Artikelen bij COM(2016)467 - Gemeenschappelijke procedure voor internationale bescherming in de Unie

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.



HOOFDSTUK I

ALGEMENE BEPALINGEN

Inhoudsopgave

Artikel 1 - Onderwerp

In deze verordening wordt een gemeenschappelijke procedure vastgesteld voor de toekenning en intrekking van internationale bescherming, zoals bedoeld in Verordening (EU) XXX/XXX (verordening asielnormen).

Artikel 2 - Toepassingsgebied

1. Deze verordening is van toepassing op alle verzoeken om internationale bescherming die op het grondgebied van de lidstaten, daaronder begrepen aan de buitengrens, in de territoriale zee of in de transitzones van de lidstaten, worden gedaan en op de intrekking van internationale bescherming.

2. De verordening is niet van toepassing op verzoeken om internationale bescherming en op verzoeken om diplomatiek of territoriaal asiel die bij vertegenwoordigingen van de lidstaten worden ingediend.

Artikel 3 - Uitbreiding van het toepassingsgebied

De lidstaten kunnen besluiten deze verordening toe te passen op verzoeken om bescherming waarop Verordening (EU) XXX/XXX (verordening asielnormen) niet van toepassing is.

Artikel 4 - Definities

1. Voor de toepassing van deze verordening gelden de volgende definities, als vermeld in artikel 2 van Verordening (EU) XXX/XXX (verordening asielnormen):

(a)"Verdrag van Genève";

(b)"vluchteling";

(c)"persoon die subsidiaire bescherming geniet";

(d)"internationale bescherming";

(e)"vluchtelingenstatus";

(f)"subsidiaire beschermingsstatus";

(g)"minderjarige";

(h)"niet-begeleide minderjarige".

2. Naast de in lid 1 bedoelde definities, zijn ook de volgende definities van toepassing:

(a)"verzoek om internationale bescherming" of 'verzoek': een verzoek van een onderdaan van een derde land of een staatloze om bescherming van een lidstaat, waarbij de betrokken persoon kennelijk de vluchtelingenstatus of de subsidiaire beschermingsstatus wenst.

(b)"verzoeker": een onderdaan van een derde land of een staatloze die een verzoek om internationale bescherming heeft ingediend waarover nog geen definitieve beslissing is genomen;

(c)"verzoeker die bijzondere procedurele waarborgen behoeft": een verzoeker die ten gevolge van individuele omstandigheden beperkt is in zijn mogelijkheden om aanspraak te kunnen maken op de rechten en te kunnen voldoen aan de verplichtingen waarin deze verordening voorziet;

(d)"definitieve beslissing": een beslissing of een onderdaan van een derde land of staatloze al dan niet de vluchtelingenstatus of de subsidiaire beschermingsstatus wordt verleend overeenkomstig Verordening (EU) XXX/XXX (verordening asielnormen), met inbegrip van een beslissing waarbij het verzoek niet-ontvankelijk wordt verklaard of een beslissing waarbij een verzoek wordt afgewezen omdat het expliciet is ingetrokken of daarvan impliciet is afgezien, en waartegen in de betrokken lidstaat geen beroepsprocedure meer openstaat;

(e)"beslissingsautoriteit": elk semi-rechterlijk of administratief orgaan in een lidstaat dat met de behandeling van verzoeken om internationale bescherming is belast en bevoegd is daarover in eerste aanleg een beslissing te nemen;

(f)"voogd": een persoon of een organisatie die is aangewezen om een niet-begeleide minderjarige bij te staan en te vertegenwoordigen teneinde het belang en het algemeen welzijn van het kind te waarborgen in procedures waarin in deze verordening voorziet en, indien nodig, rechtshandelingen voor de minderjarige te verrichten;

(g)"intrekking van de internationale bescherming": de beslissing van een beslissingsautoriteit om een vluchtelingenstatus of subsidiaire beschermingsstatus in te trekken of te beëindigen dan wel de verlenging ervan te weigeren;

(h)"in de lidstaat blijven": op het grondgebied blijven van de lidstaat waar het verzoek om internationale bescherming is gedaan of wordt behandeld, waaronder begrepen aan de grens of in een transitzone van die lidstaat;

(i)"volgend verzoek": een later verzoek om internationale bescherming dat in een lidstaat wordt gedaan nadat een definitieve beslissing over een vorig verzoek is genomen, met inbegrip van gevallen waarin het verzoek werd afgewezen als een expliciet ingetrokken verzoek of als een verzoek waarvan is afgezien na de impliciete intrekking ervan;

(j)"verantwoordelijke lidstaat": de lidstaat die verantwoordelijk is voor de behandeling van een verzoek overeenkomstig Verordening (EU) XXX/XXX (Dublinverordening)

Artikel 5 - Bevoegde instanties

1. Elke lidstaat wijst een beslissingsautoriteit aan. De beslissingsautoriteit heeft de volgende taken:

(a)ontvangen, registreren en behandelen van verzoeken om internationale bescherming;

(b)beslissingen nemen over verzoeken om internationale bescherming;

(c)beslissingen nemen over de intrekking, beëindiging of niet-verlening van de vluchtelingenstatus of de subsidiaire beschermingsstatus, zoals bedoeld in Verordening (EU) XXX/XXX (verordening asielnormen).

2. Elke lidstaat voorziet de beslissingsautoriteit van passende middelen, met inbegrip van voldoende personeel dat bekwaam is om haar taken overeenkomstig deze verordening uit te voeren. Daartoe beoordeelt elke lidstaat regelmatig de behoeften van de beslissingsautoriteit om ervoor te zorgen dat deze altijd in staat is om verzoeken om internationale bescherming op een doeltreffende manier te behandelen, in het bijzonder wanneer zij een onevenredig groot aantal verzoeken tegelijk ontvangt.

3. De volgende autoriteiten hebben de taak om verzoeken om internationale bescherming te ontvangen en te registreren, en verzoekers te informeren over de vraag waar en hoe een verzoek om internationale bescherming kan worden ingediend:

(a)grenswachters;

(b)politie;

(c)immigratiediensten;

(d)autoriteiten die verantwoordelijk zijn voor detentiecentra.

De lidstaten kunnen ook andere autoriteiten met deze taken belasten.

4. De beslissingsautoriteit van de verantwoordelijke lidstaat kan voor het ontvangen, registreren en behandelen van verzoeken om internationale bescherming worden bijgestaan door:

(a)de autoriteiten van een andere lidstaat die door die lidstaat zijn belast met de taak verzoeken om internationale bescherming te ontvangen, registreren of behandelen;

(b)deskundigen die door het Asielagentschap van de Europese Unie worden ingezet overeenkomstig Verordening (EU) XXX/XXX (verordening inzake het Asielagentschap van de Europese Unie).

5. De lidstaten zorgen ervoor dat het personeel van de beslissingsautoriteit of van andere autoriteiten die verantwoordelijk zijn voor het ontvangen en registreren van verzoeken om internationale bescherming overeenkomstig lid 3, over de adequate kennis beschikken en de nodige opleiding en instructies krijgen om bij de toepassing van deze verordening hun verplichtingen te kunnen nakomen.

Artikel 6 - Vertrouwelijkheidsbeginsel

1. De autoriteiten die deze verordening toepassen, waarborgen de vertrouwelijke behandeling van alle informatie die zij tijdens hun werk verkrijgen.

2. Tijdens de hele procedure voor internationale bescherming en nadat een definitieve beslissing over het verzoek is genomen:

(a)delen de autoriteiten de informatie betreffende het individuele verzoek om internationale bescherming of het feit dat een verzoek is gedaan, niet mee aan de vermeende actoren van de vervolging of ernstige schade;

(b)winnen de autoriteiten bij de vermeende actoren van de vervolging of ernstige schade geen informatie in op een wijze die ertoe leidt dat deze actoren rechtstreeks te weten komen dat de betrokkene een verzoek heeft gedaan, en er gevaar zou ontstaan voor de fysieke integriteit van de verzoeker of voor de te zijnen laste komende personen, dan wel voor de vrijheid en veiligheid van zijn nog in het land van herkomst wonende familieleden.

HOOFDSTUK II

FUNDAMENTELE BEGINSELEN EN WAARBORGEN

Afdeling i

Rechten en verplichtingen van verzoekers

Artikel 7 - Verplichtingen van verzoekers

1. De verzoeker doet zijn verzoek in de lidstaat van eerste binnenkomst of, wanneer hij legaal in een lidstaat verblijft, in die lidstaat, zoals bepaald in artikel 4 van Verordening (EU) XXX/XXX (Dublinverordening).

2. De verzoeker werkt samen met de verantwoordelijke autoriteiten zodat deze zijn identiteit kunnen vaststellen en het verzoek kunnen registeren, de indiening ervan mogelijk kunnen maken en het kunnen behandelen, door:

(a)de in artikel 27, lid 1, tweede alinea, onder a) en b), bedoelde gegevens te verstrekken;

(b)vingerafdrukken en een gezichtsopname af te staan, zoals bedoeld in Verordening (EU) XXX/XXX (Eurodac-verordening);  34

(c)zijn verzoek overeenkomstig artikel 28 in te dienen binnen de gestelde termijn en alle elementen te verstrekken waarover hij beschikt ter staving zijn verzoek;

(d)de documenten die in zijn bezit zijn en die relevant zijn voor de behandeling van het verzoek, te overhandigen.

3. Wanneer een verzoeker weigert samen te werken door niet de bijzonderheden mee te delen die noodzakelijk zijn om het verzoek te behandelen en door zijn vingerafdrukken en gezichtsopname niet te verstrekken, en de verantwoordelijke instanties de betrokkene naar behoren hebben geïnformeerd over zijn verplichtingen en ervoor hebben gezorgd dat hij daadwerkelijk in de gelegenheid is gesteld om die verplichtingen na te komen, wordt zijn verzoek overeenkomstig de in artikel 39 bedoelde procedure afgewezen als een verzoek waarvan impliciet is afgezien.

4. De verzoeker stelt de beslissingsautoriteit van de lidstaat waar hij verplicht is zich te bevinden, in kennis van zijn verblijfplaats of adres, of een telefoonnummer waarop hij door de beslissingsautoriteit of andere verantwoordelijke autoriteiten kan worden bereikt. Hij brengt de beslissingsautoriteit van elke verandering op de hoogte. De verzoeker aanvaardt iedere kennisgeving op de recentste verblijfplaats die of het recentste adres dat hij dienovereenkomstig heeft aangegeven, in het bijzonder wanneer hij overeenkomstig artikel 28 een verzoek indient.

5. De verzoeker blijft op het grondgebied van de lidstaat waar hij verplicht is zich te bevinden overeenkomstig Verordening (EU) XXX/XXX (Dublinverordening).

6. De verzoeker voldoet aan de verplichtingen om zich regelmatig bij de bevoegde autoriteiten te melden of daar in persoon te verschijnen, hetzij onverwijld, hetzij op een nader bepaald tijdstip, of om in een aangewezen deel van het grondgebied te blijven overeenkomstig Richtlijn XXX/XXX/EU (richtlijn opvangvoorzieningen), zoals opgelegd door de lidstaat waar verplicht is zich te bevinden overeenkomstig Verordening (EU) XXX/XXX (Dublinverordening).

7. Wanneer dat nodig is voor de behandeling van een verzoek, kan de verzoeker door de verantwoordelijke autoriteiten worden verplicht zich te laten fouilleren of zijn goederen te laten doorzoeken. Onverminderd fouillering die plaatsvindt om veiligheidsredenen, wordt een fouillering van de verzoeker uit hoofde van deze verordening verricht door een persoon van hetzelfde geslacht met volledige eerbiediging van de beginselen van inzake de menselijke waardigheid en de lichamelijke en psychische integriteit.

Artikel 8 - Algemene waarborgen voor verzoekers

1. Tijdens de in hoofdstuk III bedoelde administratieve procedure gelden voor de verzoekers de waarborgen die in de leden 2 tot en met 8 van dit artikel zijn vastgesteld.

2. De beslissingsautoriteit stelt verzoekers in een taal die zij begrijpen of waarvan redelijkerwijze kan worden aangenomen dat zij deze begrijpen, in kennis van:

(a)het recht om een individueel verzoek in te dienen;

(b)de te volgen procedure;

(c)hun rechten en verplichtingen tijdens de procedure, met inbegrip van de verplichting op het grondgebied van de lidstaat te blijven waar hij verplicht is zich te bevinden overeenkomstig Verordening (EU) XXX/XXX (Dublinverordening);

(d)de mogelijke gevolgen van het niet-nakomen van hun verplichtingen en niet-samenwerken met de autoriteiten;

(e)het tijdsbestek van de procedure;

(f)de middelen waarover zij beschikken om te voldoen aan hun verplichting tot het indienen van de elementen zoals bedoeld in artikel 4 van Verordening (EU) XXX/XXX (verordening asielnormen);

(g)de gevolgen van een expliciete of impliciete intrekking van het verzoek;

(h)het resultaat van de beslissing van de beslissingsautoriteit, de redenen voor die beslissing, alsook de gevolgen van een beslissing waarbij internationale bescherming wordt geweigerd en de wijze waarop een dergelijke beslissing kan worden aangevochten.

De in de eerste alinea bedoelde informatie wordt tijdig genoeg verstrekt om verzoekers in staat te stellen de in deze verordening gewaarborgde rechten uit te oefenen en de in de artikel 7 bedoelde verplichtingen na te komen.

3. De beslissingsautoriteit biedt verzoekers de diensten van een tolk aan om hun zaak voor te leggen aan de beslissingsautoriteit of rechterlijke instanties, telkens wanneer een goede communicatie zonder die diensten niet kan worden gewaarborgd. De tolkdiensten worden betaald uit overheidsmiddelen.

4. De beslissingsautoriteit biedt verzoekers de mogelijkheid om contact op te nemen met de Hoge Commissaris voor de vluchtelingen van de Verenigde Naties of met ander organisaties die verzoekers juridisch of ander advies geven overeenkomstig het nationale recht.

5. De beslissingsautoriteit zorgt ervoor dat verzoekers en, in voorkomend geval, hun voogden, juridisch adviseurs of andere raadslieden toegang hebben toegang tot de in artikel 33, lid 2, onder e), bedoelde informatie die nodig is voor de behandeling van verzoeken en tot de door de in artikel 33, lid 3, bedoelde deskundigen verstrekte informatie, wanneer de beslissingsautoriteit met die informatie rekening heeft gehouden om een beslissing te nemen over hun verzoek.

6. De beslissingsautoriteit stelt verzoekers binnen een redelijke termijn in kennis van de over hun verzoek genomen beslissing. Indien een voogd, juridisch adviseur of andere raadsman optreedt als wettelijke vertegenwoordiger van de verzoeker, kan de beslissingsautoriteit hem in plaats van de verzoeker in kennis stellen van de beslissing.

Artikel 9 - Het recht om gedurende de behandeling van het verzoek te blijven

1. Verzoekers hebben het recht om in de verantwoordelijke lidstaat te blijven, louter ten behoeve van de procedure, totdat de beslissingsautoriteit overeenkomstig de in hoofdstuk III uiteengezette administratieve procedure een beslissing heeft genomen.

2. Het recht om te blijven houdt niet in dat de betrokkene recht heeft op een verblijfsvergunning en geeft hem niet het recht om naar het grondgebied van een andere lidstaat te reizen zonder toestemming zoals bedoeld in artikel 6 van Richtlijn XXX/XXX/EU (richtlijn opvangvoorzieningen).

3. De verantwoordelijke autoriteiten van de lidstaten kunnen het recht van de verzoeker om tijdens de administratieve procedure op hun grondgebied te blijven, intrekken, wanneer:

(a)de betrokkene een volgend verzoek doet overeenkomstig artikel 42 en overeenkomstig de in artikel 43 vastgestelde voorwaarden;

(b)de betrokkene wordt overdragen of uitgeleverd, naar gelang van het geval, aan een andere lidstaat uit hoofde van verplichtingen overeenkomstig een Europees aanhoudingsbevel 35 , aan een derde land of aan internationale strafgerechten.

4. Een lidstaat kan een verzoeker krachtens lid 3, onder b), alleen uitleveren aan een derde land wanneer de beslissingsautoriteit zich ervan heeft vergewist dat een uitleveringsbesluit niet zal leiden tot direct of indirect refoulement in strijd met de internationale en Unie-verplichtingen van die lidstaat.

Afdeling ii

Persoonlijk onderhoud

Artikel 10 - Onderhoud over de ontvankelijkheid

1. Voordat de beslissingsautoriteit een beslissing over de ontvankelijkheid van een verzoek om internationale bescherming neemt, wordt de verzoeker in de gelegenheid gesteld een onderhoud te hebben over zijn verzoek.

2. Tijdens het onderhoud over de ontvankelijkheid wordt de verzoeker in de gelegenheid gesteld om passende redenen te geven waarom de in artikel 36, lid 1, bedoelde gronden voor niet-ontvankelijkheid niet op zijn specifieke omstandigheden van toepassing zouden zijn.

Artikel 11 - Inhoudelijk onderhoud

1. Voordat de beslissingsautoriteit een beslissing ten gronde neemt over een verzoek om internationale bescherming, wordt de verzoeker in de gelegenheid gesteld een inhoudelijk onderhoud te hebben over zijn verzoek.

2. Tijdens het inhoudelijke onderhoud wordt de verzoeker voldoende in de gelegenheid gesteld om de elementen aan te voeren ter staving van zijn verzoek overeenkomstig Verordening (EU) XXX/XXX (verordening asielnormen), en verstrekt hij de elementen waarover hij beschikt zo volledig mogelijk. De verzoeker wordt in de gelegenheid gesteld om uitleg te geven over eventueel ontbrekende elementen of over inconsistenties of tegenstrijdigheden in zijn verklaringen.

3. De persoon die het onderhoud over de inhoud van een verzoek voert, draagt geen militair uniform of politie-uniform.

Artikel 12 - Vereisten inzake het persoonlijk onderhoud

1. De verzoeker wordt in de gelegenheid gesteld om een persoonlijk onderhoud te hebben over zijn verzoek overeenkomstig de in deze verordening vastgestelde voorwaarden.

2. Het persoonlijk onderhoud vindt plaats in omstandigheden die afdoende vertrouwelijkheid garanderen en verzoekers de mogelijkheid bieden de redenen voor hun verzoek uitvoerig toe te lichten.

3. Een persoonlijk onderhoud wordt afgenomen door het personeel van de beslissingsautoriteit, dat kan worden bijgestaan door het personeel van autoriteiten van andere lidstaten, bedoeld in artikel 5, lid 4, onder a), of door deskundigen die door het Asielagentschap van de Europese Unie worden ingezet, bedoeld in artikel 5, lid 4, onder b).

4. Wanneer een onevenredig groot aantal onderdanen van derde landen of staatlozen tegelijk om internationale bescherming verzoekt, waardoor het voor de beslissingsautoriteit in de praktijk moeilijk wordt om tijdig met elke verzoeker een persoonlijk onderhoud te voeren, kan de beslissingsautoriteit worden bijgestaan door het personeel van in artikel 5, lid 4, onder a), bedoelde autoriteiten van andere lidstaten en door de in artikel 5, lid 4, onder b), bedoelde door het Asielagentschap van de Europese Unie ingezette deskundigen.

5. Er kan worden afgezien van een persoonlijk onderhoud in de volgende situaties waarin de beslissingsautoriteit:

(a)op basis van het beschikbare bewijs een positieve beslissing kan nemen met betrekking tot de vluchtelingenstatus of de ontvankelijkheid van het verzoek; of

(b)van oordeel is dat de verzoeker niet in staat is of ongeschikt is om te worden gehoord als gevolg van blijvende omstandigheden waarop hij geen invloed heeft.

Het feit dat er geen persoonlijk onderhoud heeft plaatsgevonden zoals bedoeld onder b), heeft geen negatieve invloed op de beslissing van de beslissingsautoriteit. Deze autoriteit stelt de verzoeker daadwerkelijk in de gelegenheid om nadere informatie te verstrekken. Bij twijfel over de toestand van de verzoeker raadpleegt de beslissingsautoriteit een medisch beroepsbeoefenaar om na te gaan of de toestand die de verzoeker ongeschikt of niet in staat maakt om te worden gehoord, van tijdelijke of blijvende aard is.

6. De persoon die het onderhoud voert, is bevoegd om rekening te houden met de persoonlijke en algemene omstandigheden die een rol spelen bij het verzoek, met inbegrip van culturele achtergrond, leeftijd, geslacht, seksuele gerichtheid, genderidentiteit of kwetsbaarheid van de verzoeker. Het personeel dat met verzoekers een onderhoud voert, beschikt ook over algemene kennis betreffende problemen die het vermogen van de verzoeker om een onderhoud te hebben, negatief kunnen beïnvloeden, zoals aanwijzingen dat de betrokkene in het verleden mogelijk is gefolterd.

7. Het personeel dat met de verzoekers een onderhoud voert, met inbegrip van de deskundigen die door het Asielagentschap van de Europese Unie worden ingezet, heeft vooraf relevante opleiding gekregen, die onder meer betrekking heeft op de elementen die in artikel 7, lid 5, van Verordening (EU) XXX/XXX (verordening inzake het Asielagentschap van de EU) worden opgesomd, waaronder internationale normen inzake grondrechten, het Unierecht inzake asiel en regels betreffende toegang tot de procedure voor internationale bescherming, met name voor personen die bijzondere procedurele waarborgen behoeven.

8. Tijdens het persoonlijk onderhoud is een tolk beschikbaar die in staat is de communicatie tussen de verzoeker en de persoon die het persoonlijk onderhoud voert, goed te doen verlopen. Daarbij wordt gebruikgemaakt van de taal waaraan de verzoeker de voorkeur geeft tenzij er een andere taal kan worden gebruikt die hij begrijpt en waarin hij helder kan communiceren.

Op verzoek van de verzoeker zorgt de beslissingsautoriteit ervoor dat de personen die het onderhoud voeren en de tolken hetzelfde geslacht hebben als de verzoeker, voor zover dit mogelijk is en de beslissingsautoriteit geen redenen heeft om aan te nemen dat dit verzoek gebaseerd is op gronden die geen verband houden met moeilijkheden van de verzoeker om de gronden voor zijn verzoek uitvoerig uiteen te zetten.

9. Het feit dat er geen persoonlijk onderhoud heeft plaatsgevonden, belet de beslissingsautoriteit niet een beslissing over een verzoek om internationale bescherming te nemen.

Artikel 13 - Verslag over en opname van het persoonlijk onderhoud

1. De beslissingsautoriteit of een andere autoriteit, of deskundigen die deze autoriteit bijstaan bij het voeren van het persoonlijk onderhoud, stellen een uitvoerig en feitelijk verslag met vermelding van alle inhoudelijke elementen, dan wel een schriftelijke weergave van het persoonlijk onderhoud op.

2. Van het persoonlijk onderhoud wordt een geluidsopname of audio-visuele opname gemaakt. De verzoeker wordt vooraf van het maken van deze opname in kennis gesteld.

3. De verzoeker wordt bij de afsluiting van het persoonlijk onderhoud of binnen een bepaalde termijn voordat de beslissingsautoriteit een beslissing neemt, in de gelegenheid gesteld om mondeling of schriftelijk opmerkingen te maken of opheldering te verschaffen over onjuiste vertalingen of misverstanden in het verslag of de schriftelijke weergave. Daartoe wordt de verzoeker geïnformeerd over de volledige inhoud van het verslag of over de inhoudelijke elementen van de schriftelijke weergave, zo nodig met bijstand van een tolk. Daarna wordt de verzoeker gevraagd te bevestigen dat de inhoud van het verslag of de schriftelijke weergave een correcte afspiegeling is van het persoonlijk onderhoud.

4. Indien een verzoeker weigert te bevestigen dat de inhoud van het verslag of de schriftelijke weergave een correcte afspiegeling van het persoonlijk onderhoud vormt, worden de redenen voor deze weigering in het dossier van de verzoeker opgenomen. Die weigering belet de beslissingsautoriteit niet om een beslissing over het verzoek te nemen.

5. Verzoekers en hun juridisch adviseurs of andere raadslieden hebben toegang tot het verslag of de schriftelijke weergave en tot de opname voordat de beslissingsautoriteit een beslissing neemt.

6. Indien het verzoek wordt behandeld overeenkomstig de versnelde behandelingsprocedure, kan de beslissingsautoriteit op het ogenblik dat de beslissing wordt genomen, toegang verlenen tot het verslag of de schriftelijke weergave, of tot de opname.

7. De verantwoordelijke autoriteiten bewaren of de opname of de schriftelijke weergave gedurende tien jaar vanaf de datum van de definitieve beslissing. De opname wordt gewist na het verstrijken van die termijn of, wanneer zij betrekking heeft op een persoon die vóór het verstrijken van deze periode het burgerschap van een lidstaat heeft verworven, zodra de lidstaat ervan op de hoogte is dat de betrokkene dit burgerschap heeft verworven.

Afdeling iii

Verlenen van rechtsbijstand en vertegenwoordiging

Artikel 14 - Recht op rechtsbijstand en vertegenwoordiging

1. Verzoekers hebben het recht om daadwerkelijk een juridisch adviseur of andere raadsman die door het nationale recht als zodanig is erkend of toegelaten, in alle fasen van de procedure te raadplegen over met hun verzoek samenhangende aangelegenheden.

2. Onverminderd het recht van de verzoeker om op eigen kosten zijn juridisch adviseur of andere raadsman te kiezen, kan een verzoeker in alle fasen van de procedure overeenkomstig de artikelen 15 tot en met 17 om kosteloze rechtsbijstand en vertegenwoordiging verzoeken. De verzoeker wordt in kennis gesteld van zijn recht om in alle fasen van de procedure om kosteloze rechtsbijstand en vertegenwoordiging te verzoeken.

Artikel 15 -   Kosteloze rechtsbijstand en vertegenwoordiging

1. Op verzoek van de verzoeker bieden de lidstaten kosteloze rechtsbijstand en vertegenwoordiging in de in hoofdstuk III bedoelde administratieve procedure en in de in hoofdstuk V bedoelde beroepsprocedure.

2. In het kader van de administratieve procedure omvat de kosteloze rechtsbijstand en vertegenwoordiging ten minste:

(a)het verstrekken van informatie over de procedure in het licht van de individuele omstandigheden van de verzoeker;

(b)bijstand bij de voorbereiding van het verzoek en het persoonlijk onderhoud, met inbegrip van deelname aan het persoonlijk onderhoud voor zover die noodzakelijk is;

(c)toelichting bij de redenen voor en de gevolgen van een beslissing tot weigering van internationale bescherming en informatie over de wijze waarop een dergelijke beslissing kan worden aangevochten.

3. Het bieden van kosteloze rechtsbijstand en vertegenwoordiging tijdens de administratieve procedure kan worden uitgesloten indien:

(a)de verzoeker over voldoende middelen beschikt;

(b)het verzoek geacht wordt geen reële kans van slagen te hebben;

(c)het verzoek een volgend verzoek is.

4. In het kader van de beroepsprocedure omvatten de kosteloze rechtsbijstand en vertegenwoordiging ten minste de voorbereiding van de vereiste procedurele documenten, de voorbereiding van het beroep en de deelname aan de rechtszitting bij een rechterlijke instantie namens de verzoeker.

5. Het bieden van kosteloze rechtsbijstand en vertegenwoordiging tijdens de beroepsprocedure kan worden uitgesloten indien:

(a)de verzoeker over voldoende middelen beschikt;

(b)het beroep geacht wordt geen reële kans van slagen te hebben;

(c)het om een beroep of herziening in tweede of hogere instantie gaat, zoals bepaald in het nationale recht, met inbegrip van een nieuwe rechtszitting of een herziening van beroep.

Wanneer een besluit om geen kosteloze rechtsbijstand en vertegenwoordiging aan te bieden, wordt genomen door een andere autoriteit dan een rechterlijke instantie, op grond van het feit dat het beroep geacht wordt geen reële kans van slagen te hebben, heeft de verzoeker recht op een doeltreffende voorziening in rechte bij een rechterlijke instantie tegen die beslissing, en daartoe heeft hij het recht om om kosteloze rechtsbijstand en vertegenwoordiging te verzoeken.

Artikel 16 - Reikwijdte van rechtsbijstand en vertegenwoordiging

1. Een juridisch adviseur of andere raadsman die door het nationale recht als zodanig is erkend of toegelaten en die de verzoeker overeenkomstig de bepalingen van het nationale recht bijstaat of vertegenwoordigt, heeft toegang tot de informatie in het dossier van de verzoeker op grond waarvan een beslissing is of zal worden genomen.

2. De beslissingsautoriteit kan de toegang tot de informatie in het dossier van de verzoeker verbieden wanneer de openbaarmaking van informatie of bronnen de nationale veiligheid, de veiligheid van de organisaties of personen die de informatie hebben verstrekt dan wel de veiligheid van de personen op wie de informatie betrekking heeft, in gevaar zou brengen, of wanneer het belang van het onderzoek in verband met de behandeling van verzoeken om internationale bescherming door de bevoegde autoriteiten van de lidstaten of de internationale betrekkingen van de lidstaten zouden worden geschaad. In die gevallen zorgt de beslissingsautoriteit ervoor dat:

(a)die informatie of bronnen beschikbaar worden voor de rechterlijke instanties in de beroepsprocedure; en

(b)het recht van verdediging van de verzoeker wordt geëerbiedigd.

In verband met het bepaalde onder b) verleent de beslissingsautoriteit met name toegang tot informatie of bronnen aan juridisch adviseurs of andere raadslieden die aan een veiligheidscontrole werden onderworpen, voor zover de informatie relevant is voor de behandeling van het verzoek of voor het nemen van een beslissing tot intrekking van internationale bescherming.

3. De juridisch adviseur of andere raadsman die een verzoeker bijstaat of vertegenwoordigt, heeft toegang tot gesloten ruimten, zoals detentiecentra en transitzones, om met de verzoeker te kunnen overleggen, overeenkomstig Richtlijn XXX/XXX/EU (richtlijn opvangvoorzieningen).

4. Een verzoeker mag zich bij het persoonlijk onderhoud laten vergezellen door een juridisch adviseur of andere raadsman die door het nationale recht als zodanig is erkend of toegelaten. De juridisch adviseur of andere raadsman is bevoegd om tijdens het persoonlijk onderhoud te interveniëren.

5. De beslissingsautoriteit kan verlangen dat de verzoeker aanwezig is bij het persoonlijk onderhoud, zelfs als hij krachtens nationaal recht door een juridisch adviseur of raadsman wordt vertegenwoordigd, en kan verlangen dat de verzoeker de vragen zelf beantwoordt.

6. Onverminderd artikel 22, lid 5, belet de afwezigheid van een juridisch adviseur of andere raadsman de beslissingsautoriteit niet de verzoeker persoonlijk te horen.

Artikel 17 - Voorwaarden voor het verstrekken van kosteloze rechtsbijstand en vertegenwoordiging

1. Kosteloze rechtsbijstand en vertegenwoordiging worden verstrekt door juridisch adviseurs of andere raadslieden aan wie het krachtens het nationale recht is toegestaan verzoekers bij te staan of te vertegenwoordigen of door niet-gouvernementele organisaties die krachtens het nationale recht erkend zijn en adviesdiensten of vertegenwoordiging mogen bieden.

2. De lidstaten stellen specifieke procedureregels vast betreffende de wijze waarop verzoeken om kosteloze rechtsbijstand en vertegenwoordiging worden ingediend en behandeld in verband met verzoeken om internationale bescherming of passen de bestaande regels toe die gelden voor soortgelijke binnenlandse verzoeken, op voorwaarde dat deze regels de toegang tot kosteloze rechtsbijstand en vertegenwoordiging niet onmogelijk of buitensporig moeilijk maken.

3. De lidstaten kunnen het verstrekken van kosteloze rechtsbijstand en vertegenwoordiging financieel of in de tijd beperken, mits deze beperkingen de toegang tot kosteloze rechtsbijstand en vertegenwoordiging niet willekeurig belemmeren. Wat vergoedingen en andere kosten betreft, mag de behandeling van verzoekers niet ongunstiger zijn dan de behandeling die hun eigen onderdanen op het gebied van rechtsbijstand in het algemeen genieten.

4. De lidstaten kunnen om gehele of gedeeltelijke terugbetaling van de betaalde kosten verzoeken wanneer de financiële situatie van de verzoeker aanzienlijk verbetert of wanneer de beslissing om die kosten te betalen, is genomen op basis van door de verzoeker verstrekte onjuiste informatie.

Artikel 18 - De rol van de Hoge Commissaris van de Verenigde Naties voor de vluchtelingen

1. De lidstaten zorgen ervoor dat de Hoge Commissaris van de Verenigde Naties voor vluchtelingen:

(a)toegang heeft tot de verzoekers, met inbegrip van die welke zich in opvangcentra, detentie, aan de grens en in transitzones bevinden;

(b)toegang heeft tot gegevens betreffende individuele verzoeken om internationale bescherming, het verloop van de procedure en de genomen beslissingen, mits de verzoeker daarmee instemt;

(c)bij de uitoefening van zijn toezichthoudende taak in het kader van artikel 35 van het Verdrag van Genève, in elke fase van de procedure aan de bevoegde autoriteiten zijn zienswijze kan geven in verband met individuele verzoeken om internationale bescherming.

2. Lid 1 geldt ook voor een organisatie die ingevolge een overeenkomst met de betrokken lidstaat namens de Hoge Commissaris van de Verenigde Naties voor vluchtelingen op het grondgebied van die lidstaat actief is.

Afdeling iv

Bijzondere waarborgen

Artikel 19 - Verzoekers die bijzondere procedurele waarborgen behoeven

1. De beslissingsautoriteit beoordeelt systematisch of een individuele verzoeker bijzondere procedurele waarborgen behoeft. Die beoordeling kan worden geïntegreerd in de bestaande nationale procedures of in de beoordeling bedoeld in artikel 21 van Richtlijn XXX/XXX/EU (richtlijn opvangvoorzieningen), en hoeft niet de vorm van een administratieve procedure aan te nemen.

Bij die beoordeling eerbiedigt de beslissingsautoriteit de algemene beginselen voor de beoordeling van bijzondere procedurele behoeften, die zijn vastgesteld in artikel 20.

2. Verzoekers waarvan is geconstateerd dat zij bijzondere procedurele waarborgen behoeven, krijgen, zolang de procedure voor internationale bescherming loopt, passende steun, zodat zij aanspraak kunnen maken op de rechten en kunnen voldoen aan de verplichtingen die in deze verordening zijn vastgesteld.

3. Wanneer deze passende steun niet in het kader van de in artikel 40 bedoelde versnelde behandelingsprocedure of de in artikel 41 bedoelde grensprocedure kan worden verleend, met name wanneer de beslissingsautoriteit van oordeel is dat de verzoeker bijzondere procedurele waarborgen behoeft ten gevolge van foltering, verkrachting of andere ernstige vormen van psychisch, fysiek of seksueel geweld, of gendergerelateerd geweld, past de beslissingsautoriteit deze procedures niet of niet langer toe op de verzoekers.

4. De Commissie kan door middel van uitvoeringshandelingen de details en specifieke maatregelen specificeren voor het beoordelen van en het voorzien in de bijzondere procedurele behoeften van verzoekers, met inbegrip van die van niet-begeleide minderjarigen. Deze uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 58 bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld.

Artikel 20 - Algemene beginselen voor de beoordeling van bijzondere procedurele behoeften

1. Het proces om vast te stellen welke verzoekers bijzondere procedurele behoeften hebben, wordt geïnitieerd door de autoriteiten die verantwoordelijk zijn voor het ontvangen en registreren van verzoeken, zodra een verzoek is gedaan en voortgezet door de beslissingsautoriteit zodra het verzoek is ingediend.

2. Het personeel van de voor het ontvangen en registreren van verzoeken verantwoordelijke autoriteiten geeft bij de registratie van het verzoek aan of een verzoeker al dan niet eerste indicaties vertoont van kwetsbaarheid die bijzondere procedurele waarborgen kunnen vereisen en kunnen worden afgeleid uit fysieke tekenen of uitspraken of gedrag van de verzoeker.

De informatie dat een verzoeker eerste indicaties van kwetsbaarheid vertoont, wordt in het dossier van de verzoeker opgenomen samen met de beschrijving van de tekenen van kwetsbaarheid van de verzoeker die bijzondere procedurele waarborgen kunnen vereisen.

De lidstaten zorgen ervoor dat het personeel van de in artikel 5 bedoelde autoriteiten is opgeleid om eerste tekenen van kwetsbaarheid van verzoekers vast te stellen die bijzondere procedurele waarborgen zouden kunnen vereisen en dat het daartoe instructies krijgt.

3. Wanneer er aanwijzingen zijn dat verzoekers mogelijk slachtoffer zijn geweest van foltering, verkrachting of andere ernstige vormen van psychisch, fysiek of seksueel geweld, of gendergerelateerd geweld, en dat dit hun vermogen om daadwerkelijk aan de procedure deel te nemen, negatief zou kunnen beïnvloeden, verwijst de beslissingsautoriteit de verzoekers naar een arts of psycholoog voor verdere beoordeling van hun psychische en fysieke toestand.

De beslissingsautoriteit houdt rekening met het resultaat van dat onderzoek om te beslissen over het soort bijzondere procedurele bijstand die aan de verzoeker kan worden gegeven.

Dit onderzoek doet geen afbreuk aan het medisch onderzoek bedoeld in de artikelen 23 en 24.

4. De verantwoordelijke autoriteiten voorzien in de behoefte aan bijzondere procedurele waarborgen zoals bedoeld in dit artikel, zelfs wanneer die behoefte pas in een later stadium van de procedure duidelijk wordt, zonder dat de procedure voor internationale bescherming opnieuw moet worden ingeleid.

Artikel 21 - Waarborgen voor minderjarigen

1. Bij de toepassing van deze verordening laten de lidstaten zich in eerste instantie leiden door het belang van het kind.

2. De beslissingsautoriteit stelt een minderjarige in de gelegenheid een persoonlijk onderhoud te hebben, ook wanneer hij overeenkomstig artikel 31, lid 6, en artikel 32, lid 1, in eigen naam een verzoek heeft gedaan, tenzij dit kennelijk niet in het belang van het kind is. In dat geval motiveert de beslissingsautoriteit de beslissing om een minderjarige niet in de gelegenheid te stellen een persoonlijk onderhoud te hebben.

Een dergelijk onderhoud wordt gevoerd door een persoon met de nodige kennis over de rechten en bijzondere behoeften van minderjarigen en op een kindvriendelijke en context-specifieke manier.

3. De beslissing over het verzoek van een minderjarige wordt voorbereid door personeel van de beslissingsautoriteit dat beschikt over de nodige kennis over de rechten en bijzondere behoeften van minderjarigen.

Artikel 22 - Bijzondere waarborgen voor niet-begeleide minderjarigen

1. De verantwoordelijke autoriteiten stellen zo snel mogelijk en uiterlijk binnen vijf werkdagen nadat een niet-begeleide minderjarige een verzoek doet, een persoon of organisatie als voogd aan.

Wanneer een organisatie als vertegenwoordiger wordt aangewezen, duidt zij een persoon aan die verantwoordelijk is voor het uitvoeren van de taken van een voogd.

De beslissingsautoriteit stelt de niet-begeleide minderjarige onmiddellijk in kennis van de aanstelling van zijn voogd.

2. De beslissingsautoriteit stelt de voogd in kennis van alle relevante feiten, procedurele stappen en termijnen die verband houden met de niet-begeleide minderjarige.

3. Met het oog op het waarborgen van het belang van het kind en het algemene welzijn van de niet-begeleide minderjarige:

(a)vertegenwoordigt de voogd de niet-begeleide minderjarige en staat hij hem bij tijdens de procedures waarin deze verordening voorziet, en

(b)zorgt hij ervoor dat de niet-begeleide minderjarige de rechten geniet en de verplichtingen nakomt die voor hem krachtens deze verordening gelden.

4. De voogd oefent zijn taken uit overeenkomstig het beginsel dat het belang van het kind vooropstaat, beschikt over de nodige deskundigheid en mag niet veroordeeld zijn voor delicten die met kinderen verband houden.

De persoon die als voogd optreedt, wordt alleen vervangen wanneer de verantwoordelijke autoriteiten van oordeel zijn dat hij zijn taken als voogd niet naar behoren heeft uitgevoerd. Organisaties waarvan of personen van wie de belangen in conflict komen of kunnen komen met het belang van de niet-begeleide minderjarige, worden niet als voogd aangesteld.

5. De verantwoordelijke autoriteiten geven een voogd niet tegelijkertijd de verantwoordelijkheid voor een onevenredig groot aantal niet-begeleide minderjarigen, wanneer hij anders niet meer in staat zou zijn zijn taken doeltreffend uit te voeren.

Lidstaten wijzen instanties of personen aan die verantwoordelijk zijn voor de uitvoering van de taken van voogden en die de verantwoordelijkheid hebben om er regelmatig op toe te zien dat voogden hun taken naar behoren uitoefenen. Deze entiteiten of personen beoordelen de klachten die door niet-begeleide minderjarigen tegen hun voogd zijn ingediend.

6. De voogd informeert de niet-begeleide minderjarige over de betekenis en de mogelijke gevolgen van het persoonlijk onderhoud en, indien nodig, over de wijze waarop hij zich op het persoonlijk onderhoud dient voor te bereiden. De voogd en, in voorkomend geval, een juridisch adviseur of andere raadsman die door het nationale recht als zodanig is erkend of toegelaten, is bij dat onderhoud aanwezig en heeft de gelegenheid vragen te stellen en opmerkingen te maken, binnen het kader dat wordt bepaald door de persoon die het onderhoud voert. De beslissingsautoriteit kan verlangen dat de niet-begeleide minderjarige bij het persoonlijk onderhoud aanwezig is, zelfs als de voogd aanwezig is.

Afdeling v

Medische onderzoeken

Artikel 23 - Medisch onderzoek

1. Wanneer de beslissingsautoriteit dit voor de beoordeling van een verzoek om internationale bescherming overeenkomstig Verordening (EU) XXX/XXX (verordening asielnormen) relevant acht, en mits de verzoeker daarmee instemt, regelt zij een medisch onderzoek van de verzoeker inzake tekenen en symptomen die kunnen wijzen op vroegere vervolging of ernstige schade.

2. Het medisch onderzoek wordt verricht door gekwalificeerde medische beroepsbeoefenaars. De lidstaten kunnen de medische beroepsbeoefenaars aanwijzen die deze medische onderzoeken mogen verrichten. Deze medische onderzoeken worden betaald uit overheidsmiddelen.

3. Wanneer er geen medisch onderzoek overeenkomstig lid 1 wordt verricht, stelt de beslissingsautoriteit verzoekers ervan in kennis dat zij op eigen initiatief en kosten een medisch onderzoek kunnen regelen betreffende tekenen en symptomen die kunnen wijzen op vroegere vervolging of ernstige schade.

4. De resultaten van het medisch onderzoek worden zo snel mogelijk voorgelegd aan de beslissingsautoriteit, die deze samen met de andere elementen van het verzoek beoordeelt.

5. De weigering van een verzoeker om een medisch onderzoek te ondergaan, belet de beslissingsautoriteit niet een beslissing over het verzoek om internationale bescherming te nemen.

Artikel 24 -   Medisch onderzoek van niet-begeleide minderjarigen

1. Medische onderzoeken kunnen worden gebruikt om de leeftijd van niet-begeleide minderjarigen te bepalen in het kader van de behandeling van een verzoek wanneer er, naar aanleiding van verklaringen van de verzoeker of andere relevante aanwijzingen, met inbegrip van een psychosociale beoordeling, twijfel bestaat over de vraag of de verzoeker jonger is dan achttien jaar. Wanneer het resultaat van het medisch onderzoek geen uitsluitsel biedt of een leeftijdscategorie onder achttien jaar oplevert, nemen de lidstaten aan dat de verzoeker minderjarig is.

2. Het medisch onderzoek om de leeftijd van niet-begeleide minderjarigen te bepalen, vindt niet plaats zonder hun toestemming of die van hun voogd.

3. Elk medisch onderzoek wordt verricht met volledige eerbiediging van de waardigheid van het individu, is het minst ingrijpende onderzoek en wordt verricht door gekwalificeerde medische beroepsbeoefenaars, die een zo betrouwbaar mogelijk resultaat waarborgen.

4. Wanneer medische onderzoeken worden gebruikt om de leeftijd van niet-begeleide minderjarigen te bepalen, zorgt de beslissingsautoriteit ervoor dat niet-begeleide minderjarigen vóór de behandeling van hun verzoek om internationale bescherming en in een taal die zij begrijpen of waarvan redelijkerwijze kan worden aangenomen dat zij deze begrijpen, in kennis worden gesteld van de mogelijkheid dat hun leeftijd door een medisch onderzoek zal worden bepaald. Het gaat daarbij onder meer om informatie over de onderzoeksmethode en over mogelijke gevolgen van het resultaat van het medisch onderzoek voor de behandeling van het verzoek, alsook over de mogelijkheid en de gevolgen van een weigering van de niet-begeleide minderjarige of van zijn voogd om het medisch onderzoek te laten uitvoeren.

5. De weigering van niet-begeleide minderjarigen of hun voogden om een medisch onderzoek te laten uitvoeren, kan alleen worden opgevat als een weerlegbaar vermoeden dat de verzoeker niet minderjarig is en belet de beslissingsautoriteit niet een beslissing over het verzoek om internationale bescherming te nemen.

6. Een lidstaat erkent beslissingen over leeftijdsbepaling die andere lidstaten hebben genomen op de basis van een medisch onderzoek dat overeenkomstig dit artikel is verricht en is gebaseerd op methoden die krachtens zijn nationale recht worden erkend.

HOOFDSTUK III

ADMINISTRATIEVE PROCEDURE

Afdeling i

Toegang tot de procedure

Artikel 25 - Een verzoek om internationale bescherming doen

1. Een verzoek om internationale bescherming wordt gedaan wanneer een onderdaan van een derde land of een staatloze aan functionarissen van de beslissingsautoriteit of andere autoriteiten zoals bedoeld in artikel 5, lid 3 of 4, te kennen geeft internationale bescherming te wensen.

Wanneer deze functionarissen twijfelen of een bepaalde verklaring als een verzoek moet worden opgevat, vragen zij de betrokkene uitdrukkelijk of hij internationale bescherming wenst.

2. Wanneer een onderdaan van een derde land of een staatloze een verzoek om internationale bescherming doet, wordt hij geacht een verzoeker om internationale bescherming te zijn totdat een definitieve beslissing over dat verzoek is genomen.

Artikel 26 - Taken van de verantwoordelijke autoriteiten wanneer een verzoek is gedaan

1. De voor het ontvangen en registreren van verzoeken verantwoordelijke autoriteiten:

(a)stellen de verzoekers in kennis van hun rechten en verplichtingen die met name zijn vastgesteld in de artikelen 27, 28 en 31 betreffende de registratie en de indiening van verzoeken, artikel 7 betreffende de verplichtingen van verzoekers en de gevolgen van niet-naleving van die verplichtingen, artikel 9 betreffende het recht van verzoekers om op het grondgebied van de verantwoordelijke lidstaat te blijven, en artikel 8 betreffende de algemene waarborgen voor verzoekers;

(b)registreren het verzoek overeenkomstig artikel 27;

(c)informeren de verzoeker na de registratie over de vraag waar en hoe een verzoek om internationale bescherming kan worden ingediend;

(d)informeren de autoriteiten die verantwoordelijk zijn voor de opvangvoorzieningen overeenkomstig Richtlijn XXX/XXX/EU (richtlijn opvangvoorzieningen) over het verzoek.

2. De Commissie kan door middel van uitvoeringshandelingen de inhoud specificeren van de informatie die aan verzoekers moet worden verstrekt wanneer zij een verzoek doen. Deze uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 58 bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld.

Artikel 27 - Registratie van verzoeken om internationale bescherming

1. De autoriteiten die verantwoordelijk zijn voor het ontvangen en registreren van verzoeken om internationale bescherming, registreren een verzoek onverwijld, en uiterlijk binnen drie dagen nadat het verzoek is gedaan. Zij registreren ook de volgende gegevens:

(a)de naam, geboortedatum, geslacht, nationaliteit en overige personalia van de verzoeker;

(b)het soort en nummer van de identiteits- of reisdocumenten van de verzoeker;

(c)de datum van het verzoek, de plaats waar het verzoek werd gedaan en de autoriteit waarbij het verzoek is gedaan.

Wanneer de onder a) en b) genoemde gegevens al in het bezit zijn van de lidstaten voordat het verzoek wordt gedaan, worden deze niet nogmaals gevraagd.

2. Wanneer de gegevens worden verzameld door de beslissingsautoriteit of door een andere autoriteit die haar bijstaat bij de behandeling van het verzoek, kunnen op het ogenblik van de registratie ook aanvullende gegevens worden verzameld die noodzakelijk zijn voor de behandeling van het verzoek.

3. Wanneer een onevenredig groot aantal onderdanen van derde landen of staatlozen tegelijk om internationale bescherming verzoekt, waardoor het in de praktijk moeilijk wordt om verzoeken te registreren binnen drie werkdagen nadat deze zijn gedaan, kunnen de autoriteiten van de lidstaten deze termijn verlengen tot tien werkdagen.

4. De verantwoordelijke autoriteiten bewaren elke in lid 1 bedoelde reeks gegevens en alle andere krachtens lid 2 verzamelde relevante gegevens gedurende tien jaar vanaf de datum van de definitieve beslissing. De gegevens worden gewist na het verstrijken van die termijn of, wanneer zij betrekking hebben op een persoon die vóór het verstrijken van deze periode het burgerschap van een lidstaat heeft verworven, zodra de lidstaat ervan op de hoogte is dat de betrokkene dit burgerschap heeft verworven.

Artikel 28 - Indienen van een verzoek om internationale bescherming

1. De verzoeker dient het verzoek in binnen tien werkdagen vanaf de datum waarop het verzoek is geregistreerd, op voorwaarde dat hij daadwerkelijk in de gelegenheid is gesteld om dat binnen die termijn te doen.

2. De voor het ontvangen en registreren van verzoeken om internationale bescherming verantwoordelijke instantie stelt de verzoeker daadwerkelijk in de gelegenheid om binnen de in lid 1 vastgestelde termijn een verzoek in te dienen.

3. Wanneer een onevenredig groot aantal onderdanen van derde landen of staatlozen tegelijk om internationale bescherming verzoekt, waardoor het in de praktijk moeilijk wordt om de betrokkenen in staat te stellen hun verzoek binnen de in lid 1 bedoelde termijn in te dienen, stelt de verantwoordelijke autoriteit de verzoekers daadwerkelijk in de gelegenheid om hun verzoek uiterlijk binnen één maand vanaf de datum waarop het verzoek is geregistreerd in te dienen.

4. Bij het indienen van een verzoek, voeren verzoekers alle elementen aan zoals bedoeld in artikel 4, lid 1, van Verordening (EU) XXX/XXX (verordening asielnormen) die nodig zijn ter staving van hun verzoek. Na het indienen van hun verzoek kunnen verzoekers alle aanvullende elementen aanvoeren die relevant zijn voor de behandeling van het verzoek totdat in het kader van de administratieve procedure een beslissing over het verzoek is genomen.

De autoriteit die verantwoordelijk is voor het ontvangen en registreren van verzoeken om internationale bescherming, stelt de verzoeker ervan in kennis dat hij, nadat de beslissing over het verzoek is genomen, alleen nieuwe elementen kan aanvoeren die relevant zijn voor de behandeling van zijn verzoek en waarvan hij in een eerder stadium geen kennis had kunnen hebben, of die betrekking hebben op wijzigingen in zijn situatie.

5. De verzoeken om internationale bescherming worden persoonlijk en op een daarvoor aangewezen plaats ingediend. Daartoe krijgt de verzoeker, wanneer het verzoek is geregistreerd, een afspraak met de autoriteiten die bevoegd zijn voor het indienen van een verzoek.

6. De verantwoordelijke autoriteiten bewaren de in lid 4 bedoelde gegevens gedurende tien jaar vanaf de datum van de definitieve beslissing. De gegevens worden gewist na het verstrijken van die termijn of, wanneer zij betrekking hebben op een persoon die vóór het verstrijken van deze periode het burgerschap van een lidstaat heeft verworven, zodra de lidstaat ervan op de hoogte is dat de betrokkene dit burgerschap heeft verworven.

Artikel 29 - Documenten voor de verzoeker

1. De autoriteiten van de lidstaat waar een verzoek om internationale bescherming wordt gedaan, verstrekken de verzoeker, na de registratie, een document waarin met name wordt verklaard dat een verzoek is gedaan en waarin wordt vermeld dat de verzoeker op het grondgebied van die lidstaat mag blijven om zijn verzoek in te dienen, zoals in deze verordening is bepaald.

2. De autoriteiten van de lidstaat waar het verzoek is ingediend, verstrekken de verzoeker binnen drie werkdagen na het indienen van het verzoek, een document op zijn naam waarin:

(a)de identiteit van de verzoeker wordt aangegeven door vermelding van ten minste de in artikel 27, lid 1, onder a) en onder b), bedoelde gegevens, zo nodig gecontroleerd en bijgewerkt, alsook een gezichtsopname van de verzoeker, de handtekening, de huidige verblijfplaats en de datum waarop het verzoek is ingediend;

(b)de autoriteit van die het document afgeeft, de datum en plaats van afgifte en de geldigheidsduur van het document zijn aangegeven;

(c)de status van de betrokkene als verzoeker wordt bevestigd;

(d)wordt verklaard dat de verzoeker het recht heeft om op het grondgebied van die lidstaat te blijven, met vermelding of de verzoeker zich vrij kan verplaatsen op het hele grondgebied van de lidstaat of op slechts een deel ervan;

(e)is aangegeven dat het document geen geldig reisdocument is en is vermeld dat de verzoeker niet het recht heeft om zonder toestemming naar een andere lidstaat te reizen totdat de procedure om te bepalen welke lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van het verzoek overeenkomstig Verordening (EU) XXX/XXX (Dublinverordening) is doorlopen;

(f)is aangegeven of de verzoeker de toestemming heeft om betaald werk te verrichten.

3. Wanneer, na een procedure om te bepalen welke lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van het verzoek overeenkomstig Verordening (EU) XXX/XXX (Dublinverordening), een andere lidstaat wordt aangewezen als verantwoordelijk voor de behandeling van het verzoek, verstrekken de autoriteiten van die lidstaat de verzoeker binnen drie werkdagen na de overdracht van de verzoeker aan die lidstaat een document zoals bedoeld in lid 2.

4. Het in lid 2 bedoelde document blijft zes maanden geldig en wordt dienovereenkomstig verlengd om ervoor te zorgen dat de geldigheid van dat document de termijn dekt waarbinnen de verzoeker het recht heeft om op het grondgebied van de verantwoordelijke lidstaat te blijven.

De op het document vermelde geldigheidstermijn houdt niet het recht in om te blijven wanneer dat recht is vervallen of geschorst.

5. De Commissie kan door middel van uitvoeringshandelingen de vorm en de inhoud van de bij de registratie en de indiening aan de verzoekers te verstrekken documenten specificeren. Deze uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 58 bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld.

Artikel 30 - Toegang tot de procedure in detentiecentra en aan grensdoorlaatposten

1. Wanneer er aanwijzingen zijn dat onderdanen van een derde land of staatlozen die worden vastgehouden in detentiecentra of zich bevinden aan grensdoorlaatposten, met inbegrip van transitzones, aan de buitengrenzen, behoefte kunnen hebben aan internationale bescherming, informeren de verantwoordelijke instanties hen over de mogelijkheid om om internationale bescherming te verzoeken, met name wanneer:

(a)de betrokkene waarschijnlijk een niet-begeleide minderjarige is;

(b)er duidelijke aanwijzingen zijn dat de betrokkene een geestelijke of andere stoornis heeft waardoor hij niet in staat is na te gaan of hij internationale bescherming behoeft;

(c)de betrokkene uit een specifiek land van herkomst komt en het waarschijnlijk is dat hij internationale bescherming behoeft door een algemeen bekende situatie in dat derde land.

2. De verantwoordelijke autoriteiten treffen de nodige regelingen zodat tolkdiensten beschikbaar zijn om de toegang tot de procedure voor internationale bescherming te vergemakkelijken. 

3. Organisaties en personen die advies en counseling verstrekken krijgen daadwerkelijk toegang tot onderdanen van derde landen die worden vastgehouden in detentiecentra of zich bevinden aan grensdoorlaatposten, met inbegrip van transitzones, aan de buitengrenzen.

De lidstaten kunnen die toegang beperken indien dit krachtens het nationale recht noodzakelijk is voor de veiligheid, de openbare orde of het administratieve beheer van een grensdoorlaatpost of een detentiecentrum, mits de toegang hierdoor niet ernstig wordt belemmerd of onmogelijk wordt gemaakt.

Artikel 31 - Verzoeken namens een echtgenoot, partner, minderjarige of ten laste komende meerderjarige

1. Een verzoeker kan een verzoek indienen namens zijn echtgenoot of partner in een stabiele en duurzame relatie, minderjarigen of ten laste komende meerderjarigen die niet handelingsbekwaam zijn.

2. De in lid 1 bedoelde echtgenoot of partner wordt persoonlijk meegedeeld wat de relevante procedurele gevolgen zijn van het indienen van een verzoek in zijn naam en van zijn recht om een afzonderlijk verzoek om internationale bescherming te doen. Wanneer de echtgenoot of partner niet instemt met het indienen van een verzoek in zijn naam, wordt hij in de gelegenheid gesteld om in eigen naam een verzoek in te dienen.

3. Wanneer een verzoeker geen verzoek namens zijn echtgenoot of partner heeft ingediend als bedoeld in lid 1 binnen tien werkdagen, zoals bedoeld in artikel 28, lid 1, wordt de echtgenoot of partner in de gelegenheid gesteld om in eigen naam een verzoek in te dienen binnen een tweede termijn van tien werkdagen, die begint te lopen na het verstrijken van de eerste termijn van tien werkdagen. Wanneer de echtgenoot of partner binnen deze tweede termijn van tien werkdagen nog steeds geen verzoek heeft ingediend, wordt het verzoek verworpen als een verzoek waarvan impliciet is afgezien, overeenkomstig de in artikel 39 vastgestelde procedure.

4. Wanneer een verzoeker geen verzoek namens een te zijnen laste komende meerderjarige heeft ingediend als bedoeld in lid 1 binnen tien werkdagen, zoals bedoeld in artikel 28, lid 1, dient de beslissingsautoriteit namens die ten laste komende meerderjarige een verzoek in wanneer zij, op grond van een individuele beoordeling van diens persoonlijke situatie, van mening is dat die ten laste komende meerderjarige mogelijk internationale bescherming behoeft.

5. Wanneer een persoon een verzoek heeft ingediend namens zijn echtgenoot of partner in een stabiele en duurzame relatie of ten laste komende meerderjarigen die niet handelingsbekwaam zijn, wordt elk van deze personen in de gelegenheid gesteld om een persoonlijk onderhoud te hebben.

6. Een minderjarige heef het recht in eigen naam een verzoek in te dienen wanneer hij daartoe volgens het recht van de betrokken lidstaat handelingsbekwaam is, of via een meerderjarige die voor hem verantwoordelijk is krachtens het recht of de praktijk van de betrokken lidstaat, met inbegrip van zijn ouders of andere wettelijke of gebruikelijke verzorgers, of meerderjarige familieleden in het geval van een begeleide minderjarige, of via een voogd in het geval van een niet-begeleide minderjarige.

7. In het geval van een begeleide minderjarige wordt het indienen van een verzoek door een voor hem verantwoordelijke meerderjarige zoals bedoeld in lid 6, beschouwd als het indienen van een verzoek om internationale bescherming namens de minderjarige.

8. Indien de voor de begeleide minderjarige verantwoordelijke meerderjarige voor zichzelf geen verzoek doet, wordt de begeleide minderjarige duidelijk in kennis gesteld van de mogelijkheid en de procedure om in eigen naam een verzoek in te dienen op het ogenblik waarop hij zijn verzoek doet.

9. Indien de voor de begeleide minderjarige verantwoordelijke meerderjarige binnen tien werkdagen geen verzoek indient namens de minderjarige, zoals bedoeld in artikel 28, lid 1, wordt de minderjarige in kennis gesteld van de mogelijkheid om zijn verzoek in eigen naam in te dienen en in de gelegenheid gesteld om dat te doen binnen een tweede termijn van tien werkdagen, die begint te lopen na het verstrijken van de eerste termijn van tien werkdagen, als hij daartoe volgens het recht van de betrokken lidstaat handelingsbekwaam is. Wanneer de minderjarige geen verzoek in eigen naam indient binnen deze tweede termijn van tien werkdagen, wordt het verzoek verworpen als een verzoek waarvan impliciet is afgezien, overeenkomstig de in artikel 39 bedoelde procedure.

10. Met het oog op het nemen van een beslissing over de ontvankelijkheid van een verzoek in het geval van een afzonderlijk verzoek van een echtgenoot, partner of minderjarige overeenkomstig artikel 36, lid 1, onder d), wordt een verzoek om internationale bescherming onderworpen aan een initieel onderzoek om na te gaan of er feiten zijn in verband met de situatie van de echtgenoot, partner of minderjarige die een afzonderlijk verzoek rechtvaardigen.

Wanneer er feiten zijn in verband met de situatie van de echtgenoot, partner of minderjarige die een afzonderlijk verzoek rechtvaardigen, wordt dat afzonderlijke verzoek verder behandeld om een beslissing ten gronde te nemen. Wanneer dat niet het geval is, wordt het afzonderlijke verzoek niet-ontvankelijk verklaard, zonder afbreuk te doen aan de passende behandeling van een verzoek dat namens de echtgenoot, partner of minderjarige werd ingediend.

Artikel 32 - Verzoeken van niet-begeleide minderjarigen

1. Een niet-begeleide minderjarige dient in eigen naam een verzoek in wanneer hij daartoe volgens het recht van de betrokken lidstaat handelingsbekwaam is, of zijn voogd dient dat verzoek namens hem in. De voogd staat de niet-begeleide minderjarige bij en informeert hem naar behoren over de vraag hoe en waar een verzoek kan worden ingediend.

2. In het geval van een niet-begeleide minderjarige gaat de in artikel 28, lid 1, bedoelde termijn van tien werkdagen voor het indienen van het verzoek pas in op het ogenblik dat een voogd voor de niet-begeleide minderjarige is aangesteld en deze de minderjarige heeft ontmoet. Wanneer zijn voogd binnen tien werkdagen geen verzoek namens de niet-begeleide minderjarige indient, dient de beslissingsautoriteit namens de niet-begeleide minderjarige een verzoek in wanneer zij, op grond van een individuele beoordeling van diens persoonlijke situatie, van mening is dat die niet-begeleide minderjarige mogelijk internationale bescherming behoeft.

3. De in artikel 10 van Richtlijn 2008/115/EG bedoelde instanties hebben het recht om namens een niet-begeleide minderjarige een verzoek om internationale bescherming in te dienen, wanneer zij op grond van een individuele beoordeling van diens persoonlijke situatie, van mening zijn dat de minderjarige mogelijk internationale bescherming behoeft.


Afdeling II

Behandelingsprocedure

Artikel 33 - Behandeling van verzoeken

1. De lidstaten behandelen verzoeken om internationale bescherming overeenkomstig de in hoofdstuk II beschreven fundamentele beginselen en waarborgen.

2. De beslissingsautoriteit beslist over verzoeken om internationale bescherming na een passend onderzoek naar de ontvankelijkheid of de gegrondheid van een verzoek. De beslissingsautoriteit onderzoekt verzoeken objectief, onpartijdig en op individuele basis. In het kader van de behandeling van het verzoek, neemt zij het volgende in acht:

(a)de door de verzoeker afgelegde verklaringen en overgelegde documenten, samen met informatie over de vraag of de verzoeker aan vervolging of andere ernstige schade is blootgesteld dan wel blootgesteld zou kunnen worden;

(b)alle relevante, accurate en actuele informatie over de situatie in het land van herkomst van de verzoeker op het tijdstip waarop een beslissing over het verzoek wordt genomen, met inbegrip van wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen van het land van herkomst en de wijze waarop deze worden toegepast, alsook alle andere relevante informatie van het Asielagentschap van de Europese Unie, de Hoge Commissaris van de Verenigde Naties voor de vluchtelingen en relevante internationale mensenrechtenorganisaties, of uit andere bronnen;

(c)de gemeenschappelijke analyse van de informatie over de landen van herkomst, zoals bedoeld in artikel 10 van Verordening (EU) XXX/XXX (verordening inzake het Asielagentschap van de EU);

(d)de individuele situatie en persoonlijke omstandigheden van de verzoeker, waartoe factoren behoren zoals achtergrond, geslacht, leeftijd, seksuele geaardheid en genderidentiteit, teneinde te beoordelen of op basis van de persoonlijke omstandigheden van de verzoeker, de daden waaraan hij blootgesteld is of blootgesteld zou kunnen worden, vervolging of ernstige schade zouden inhouden;

(e)de vraag of de activiteiten die de verzoeker heeft ontplooid sinds hij zijn land van herkomst heeft verlaten, door hem uitsluitend of hoofdzakelijk werden verricht om de nodige voorwaarden te scheppen om een verzoek om internationale bescherming te kunnen indienen, teneinde na te gaan of de betrokkene, in geval van terugkeer naar dat land, door die activiteiten aan vervolging of ernstige schade zou worden blootgesteld;

(f)de vraag of in redelijkheid van de verzoeker kan worden verwacht dat hij zich onder de bescherming stelt van een ander land waar hij zich op zijn staatsburgerschap zou kunnen beroepen.

3. Het personeel dat verzoeken behandelt en daarover beslist, beschikt over de nodige kennis over de normen die van toepassing zijn op het gebied van het asiel- en vluchtelingenrecht. Het heeft de mogelijkheid om, telkens wanneer dat nodig is, advies te vragen van deskundigen over specifieke kwesties, zoals medische, culturele, religieuze en kind- of gendergerelateerde kwesties. Zo nodig kunnen zij vragen stellen aan het Asielagentschap van de Europese Unie, overeenkomstig artikel 9, lid 2, onder b), van Verordening (EU) XXX/XXX (verordening inzake het Asielagentschap van de EU).

4. Stukken die relevant zijn voor de behandeling van verzoeken door de beslissingsautoriteit worden, indien nodig, ten behoeve van die behandeling vertaald.

5. Aan de behandeling van een verzoek om internationale bescherming kan voorrang worden gegeven overeenkomstig de fundamentele beginselen en waarborgen in hoofdstuk II, met name wanneer:

(a)het verzoek waarschijnlijk gegrond is;

(b)de verzoeker bijzondere opvangbehoeften heeft in de zin van artikel 20 van Richtlijn XXX/XXX/EU (richtlijn opvangvoorzieningen), of bijzondere procedurele waarborgen behoeft, in het bijzonder wanneer het om een niet-begeleide minderjarige gaat.

Artikel 34 - Duur van de behandelingsprocedure

1. Het onderzoek van de ontvankelijkheid van een verzoek overeenkomstig artikel 36, lid 1, duurt niet langer dan één maand vanaf het tijdstip van indiening van het verzoek.

De termijn voor een dergelijk onderzoek bedraagt tien werkdagen indien, in overeenstemming met artikel 3, lid 3, onder a), van Verordening (EU) XXX/XXX (Dublinverordening), de lidstaat waar het eerst een verzoek is ingediend het begrip eerste land van asiel of veilig derde land, als bedoeld in artikel 36, lid 1, onder a) en b), toepast.

2. De beslissingsautoriteit zorgt ervoor dat een behandelingsprocedure ten gronde zo spoedig mogelijk wordt afgerond, en in elk geval niet later dan zes maanden vanaf de indiening van het verzoek, zonder afbreuk te doen aan de behoorlijkheid en de volledigheid van de behandeling.

3. De beslissingsautoriteit kan die termijn van zes maanden verlengen met een termijn van niet meer dan drie maanden, indien:

(a)een onevenredig groot aantal onderdanen van derde landen of staatlozen tegelijk om internationale bescherming verzoekt, waardoor het in de praktijk moeilijk is de procedure binnen de termijn van zes maanden af te ronden;

(b)complexe feitelijke of juridische kwesties aan de orde zijn.

4. Wanneer een verzoek onder de procedure van Verordening (EU) XXX/XXX (de Dublinverordening) valt, vangt de in lid 2 bedoelde termijn aan op het tijdstip waarop overeenkomstig die verordening is vastgesteld welke lidstaat verantwoordelijk is, de verzoeker zich op het grondgebied van die lidstaat bevindt en deze overeenkomstig Verordening (EU) XXX/XXX (de Dublinverordening) is overgenomen.

5. De beslissingsautoriteit kan het afronden van de behandelingsprocedure uitstellen wanneer redelijkerwijs niet kan worden verwacht dat zij een beslissing neemt binnen de in lid 2 en in artikel 40, lid 4, vastgestelde termijnen met betrekking tot de versnelde behandelingsprocedure, vanwege een onzekere situatie in het land van herkomst die naar verwachting tijdelijk is. In dergelijke gevallen worden door de beslissingsautoriteit:

(a)ten minste om de twee maanden opnieuw evaluaties verricht van de situatie in dat land van herkomst ;

(b)de betrokken verzoekers binnen een redelijke termijn in kennis gesteld van de redenen voor het uitstel.

De lidstaat stelt de Commissie en het Asielagentschap van de Europese Unie binnen een redelijke termijn in kennis van het uitstel van procedures voor dat land van herkomst. De beslissingsautoriteit rondt de behandelingsprocedure in elk geval af binnen 15 maanden na de indiening van een verzoek.

Afdeling III

Beslissingen over verzoeken

Artikel 35 - Beslissingen van de beslissingsautoriteit

1. Een beslissing over een verzoek om internationale bescherming wordt schriftelijk gegeven en de verzoeker onverwijld meegedeeld in een taal die hij begrijpt of redelijkerwijs geacht kan worden te begrijpen.

2. Indien een verzoek wordt afgewezen als niet-ontvankelijk, als ongegrond ten aanzien van de vluchtelingenstatus of subsidiaire beschermingsstatus, als een verzoek dat expliciet is ingetrokken of als een verzoek waarvan impliciet is afgezien, worden de feitelijke en juridische gronden in de beslissing vermeld. Informatie over de wijze waarop een beslissing tot weigering van internationale bescherming kan worden aangevochten, wordt schriftelijk verstrekt, tenzij deze informatie reeds op andere wijze aan de verzoeker is gegeven.

3. In geval van verzoeken namens echtgenoten, partners, minderjarigen of handelingsonbewame, ten laste komende meerderjarigen, en telkens wanneer het verzoek op dezelfde gronden gebaseerd is, kan de beslissingsautoriteit één beslissing nemen die voor alle verzoeken geldt, tenzij dusdanig handelen zou leiden tot de bekendmaking van specifieke omstandigheden van een verzoeker die zijn belangen zou kunnen schaden, met name in gevallen van vervolging op grond van gender, seksuele gerichtheid, genderidentiteit of leeftijd. In dergelijke gevallen wordt aan de betrokken persoon een afzonderlijke beslissing afgegeven.

Artikel 36 - Beslissing over de ontvankelijkheid van het verzoek

1. De beslissingsautoriteit beoordeelt de ontvankelijkheid van een verzoek overeenkomstig de fundamentele beginselen en waarborgen van hoofdstuk II, en verklaart een verzoek niet-ontvankelijk wanneer een van de volgende gronden van toepassing is:

(a)een land dat geen lidstaat is, wordt uit hoofde van artikel 44 beschouwd als een eerste land van asiel voor de verzoeker, tenzij duidelijk is dat de verzoeker niet tot dat land zal worden toegelaten of opnieuw zal worden toegelaten;

(b)een land dat geen lidstaat is, wordt uit hoofde van artikel 45 beschouwd als een veilig land voor de verzoeker, tenzij duidelijk is dat de verzoeker niet tot dat land zal worden toegelaten of opnieuw zal worden toegelaten;

(c)het verzoek is een volgend verzoek en er zijn geen nieuwe relevante elementen of bevindingen naar voren gekomen of door de verzoeker voorgelegd in verband met de behandeling van de vraag of hij voor erkenning als persoon die internationale bescherming geniet in aanmerking komt overeenkomstig Richtlijn XXX/XXX (verordening asielnormen) of in verband met de eerder toegepaste grond voor niet-ontvankelijkheid;

(d)een echtgenoot of partner of begeleide minderjarige dient een verzoek in nadat hij heeft ingestemd met het namens hem indienen van een verzoek, en er zijn geen feiten betreffende de situatie van de echtgenoot, partner of een minderjarige die een apart verzoek rechtvaardigen.

2. Een verzoek wordt niet ten gronde behandeld indien een verzoek niet wordt behandeld overeenkomstig Verordening (EU) XXX/XXX (Dublinverordening), ook niet wanneer een andere lidstaat de verzoeker internationale bescherming heeft verleend, of indien een verzoek niet-ontvankelijk is verklaard overeenkomstig lid 1.

3. Lid 1, onder a) en b), is niet van toepassing op een persoon die subsidiaire bescherming geniet en die is hervestigd krachtens een versnelde procedure overeenkomstig Verordening (EU) XXX/XXX (verordening inzake hervestiging) 36 .

4. Indien de eerste lidstaat waar een verzoek is ingediend, na behandeling van het verzoek overeenkomstig artikel 3, lid 3, onder a), van Verordening (EU) XXX/XXX (Dublinverordening), van mening dat het verzoek ontvankelijk is, hoeft de verantwoordelijke lidstaat het bepaalde in lid 1, onder a) en b), niet opnieuw toe te passen.

5. Wanneer de beslissingsautoriteit van mening is dat een verzoek op het eerste gezicht kennelijk ongegrond is, is zij niet verplicht zich uit te spreken over de ontvankelijkheid van het verzoek.

Artikel 37 - Beslissing ten gronde over een verzoek

1. Bij de behandeling van een verzoek ten gronde neemt de beslissingsautoriteit een beslissing over de vraag of de verzoeker als vluchteling kan worden aangemerkt en, indien dat niet het geval is, stelt zij vast of de verzoeker in aanmerking komt voor subsidiaire bescherming overeenkomstig Verordening (EU) XXX/XXX (verordening asielnormen).

2. De beslissingsautoriteit verklaart een verzoek ongegrond wanneer zij heeft vastgesteld dat de verzoeker niet in aanmerking komt voor internationale bescherming overeenkomstig Verordening (EU) XXX/XXX (verordening asielnormen).

3. De beslissingsautoriteit verklaart een ongegrond verzoek kennelijk ongegrond in de gevallen als bedoeld in artikel 40, lid 1, onder a), b), c), d) en e).

Artikel 38 - Expliciete intrekking van verzoeken

1. Een verzoeker kan uit eigen beweging en op elk moment van de procedure zijn verzoek intrekken.

2. Wanneer een asielverzoek expliciet wordt ingetrokken door de verzoeker, neemt de beslissingsautoriteit een besluit tot afwijzing van het verzoek als zijnde expliciet ingetrokken of ongegrond wanneer de beslissingsautoriteit op het ogenblik dat het verzoek expliciet wordt ingetrokken, reeds heeft vastgesteld dat de verzoeker niet in aanmerking komt voor internationale bescherming overeenkomstig Verordening (EU) XXX/XXX (verordening asielnormen).

Artikel 39 - Impliciete intrekking van verzoeken

1. De beslissingsautoriteit wijst een verzoek af als een verzoek waarvan impliciet is afgezien wanneer:

(a)de verzoeker zijn verzoek niet heeft ingediend overeenkomstig artikel 28, ondanks het feit dat hij een reële kans heeft gehad om dit wel te doen;

(b)een echtgenote, partner of minderjarige zijn verzoek niet heeft ingediend nadat de verzoeker heeft verzuimd het verzoek in eigen naam in te dienen als bedoeld in artikel 31, leden 3 en 8;

(c)de verzoeker weigert samen te werken door niet de bijzonderheden mee te delen die noodzakelijk zijn om het verzoek te behandelen en door niet overeenkomstig artikel 7, lid 3, zijn vingerafdrukken en gezichtsopname te verstrekken;

(d)de verzoeker niet is verschenen voor een persoonlijk onderhoud, hoewel hij daartoe verplicht was ingevolge de artikelen 10 tot en met 12;

(e)de verzoeker zijn verblijfplaats heeft verlaten, zonder kennisgeving aan de bevoegde autoriteiten of zonder toestemming als bedoeld in artikel 7, lid 4;

(f)de verzoeker herhaaldelijk niet heeft voldaan aan de meldingsverplichtingen die hem overeenkomstig artikel 7, lid 5, zijn opgelegd.

2. In de gevallen bedoeld in lid 1, beëindigt de beslissingsautoriteit de behandeling van het verzoek en stuurt zij de verzoeker een schriftelijke kennisgeving op de woonplaats of het adres als bedoeld in artikel 7, lid 4, waarbij hem wordt meegedeeld dat de behandeling van zijn verzoek is beëindigd en dat het verzoek definitief zal worden afgewezen op grond dat daarvan impliciet is afgezien tenzij de verzoeker binnen een termijn van één maand, te rekenen vanaf de datum van verzending van de schriftelijke kennisgeving zich bij de beslissingsautoriteit meldt.

3. Indien de verzoeker zich binnen deze termijn van één maand meldt bij de beslissingsautoriteit en aantoont dat zijn verzuim te wijten was aan omstandigheden waarop hij geen invloed had, hervat de beslissingsautoriteit de behandeling van het verzoek.

4. Wanneer de verzoeker zich niet binnen deze termijn van één maand meldt bij de beslissingsautoriteit en niet aantoont dat zijn verzuim te wijten was aan omstandigheden waarop hij geen invloed had, acht de beslissingsautoriteit het verzoek impliciet ingetrokken.

5. Wanneer een asielverzoek impliciet wordt ingetrokken, neemt de beslissingsautoriteit een beslissing tot afwijzing van het verzoek op grond dat daarvan impliciet is afgezien of het verzoek ongegrond is, wanneer de beslissingsautoriteit op het ogenblik dat het verzoek impliciet wordt ingetrokken, reeds heeft vastgesteld dat de verzoeker niet in aanmerking komt voor internationale bescherming overeenkomstig Verordening (EU) XXX/XXX (verordening asielnormen).

Afdeling IV

Bijzondere regelingen

Artikel 40 - Versnelde behandelingsprocedure

1. De beslissingsautoriteit versnelt, overeenkomstig de fundamentele beginselen en waarborgen van hoofdstuk II, de behandeling ten gronde van een verzoek om internationale bescherming, in de gevallen waarin:

(a)de verzoeker bij de indiening van zijn verzoek en de toelichting van de feiten alleen aangelegenheden aan de orde heeft gesteld die niet ter zake doen om uit te maken of hij in aanmerking komt voor erkenning als persoon die internationale bescherming geniet overeenkomstig Verordening (EU) nr. XXX/XXX (verordening asielnormen);

(b)de verzoeker kennelijk inconsequente en tegenstrijdige, kennelijk valse of duidelijk onwaarschijnlijke verklaringen heeft afgelegd die tegenstrijdig zijn met voldoende geverifieerde informatie over het land van herkomst, waardoor zijn verklaringen alle overtuigingskracht worden ontnomen met betrekking tot de vraag of hij in aanmerking komt voor erkenning als persoon die internationale bescherming geniet op grond van Verordening (EU) XXX/XXX (verordening asielnormen);

(c)de verzoeker de autoriteiten heeft misleid door omtrent zijn identiteit of nationaliteit valse informatie of documenten te verstrekken of door relevante informatie of documenten die een negatieve invloed op de beslissing hadden kunnen hebben, achter te houden;

(d)de verzoeker enkel een verzoek indient om de uitvoering te vertragen of te verhinderen van een eerdere of op handen zijnde beslissing die tot zijn verwijdering van het grondgebied van een lidstaat leidt;

(e)een derde land kan worden beschouwd als een veilig land van herkomst voor de verzoeker in de zin van deze verordening;

(f)de verzoeker om zwaarwegende redenen kan worden beschouwd als een gevaar voor de nationale veiligheid of de openbare orde van de lidstaten;

(g)de verzoeker niet voldoet aan de verplichtingen van artikel 4, lid 1, en artikel 20, lid 3, van Verordening (EU) XXX/XXX (Dublingverordening), tenzij hij aantoont dat zulks te wijten was aan omstandigheden waarop hij geen invloed had;

(h)het verzoek een volgend verzoek is en zo duidelijk ongegrond of bedrieglijk is dat het geen reële kans van slagen heeft.

2. De beslissingsautoriteit rondt de versnelde behandelingsprocedure af binnen twee maanden na de indiening van het verzoek. In de gevallen als bedoeld in punt 1), onder d), rondt de beslissingsautoriteit, bij wijze van uitzondering, de versnelde behandelingsprocedure binnen acht werkdagen af.

3. Wanneer een verzoek onder de procedure van Verordening (EU) XXX/XXX (de Dublinverordening) valt, vangen de in lid 2 bedoelde termijnen aan op het tijdstip waarop overeenkomstig die verordening is vastgesteld welke lidstaat verantwoordelijk is, de verzoeker zich op het grondgebied van die lidstaat bevindt en de verzoeker overeenkomstig Verordening (EU) XXX/XXX (de Dublinverordening) is overgenomen.

4. Wanneer de beslissingsautoriteit van mening is dat de behandeling van het verzoek betrekking heeft op feitelijke of juridische elementen die in het kader van een versnelde behandelingsprocedure moeilijk te onderzoeken zijn, mag zij de behandeling ten gronde overeenkomstig de artikelen 34 en 37 voortzetten. In dat geval of wanneer anderszins geen beslissing kan worden genomen binnen de in lid 2 bedoelde termijnen, wordt de betrokken verzoeker in kennis gesteld van de wijziging in de procedure.

5. De versnelde behandelingsprocedure mag op niet-begeleide minderjarigen alleen worden toegepast wanneer:

(a)de verzoeker afkomstig is uit een derde land dat als een veilig land van herkomst wordt beschouwd overeenkomstig de voorwaarden van artikel 47;

(b)de verzoeker om ernstige redenen geacht kan worden een gevaar te vormen voor de nationale veiligheid of de openbare orde van de lidstaat, of de verzoeker onder dwang is uitgezet om ernstige redenen van nationale veiligheid of openbare orde krachtens het nationale recht.

Artikel 41 - Grensprocedure

1. De beslissingsautoriteit kan, in overeenstemming met de fundamentele beginselen en waarborgen van hoofdstuk II, een beslissing nemen over een verzoek aan de grens of in transitzones van de lidstaat over:

(a)de ontvankelijkheid van een verzoek dat op een dergelijke plaats is ingediend krachtens artikel 36, lid 1; of

(b)de gronden van een verzoek in de gevallen waarop de versnelde behandelingsprocedure bedoeld in artikel 40 van toepassing is.

2. Een in lid 1 bedoelde beslissing dient zo spoedig mogelijk te worden genomen, zonder afbreuk te doen aan een behoorlijke en volledige behandeling van het verzoek, en binnen vier weken na de indiening van het verzoek.

3. Wanneer niet binnen vier weken als bedoeld in lid 2 een definitieve beslissing is genomen, wordt de verzoeker niet langer tegengehouden aan de grens of in de transitzones en wordt deze toegang tot het grondgebied van de lidstaat verleend zodat zijn verzoek kan worden behandeld overeenkomstig de andere bepalingen van deze verordening.

4. Wanneer het door de aankomst van onevenredig grote aantallen onderdanen van derde landen of staatlozen die aan de grens of in een transitzone verzoeken om internationale bescherming indienen, in de praktijk moeilijk wordt om de bepalingen van lid 1 op deze plaatsen toe te passen, kan de grensprocedure ook worden toegepast op plaatsen nabij de grens of de transitzone.

5. De grensprocedure kan overeenkomstig de artikelen 8 tot en met 11 van Richtlijn (EU) XXX/XXX (richtlijn opvangvoorzieningen) alleen op niet-begeleide minderjarigen worden toegepast wanneer:

(a)de verzoeker afkomstig is uit een derde land dat als een veilig land van herkomst wordt beschouwd overeenkomstig de voorwaarden van artikel 47;

(b)de verzoeker om ernstige redenen geacht kan worden een gevaar te vormen voor de nationale veiligheid of de openbare orde van de lidstaat, of de verzoeker onder dwang is uitgezet om ernstige redenen van nationale veiligheid of openbare orde krachtens het nationale recht;

(c)er gegronde redenen zijn om aan te nemen dat een derde land een veilig derde land voor de asielzoeker is overeenkomstig de voorwaarden van artikel 45;

(d)de verzoeker de autoriteiten heeft misleid door omtrent zijn identiteit of nationaliteit valse informatie of documenten te verstrekken of relevante informatie of documenten die een negatieve invloed op de beslissing hadden kunnen hebben, achter te houden.

Punt d) wordt alleen toegepast wanneer er ernstige redenen zijn om aan te nemen dat de verzoeker relevante elementen probeert te verbergen die waarschijnlijk zouden leiden tot een besluit tot weigering van internationale bescherming, mits de verzoeker daadwerkelijk de gelegenheid heeft gekregen om gemotiveerde redenen voor zijn handelingen aan te voeren.

Artikel 42 - Volgende verzoeken

1. Nadat een eerder verzoek is afgewezen bij een definitieve beslissing, wordt elk nieuw verzoek van dezelfde verzoeker in eender welke lidstaat door de verantwoordelijke lidstaat als een volgende verzoek beschouwd.

2. Een volgend verzoek wordt onderworpen aan een voorlopige behandeling waarbij de beslissingsautoriteit vaststelt of er nieuwe relevante elementen of bevindingen naar voren zijn gekomen of door de verzoeker zijn voorgelegd die de kans aanzienlijk groter maken dat de verzoeker voor erkenning als persoon die internationale bescherming geniet in aanmerking komt krachtens Verordening (EU) XXX/XXX (verordening asielnormen) of die verband houden met de redenen waarom het eerdere verzoek niet-ontvankelijk is verklaard.

3. De voorlopige behandeling vindt plaats op grond van schriftelijke opmerkingen en een persoonlijk onderhoud in overeenstemming met de fundamentele beginselen en waarborgen van hoofdstuk II. Van het persoonlijk onderhoud kan worden afgezien wanneer het op grond van de schriftelijke opmerkingen duidelijk is dat het verzoek niet tot nieuwe relevante elementen of bevindingen leidt of dat het duidelijk ongegrond is en geen reële kans van slagen heeft.

4. Een nieuwe procedure voor de behandeling van het verzoek om internationale bescherming wordt ingeleid wanneer:

(a)relevante nieuwe elementen of bevindingen als bedoeld in lid 2, onder a), naar voren zijn gekomen of door de verzoeker zijn voorgelegd;

(b)de verzoeker buiten zijn eigen schuld niet in staat was deze elementen of bevindingen tijdens de procedure in het kader van het eerdere verzoek voor te leggen, tenzij het onredelijk wordt geacht om niet met deze elementen of bevindingen rekening te houden.

5. Wanneer niet aan de voorwaarden voor de inleiding van een nieuwe procedure als bedoeld in lid 4 is voldaan, verklaart de beslissingsautoriteit het verzoek niet-ontvankelijk of kennelijk ongegrond, wanneer het verzoek zo duidelijk ongegrond of bedrieglijk is dat het geen reële kans van slagen heeft.

Artikel 43 - Uitzondering op het recht te blijven bij volgende verzoeken

Onverminderd het beginsel van non-refoulement, kunnen de lidstaten voorzien in een uitzondering op het recht op hun grondgebied te blijven en afwijken van artikel 54, lid 1, indien:

(a)een volgend verzoek door de beslissingsautoriteit niet-ontvankelijk of kennelijk ongegrond is verklaard;

(b)een tweede of verder volgend verzoek wordt ingediend in eender welke lidstaat na een definitieve beslissing waarbij een voorgaand volgend verzoek niet-ontvankelijk, ongegrond of kennelijk ongegrond is verklaard.

Afdeling V

"Veilig land"-begrippen
1. Een derde land wordt voor een bepaalde verzoeker beschouwd als eerste land van asiel wanneer:

(a)de verzoeker alvorens naar de Unie te reizen, in dat land bescherming heeft genoten overeenkomstig het Verdrag van Genève en nog steeds op die bescherming een beroep kan doen; of

(b)de verzoeker alvorens naar de Unie te reizen, in dat land anderszins voldoende bescherming heeft genoten en nog steeds op die bescherming een beroep kan doen.

2. De beslissingsautoriteit gaat ervan uit dat een verzoeker voldoende bescherming geniet in de zin van lid 1, onder b), wanneer hij ervan overtuigd is dat:

(a)het leven en de vrijheid niet worden bedreigd om redenen van ras, religie, nationaliteit, lidmaatschap van een bepaalde sociale groep of politieke overtuiging;

(b)er geen risico bestaat op ernstige schade in de zin van Verordening (EU) XXX/XXX (verordening asielnormen);

(c)het beginsel van non-refoulement overeenkomstig het Verdrag van Genève wordt nageleefd;

(d)het verbod op verwijdering in strijd met het recht op vrijwaring tegen foltering en andere wrede, onmenselijke of vernederende behandeling, zoals neergelegd in het internationaal recht, wordt nageleefd;

(e)er sprake is van een recht op legaal verblijf;

(f)er sprake is van een passende toegang tot de arbeidsmarkt, opvangfaciliteiten, gezondheidszorg en onderwijs; en

(g)er sprake is van een recht op gezinshereniging in overeenstemming met de internationale mensenrechtennormen.

3. Voordat zijn verzoek niet-ontvankelijk kan worden verklaard ingevolge artikel 36, lid 1, onder a), mag de verzoeker zich bij het indienen van het verzoek en tijdens het onderhoud over de ontvankelijkheid verweren tegen de toepassing van het begrip 'eerste land van asiel' in het licht van zijn bijzondere omstandigheden.

4. Met betrekking tot niet-begeleide minderjarigen mag het begrip 'eerste land van asiel' alleen worden toegepast wanneer de autoriteiten van de lidstaten vooraf van de autoriteiten van het betrokken derde land de verzekering hebben ontvangen dat de niet-begeleide minderjarige door deze autoriteiten zal worden overgenomen en dat hij onmiddellijk één van de in lid 1 bedoelde vormen van bescherming zal genieten.

5. Wanneer het verzoek ingevolge de toepassing van het begrip 'eerste land van asiel' niet ontvankelijk wordt verklaard, wordt door de beslissingsautoriteit:

(a)de verzoeker hiervan op de hoogte gebracht;

(b)de verzoeker een document verschaft waarin de autoriteiten van het derde land in de taal van dat land ervan in kennis worden gesteld dat het verzoek niet inhoudelijk is onderzocht als gevolg van de toepassing van het begrip 'eerste land van asiel'.

6. Wanneer het betrokken derde land de verzoeker niet toelaat of opnieuw toelaat tot zijn grondgebied, trekt de beslissingsautoriteit zijn beslissing het verzoek niet-ontvankelijk te verklaren in en geeft zij toegang tot de procedure overeenkomstig de fundamentele beginselen en waarborgen van hoofdstuk II en afdeling I van hoofdstuk III.

7. De lidstaten delen de Commissie en het Asielagentschap van de Europese Unie jaarlijks mee op welke landen het begrip 'eerste land van asiel' wordt toegepast.
1. Een derde land wordt aangewezen als een veilig derde land, wanneer:

(a)het leven en de vrijheid niet worden bedreigd om redenen van ras, religie, nationaliteit, lidmaatschap van een bepaalde sociale groep of politieke overtuiging;

(b)er geen risico bestaat op ernstige schade in de zin van Verordening (EU) XXX/XXX (verordening asielnormen);

(c)het beginsel van non-refoulement overeenkomstig het Verdrag van Genève wordt nageleefd;

(d)het verbod op verwijdering in strijd met het recht op vrijwaring tegen foltering en andere wrede, onmenselijke of vernederende behandeling, zoals neergelegd in het internationaal recht, wordt nageleefd;

(e)de mogelijkheid bestaat om bescherming te ontvangen overeenkomstig de materiële normen van het Verdrag van Genève of voldoende bescherming als bedoeld in artikel 44, lid 2, naargelang van het geval.

De beoordeling of een derde land mag worden aangemerkt als veilig derde land overeenkomstig deze verordening, vindt plaats op basis van een reeks informatiebronnen, waaronder in het bijzonder informatie van de lidstaten, het Asielagentschap van de Europese Unie, de Europese dienst voor extern optreden, de Hoge Commissaris van de Verenigde Naties voor de vluchtelingen, de Raad van Europa en andere relevante organisaties.

2. Het begrip 'veilig derde land' wordt toegepast:

(a)wanneer een derde land is aangemerkt als veilig derde land overeenkomstig artikel 50;

(b)wanneer een derde land op EU-niveau is aangemerkt als veilig derde land; of

(c)in individuele gevallen met betrekking tot een specifieke verzoeker.

3. De beslissingsautoriteit beschouwt een derde land voor een specifieke verzoeker na een individuele behandeling van het verzoek alleen als een veilig derde land wanneer zij ervan overtuigd is dat het derde land voor die verzoeker veilig is overeenkomstig de criteria die zijn vastgesteld in lid 1 en zij heeft vastgesteld dat:

(a)er een band bestaat tussen de verzoeker en het betrokken derde land op grond waarvan het redelijk is dat de verzoeker naar dat land gaat, onder meer omdat de verzoeker door dat derde land is gereisd en dat land geografisch dicht bij het land van herkomst van de verzoeker ligt;

(b)de verzoeker geen ernstige gronden heeft aangevoerd om dat land in zijn specifieke omstandigheden niet als een veilig derde land te beschouwen.

4. Voordat zijn verzoek niet-ontvankelijk kan worden verklaard ingevolge artikel 36, lid 1, onder b), mag een verzoeker zich bij het indienen van het verzoek en tijdens het onderhoud over de ontvankelijkheid verweren tegen de toepassing van het begrip 'veilig derde land' in het licht van zijn bijzondere omstandigheden.

5. Met betrekking tot niet-begeleide minderjarigen mag het begrip 'veilig derde land' alleen worden toegepast wanneer de autoriteiten van de lidstaten vooraf van de autoriteiten van het betrokken derde land de verzekering hebben ontvangen dat de niet-begeleide minderjarige door deze autoriteiten zal worden overgenomen en dat hij onmiddellijk één van de in lid 1, onder e), bedoelde vormen van bescherming zal genieten.

6. Wanneer een verzoek ingevolge de toepassing van het begrip 'veilig derde land' niet ontvankelijk wordt verklaard, wordt door de beslissingsautoriteit:

(a)de verzoeker hiervan op de hoogte gebracht; en

(b)de verzoeker een document verschaft waarin de autoriteiten van het derde land in de taal van dat land ervan in kennis worden gesteld dat het verzoek niet inhoudelijk is onderzocht als gevolg van de toepassing van het begrip 'veilig derde land'.

7. Wanneer het betrokken derde land de verzoeker niet toelaat of niet opnieuw toelaat tot zijn grondgebied trekt de beslissingsautoriteit zijn beslissing het verzoek niet-ontvankelijk te verklaren, in en geeft zij toegang tot de procedure overeenkomstig de fundamentele beginselen en waarborgen van hoofdstuk II en afdeling I van hoofdstuk III.

Artikel 46 - Aanmerking op EU-niveau als veilig derde land

1. Derde landen worden op EU-niveau als veilige derde landen aangemerkt, overeenkomstig de voorwaarden die zijn vastgesteld in artikel 45, lid 1.

2. De Commissie evalueert regelmatig de situatie in derde landen die op EU-niveau als veilige derde landen zijn aangemerkt, met de hulp van het Asielagentschap van de Europese Unie en op basis van de andere informatiebronnen als bedoeld in artikel 45, lid 1, tweede alinea.

3. De Commissie is bevoegd gedelegeerde handelingen vast te stellen tot schorsing van de aanmerking op EU-niveau van een derde land als veilig derde land onder de voorwaarden van artikel 49.
1. Een derde land kan als veilig land van herkomst worden aangemerkt in de zin van deze verordening wanneer op basis van de rechtstoestand, de toepassing van de rechtsvoorschriften in een democratisch stelsel en de algemene politieke omstandigheden kan worden aangetoond dat er algemeen gezien geen sprake is van vervolging in de zin van artikel 9 van Verordening XXX/XXX (richtlijn asielnormen), noch van foltering of onmenselijke of onterende behandeling of bestraffing, noch van bedreiging door willekeurig geweld in het kader van een internationaal of intern gewapend conflict.

2. De beoordeling of een derde land mag worden aangemerkt als een veilig land van herkomst overeenkomstig deze verordening, vindt plaats op basis van een reeks informatiebronnen, waaronder in het bijzonder informatie van de lidstaten, het Asielagentschap van de Europese Unie, de Europese dienst voor extern optreden, de Hoge Commissaris van de Verenigde Naties voor de vluchtelingen, de Raad van Europa alsook andere relevante organisaties, waarbij rekening wordt gehouden met de gemeenschappelijke analyse van de informatie over de landen van herkomst, zoals bedoeld in artikel 10 van Verordening (EU) XXX/XXX (verordening inzake het Asielagentschap van de Europese Unie).

3. Bij deze beoordeling wordt onder meer rekening gehouden met de mate waarin bescherming wordt geboden tegen vervolging of mishandeling door middel van:

(a)de desbetreffende wetten en andere voorschriften van het betrokken land en de wijze waarop die worden toegepast;

(b)de naleving van de rechten en vrijheden die zijn neergelegd in het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden of het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten of het Verdrag van de Verenigde Naties tegen foltering, in het bijzonder de rechten waarop geen afwijkingen uit hoofde van artikel 15, lid 2, van voornoemd Europees Verdrag zijn toegestaan;

(c)het achterwege laten van uitzetting, verwijdering of uitlevering van eigen onderdanen naar derde landen, waar er, onder meer, een ernstig risico bestaat dat zij zouden worden onderworpen aan de doodstraf, foltering, vervolging of andere onmenselijke of onterende behandelingen of bestraffingen, of waar hun leven of vrijheid bedreigd zou worden op grond van hun ras, godsdienst, nationaliteit, seksuele geaardheid, het behoren tot een bepaalde sociale groep of politieke overtuiging, dan wel een ernstig risico bestaat op uitzetting, verwijdering of uitlevering vanuit dat land naar een ander derde land;

(d)de beschikbaarheid van een systeem van daadwerkelijke rechtsmiddelen tegen schendingen van voornoemde rechten en vrijheden.

4. Een derde land dat op grond van deze verordening als veilig land van herkomst is aangemerkt, kan voor een bepaalde verzoeker, nadat zijn verzoek afzonderlijk is behandeld, alleen als veilig land van herkomst worden beschouwd wanneer:

(a)hij de nationaliteit van dat land heeft; of

(b)hij staatloos is en voorheen in dat land zijn gewone verblijfplaats had; en

(c)hij geen ernstige gronden heeft aangevoerd om dat land in zijn specifieke omstandigheden niet als een veilig land van herkomst te beschouwen.

Artikel 48 - Aanmerking op EU-niveau als veilig land van herkomst

1. De in bijlage 1 bij deze verordening vermelde derde landen worden op EU-niveau als veilige landen van herkomst aangemerkt, overeenkomstig de voorwaarden die zijn vastgesteld in artikel 47.

2. De Commissie evalueert regelmatig de situatie in derde landen die op de gemeenschappelijke EU-lijst van veilige landen van herkomst staan, met de hulp van het Asielagentschap van de Unie en op basis van de andere informatiebronnen als bedoeld in artikel 45, lid 2.

3. Overeenkomstig artikel 11, lid 2, van Verordening (EU) XXX/XXX (verordening inzake het Asielagentschap van de EU) kan de Commissie het Asielagentschap van de Unie verzoeken haar inlichtingen te verschaffen over specifieke derde landen die in aanmerking zouden kunnen komen voor vermelding op de gemeenschappelijke EU-lijst van veilige landen van herkomst.

4. De Commissie is bevoegd gedelegeerde handelingen vast te stellen tot schorsing van de vermelding van een derde land op de gemeenschappelijke EU-lijst van veilige landen van herkomst onder de voorwaarden van artikel 49.

Artikel 49

Schorsing en beëindiging van de aanmerking op het niveau van de Unie van een derde land als veilig derde land of van de vermelding van een derde land op de gemeenschappelijke EU-lijst van veilige landen van herkomst

1. In geval van plotselinge veranderingen in de situatie van een derde land dat op het niveau van de Unie is aangemerkt als veilig derde land of dat is vermeld op de gemeenschappelijke EU-lijst van veilige landen van herkomst, beoordeelt de Commissie gemotiveerd of dat land voldoet aan de voorwaarden die zijn gesteld in artikel 45 of artikel 47 en stelt zij, indien zij van oordeel is dat niet meer aan deze voorwaarden wordt voldaan, een gedelegeerde handeling vast waarbij de aanmerking van dat derde land op het niveau van de Unie als veilig derde land of de vermelding van dat derde land op de gemeenschappelijke EU-lijst van veilige landen van herkomst voor de duur van zes maanden wordt geschorst.

2. De Commissie evalueert de situatie in het betrokken derde land voortdurend, waarbij zij onder meer rekening houdt met de door de lidstaten verstrekte informatie over veranderingen in de situatie van dat land die zich naderhand voordoen.

3. Wanneer de Commissie overeenkomstig lid 1 een gedelegeerde handeling heeft vastgesteld waarbij de aanmerking op het niveau van de Unie van een derde land als veilig derde land of de vermelding van een derde land op de gemeenschappelijke EU-lijst van veilige landen van herkomst wordt geschorst, dient zij binnen drie maanden na de datum van vaststelling van die gedelegeerde handeling, overeenkomstig de gewone wetgevingsprocedure, een voorstel in tot wijziging van deze verordening ter beëindiging van de aanmerking op het niveau van de Unie van dat derde land als veilig derde land of verwijdering van dat land van de gemeenschappelijke EU-lijst van veilige landen van herkomst.

4. Wanneer een dergelijk voorstel door de Commissie niet wordt ingediend binnen drie maanden na de vaststelling van de gedelegeerde handeling als bedoeld in lid 2, is de gedelegeerde handeling waarbij de aanmerking op het niveau van de Unie van het derde land als veilig derde land of de vermelding van het derde land op de gemeenschappelijke EU-lijst van veilige landen van herkomst wordt geschorst, niet langer van kracht. Wanneer een dergelijk voorstel door de Commissie binnen drie maanden is ingediend, is de Commissie bevoegd om, op basis van een gemotiveerde beoordeling, de geldigheidsduur van deze gedelegeerde handeling te verlengen voor een periode van zes maanden, welke periode één keer met nog eens zes maanden kan worden verlengd.

Artikel 50 -   Aanmerking op nationaal niveau van derde landen als veilig derde land of veilig land van herkomst

1. Gedurende een periode van vijf jaar vanaf de inwerkingtreding van deze verordening kunnen de lidstaten met het oog op de behandeling van verzoeken om internationale bescherming wetgeving handhaven of invoeren die voorziet in de nationale aanmerking als veilig derde land of veilig land van herkomst van andere landen dan die welke op het niveau van de Unie als zodanig zijn aangemerkt of op de gemeenschappelijke EU-lijst in bijlage 1 zijn vermeld.

2. Wanneer de aanmerking van een derde land op het niveau van de Unie als veilig derde land of de vermelding van een derde land op de gemeenschappelijke EU-lijst in bijlage 1 bij deze verordening is geschorst ingevolge artikel 49, lid 1, merken de lidstaten dat land niet op nationaal niveau aan als veilig derde land of veilig derde land van oorsprong en passen zij evenmin het begrip 'veilig derde land' op een ad hocbasis met betrekking tot een specifieke verzoeker toe.

3. Wanneer een derde land niet langer op het niveau van de Unie wordt aangemerkt als veilig derde land of een derde land werd verwijderd van de lijst in bijlage I bij de verordening volgens de gewone wetgevingsprocedure, kan een lidstaat de Commissie meedelen dat hij van mening is dat het land, als gevolg van wijzigingen in de situatie daar, opnieuw voldoet aan de voorwaarden van artikel 45, lid 1, en artikel 47.

De mededeling gaat vergezeld van een gemotiveerde beoordeling van de mate waarin dat land de voorwaarden van artikel 45, lid 1, en artikel 47 vervult, met daarbij een toelichting inzake de specifieke veranderingen in de situatie van het derde land waardoor het land opnieuw aan deze voorwaarden voldoet.

De lidstaat die de mededeling doet, mag dat derde land alleen op nationaal niveau aanmerken als een veilig derde land of als een veilig land van herkomst wanneer de Commissie daar geen bezwaar tegen maakt.

4. Onmiddellijk nadat een derde land op nationaal niveau is aangemerkt als veilig derde land of veilig land van herkomst, stellen de lidstaten de Commissie en het Asielagentschap van de Europese Unie daarvan in kennis. De lidstaten delen de Commissie en het Agentschap eenmaal per jaar mee op welke andere veilige derde landen dit begrip met betrekking tot specifieke verzoekers ad-hoc is toegepast.

HOOFDSTUK IV

PROCEDURES VOOR DE INTREKKING VAN DE INTERNATIONALE BESCHERMING

Artikel 51 - Intrekking van de internationale bescherming

De beslissingsautoriteit begint het onderzoek inzake de intrekking van de internationale bescherming van een bepaald persoon wanneer er nieuwe elementen of bevindingen naar voren zijn gekomen waaruit blijkt dat er redenen zijn om de geldigheid van zijn internationale bescherming te heroverwegen, met name in de gevallen als bedoeld in de artikelen 15 en 21 van Verordening (EU) XXX/XXX (verordening asielnormen).

Artikel 52 - Procedureregels

1. Wanneer de bevoegde autoriteit overweegt de internationale bescherming in te trekken van een onderdaan van een derde land of staatloze, onder meer in het kader van een regelmatige nieuwe beoordeling van de status als bedoeld in de artikelen 15 en 21 van Verordening (EU) XXX/XXX (verordening asielnormen), geniet de betrokkene met name de volgende waarborgen:

(a)hij wordt er schriftelijk van in kennis gesteld dat de bevoegde autoriteit heroverweegt of hij voor internationale bescherming in aanmerking komt en van de redenen voor die heroverweging; en

(b)hij wordt in de gelegenheid gesteld om binnen een redelijke termijn door middel van een schriftelijke verklaring en in een persoonlijk onderhoud, de redenen mee te delen waarom zijn internationale bescherming niet zou moeten worden ingetrokken.

2. Voor de toepassing van lid 1 dragen de lidstaten er zorg voor dat:

(a)de bevoegde autoriteit precieze en bijgewerkte informatie uit diverse bronnen kan inwinnen zoals, in voorkomend geval, informatie van het Asielagentschap van de Europese Unie en van de Hoge Commissaris van de Verenigde Naties voor de vluchtelingen, wat betreft de algemene situatie die in de landen van herkomst van de betrokken personen heerst; en

(b)wanneer er over het individuele geval informatie wordt ingewonnen met het oog op een heroverweging van de internationale bescherming, deze informatie niet wordt ingewonnen bij de actoren van de vervolging of van de ernstige schade op een wijze die ertoe leidt dat deze actoren rechtstreeks te weten komen dat de betrokken persoon internationale bescherming geniet en dat zijn status wordt heroverwogen, of resulteert in gevaar voor de fysieke integriteit van de betrokkene of van de te zijnen laste komende personen, dan wel voor de vrijheid en veiligheid van zijn nog in het land van herkomst levende familieleden.

3. De beslissing van de bevoegde autoriteit om de internationale bescherming in te trekken, wordt schriftelijk meegedeeld. De redenen in feite en in rechte worden in de beslissing genoemd en informatie over de manier waarop de beslissing kan worden aangevochten, wordt schriftelijk verstrekt.

4. Zodra de beslissingsautoriteit de beslissing heeft genomen om de internationale bescherming in te trekken, zijn de bepalingen van artikel 8, lid 3, en de artikelen 15 tot en met 18 van toepassing.

5. Bij wijze van afwijking van de leden 1 tot en met 4 van dit artikel vervalt de internationale bescherming door de lidstaten indien de persoon die internationale bescherming geniet ondubbelzinnig afziet van zijn erkenning als persoon die internationale bescherming geniet. Internationale bescherming vervalt eveneens wanneer de persoon die internationale bescherming geniet, een onderdaan is geworden van de lidstaat die de internationale bescherming had verleend.

HOOFDSTUK V

Beroepsprocedure

Artikel 53 - Recht op een doeltreffende voorziening in rechte

1. Verzoekers hebben recht op een doeltreffende voorziening in rechte bij een rechterlijke instantie overeenkomstig de fundamentele beginselen en waarborgen van hoofdstuk II, tegen:

(a)een beslissing die inzake hun verzoek om internationale bescherming is gegeven, met inbegrip van een beslissing:

i) waarbij een verzoek niet-ontvankelijk wordt verklaard, als bedoeld in artikel 36, lid 1;

ii) waarbij een verzoek ongegrond of kennelijk ongegrond wordt verklaard met betrekking tot de vluchtelingenstatus of de subsidiaire beschermingsstatus als bedoeld in artikel 37, leden 2 en 3, of artikel 42, lid 4;

iii) waarbij een verzoek is afgewezen als expliciet ingetrokken of als een verzoek waarvan impliciet is afgezien, als bedoeld in de artikelen 38 en 39;

(iv) die is genomen na een grensprocedure, als bedoeld in artikel 41.

(b)een beslissing tot intrekking van internationale bescherming krachtens artikel 52.

2. Personen die voor subsidiaire bescherming in aanmerking komen, hebben toegang tot een doeltreffende voorziening in rechte tegen een beslissing om een verzoek als ongegrond te beschouwen met betrekking tot de vluchtelingenstatus.

3. Een doeltreffende voorziening in rechte in de zin van lid 1 biedt een volledig onderzoek ex nunc van zowel de feitelijke als de juridische gronden, met inbegrip van, indien van toepassing, een onderzoek van de behoefte aan internationale bescherming overeenkomstig Verordening (EU) XXX/XXX (verordening asielnormen).

De verzoeker mag alleen nieuwe elementen naar voren brengen die relevant zijn voor de behandeling van zijn verzoek en waarvan hij in een eerder stadium geen kennis had kunnen hebben of die betrekking hebben op wijzigingen in zijn situatie.

4. De rechterlijke instanties hebben via de beslissingsautoriteit, de verzoeker dan wel anderszins, toegang tot de algemene informatie als bedoeld in artikel 33, lid 2, onder b) en c).

5. Stukken die relevant zijn voor het onderzoek van verzoeken door rechterlijke instanties tijdens de beroepsprocedure, worden zo nodig vertaald wanneer zij niet reeds vertaald waren overeenkomstig artikel 33, lid 4.

6. Het beroep tegen de in lid 1 bedoelde beslissingen wordt ingesteld:

(a)binnen één week in het geval van een beslissing waarbij een volgend verzoek niet-ontvankelijk of kennelijk ongegrond wordt verklaard;

(b)binnen twee weken in het geval van een beslissing waarbij een verzoek niet-ontvankelijk wordt verklaard, een beslissing waarbij een verzoek wordt afgewezen als expliciet ingetrokken of als een verzoek waarvan impliciet is afgezien, of een beslissing waarbij een verzoek wordt afgewezen als ongegrond of kennelijk ongegrond met betrekking tot de vluchtelingenstatus of de subsidiaire beschermingsstatus na een versnelde behandelingsprocedure of grensprocedure of gedurende de detentie van de verzoeker;

(c)binnen één maand in het geval van een beslissing waarbij een verzoek ongegrond wordt verklaard met betrekking tot de vluchtelingenstatus of de subsidiaire beschermingsstatus wanneer de behandeling niet is versneld of in het geval van een beslissing tot intrekking van internationale bescherming.

Voor de toepassing van punt b) kunnen de lidstaten voorzien in een ambtshalve toetsing van beslissingen naar aanleiding van een grensprocedure.

De in dit lid bedoelde termijnen beginnen te lopen vanaf de datum waarop de beslissing van de beslissingsautoriteit aan de verzoeker is meegedeeld of vanaf het moment waarop de juridische adviseur of raadsman is benoemd als de verzoeker een verzoek om kosteloze rechtsbijstand en vertegenwoordiging heeft ingediend.

Artikel 54 - Schorsende werking van beroep

1. De verantwoordelijke lidstaat staat verzoekers toe om op zijn grondgebied te blijven tot de termijn waarbinnen zij hun recht op een doeltreffende voorziening in rechte kunnen uitoefenen, verstreken is en, wanneer dat recht binnen de termijn werd uitgeoefend, in afwachting van de uitkomst van de voorziening in rechte.

2. Een rechterlijke instantie heeft de bevoegdheid om te bepalen of de verzoeker op het grondgebied van de verantwoordelijke lidstaat mag blijven, hetzij op verzoek van de verzoeker hetzij ambtshalve, wanneer het recht van de verzoeker om in de lidstaat te verblijven, is geëindigd als gevolg van een van de volgende categorieën beslissingen:

(a)een beslissing waarbij een verzoek kennelijk ongegrond wordt verklaard of ongegrond wordt verklaard met betrekking tot de vluchtelingenstatus of de subsidiaire-beschermingsstatus in de gevallen die onder een versnelde behandelingsprocedure of grensprocedure vallen;

(b)een beslissing waarbij een verzoek niet-ontvankelijk wordt verklaard ingevolge artikel 36, lid 1, onder a) en c);

(c)een beslissing waarbij een verzoek wordt afgewezen als expliciet ingetrokken of als een verzoek waarvan impliciet is afgezien overeenkomstig respectievelijk artikel 38 of artikel 39.

3. Een rechterlijke instantie heeft de bevoegdheid om te bepalen of de verzoeker op het grondgebied van de verantwoordelijke lidstaat mag blijven wanneer:

(a)de verzoeker over de nodige tolkdiensten en rechtsbijstand beschikt, en voldoende tijd heeft om het verzoek op te stellen en aan de rechterlijke instantie de argumenten voor te leggen om hem, in afwachting van de uitkomst van de voorziening in rechte, het recht te verlenen op het grondgebied te blijven; en

(b)de rechterlijke instantie in het kader van de behandeling van het verzoek om op het grondgebied van de verantwoordelijke lidstaat te blijven, feitelijk en juridisch de beslissing onderzoekt waarbij de internationale bescherming wordt geweigerd.

4. De lidstaten staan de verzoeker toe om op hun grondgebied te blijven in afwachting van de uitkomst van de procedure om te bepalen of de verzoeker op het grondgebied mag blijven. Die beslissing wordt genomen binnen een maand nadat het beroep is ingesteld.

5. Een verzoeker die een verder rechtsmiddel instelt tegen een eerste of volgende beslissing in beroep heeft geen recht om op het grondgebied van de lidstaat te blijven, tenzij een gerechtelijke instantie op verzoek van verzoeker of ambtshalve anders beslist. Die beslissing wordt genomen binnen een maand na het instellen van dat verdere rechtsmiddel.

Artikel 55 - Duur van het beroep in eerste instantie

1. Onverminderd een behoorlijke en volledige behandeling van het beroep, beslist een rechterlijke instantie over een beroep in eerste instantie binnen de volgende termijnen vanaf het moment waarop het beroep is ingesteld:

(a)binnen zes maanden in het geval van een beslissing waarbij een verzoek ongegrond wordt verklaard met betrekking tot de vluchtelingenstatus of de subsidiaire beschermingsstatus wanneer de behandeling niet is versneld of in het geval van een beslissing tot intrekking van internationale bescherming.

(b)binnen twee maanden in het geval van een beslissing waarbij een verzoek niet-ontvankelijk wordt verklaard of een beslissing waarbij een verzoek wordt afgewezen als expliciet ingetrokken of als een verzoek waarvan impliciet is afgezien of als ongegrond of kennelijk ongegrond met betrekking tot de vluchtelingenstatus of de subsidiaire beschermingsstatus na een versnelde behandelingsprocedure of grensprocedure of gedurende de detentie van de verzoeker;

(c)binnen één maand in het geval van een beslissing waarbij een volgend verzoek niet-ontvankelijk of kennelijk ongegrond wordt verklaard;

2. In zaken waarin ingewikkelde feitelijke of juridische kwesties aan de orde zijn, kunnen de in lid 1 genoemde termijnen worden verlengd met een extra termijn van drie maanden.

HOOFDSTUK VI

SLOTBEPALINGEN

Artikel 56 - Aanvechting door overheidsinstanties

Deze verordening doet geen afbreuk aan de mogelijkheid voor overheidsinstanties om bestuursrechtelijke of rechterlijke beslissingen aan te vechten overeenkomstig de nationale wetgeving.

Artikel 57 - Samenwerking

1. Elke lidstaat wijst een nationaal contactpunt aan en stuurt het adres daarvan naar de Commissie. De Commissie stuurt deze informatie naar de andere lidstaten.

2. De lidstaten nemen in overleg met de Commissie alle passende maatregelen om een rechtstreekse samenwerking en uitwisseling van gegevens tussen de verantwoordelijke autoriteiten tot stand te brengen.

3. Indien de lidstaten de in artikel 27, lid 3, artikel 28, lid 3, en artikel 34, lid 3, bedoelde maatregelen nemen, informeren zij de Commissie en het Asielagentschap van de Europese Unie zodra de redenen voor het toepassen van die uitzonderlijke maatregelen niet langer bestaan, en dit ten minste eenmaal per jaar. Die informatie omvat, indien mogelijk, gegevens over het percentage verzoeken waarvoor de uitzonderingen zijn toegepast ten opzichte van het totale aantal behandelde verzoeken in dezelfde periode.

Artikel 58 - Comitéprocedure

1. De Commissie wordt bijgestaan door het Comité. Dat comité is een comité in de zin van Verordening (EU) nr. 182/2011 37 .

2. Wanneer naar dit lid wordt verwezen, is artikel 5 van Verordening (EU) nr. 182/2011 van toepassing.

3. Wanneer naar dit lid wordt verwezen, is artikel 8 van Verordening (EU) nr. 182/2011 juncto artikel 5 van toepassing.

Artikel 59 - Gedelegeerde handelingen

1. De bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend onder de in dit artikel neergelegde voorwaarden.

2. De in lid 1 bedoelde bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend voor een termijn van vijf jaar met ingang van de datum van inwerkingtreding van deze verordening. De Commissie stelt uiterlijk negen maanden voor het einde van de termijn van 5 jaar een verslag op over de bevoegdheidsdelegatie. De bevoegdheidsdelegatie wordt stilzwijgend met termijnen van dezelfde duur verlengd, tenzij het Europees Parlement of de Raad zich uiterlijk drie maanden voor het einde van elke termijn tegen deze verlenging verzet.

3. Het Europees Parlement of de Raad kan de bevoegdheidsdelegatie te allen tijde intrekken. Het besluit tot intrekking beëindigt de delegatie van de in dat besluit genoemde bevoegdheid. Het wordt van kracht op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie of op een daarin genoemde latere datum. Het laat de geldigheid van de reeds van kracht zijnde gedelegeerde handelingen onverlet.

4. Zodra de Commissie een dergelijke gedelegeerde handeling heeft vastgesteld, doet zij daarvan gelijktijdig kennisgeving aan het Europees Parlement en de Raad.

5. Een dergelijke gedelegeerde handeling en de verlenging van de duur daarvan treedt alleen in werking indien het Europees Parlement noch de Raad daartegen binnen een termijn van een maand na de kennisgeving van de handeling aan het Europees Parlement en de Raad bezwaar heeft gemaakt, of indien zowel het Europees Parlement als de Raad voor het verstrijken van die termijn de Commissie hebben medegedeeld dat zij daartegen geen bezwaar zullen maken.

Artikel 60 - Toezicht en evaluatie

De Commissie brengt uiterlijk [twee jaar na de inwerkingtreding van deze verordening] en vervolgens om de vijf jaar verslag uit aan het Europees Parlement en de Raad over de toepassing van deze verordening in de lidstaten en stelt, zo nodig, wijzigingen voor.

De lidstaten sturen de Commissie op haar verzoek uiterlijk negen maanden voordat deze termijn is verstreken de voor de opstelling van haar verslag noodzakelijke informatie.

Artikel 61 - Intrekking

Richtlijn 2013/32/EU wordt ingetrokken.

Verwijzingen naar de ingetrokken richtlijn worden beschouwd als verwijzingen naar deze verordening en worden gelezen volgens de in bijlage 2 opgenomen concordantietabel.

Artikel 62 - Inwerkingtreding en toepassing

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie. 

Deze verordening is van toepassing met ingang van [zes maanden na de inwerkingtreding ervan].

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in de lidstaten overeenkomstig de Verdragen.