Artikelen bij COM(2016)466 - Normen voor erkenning van niet-EU-onderdanen als personen die internationale bescherming genieten, voor een uniforme status voor vluchtelingen en voor de verleende bescherming

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.



HOOFDSTUK I

ALGEMENE BEPALINGEN

Inhoudsopgave

Artikel 1 - Onderwerp

Bij deze verordening worden normen vastgesteld voor:

(a)de erkenning van onderdanen van derde landen of staatlozen als personen die internationale bescherming genieten;

(b)een uniforme status voor vluchtelingen en voor personen die in aanmerking komen voor subsidiaire bescherming;

(c)de inhoud van de internationale bescherming die wordt verleend.

Artikel 2 - Definities

Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder:

(1) 'internationale bescherming': de vluchtelingenstatus en de subsidiairebeschermingsstatus zoals omschreven in de punten (4) en (6);

(2) 'persoon die internationale bescherming geniet': een persoon aan wie de vluchtelingenstatus of subsidiairebeschermingsstatus is verleend in de zin van de punten (4) en (6);

(3) 'vluchteling': een onderdaan van een derde land die zich wegens een gegronde vrees voor vervolging om redenen van ras, godsdienst, nationaliteit, politieke overtuiging of het behoren tot een bepaalde sociale groep, buiten het land bevindt waarvan hij de nationaliteit bezit en de bescherming van dat land niet kan of, wegens deze vrees, niet wil inroepen, dan wel een staatloze die zich om dezelfde reden buiten het land bevindt waar hij vroeger gewoonlijk verbleef en daarheen niet kan, dan wel wegens genoemde vrees niet wil terugkeren, en op wie artikel 12 niet van toepassing is;

(4) 'vluchtelingenstatus': de erkenning door een lidstaat van een onderdaan van een derde land of een staatloze als vluchteling;

(5) 'persoon die voor subsidiaire bescherming in aanmerking komt': een onderdaan van een derde land of een staatloze die niet voor de vluchtelingenstatus in aanmerking komt, doch ten aanzien van wie er zwaarwegende gronden bestaan om aan te nemen dat, wanneer hij naar zijn land van herkomst, of in het geval van een staatloze, naar het land waar hij vroeger gewoonlijk verbleef, terugkeert, een reëel risico zou lopen op ernstige schade als omschreven in artikel 16, en op wie artikel 18, leden 1 en 2, niet van toepassing is, en die zich niet onder de bescherming van dat land kan of, wegens dat risico, wil stellen;

(6) 'subsidiairebeschermingsstatus': de erkenning door een lidstaat van een onderdaan van een derde land of een staatloze als een persoon die voor subsidiaire bescherming in aanmerking komt;

(7) 'verzoek om internationale bescherming': een verzoek van een onderdaan van een derde land of een staatloze om bescherming van een lidstaat, waarbij de betrokken persoon kennelijk de vluchtelingenstatus of de subsidiairebeschermingsstatus wenst;

(8) 'verzoeker': een onderdaan van een derde land of een staatloze die een verzoek om internationale bescherming heeft ingediend waarover nog geen definitieve beslissing is genomen;

(9) 'gezinsleden': voor zover het gezin reeds bestond voordat de verzoeker op het grondgebied van de lidstaten is aangekomen, de volgende leden van het gezin van de persoon die internationale bescherming geniet, die in verband met het verzoek om internationale bescherming in dezelfde lidstaat aanwezig zijn:

(a)de echtgenoot van de persoon die internationale bescherming geniet, of diens niet-gehuwde partner met wie hij een duurzame relatie onderhoudt, indien het recht of de praktijk van de betrokken lidstaat ongehuwde paren krachtens zijn recht inzake onderdanen van derde landen op een vergelijkbare wijze behandelt als gehuwde paren;

(b)de minderjarige kinderen van de onder a) bedoelde paren of van de persoon die internationale bescherming geniet, mits zij ongehuwd zijn, ongeacht de vraag of zij naar nationaal recht wettige, buitenechtelijke of geadopteerde kinderen zijn;

(c)de vader, moeder of een andere volwassene die volgens het recht of de praktijk van de betrokken lidstaat verantwoordelijk is voor de persoon die internationale bescherming geniet, indien deze persoon minderjarig en ongehuwd is;

(10) 'minderjarige': een onderdaan van een derde land of een staatloze die jonger is dan 18 jaar;

(11) 'niet-begeleide minderjarige': een minderjarige die zonder begeleiding van een voor hem hetzij wettelijk, hetzij volgens de praktijk van de betrokken lidstaat verantwoordelijke volwassene op het grondgebied van de lidstaten aankomt, zolang hij niet daadwerkelijk onder de hoede van een dergelijke volwassene is gesteld, met inbegrip van minderjarigen die, nadat zij het grondgebied van de lidstaten zijn binnengekomen, zonder begeleiding zijn komen te verkeren;

(12) 'verblijfstitel': iedere door de instanties van een lidstaat verstrekte vergunning of machtiging die in overeenstemming is met Verordening (EG) nr. 1030/2002 van de Raad 43 en op grond waarvan een onderdaan van een derde land of staatloze op het grondgebied van die lidstaat mag verblijven;

(13) 'land van herkomst': het land of de landen van de nationaliteit of, voor staatlozen, van de vroegere gewone verblijfplaats;

(14) 'stopzetting van de internationale bescherming': de beslissing van een bevoegde autoriteit om een vluchtelingenstatus of subsidiairebeschermingsstatus in te trekken, te beëindigen dan wel de verlenging ervan te weigeren;

(15) 'volgend verzoek': een later verzoek om internationale bescherming dat in een lidstaat wordt gedaan nadat een definitieve beslissing over een vorig verzoek is genomen, met inbegrip van gevallen waarin de verzoeker zijn verzoek expliciet heeft ingetrokken of de beslissingsautoriteit, door de impliciete stopzetting van een verzoek, heeft aangenomen dat van het verzoek is afgezien en het verzoek heeft afgewezen;

(16) 'beslissingsautoriteit': elk semi-rechterlijk of administratief orgaan in een lidstaat dat met de behandeling van verzoeken om internationale bescherming is belast en bevoegd is daarover in eerste aanleg een beslissing te nemen;

(17) 'sociale zekerheid': de takken van sociale zekerheid zoals gedefinieerd in Verordening (EG) nr. 883/2004 van het Europees Parlement en de Raad 44 , namelijk prestaties bij ziekte, moederschaps- en daarmee gelijkgestelde vaderschapsuitkeringen, uitkeringen bij invaliditeit, uitkeringen bij ouderdom, uitkeringen aan nabestaanden, prestaties bij arbeidsongevallen en beroepsziekten, uitkeringen bij overlijden, uitkeringen bij werkloosheid, uitkeringen bij vervroegde uittreding, en gezinsbijlagen;

(18) 'sociale bijstand': prestaties die worden verleend naast of bovenop de socialezekerheidsuitkeringen als gedefinieerd in punt (17), met als doel ervoor te zorgen dat wordt voorzien in de basisbehoeften van personen die niet over toereikende middelen beschikken;

(19) 'voogd': een persoon of een organisatie die door de bevoegde instanties is aangewezen om een niet-begeleide minderjarige bij te staan en te vertegenwoordigen in procedures waarin in deze verordening is voorzien, teneinde het belang van het kind te behartigen en zo nodig rechtshandelingen voor de minderjarige te verrichten.

Artikel 3 - Materieel toepassingsgebied

1. Deze verordening heeft betrekking op de erkenning van onderdanen van derde landen en staatlozen als personen die internationale bescherming genieten en op de inhoud van de verleende internationale bescherming.

2. Deze verordening heeft geen betrekking op andere nationale humanitaire statussen die de lidstaten op grond van het nationaal recht toekennen aan personen die niet in aanmerking komen voor de vluchtelingenstatus of subsidiairebeschermingsstatus. De toekenning van dergelijke andere statussen mag niet tot verwarring met internationale bescherming kunnen leiden.


HOOFDSTUK II

BEOORDELING VAN VERZOEKEN OM INTERNATIONALE BESCHERMING

Artikel 4 - Indienen van informatie en beoordeling van feiten en omstandigheden

1. De verzoeker verstrekt alle elementen waarover hij beschikt ter staving van het verzoek om internationale bescherming. Hij verleent medewerking aan de beslissingsautoriteit en blijft gedurende de procedure aanwezig en beschikbaar.

2. De in lid 1 bedoelde elementen bestaan uit de verklaringen van de verzoeker en alle documentatie waarover hij beschikt in verband met zijn leeftijd, achtergrond, ook die van relevante familieleden, identiteit, nationaliteit(en), land(en) en plaats(en) van eerder verblijf, eerdere verzoeken [om internationale bescherming en de resultaten van een eventuele versnelde hervestigingsprocedure zoals gedefinieerd in Verordening (EU) XXX/XX [verordening inzake hervestiging]], reisroutes, reisdocumenten en de redenen waarom hij een verzoek om internationale bescherming indient.

3. De beslissingsautoriteit beoordeelt de relevante elementen van het verzoek overeenkomstig artikel 33 van Verordening (EU) XXX/XXX [verordening inzake procedures].

4. Het feit dat een verzoeker in het verleden reeds is blootgesteld aan vervolging of aan ernstige schade, of dat hij rechtstreeks is bedreigd met dergelijke vervolging of dergelijke schade, wordt beschouwd als een duidelijke aanwijzing dat de vrees van de verzoeker voor vervolging gegrond is en het risico op het lijden van ernstige schade reëel is, tenzij er goede redenen zijn om aan te nemen dat die vervolging of ernstige schade zich niet opnieuw zal voordoen.

5. Wanneer aspecten van de verklaringen van de verzoeker niet met bewijsmateriaal worden gestaafd, wordt geen aanvullend bewijsmateriaal verlangd met betrekking tot deze aspecten wanneer aan de volgende voorwaarden voldaan is:

(a)de verzoeker heeft een oprechte inspanning geleverd om zijn verzoek te staven;

(b)alle relevante elementen waarover de verzoeker beschikt, zijn overgelegd, en er is een bevredigende verklaring gegeven omtrent het ontbreken van andere relevante elementen;

(c)de verklaringen van de verzoeker zijn samenhangend en aannemelijk bevonden en zijn niet in strijd met de beschikbare algemene en specifieke informatie die relevant is voor zijn verzoek;

(d)de verzoeker heeft zijn verzoek om internationale bescherming zo spoedig mogelijk ingediend, tenzij hij goede redenen kan aanvoeren waarom hij dit heeft nagelaten, en

(e)vast is komen te staan dat de verzoeker in grote lijnen als geloofwaardig kan worden beschouwd.

Artikel 5 - Ter plaatse ontstane behoefte aan internationale bescherming

1. Een gegronde vrees voor vervolging of een reëel risico op het lijden van ernstige schade kan gegrond zijn op gebeurtenissen die hebben plaatsgevonden nadat de verzoeker het land van herkomst heeft verlaten.

2. Een gegronde vrees voor vervolging of een reëel risico op het lijden van ernstige schade kan gegrond zijn op activiteiten die de verzoeker heeft verricht sedert hij zijn land van herkomst heeft verlaten, met name wanneer wordt vastgesteld dat de betrokken activiteiten de uitdrukking en de voortzetting vormen van overtuigingen of strekkingen die de betrokkene in het land van herkomst aanhing.

3. Onverminderd het Verdrag van Genève en het Europees Verdrag voor de rechten van de mens wordt een verzoeker die een volgend verzoek indient overeenkomstig artikel 42 van Verordening (EU) XXX/XXX [verordening inzake procedures] normaliter niet de vluchtelingenstatus of de subsidiairebeschermingsstatus toegekend indien het risico van vervolging of ernstige schade gegrond is op omstandigheden die de verzoeker zelf heeft veroorzaakt nadat hij zijn land van herkomst heeft verlaten.

Artikel 6 - Actoren van vervolging of ernstige schade

Actoren van vervolging of ernstige schade kunnen uitsluitend zijn:

(a)de staat;

(b)partijen of organisaties die de staat of een aanzienlijk deel van zijn grondgebied beheersen;

(c)niet-overheidsactoren, indien kan worden aangetoond dat de actoren als bedoeld in de punten a) en b), inclusief internationale organisaties, geen bescherming als bedoeld in artikel 7 kunnen of willen bieden tegen vervolging of ernstige schade.

Artikel 7 - Actoren van bescherming

1. Bescherming tegen vervolging of ernstige schade kan alleen worden geboden door de volgende actoren:

(a)de staat;

(b)partijen of organisaties, inclusief internationale organisaties, die de staat of een aanzienlijk deel van zijn grondgebied beheersen,

mits zij bereid en in staat zijn bescherming te bieden overeenkomstig lid 2.

2. De bescherming tegen vervolging of ernstige schade is doeltreffend en van niet-tijdelijke aard. De bescherming wordt aanwezig geacht wanneer de actoren als bedoeld in lid 1 redelijke maatregelen tot voorkoming van vervolging of het lijden van ernstige schade treffen, onder andere door de instelling van een doeltreffend juridisch systeem voor de opsporing, gerechtelijke vervolging en bestraffing van handelingen die vervolging of ernstige schade vormen, en wanneer de verzoeker toegang tot dergelijke bescherming heeft.

3. Bij het beoordelen of een internationale organisatie een staat of een aanzienlijk deel van zijn grondgebied beheerst en bescherming biedt als bedoeld in lid 2, baseren de beslissingsautoriteiten zich op de richtsnoeren van het relevante recht van de Unie, met name informatie over landen van herkomst die op Unieniveau beschikbaar is en de gemeenschappelijke analyse van informatie over landen van herkomst als bedoeld in de artikelen 8 en 10 van Verordening (EU) XXX/XX [Verordening inzake het Asielagentschap van de Europese Unie].

Artikel 8 - Binnenlandse bescherming

1. Als onderdeel van de beoordeling van een verzoek om internationale bescherming bepaalt de beslissingsautoriteit dat een verzoeker geen internationale bescherming nodig heeft indien hij op een veilige en wettige manier kan reizen naar en zich toegang kan verschaffen tot een deel van het land van herkomst en er redelijkerwijs kan worden verwacht dat hij er zich vestigt, en indien hij in dat deel van het land:

(a)geen gegronde vrees heeft voor vervolging of geen reëel risico op ernstige schade loopt; of

(b)toegang heeft tot bescherming tegen vervolging of ernstige schade.

2. De beoordeling van de beschikbaarheid van binnenlandse bescherming vindt plaats zodra de beslissingsautoriteit heeft vastgesteld dat anders de erkenningscriteria van toepassing zouden zijn. De bewijslast van de beschikbaarheid van binnenlandse bescherming rust bij de beslissingsautoriteit. Van de verzoeker wordt niet verlangd dat hij bewijst dat hij voorafgaand aan het verzoeken om internationale bescherming alle mogelijkheden heeft uitgeput om in zijn land van herkomst bescherming te krijgen.

3. Wat betreft de beoordeling of een verzoeker een gegronde vrees voor vervolging heeft of een reëel risico op ernstige schade loopt, of toegang heeft tot bescherming tegen vervolging of ernstige schade in een deel van het land van herkomst overeenkomstig lid 1, houden de beslissingsautoriteiten bij hun beslissing over het verzoek rekening met de algemene omstandigheden in dat deel van het land en met de persoonlijke omstandigheden van de verzoeker overeenkomstig artikel 4. Te dien einde zorgen de beslissingsautoriteiten ervoor dat nauwkeurige en actuele informatie wordt verzameld van alle relevante bronnen, met inbegrip van de informatie over landen van herkomst die op Unieniveau beschikbaar is en de gemeenschappelijke analyse van informatie over landen van herkomst als bedoeld in de artikelen 8 en 10 van Verordening (EU) XXX/XX [Verordening inzake het Asielagentschap van de Europese Unie] evenals de informatie en aanwijzingen van de Hoge Commissaris van de Verenigde Naties voor de vluchtelingen.

4. Bij het beschouwen van de algemene omstandigheden in het deel van het land waar bescherming beschikbaar is als bedoeld in artikel 7, moet rekening worden gehouden met de toegankelijkheid, doeltreffendheid en duurzaamheid van die bescherming. Bij het beschouwen van de persoonlijke omstandigheden van de verzoeker moet met name rekening worden gehouden met de gezondheid, de leeftijd, het geslacht, de seksuele gerichtheid, de genderidentiteit en de sociale status van de betrokkene, en moet worden beoordeeld of het leven in het deel van het land dat als veilig wordt beschouwd, de verzoeker geen onnodige moeilijkheden zal opleveren.

HOOFDSTUK III

VOORWAARDEN VOOR HET VERKRIJGEN VAN DE VLUCHTELINGENSTATUS

Artikel 9 - Daden van vervolging

1. Een daad wordt beschouwd als een daad van vervolging in de zin van artikel 1, onder A, van het Verdrag betreffende de status van vluchtelingen, ondertekend te Genève op 28 juli 1951, zoals gewijzigd bij het Protocol van New York van 31 januari 1967 (hierna het 'Verdrag van Genève' genoemd) wanneer deze:

(a)zo ernstig van aard is of zo vaak voorkomt dat deze een ernstige schending vormt van de grondrechten van de mens, met name de rechten ten aanzien waarvan geen afwijking mogelijk is uit hoofde van artikel 15, lid 2, van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden; of

(b)een samenstel is van verschillende maatregelen, waaronder mensenrechtenschendingen, die voldoende ernstig zijn om iemand op een soortgelijke wijze te treffen als bedoeld onder a).

2. Daden van vervolging in de zin van lid 1 kunnen onder meer de vorm aannemen van:

(a)daden van lichamelijk of geestelijk geweld, inclusief seksueel geweld;

(b)wettelijke, administratieve, politiële en/of gerechtelijke maatregelen die op zichzelf discriminerend zijn of op discriminerende wijze worden uitgevoerd;

(c)onevenredige of discriminerende vervolging of bestraffing;

(d)ontneming van de toegang tot rechtsmiddelen, waardoor een onevenredig zware of discriminerende straf wordt opgelegd;

(e)vervolging of bestraffing wegens de weigering militaire dienst te vervullen tijdens een conflict, wanneer het vervullen van militaire dienst strafbare feiten of handelingen inhoudt die onder het toepassingsgebied van de uitsluitingsgronden van artikel 12, lid 2, vallen;

(f)daden van genderspecifieke of kindspecifieke aard.

3. Overeenkomstig artikel 2, punt 3, moet er een verband zijn tussen de in artikel 10 genoemde gronden en de daden die als vervolging worden aangemerkt in de zin van lid 1 van dit artikel of het ontbreken van bescherming tegen dergelijke daden.

Artikel 10 - Gronden voor vervolging

1. Bij de beoordeling van de gronden voor vervolging wordt rekening gehouden met de volgende elementen:

(a)het begrip 'ras' omvat met name de aspecten huidskleur, afkomst of het behoren tot een bepaalde etnische groep;

(b)het begrip 'godsdienst' omvat met name theïstische, niet-theïstische en atheïstische geloofsovertuigingen, het deelnemen aan of het zich onthouden van formele erediensten in de particuliere of openbare sfeer, hetzij alleen of in gemeenschap met anderen, andere religieuze activiteiten of uitingen, dan wel vormen van persoonlijk of gemeenschappelijk gedrag die op een godsdienstige overtuiging zijn gebaseerd of daardoor worden bepaald;

(c)het begrip 'nationaliteit' is niet beperkt tot staatsburgerschap of het ontbreken daarvan, maar omvat met name ook het behoren tot een groep die wordt bepaald door haar culturele, etnische of linguïstische identiteit, door een gemeenschappelijke geografische of politieke oorsprong of door verwantschap met de bevolking van een andere staat;

(d)het begrip 'specifieke sociale groep' omvat met name een groep:

– waarvan de leden een aangeboren kenmerk vertonen of een gemeenschappelijke achtergrond hebben die niet gewijzigd kan worden, of een kenmerk of geloof delen dat voor de identiteit of de morele integriteit van de betrokkenen dermate fundamenteel is, dat van de betrokkenen niet mag worden geëist dat zij dit opgeven, en

– die in het betrokken land een eigen identiteit heeft, omdat zij in haar directe omgeving als afwijkend wordt beschouwd;

Afhankelijk van de omstandigheden in het land van herkomst kan een specifieke sociale groep een groep zijn die als gemeenschappelijk kenmerk seksuele gerichtheid heeft (deze term kan geen handelingen omvatten die volgens het nationale recht van de lidstaten als strafbaar worden beschouwd); er wordt terdege rekening gehouden met genderaspecten, waaronder genderidentiteit, wanneer moet worden vastgesteld of iemand tot een specifieke sociale groep behoort of wanneer een kenmerk van een dergelijke groep wordt geïdentificeerd;

(e)    het begrip 'politieke overtuiging' houdt met name onder meer in dat de betrokkene een opvatting, gedachte of mening heeft betreffende een aangelegenheid die verband houdt met de in artikel 6 genoemde potentiële actoren van vervolging en hun beleid of methoden, ongeacht of de verzoeker zich in zijn handelen door deze opvatting, gedachte of mening heeft laten leiden.

2. Bij het beoordelen of de vrees van de verzoeker voor vervolging gegrond is, doet het niet ter zake of de verzoeker in werkelijkheid de raciale, godsdienstige, nationale, sociale of politieke kenmerken vertoont die aanleiding geven tot de vervolging indien deze kenmerken hem door de actor van de vervolging worden toegeschreven.

3. Bij het beoordelen of de vrees van de verzoeker voor vervolging gegrond is, kan de beslissingsautoriteit niet redelijkerwijs van een verzoeker verwachten dat hij zich, om risico van vervolging in zijn land van herkomst te voorkomen, met betrekking tot bepaalde gedragingen discreet opstelt of zich van bepaalde praktijken onthoudt wanneer deze gedragingen of praktijken inherent zijn aan zijn identiteit.

Artikel 11 - Beëindiging

1. Een onderdaan van een derde land of staatloze houdt op vluchteling te zijn als een of meer van de volgende situaties van toepassing zijn:

(a)de persoon heeft vrijwillig opnieuw de bescherming ingeroepen van het land van zijn nationaliteit;

(b)de persoon heeft na verlies van zijn nationaliteit deze vrijwillig opnieuw verworven;

(c)de persoon heeft een nieuwe nationaliteit verworven en geniet de bescherming van het land van zijn nieuwe nationaliteit;

(d)de persoon heeft zich vrijwillig opnieuw gevestigd in het land dat hij had verlaten of waarbuiten hij zich bevond uit vrees voor vervolging;

(e)de persoon kan, omdat de omstandigheden in verband waarmee hij als vluchteling werd erkend, hebben opgehouden te bestaan, niet langer weigeren zich onder de bescherming te stellen van het land van zijn nationaliteit;

(f)de staatloze persoon kan terugkeren naar het land waar hij vroeger zijn gewone verblijfplaats had, omdat de omstandigheden in verband waarmee hij als vluchteling is erkend, hebben opgehouden te bestaan.

De punten e) en f) zijn niet van toepassing op een vluchteling die dwingende redenen, voortvloeiende uit vroegere vervolging, kan aanvoeren om te weigeren de bescherming van het land waarvan hij de nationaliteit bezit, of, in het geval van een staatloze, van het land waar hij vroeger zijn gewone verblijfplaats had, in te roepen.

2. Wanneer de punten e) en f) van lid 1 van toepassing zijn,

(a)gaat de beslissingsautoriteit na of de verandering van de omstandigheden een voldoende ingrijpend en niet-voorbijgaand karakter heeft om de gegronde vrees van de vluchteling voor vervolging weg te nemen;

(b)baseert de beslissingsautoriteit zich op nauwkeurige en actuele informatie die zij verzamelt van alle relevante bronnen, met inbegrip van de informatie over landen van herkomst die op Unieniveau beschikbaar is en de gemeenschappelijke analyse van informatie over landen van herkomst als bedoeld in de artikelen 8 en 10 van Verordening (EU) XXX/XX [Verordening inzake het Asielagentschap van de Europese Unie] of de informatie en aanwijzingen van de Hoge Commissaris van de Verenigde Naties voor de vluchtelingen.

Artikel 12 - Uitsluiting

1. Een onderdaan van een derde land of staatloze wordt uitgesloten van de vluchtelingenstatus wanneer:

(a)hij onder artikel 1, onder D, van het Verdrag van Genève valt, dat betrekking heeft op de bescherming of bijstand van andere organen of instellingen van de Verenigde Naties dan de Hoge Commissaris van de Verenigde Naties voor de vluchtelingen. Is die bescherming of bijstand om welke reden ook opgehouden zonder dat de positie van de betrokkene definitief geregeld is in overeenstemming met de desbetreffende resoluties van de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties, dan heeft de betrokkene op grond van dit feit recht op de voorzieningen uit hoofde van deze verordening;

(b)hij door de bevoegde autoriteiten van het land waar hij zich heeft gevestigd, beschouwd wordt de rechten en verplichtingen te hebben die met het bezit van de nationaliteit van dat land verbonden zijn, of daarmee gelijkwaardige rechten en verplichtingen.

2. Een onderdaan van een derde land of staatloze wordt uitgesloten van de vluchtelingenstatus wanneer er ernstige redenen zijn om aan te nemen dat:

(a)hij een misdrijf tegen de vrede, een oorlogsmisdrijf of een misdrijf tegen de menselijkheid heeft gepleegd, zoals gedefinieerd in de internationale instrumenten waarmee wordt beoogd regelingen te treffen ten aanzien van dergelijke misdrijven;

(b)hij buiten het land van toevlucht een ernstig, niet-politiek misdrijf heeft begaan voordat hij tot dit land als vluchteling is toegelaten, dat wil zeggen voorafgaand aan de afgifte van een verblijfstitel op grond van de toekenning van de vluchtelingenstatus; bijzonder wrede handelingen kunnen, zelfs indien zij met een beweerd politiek oogmerk zijn uitgevoerd, als ernstige, niet-politieke misdrijven worden aangemerkt;

(c)hij zich schuldig heeft gemaakt aan handelingen die in strijd zijn met de doelstellingen en beginselen van de Verenigde Naties als vervat in de preambule en de artikelen 1 en 2 van het Handvest van de Verenigde Naties.

3. Lid 2 is van toepassing op personen die aanzetten tot of anderszins deelnemen aan de daarin genoemde misdrijven of daden.

4. Bij het onderzoeken of de bescherming overeenkomstig lid 1, onder a), opgehouden is te bestaan, gaat de beslissingsautoriteit na of de betrokken persoon verplicht is geweest het grondgebied waarop het betrokken orgaan of de betrokken instelling actief is, te verlaten. Dit is het geval wanneer de persoon zich persoonlijk in een situatie van ernstige onveiligheid bevond en het voor het betrokken orgaan of de betrokken instelling onmogelijk was hem in dat gebied levensomstandigheden te bieden die stroken met de opdracht waarmee dat orgaan of die instelling is belast.

5. Voor de toepassing van lid 2, onder b), en c), worden de volgende daden als ernstige, niet-politieke misdrijven aangemerkt:

(a)bijzonder wrede handelingen, wanneer de daad in kwestie niet in verhouding staat tot het beweerde politieke doel,

(b)terroristische daden, die worden gekenmerkt door geweld tegen de burgerbevolking, ook wanneer zij met een beweerd politiek oogmerk zijn uitgevoerd.

6. De uitsluiting van een persoon van de vluchtelingenstatus is uitsluitend afhankelijk van het al dan niet voldoen aan de voorwaarden die zijn vastgesteld in de leden 1 tot en met 5, en er wordt geen aanvullende evenredigheidsbeoordeling uitgevoerd van individuele gevallen.

HOOFDSTUK IV

VLUCHTELINGENSTATUS

Artikel 13 - Verlening van de vluchtelingenstatus

De beslissingsautoriteit verleent de vluchtelingenstatus aan een onderdaan van een derde land of staatloze die overeenkomstig de hoofdstukken II en III in aanmerking komt voor erkenning als vluchteling.

Artikel 14 - Intrekking, beëindiging of weigering tot verlenging van de vluchtelingenstatus

1. De beslissingsautoriteit trekt de vluchtelingenstatus van een onderdaan van een derde land of staatloze in, beëindigt deze of weigert deze te verlengen indien:

(a)de persoon overeenkomstig artikel 11 is opgehouden vluchteling te zijn;

(b)de persoon op grond van artikel 12 van de vluchtelingenstatus uitgesloten is of had moeten zijn;

(c)de persoon feiten verkeerd heeft weergegeven of heeft achtergehouden, of valse documenten heeft gebruikt, en dit doorslaggevend is geweest voor de verlening van de vluchtelingenstatus;

(d)er goede redenen bestaan om de persoon te beschouwen als een gevaar voor de veiligheid van de lidstaat waar hij zich bevindt;

(e)de persoon definitief is veroordeeld voor een bijzonder ernstig misdrijf en derhalve een gevaar vormt voor de samenleving van de lidstaat waar hij zich bevindt;

(f) artikel 23, lid 2, van toepassing is.

2. De beslissingsautoriteit kan in de in lid 1, onder d) tot en met f), bedoelde situaties besluiten geen status te verlenen aan een vluchteling wanneer nog geen besluit in die zin is genomen.

3. Personen op wie lid 1, onder d) tot en met f), of lid 2 van toepassing is, genieten de rechten die zijn vastgelegd in de artikelen 3, 4, 16, 22, 31, 32 en 33 van het Verdrag van Genève of daarmee vergelijkbare rechten, voor zover zij in de lidstaat aanwezig zijn.

4. Onverminderd de plicht van de vluchteling uit hoofde van artikel 4, lid 1, om alle relevante feiten te melden en alle relevante documenten waarover hij beschikt, over te leggen, toont de beslissingsautoriteit die de vluchtelingenstatus heeft verleend per geval aan dat de betrokken persoon geen vluchteling meer is of dat nooit geweest is, overeenkomstig lid 1.

5. Beslissingen van de beslissingsautoriteit om de vluchtelingenstatus in te trekken of te beëindigen of te weigeren deze te verlengen overeenkomstig lid 1, onder a), worden pas drie maanden later van kracht, zodat de onderdaan van een derde land of staatloze de mogelijkheid heeft een verzoek om verblijf in de lidstaat op andere gronden in te dienen, overeenkomstig het relevante Unierecht en nationale recht.

Artikel 15 - Opnieuw beoordelen van de vluchtelingenstatus

Ten behoeve van de toepassing van artikel 14, lid 1, onderwerpt de beslissingsautoriteit de vluchtelingenstatus aan een nieuwe beoordeling met name:

(a)wanneer uit de informatie over landen van herkomst die op Unieniveau beschikbaar is en de gemeenschappelijke analyse van informatie over landen van herkomst als bedoeld in de artikelen 8 en 10 van Verordening (EU) XXX/XX [Verordening inzake het Asielagentschap van de Europese Unie] blijkt dat er zich op het gebied van de situatie in het land van herkomst een aanzienlijke verandering heeft voorgedaan die relevant is voor de beschermingsbehoeften van de verzoeker;

(b)wanneer een aan een vluchteling afgegeven verblijfstitel voor de eerste keer wordt verlengd.

HOOFDSTUK V

VOORWAARDEN OM IN AANMERKING TE KOMEN VOOR SUBSIDIAIRE BESCHERMING

Artikel 16 - Ernstige schade

Ernstige schade als bedoeld in artikel 2, punt 5, bestaat uit:

(a)de doodstraf of executie; of

(b)foltering of onmenselijke of vernederende behandeling of bestraffing van een verzoeker in zijn land van herkomst; of

(c)ernstige en individuele bedreiging van het leven of de persoon van een burger als gevolg van willekeurig geweld in het kader van een internationaal of binnenlands gewapend conflict.

Artikel 17 - Beëindiging

1. Een onderdaan van een derde land of staatloze komt niet meer in aanmerking voor subsidiaire bescherming wanneer de omstandigheden op grond waarvan de subsidiaire bescherming is verleend, niet langer bestaan, of zodanig zijn gewijzigd dat deze bescherming niet langer nodig is.

2. De beslissingsautoriteit:

(a)gaat na of de wijziging in de omstandigheden zo ingrijpend en niet-voorbijgaand is dat de persoon die in aanmerking komt voor subsidiaire bescherming, niet langer een reëel risico op ernstige schade loopt;

(b)baseert zich op nauwkeurige en actuele informatie die zij verzamelt van alle relevante bronnen, met inbegrip van de informatie over landen van herkomst die op Unieniveau beschikbaar is en de gemeenschappelijke analyse van informatie over landen van herkomst als bedoeld in de artikelen 8 en 10 van Verordening (EU) XXX/XX [Verordening inzake het Asielagentschap van de Europese Unie] of de informatie en aanwijzingen van de Hoge Commissaris van de Verenigde Naties voor de vluchtelingen.

3. Lid 1 is niet van toepassing op een persoon aan wie de subsidiairebeschermingsstatus is verleend en die dwingende redenen, voortvloeiende uit vroegere ernstige schade, kan aanvoeren om te weigeren de bescherming van het land waarvan hij de nationaliteit bezit, of, in het geval van een staatloze, van het land waar hij vroeger zijn gewone verblijfplaats had, in te roepen.

Artikel 18 - Uitsluiting

1. Een onderdaan van een derde land of staatloze wordt uitgesloten van subsidiaire bescherming wanneer er ernstige redenen zijn om aan te nemen dat:

(a)hij een misdrijf tegen de vrede, een oorlogsmisdrijf of een misdrijf tegen de menselijkheid heeft gepleegd, zoals gedefinieerd in de internationale instrumenten waarmee wordt beoogd regelingen te treffen ten aanzien van dergelijke misdrijven;

(b)hij een ernstig misdrijf heeft gepleegd;

(c)hij zich schuldig heeft gemaakt aan handelingen die in strijd zijn met de doelstellingen en beginselen van de Verenigde Naties als vervat in de preambule en de artikelen 1 en 2 van het Handvest van de Verenigde Naties;

(d)hij een gevaar vormt voor de gemeenschap of voor de veiligheid van de lidstaat waar hij zich bevindt;

(e)hij, voordat hij tot de betrokken lidstaat werd toegelaten, een of meer andere dan de onder a), b), of c), bedoelde misdrijven heeft gepleegd die strafbaar zouden zijn met gevangenisstraf, indien zij in de betrokken lidstaat waren gepleegd, en indien hij zijn land van herkomst alleen heeft verlaten om straffen als gevolg van deze misdrijven te ontlopen.

2. Lid 1, onder a) tot en met d), is van toepassing op personen die aanzetten tot of anderszins deelnemen aan de daarin genoemde misdrijven of daden.

HOOFDSTUK VI

SUBSIDIAIREBESCHERMINGSSTATUS

Artikel 19 - Verlening van de subsidiairebeschermingsstatus

De beslissingsautoriteit verleent de subsidiairebeschermingsstatus aan een onderdaan van een derde land of staatloze die overeenkomstig de hoofdstukken II en V in aanmerking komt voor subsidiaire bescherming.

Artikel 20 - Intrekking, beëindiging of weigering tot verlenging van de subsidiairebeschermingsstatus

1. De beslissingsautoriteit trekt de subsidiairebeschermingsstatus van een onderdaan van een derde land of staatloze in, beëindigt deze of weigert deze te verlengen indien:

(a)de persoon overeenkomstig artikel 17 niet meer in aanmerking komt voor subsidiaire bescherming;

(b)de persoon, nadat hem de subsidiairebeschermingsstatus is verleend, op grond van artikel 18 van subsidiaire bescherming uitgesloten is of had moeten zijn;

(c)de persoon feiten verkeerd heeft weergegeven of heeft achtergehouden, of valse documenten heeft gebruikt, en dit doorslaggevend is geweest voor de verlening van de subsidiairebeschermingsstatus;

(d)artikel 23, lid 2, van toepassing is.

2. Onverminderd de plicht van de onderdaan van een derde land of staatloze uit hoofde van artikel 4, lid 1, om alle relevante feiten te melden en alle relevante documenten waarover hij beschikt, over te leggen, toont de lidstaat die de subsidiairebeschermingsstatus heeft verleend per geval aan dat de betrokken persoon niet of niet langer in aanmerking komt voor subsidiaire bescherming, overeenkomstig lid 1.

3. Beslissingen van de beslissingsautoriteit om de subsidiairebeschermingsstatus in te trekken of te beëindigen of te weigeren deze te verlengen overeenkomstig lid 1, onder a), worden pas drie maanden later van kracht, zodat de onderdaan van een derde land of staatloze de mogelijkheid heeft een verzoek om verblijf in de lidstaat op andere gronden in te dienen, overeenkomstig het relevante Unierecht en nationale recht.

Artikel 21 - Opnieuw beoordelen van de subsidiairebeschermingsstatus

Ten behoeve van de toepassing van artikel 20, lid 1, onderwerpt de beslissingsautoriteit de subsidiairebeschermingsstatus aan een nieuwe beoordeling met name:

(a)wanneer uit de informatie over landen van herkomst die op Unieniveau beschikbaar is en de gemeenschappelijke analyse van informatie over landen van herkomst als bedoeld in de artikelen 8 en 10 van Verordening (EU) XXX/XX [Verordening inzake het Asielagentschap van de Europese Unie] blijkt dat er zich op het gebied van de situatie in het land van herkomst een aanzienlijke verandering heeft voorgedaan die relevant is voor de beschermingsbehoeften van de verzoeker;

(b)wanneer een verblijfstitel die is afgegeven aan een persoon die subsidiaire bescherming geniet, voor de eerste en de tweede keer wordt verlengd.

HOOFDSTUK VII

INHOUD VAN DE AAN INTERNATIONALE BESCHERMING VERBONDEN RECHTEN EN PLICHTEN VAN PERSONEN DIE INTERNATIONALE BESCHERMING GENIETEN

Afdeling I
Gemeenschappelijke bepalingen

Artikel 22 - Algemene bepalingen

1. Voor vluchtelingen en personen aan wie de subsidiairebeschermingsstatus is verleend, gelden de in dit hoofdstuk vastgestelde rechten en verplichtingen. Dit hoofdstuk geldt onverminderd de in het Verdrag van Genève neergelegde rechten en plichten.

2. Dit hoofdstuk geldt zowel voor vluchtelingen als voor personen die voor subsidiaire bescherming in aanmerking komen, tenzij anders is bepaald.

3. Binnen de grenzen van de internationale verplichtingen is voor de toekenning van voordelen inzake de toegang tot werk en sociale zekerheid de voorafgaande afgifte van een verblijfstitel vereist.

4. Bij de toepassing van de bepalingen van dit hoofdstuk wordt rekening gehouden met de specifieke situatie van personen met bijzondere behoeften, zoals minderjarigen, niet-begeleide minderjarigen, personen met een handicap, ouderen, zwangere vrouwen, alleenstaande ouders met minderjarige kinderen, slachtoffers van mensenhandel, personen die lijden aan een geestesziekte en personen die folteringen hebben ondergaan, zijn verkracht of aan andere ernstige vormen van psychologisch, fysiek of seksueel geweld zijn blootgesteld, als na een individuele beoordeling van hun situatie wordt vastgesteld dat zij bijzondere behoeften hebben.

5. Bij de uitvoering van de bepalingen van dit hoofdstuk die betrekking hebben op minderjarigen, plaatsen de relevante autoriteiten het belang van het kind voorop.

Artikel 23 - Bescherming tegen refoulement

1. De lidstaten eerbiedigen het beginsel van non-refoulement met inachtneming van hun internationale verplichtingen.

2. Wanneer dit op grond van de in lid 1 bedoelde internationale verplichtingen niet verboden is, kan een al dan niet formeel erkende vluchteling of persoon die subsidiaire bescherming geniet, worden uitgezet of teruggeleid, wanneer:

(a)er goede redenen bestaan om hem te beschouwen als een gevaar voor de veiligheid van de lidstaat waar hij zich bevindt;

(b)hij definitief is veroordeeld voor een bijzonder ernstig misdrijf en derhalve een gevaar vormt voor de samenleving van de lidstaat waar hij zich bevindt.

In deze gevallen wordt ook de vluchtelingenstatus of subsidiairebeschermingsstatus beëindigd overeenkomstig respectievelijk artikel 14 of artikel 20.

Artikel 24 - Informatie

De bevoegde autoriteiten verschaffen personen die internationale bescherming genieten, zo spoedig mogelijk nadat hun de vluchtelingenstatus of subsidiairebeschermingsstatus is verleend, toegang tot informatie betreffende de rechten en plichten die verbonden zijn aan die status. Deze informatie wordt verstrekt in een taal die zij begrijpen of redelijkerwijs geacht kunnen worden te begrijpen, en vermeldt uitdrukkelijk de gevolgen van het niet nakomen van de in artikel 28 omschreven verplichtingen op het gebied van bewegingen binnen de Unie.

De Commissie stelt de vorm waarin de informatie wordt verschaft, en de inhoud ervan, vast door middel van een uitvoeringshandeling die wordt goedgekeurd overeenkomstig de onderzoeksprocedure als bedoeld in artikel 58, lid 1, van Verordening (EU) XXX/XXX [Verordening inzake procedures].

Artikel 25 - Instandhouding van het gezin

1. Gezinsleden van de persoon die internationale bescherming geniet, die zelf niet in aanmerking komen voor die bescherming, hebben het recht om een verblijfstitel aan te vragen overeenkomstig de nationale procedures en voor zover verenigbaar met de persoonlijke juridische status van het gezinslid.

2. De overeenkomstig lid 1 afgegeven verblijfstitels hebben een geldigheidsduur die gelijk is aan de geldigheidsduur van de verblijfstitel van de persoon die internationale bescherming geniet, en kunnen worden verlengd. De verblijfstitel die wordt afgegeven aan gezinsleden, kan in beginsel niet langer geldig zijn dan de datum waarop de verblijfstitel van de persoon die internationale bescherming geniet, verstrijkt.

3. Er wordt geen verblijfstitel afgegeven aan een gezinslid dat op grond van de hoofdstukken III en V van internationale bescherming uitgesloten is of zou zijn.

4. Wanneer dat om dwingende redenen van nationale veiligheid of openbare orde noodzakelijk is, wordt geen verblijfstitel afgegeven aan een gezinslid, en wordt een reeds afgegeven verblijfstitel stopgezet of niet verlengd.

5. Gezinsleden aan wie een verblijfstitel wordt afgegeven overeenkomstig lid 1, genieten de in de artikel 27 tot en met 39 bedoelde rechten.

6. De lidstaten kunnen besluiten dat dit artikel ook geldt voor andere naaste verwanten die ten tijde van het vertrek uit het land van herkomst of voorafgaand aan de aankomst van de verzoeker op het grondgebied van de lidstaten, deel uitmaakten van het gezin van de persoon die internationale bescherming geniet, en die op dat tijdstip volledig of grotendeels te zijnen laste kwamen.


Afdeling II
Rechten en plichten in verband met woonplaats en verblijf

Artikel 26 - Verblijfstitels

1. Uiterlijk 30 dagen na de toekenning van de internationale bescherming wordt een verblijfstitel afgegeven volgens het uniforme model van Verordening (EG) nr. 1030/2002.

(a)Personen met de vluchtelingenstatus krijgen een verblijfstitel die drie jaar geldig is en die met perioden van drie jaar kan worden verlengd.

(b)Personen met de subsidiairebeschermingsstatus krijgen een verblijfstitel die één jaar geldig is en die met perioden van twee jaar kan worden verlengd.

2. Een verblijfstitel wordt niet verlengd of wordt ingetrokken wanneer:

(a)de bevoegde autoriteiten de vluchtelingenstatus van een onderdaan van een derde land intrekken, beëindigen of weigeren te verlengen overeenkomstig artikel 14, of de subsidiairebeschermingsstatus van een onderdaan van een derde land intrekken, beëindigen of weigeren te verlengen overeenkomstig artikel 20;

(b)artikel 23, lid 2, van toepassing is;

(c)de bescherming van de nationale veiligheid of de openbare orde dat vereisen.

3. Bij de toepassing van artikel 14, lid 5, en artikel 20, lid 3, wordt de verblijfstitel pas ingetrokken na het verstrijken van de in deze bepalingen bedoelde termijn van drie maanden.

Artikel 27 - Reisdocumenten

1. De bevoegde autoriteiten verstrekken personen met de vluchtelingenstatus reisdocumenten in de in de bijlage bij het Verdrag van Genève vermelde vorm en met de minimale veiligheidskenmerken en biometrische gegevens die worden beschreven in Verordening (EG) nr. 2252/2004 van de Raad 45 . De reisdocumenten zijn ten minste één jaar geldig.

2. De bevoegde autoriteiten verstrekken reisdocumenten met de minimale veiligheidskenmerken en biometrische gegevens die worden beschreven in Verordening (EG) nr. 2252/2004 aan personen met de subsidiairebeschermingsstatus die geen nationaal paspoort kunnen verkrijgen. De documenten zijn ten minste één jaar geldig.

3. De in de leden 1 en 2 bedoelde documenten worden niet afgegeven indien dwingende redenen van nationale veiligheid of openbare orde zich daartegen verzetten.

Artikel 28 - Vrij verkeer binnen de lidstaat

1. Personen die internationale bescherming genieten, genieten het recht van vrij verkeer binnen het grondgebied van de lidstaat die de internationale bescherming verleent, met inbegrip van het recht hun verblijfsplaats op dat grondgebied vrij te kiezen, onder dezelfde voorwaarden en beperkingen als die welke gelden voor andere onderdanen van derde landen die legaal op het grondgebied verblijven en zich in een vergelijkbare situatie bevinden.

2. Binnen de grenzen van de internationale verplichtingen kunnen voorwaarden inzake verblijf worden opgelegd aan personen die internationale bescherming genieten en bepaalde socialezekerheids of socialebijstandsuitkeringen ontvangen, indien deze voorwaarden noodzakelijk zijn om de integratie van de betrokken personen in de lidstaat die de bescherming verleent, te bevorderen. 

Artikel 29 - Verkeer binnen de Unie

1. Personen die internationale bescherming genieten, hebben niet het recht te verblijven in een andere lidstaat dan die welke de bescherming verleent. Dit doet geen afbreuk aan hun recht om een verzoek voor verblijf in een andere lidstaat in te dienen en ingewilligd te krijgen overeenkomstig de relevante bepalingen van het Unierecht en nationaal recht en aan hun recht om zich vrij te verplaatsen overeenkomstig de voorwaarden van artikel 21 van de Schengenuitvoeringsovereenkomst.

2. Wanneer een persoon wordt opgemerkt in een andere lidstaat dan die welke hem bescherming verleent, zonder dat hij het recht heeft om daar te wonen of te verblijven overeenkomstig het relevante Unierecht of nationaal recht, wordt hij onderworpen aan een terugnameprocedure als bedoeld in artikel 20, lid 1, onder e), van Verordening (EU) xxx/xxx.


Afdeling III
Rechten in verband met integratie

Artikel 30 - Toegang tot werk

1. Personen die internationale bescherming genieten, hebben het recht om onmiddellijk nadat hun deze bescherming is verleend, een beroepsactiviteit als werknemer of zelfstandige op te nemen, waarbij de algemene voorschriften die gelden voor het beroep en de overheidsdienst moeten worden nageleefd.

2. Personen die internationale bescherming genieten, worden gelijk behandeld met onderdanen van de lidstaat die de bescherming verleent, wat betreft: 

(a)arbeidsomstandigheden, met inbegrip van salaris en ontslag, werktijden, verlof en vakantie, alsmede de voorschriften inzake veiligheid en gezondheid op het werk;

(b)vrijheid van vereniging en aansluiting bij of participatie in een werkgevers- of werknemersorganisatie of een andere organisatie waarvan de leden een bepaald beroep uitoefenen, met inbegrip van de door dergelijke organisaties verschafte voordelen;

(c)werkgebonden onderwijsaanbod voor volwassenen, beroepsopleiding, met inbegrip van bijscholing en praktische werkervaring op de arbeidsplaats;

(d)door arbeidsbureaus verleende adviesdiensten.

3. De bevoegde autoriteiten faciliteren waar nodig de volledige toegang tot de activiteiten als bedoeld in lid 2, onder c) en d).

Artikel 31 - Toegang tot onderwijs

1. Minderjarigen aan wie internationale bescherming is verleend, hebben onbeperkt toegang tot het onderwijsstelsel, onder dezelfde voorwaarden als die welke gelden voor de onderdanen van de lidstaat die de bescherming verleent.

2. Volwassenen aan wie internationale bescherming is verleend, hebben toegang tot het algemene onderwijsstelsel, voortgezette opleidingsvoorzieningen en om- en herscholing, onder dezelfde voorwaarden als die welke gelden voor onderdanen van derde landen die legaal in die lidstaat verblijven en zich in een vergelijkbare situatie bevinden.

Artikel 32 - Toegang tot procedures voor de erkenning van kwalificaties en validering van vaardigheden

1. Personen die internationale bescherming genieten, worden gelijk behandeld met onderdanen van de lidstaat die de bescherming verleent met betrekking tot de bestaande procedures voor de erkenning van buitenlandse diploma's, getuigschriften en andere bewijzen van officiële kwalificaties.

2. De bevoegde autoriteiten faciliteren de volledige toegang tot de in lid 1 genoemde procedures voor personen die internationale bescherming genieten en geen bewijsstukken van hun kwalificaties kunnen overleggen, onverminderd artikel 2, lid 2, en artikel 3, lid 3, van Richtlijn 2005/36/EG van het Europees Parlement en de Raad 46 .

3. Personen die internationale bescherming genieten, worden gelijk behandeld met onderdanen van de lidstaat die de bescherming verleent met betrekking tot passende regelingen voor de beoordeling, validering en erkenning van hun eerdere scholing en ervaring.

Artikel 33 - Sociale zekerheid

Personen die internationale bescherming genieten, worden gelijk behandeld met onderdanen van de lidstaat die de bescherming verleent met betrekking tot sociale zekerheid.

Artikel 34 - Sociale bijstand

1. Personen die internationale bescherming genieten, worden gelijk behandeld met onderdanen van de lidstaat die de bescherming verleent met betrekking tot sociale bijstand.

Aan de toegang tot bepaalde in de nationale wetgeving vastgestelde sociale bijstand kan de voorwaarde worden verbonden dat de persoon die internationale bescherming geniet, daadwerkelijk deelneemt aan integratiemaatregelen. 

2. Voor personen met de subsidiairebeschermingsstatus kunnen de lidstaten de sociale bijstand beperken tot de meest fundamentele prestaties.

Artikel 35 - Gezondheidszorg

1. Personen die internationale bescherming genieten, hebben toegang tot gezondheidszorg onder dezelfde voorwaarden als die welke gelden voor de onderdanen van de lidstaat die de bescherming verleent.

2. Personen die internationale bescherming genieten en bijzondere behoeften hebben, zoals zwangere vrouwen, gehandicapten, personen die foltering, verkrachting of andere ernstige vormen van psychologisch, fysiek of seksueel geweld hebben ondergaan of minderjarigen die het slachtoffer zijn geweest van enige vorm van mishandeling, verwaarlozing, uitbuiting, foltering, wrede, onmenselijke en vernederende behandeling of die onder een gewapend conflict hebben geleden, krijgen passende gezondheidszorg, met inbegrip van de behandeling van geestesziekten waar nodig, onder dezelfde voorwaarden als die welke gelden voor onderdanen van de lidstaat die de bescherming verleent.

Artikel 36 - Niet-begeleide minderjarigen

1. Zo spoedig mogelijk nadat de internationale bescherming is verleend en uiterlijk binnen vijf werkdagen nemen de bevoegde autoriteiten, zoals uiteengezet in artikel 22, lid 1, van Verordening (EU) xxx/xxx [Verordening inzake procedures] de nodige maatregelen om te verzekeren dat niet-begeleide minderjarigen worden vertegenwoordigd door een wettelijke voogd, dan wel, indien nodig, door een organisatie die belast is met de zorg voor en het welzijn van minderjarigen, of op een andere passende wijze worden vertegenwoordigd, zoals op basis van wetgeving of een rechterlijke uitspraak.

Wanneer een organisatie als voogd is aangewezen, wijst deze zo spoedig mogelijk een persoon aan die bevoegd is om ten aanzien van de niet-begeleide minderjarige de taak van voogd uit te voeren, overeenkomstig deze verordening.

2. De aangewezen voogd heeft als taak erop toe te zien dat de minderjarige toegang heeft tot alle rechten die uit deze verordening voortvloeien. De bevoegde autoriteiten voeren regelmatig een beoordeling uit van het presteren van de aangewezen voogd.

3. Niet-begeleide minderjarigen worden op een van de volgende wijzen geplaatst:

(a)bij een volwassen bloedverwant;

(b)in een pleeggezin;

(c)in speciale centra voor minderjarigen;

(d)in andere huisvesting die geschikt is voor minderjarigen.

De minderjarige krijgt inspraak in overeenstemming met zijn leeftijd en maturiteit.

4. Voor zover mogelijk worden broers en zussen bij elkaar gehuisvest, rekening houdend met het belang van de betrokken minderjarige en in het bijzonder met zijn leeftijd en maturiteit. Veranderingen in de verblijfplaats van minderjarigen worden tot het strikt noodzakelijke minimum beperkt.

5. Indien een niet-begeleide minderjarige internationale bescherming wordt verleend en er nog niet begonnen is met het opsporen van zijn gezinsleden, beginnen de bevoegde autoriteiten hen zo snel mogelijk na het verlenen van de internationale bescherming op te sporen, waarbij zij het belang van de minderjarige vooropstellen. Indien het opsporen al is gestart, wordt dat waar nodig voortgezet. In gevallen waarin gevaar bestaat voor het leven of de lichamelijke integriteit van de minderjarige of zijn naaste familieleden, met name indien zij in het land van herkomst zijn achtergebleven, moet bij het verzamelen, verwerken en verspreiden van gegevens over deze personen de vertrouwelijkheid worden gewaarborgd.

6. De personen en organisaties die met niet-begeleide minderjarigen werken, krijgen passende voortgezette opleiding op het gebied van de rechten en behoeften van minderjarigen en de normen inzake het vrijwaren van kinderen worden geëerbiedigd als bedoeld in artikel 22 van Verordening (EU) xxx/xxx [Verordening inzake procedures].

Artikel 37 - Toegang tot huisvesting

1. Personen die internationale bescherming genieten, hebben toegang tot huisvesting onder voorwaarden die gelijkwaardig zijn aan die welke van toepassing zijn op andere onderdanen van derde landen die legaal op grondgebied van de lidstatenverblijven en zich in een vergelijkbare situatie bevinden.

2. De nationale praktijken van spreiding van personen die internationale bescherming genieten, worden voor zover mogelijk uitgevoerd zonder discriminatie van personen die internationale bescherming genieten, en garanderen gelijke kansen wat toegang tot huisvesting betreft.

Artikel 38 - Toegang tot integratiemaatregelen

1. Om hun integratie in de samenleving te bevorderen, krijgen personen die internationale bescherming genieten, toegang tot integratiemaatregelen waarin de lidstaten voorzien, met name taalcursussen, inburgeringscursussen en beroepsopleiding, waarbij rekening wordt gehouden met de bijzondere behoeften van de betrokkenen.

2. De lidstaten kunnen deelname aan integratiemaatregelen verplicht stellen.

Artikel 39 - Repatriëring

De lidstaten verlenen bijstand aan personen die internationale bescherming genieten en gerepatrieerd wensen te worden.

HOOFDSTUK VIII

ADMINISTRATIEVE SAMENWERKING

Artikel 40 - Samenwerking

Elke lidstaat wijst een nationaal contactpunt aan en deelt het adres daarvan mee aan de Commissie. De Commissie stelt de andere lidstaten van deze gegevens in kennis.

De lidstaten nemen in overleg met de Commissie alle passende maatregelen om een rechtstreekse samenwerking en uitwisseling van gegevens tussen de bevoegde autoriteiten tot stand te brengen.

Artikel 41 - Personeel

De autoriteiten en andere organisaties die de bepalingen van deze verordening uitvoeren, hebben de nodige opleiding ontvangen of zullen deze ontvangen, en zijn wat de informatie betreft die zij uit hoofde van hun werk verkrijgen, gebonden aan geheimhouding als omschreven in de nationale wetgeving.

HOOFDSTUK IX

SLOTBEPALINGEN

Artikel 42 - Comitéprocedure

1. De Commissie wordt bijgestaan door het [bij artikel 58 van Verordening (EU) XXX/XXX [Verordening inzake procedures] opgerichte comité]. Dat comité is een comité in de zin van Verordening (EU) nr. 182/2011.

2. Wanneer naar dit lid wordt verwezen, is artikel 5 van Verordening (EU) nr. 182/2011 van toepassing.

3. Wanneer naar dit lid wordt verwezen, is artikel 8 van Verordening (EU) nr. 182/2011 in samenhang met artikel 5 van toepassing.

Artikel 43 - Toezicht en evaluatie

De Commissie brengt over de toepassing van deze verordening verslag uit aan het Europees Parlement en de Raad binnen twee jaar na de inwerkingtreding ervan en vervolgens om de vijf jaar, en stelt in voorkomend geval eventueel noodzakelijke wijzigingen voor. 

De lidstaten verstrekken de Commissie uiterlijk negen maanden vóór die datum alle gegevens die relevant zijn voor de opstelling van het verslag.

Artikel 44 - Wijziging van Richtlijn 2003/109/EG

1. In artikel 4 van Richtlijn 2003/109/EG wordt het volgende lid 3 bis ingevoegd:

"3 bis. Wanneer een persoon die internationale bescherming geniet, wordt opgemerkt in een andere lidstaat dan die welke de bescherming verleent, zonder dat hij het recht heeft daar te wonen of te verblijven overeenkomstig het relevante Unierecht of nationale recht, wordt de periode van legaal verblijf voorafgaand aan deze situatie niet in aanmerking genomen voor het berekenen van de in lid 1 bedoelde periode."


2. Het volgende artikel 26 bis wordt ingevoegd:

"Artikel 26 - bis Omzetting van artikel 4, lid 3 bis

De lidstaten doen de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in werking treden om uiterlijk [zes maanden na de inwerkingtreding van deze verordening] aan artikel 4, lid 3 bis, van deze richtlijn te voldoen. Zij stellen de Commissie daarvan onverwijld in kennis."

Artikel 45 - Intrekking

Richtlijn 2011/95/EU wordt met ingang van de datum van inwerkingtreding van deze verordening ingetrokken. Verwijzingen naar de ingetrokken richtlijn worden beschouwd als verwijzingen naar deze verordening en worden gelezen volgens de in bijlage I opgenomen concordantietabel.

Artikel 46 - Inwerkingtreding en toepasselijkheid

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is van toepassing met ingang van [zes maanden na de inwerkingtreding ervan].

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in de lidstaten overeenkomstig de Verdragen.