk wordt gepleegd op deze verordening en nemen alle nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat deze voorschriften worden toegepast. De vastgestelde sancties moeten ⇦ die doeltreffend, evenredig en afschrikkend zijn.

Artikel 41 -  53 Overgangsmaatregelen

Bij verzoeken die na de in artikel 49, tweede alinea, genoemde datum [de eerste dag volgend op de inwerkingtreding van deze verordening] worden ingediend, wordt ook rekening gehouden met de feiten op grond waarvan krachtens deze verordening de verantwoordelijkheid aan een lidstaat kan worden toegeschreven, als ze dateren van vóór die datum , uitgezonderd in de in artikel 13, lid 2, genoemde gevallen.


⇩ nieuw

In afwijking van artikel 34, lid 2, wordt het correctiemechanisme voor toewijzing niet in gang gezet tijdens de eerste drie maanden na de inwerkingtreding van deze verordening. In afwijking van artikel 34, lid 3, is de referentieperiode na het verstrijken van de periode van drie maanden na de inwerkingtreding van deze verordening en tot het verstrijken van een jaar na de inwerkingtreding van deze verordening, de periode die is verstreken sinds de inwerkingtreding van deze verordening.


🡻 604/2013

Artikel 42 -  54 Berekening van termijnen

De in deze verordening vastgestelde termijnen worden als volgt berekend:

a) wanneer een in dagen, weken of maanden omschreven termijn ingaat op het ogenblik waarop een gebeurtenis of een handeling plaatsvindt, wordt de dag waarop deze gebeurtenis of handeling plaatsvindt, niet bij de termijn inbegrepen;

b) een in weken of maanden omschreven termijn loopt af bij het einde van de dag die — in de laatste week of maand — dezelfde naam of dezelfde cijferaanduiding heeft als de dag waarop de gebeurtenis of de handeling plaatsvindt die de termijn doet ingaan. Indien in de laatste maand van een in maanden omschreven termijn de dag die bepalend is voor het einde van de termijn ontbreekt, loopt de termijn af bij het einde van de laatste dag van die maand;

c) de zaterdagen, zondagen en wettelijk erkende feestdagen in alle lidstaten zijn bij de termijnen inbegrepen.

Artikel 43 -  55 Territoriale werkingssfeer

De bepalingen van deze verordening zijn voor wat betreft de Franse Republiek slechts van toepassing op het Europese grondgebied van de Franse Republiek.

Artikel 44 -  56 Comité

1. De Commissie wordt bijgestaan door een comité. Dat comité is een comité in de zin van Verordening (EU) nr. 182/2011.

2. Wanneer naar dit lid wordt verwezen, is artikel 5 van Verordening (EU) nr. 182/2011 van toepassing.

Als het comité geen advies uitbrengt, stelt de Commissie de ontwerpuitvoeringshandeling niet vast en is artikel 5, lid 4, derde alinea van Verordening (EU) nr. 182/2011 van toepassing.

Artikel 45 -  57 Uitoefening van de bevoegdheidsdelegatie

1. De bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen wordt aan de Commissie verleend onder de in dit artikel vastgelegde voorwaarden.

2. De in de artikelen 8, lid 5, 10, lid 6, en 16 18, lid 3, bedoelde bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie verleend voor een termijn van vijf jaar, met ingang van de datum van inwerkingtreding van deze verordening. De Commissie stelt uiterlijk negen maanden voor het einde van de termijn van vijf jaar een verslag op over de bevoegdheidsdelegatie. De bevoegdheidsdelegatie wordt stilzwijgend verlengd met termijnen van dezelfde duur, tenzij het Europees Parlement of de Raad zich uiterlijk drie maanden voor het einde van elke termijn tegen deze verlenging verzet.

3. Het Europees Parlement of de Raad kan de in de artikelen 8, lid 5, 10, lid 6, en 16 18, lid 3, bedoelde bevoegdheidsdelegatie te allen tijde intrekken. Het besluit tot intrekking beëindigt de delegatie van de in dat besluit genoemde bevoegdheid. Het wordt van kracht op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie, of op een daarin genoemde latere datum. Het laat de geldigheid van de reeds van kracht zijnde gedelegeerde handelingen onverlet.


🡻 604/2013 (aangepast)

⌦4. Vóór de vaststelling van een gedelegeerde handeling raadpleegt de Commissie de door elke lidstaat aangewezen deskundigen overeenkomstig de beginselen die zijn neergelegd in het Interinstitutioneel Akkoord over beter wetgeven van 13 april 2016.⌫


🡻 604/2013

45. Zodra de Commissie een gedelegeerde handeling heeft vastgesteld, doet zij daarvan gelijktijdig kennisgeving aan het Europees Parlement en de Raad.


🡻 604/2013 (aangepast)

⇨ nieuw

56. Een overeenkomstig de artikelen 8, lid 5 10, lid 6, en 16 18, lid 3, vastgestelde gedelegeerde handeling treedt alleen in werking indien het Europees Parlement noch de Raad daartegen binnen een termijn van vier ⇨ twee ⇦ maanden na de kennisgeving van de handeling aan het Europees Parlement en de Raad bezwaar heeft gemaakt, of indien zowel het Europees Parlement als de Raad voor het verstrijken van die termijn de Commissie heeft meegedeeld dat zij daartegen geen bezwaar zullen maken. Die termijn wordt op initiatief van het Europees Parlement of de Raad met twee maanden verlengd.

Artikel 46 -  58 ⌦ Toetsing, ⌫ tToezicht en evaluatie

Uiterlijk [achttien maanden na de inwerkingtreding van deze verordening] en vervolgens jaarlijks toetst de Commissie de werking van het in hoofdstuk VII vastgestelde correctiemechanisme voor toewijzing en met name de in artikel 34, lid 2, en artikel 43 vastgestelde drempels.

Uiterlijk ⇨ [drie jaar na de inwerkingtreding van deze verordening] ⇦ op 21 juli 2016 brengt de Commissie bij het Europees Parlement en de Raad verslag uit over de toepassing van deze verordening en stelt zij eventueel de noodzakelijke wijzigingen voor. De lidstaten verstrekken de Commissie uiterlijk zes maanden vóór die datum alle gegevens die relevant zijn voor de opstelling van dit verslag.

Na de indiening van dit verslag brengt de Commissie bij het Europees Parlement en de Raad verslag uit van de toepassing van deze verordening op hetzelfde moment dat zij de in artikel 40 42 van Verordening [voorstel voor een verordening tot herschikking van Verordening (EU) nr. 603/2013] bedoelde verslagen over de tenuitvoerlegging van het Eurodac-systeem indient.

Artikel 47 -  59 Statistieken

1. Overeenkomstig artikel 4, lid 4, van Verordening (EG) nr. 862/2007 van het Europees Parlement en de Raad van 11 juli 2007 betreffende communautaire statistieken over migratie en internationale bescherming 31 , verstrekken de lidstaten de Commissie (Eurostat) statistieken over de toepassing van de onderhavige verordening en van Verordening (EG) nr. 1560/2003.


⇩ nieuw

2. Het Asielagentschap van de Europese Unie publiceert elk kwartaal de overeenkomstig artikel 34, lid 4, doorgegeven informatie.


🡻 604/2013 (aangepast)

⇨ nieuw

Artikel 48 -  60 Intrekking

Verordening (EG) nr. 343/2003 ⌦ (EU) nr. 604/2013 ⌫ wordt ingetrokken ⇨ met betrekking tot de lidstaten die door deze verordening zijn gebonden wat betreft hun uit hun onderlinge betrekkingen voortvloeiende verplichtingen ⇦.


Artikel 11, lid 1, en de artikelen 13, 14 en 17 van Verordening (EG) nr. 1560/2003 worden ingetrokken.

Verwijzingen naar de ingetrokken verordening of artikelen gelden als verwijzingen naar de onderhavige verordening en worden gelezen volgens de concordantietabel in bijlage II.

Artikel 49 -  61 Inwerkingtreding en toepasselijkheid

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Zij is van toepassing op verzoeken om internationale bescherming die zijn ingediend vanaf de eerste dag [⌦ volgend op de inwerkingtreding ervan ⌫ ]  van de zesde maand na de inwerkingtreding ervan, en is vanaf die dag van toepassing op elk verzoek tot overname of terugname van verzoekers, ongeacht de datum waarop het verzoek is ingediend. Welke lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van een verzoek om internationale bescherming dat vóór die datum is ingediend, wordt bepaald volgens de in Verordening (EG) nr. 343/2003 (EU) nr. 604/2013 vastgestelde criteria.

Verwijzingen in deze verordening naar Verordening (EU) nr. 603/2013, Richtlijn 2013/32/EU en Richtlijn 2013/33/EU worden, tot aan de datum waarop ze van toepassing worden, gelezen als verwijzingen naar respectievelijk Verordening (EG) nr. 2725/2000 32 , Richtlijn 2003/9/EG 33 en Richtlijn 2005/85/EG 34 .

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in de lidstaten overeenkomstig de Verdragen.