Artikelen bij COM(2001)475 - Algemene beginselen en voorschriften van de levensmiddelenwetgeving, tot oprichting van een Europese Voedselautoriteit en tot vaststelling van procedures voor voedselveiligheidsaangelegenheden (door de Commissie overeenkomstig artikel 250, lid 2 van het EG-verdrag ingediend) - Hoofdinhoud
Dit is een beperkte versie
U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.
dossier | COM(2001)475 - Algemene beginselen en voorschriften van de levensmiddelenwetgeving, tot oprichting van een Europese Voedselautoriteit en ... |
---|---|
document | COM(2001)475 ![]() ![]() |
datum | 7 augustus 2001 |
Inhoudsopgave
- Hoofdstuk I - Toepassingsgebied en definities
- Artikel 1 - Doel en toepassingsgebied
- Artikel 3 - Overige definities
- Hoofdstuk II - Algemene levensmiddelenwetgeving
- Artikel 4 - Werkingssfeer
- Afdeling 1 - Algemene beginselen van de levensmiddelenwetgeving
- Artikel 5 - Algemene doelstellingen
- Artikel 6 - Risicoanalyse
- Artikel 7 - Voorzorgsbeginsel
- Artikel 8 - Bescherming van consumentenbelangen
- Afdeling 2 - Beginselen van doorzichtigheid
- Artikel 9 - Raadpleging van het publiek
- Artikel 10 - Informatie van het publiek
- Afdeling 3 - Algemene voorschriften voor de handel in levensmiddelen
- Artikel 11 - In de Gemeenschap ingevoerde levensmiddelen en diervoeders
- Artikel 12 - Uit de Gemeenschap uitgevoerde levensmiddelen en diervoeders
- Artikel 13 - Internationale normen
- Afdeling 4 - Algemene voorschriften van de levensmiddelenwetgeving
- Artikel 14 - Voedselveiligheidsvoorschriften
- Artikel 15 - Veiligheidsvoorschriften voor diervoeders
- Artikel 16 - Aanbiedingsvorm
- Artikel 17 - Verantwoordelijkheden
- Artikel 18 - Traceerbaarheid
- Hoofdstuk III - Europese Voedselautoriteit
- Afdeling 1 - Opdracht en werkzaamheden
- Afdeling 2 - Organisatie
- Afdeling 3 - Functioneren
- Afdeling 4 - Onafhankelijkheid, doorzichtigheid en communicatie
- Afdeling 5 - Financiële bepalingen
- Afdeling 6 - Algemene bepalingen
- Hoofdstuk IV - Systeem voor snelle waarschuwingen, crisismanagement en noodsituaties
- Afdeling 1 - Systeem voor snelle waarschuwingen
- Afdeling 2 - Noodsituaties
- Afdeling 3 - Crisismanagement
- Hoofdstuk V - Procedures en slotbepalingen
- Afdeling 1 - Comitéprocedure en bemiddelingsprocedure
- Afdeling 2 - Slotbepalingen
Hoofdstuk I - Toepassingsgebied en definities
Artikel 1 - Doel en toepassingsgebied
2. Voor de toepassing van lid 1 worden in deze verordening algemene beginselen inzake levensmiddelen en diervoeders in het algemeen en de voedsel- en voederveiligheid in het bijzonder, op Gemeenschaps- of nationaal niveau vastgesteld.
Bij deze verordening wordt de Europese Voedselautoriteit opgericht.
Deze verordening stelt de procedures vast voor aangelegenheden die direct of indirect op de voedsel- en voederveiligheid van invloed zijn.
3. Deze verordening is van toepassing op alle stadia van de productie, verwerking en distributie van levensmiddelen en diervoeders. Zij is niet van toepassing op de primaire productie voor particulier huishoudelijk gebruik, noch op de huishoudelijke bereiding, behandeling of opslag van levensmiddelen voor particulier huishoudelijk verbruik.
In deze verordening wordt verstaan onder 'levensmiddel' of 'voedsel': alle stoffen en producten, verwerkt, gedeeltelijk verwerkt of onverwerkt, die bestemd zijn om door de mens te worden geconsumeerd of waarvan redelijkerwijs kan worden verwacht dat zij door de mens worden geconsumeerd. Dit begrip omvat tevens drank, kauwgom alsmede iedere stof, daaronder begrepen water, die opzettelijk tijdens de vervaardiging, de bereiding of de behandeling aan het levensmiddel wordt toegevoegd. Het omvat water afkomstig van de plaats waar aan de kwaliteitseisen moet worden voldaan, in de zin van artikel 6 van Richtlijn 98/83/EG en onverminderd de voorschriften van Richtlijn 80/778/EEG en Richtlijn 98/83/EG.
Onder deze definitie vallen niet:
a) diervoeder;
b) levende dieren, tenzij bereid om in de handel te worden gebracht voor menselijke consumptie;
c) planten vóór de oogst;
d) farmaceutische specialiteiten in de zin van Richtlijn 65/65/EEG van de Raad en Richtlijn 92/73/EEG van de Raad ;
PB B 22 van 9.2.1965, blz. 369.
PB L 297 van 13.10.1992, blz. 8.
e) cosmetische producten in de zin van Richtlijn 76/768/EEG van de Raad ;
PB L 262 van 27.9.1976, blz. 169.
f) tabak en tabaksproducten in de zin van Richtlijn 89/622/EEG van de Raad ;
PB L 359 van 8.12.1989, blz. 1.
g) verdovende middelen en psychotrope stoffen in de zin van het Enkelvoudig Verdrag van de Verenigde Naties inzake verdovende middelen van 1961 en het Verdrag van de Verenigde Naties inzake psychotrope stoffen van 1971;
h) residuen en contaminanten.
Artikel 3 - Overige definities
(1) 'levensmiddelenwetgeving': de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen met betrekking tot levensmiddelen in het algemeen en de voedselveiligheid in het bijzonder, zowel op het niveau van de Gemeenschap als op nationaal niveau; deze term bestrijkt alle stadia van de productie, verwerking en distributie van levensmiddelen, alsook van diervoeder voor voedselproducerende dieren;
(2) 'levensmiddelenbedrijf': onderneming, zowel publiek- als privaatrechtelijk, die al dan niet met winstoogmerk actief is in enig stadium van de productie, verwerking en distributie van levensmiddelen;
(3) 'exploitant van een levensmiddelenbedrijf': natuurlijke persoon of rechtspersoon die verantwoordelijk is voor de naleving van de in de levensmiddelenwetgeving vastgestelde voorschriften in het levensmiddelenbedrijf waarover hij de leiding heeft;
(4) 'diervoeder': alle stoffen en producten, inclusief additieven, verwerkt, gedeeltelijk verwerkt of onverwerkt, die bestemd zijn om te worden gebruikt voor orale vervoedering aan dieren;
(5) 'diervoederbedrijf': onderneming, zowel publiek- als privaatrechtelijk, die, al dan niet met winstoogmerk, actief is in productie, vervaardiging, verwerking, opslag, vervoer of distributie van diervoeder, met inbegrip van producenten die diervoeder produceren, verwerken of opslaan met het oog op vervoedering aan dieren op het eigen bedrijf;
(6) 'exploitant van een diervoederbedrijf': natuurlijke persoon of rechtspersoon die verantwoordelijk is voor de naleving van de in de levensmiddelenwetgeving vastgestelde voorschriften in het diervoederbedrijf waarover hij de leiding heeft;
(7) 'detailhandel': het hanteren en/of verwerken van levensmiddelen en het opslaan daarvan op de plaats van verkoop of levering aan de eindverbruiker, inclusief distributieterminals, cateringdiensten, bedrijfskantines, institutionele maaltijdvoorziening, restaurants en andere soortgelijke diensten voor voedselvoorziening, winkels, supermarkten en groothandelsbedrijven waar levensmiddelen worden verkocht;
(8) 'in de handel brengen': het voorhanden hebben van levensmiddelen of diervoeders met het oog op de verkoop, met inbegrip van het ten verkoop aanbieden, of enige andere vorm van al dan niet gratis overdracht, alsmede de eigenlijke verkoop, distributie en andere vormen van overdracht zelf;
(9) 'risico': functie van de kans op een nadelig gezondheidseffect en de ernst van dat effect, voortvloeiend uit een gevaar;
(10) 'risicoanalyse': proces bestaande uit drie samenhangende onderdelen: risicobeoordeling, risicomanagement en risicocommunicatie;
(11) 'risicobeoordeling': wetenschappelijk gefundeerd proces, bestaande uit vier stappen: gevareninventarisatie, gevarenkarakterisatie, blootstellingsschatting en risicokarakterisatie;
(12) 'risicomanagement': van risicobeoordeling te onderscheiden proces waarin de beleidsalternatieven in overleg met de belanghebbenden tegen elkaar worden afgewogen, met inachtneming van de risicobeoordeling en andere legitieme factoren, en, zo nodig, de passende preventie- en beheersingsmaatregelen worden gekozen;
(13) 'risicocommunicatie': interactieve uitwisseling van informatie en standpunten gedurende het hele risicoanalyseproces betreffende gevaren en risico's, met de risico's verband houdende factoren en risicopercepties, tussen risicobeoordelaars, risicomanagers, consumenten, levensmiddelen- en diervoederbedrijven, de academische wereld en andere belanghebbenden, met inbegrip van de toelichting van de resultaten van de risicobeoordeling en de grondslag voor risicomanagementbeslissingen;
(14) 'gevaar': biologisch, chemisch of fysisch agens in een levensmiddel of diervoeder, of de toestand van een levensmiddel of diervoeder, met mogelijk nadelige gevolgen voor de gezondheid;
(15) 'traceerbaarheid': mogelijkheid om een levensmiddel, diervoeder, voedselproducerend dier of stof die bestemd is om in een levensmiddel of diervoeder te worden verwerkt of waarvan kan worden verwacht dat zij daarin wordt verwerkt, door alle stadia van de productie, verwerking en distributie te traceren en te volgen;
(16) 'stadia van de productie, verwerking en distributie': alle stadia, met inbegrip van invoer, vanaf de primaire productie van een levensmiddel tot en met opslag, vervoer, verkoop of levering daarvan aan de eindverbruiker en, voorzover van toepassing, invoer, productie, vervaardiging, opslag, vervoer, distributie, verkoop en levering van diervoeder;
(17) 'primaire productie': de productie, het fokken en het telen van primaire producten tot en met het oogsten, het melken en de productie van landbouwhuisdieren, voorafgaande aan het slachten; dit begrip omvat tevens de jacht, de visvangst en de oogst van wilde producten;
(18) 'eindverbruiker': de laatste verbruiker van een levensmiddel die het niet als deel van een levensmiddelenexploitatie of -activiteit zal gebruiken.
Hoofdstuk II - Algemene levensmiddelenwetgeving
Artikel 4 - Werkingssfeer
2. De in de artikelen 5 tot en met 10 neergelegde beginselen vormen een algemeen horizontaal kader dat bij het treffen van maatregelen in acht moet worden genomen.
3. De bestaande beginselen en procedures van de levensmiddelenwetgeving worden zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk 1 januari 2007 aangepast, teneinde te voldoen aan de artikelen 5 tot en met 10.
4. Tot dan, en in afwijking van lid 2, wordt de bestaande wetgeving geïmplementeerd rekening houdend met de in de artikelen 5 tot en met 10 neergelegde beginselen.
Afdeling 1 - Algemene beginselen van de levensmiddelenwetgeving
Artikel 5 - Algemene doelstellingen
2. De levensmiddelenwetgeving streeft naar de verwezenlijking van vrij verkeer in de Gemeenschap van levensmiddelen en diervoeders die overeenkomstig de algemene beginselen en vereisten van dit hoofdstuk zijn vervaardigd of in de handel gebracht.
3. Indien er internationale normen bestaan of op korte termijn tot stand zullen komen, wordt hiermee bij de ontwikkeling en aanpassing van de levensmiddelenwetgeving rekening gehouden, tenzij die normen of de betrokken gedeelten ervan een ondoeltreffend of ongeschikt middel zouden zijn om de legitieme doelstellingen van de levensmiddelenwetgeving te verwezenlijken, er wetenschappelijke gronden zijn om deze buiten beschouwing te laten of bedoelde normen tot een ander beschermingsniveau zouden leiden dan het niveau dat in de Gemeenschap passend wordt geacht.
Artikel 6 - Risicoanalyse
2. De risicobeoordeling is gebaseerd op de beschikbare wetenschappelijke gegevens en wordt op onafhankelijke, objectieve en doorzichtige wijze uitgevoerd.
3. Bij het risicomanagement wordt rekening gehouden met de resultaten van de risicobeoordeling, in het bijzonder de adviezen van de krachtens artikel 22 opgerichte Europese Voedselautoriteit, met andere ter zake dienende factoren en met het voorzorgsbeginsel indien aan de in artikel 7, lid 1, bedoelde voorwaarden is voldaan.
Artikel 7 - Voorzorgsbeginsel
2. Krachtens lid 1 vastgestelde maatregelen zijn evenredig en beperken de handel niet meer dan nodig is om het in de Gemeenschap gekozen hoge niveau van gezondheidsbescherming te verwezenlijken, met inachtneming van de technische en economische haalbaarheid en andere ter zake dienende factoren. De maatregelen dienen binnen redelijke termijn opnieuw te worden bezien, afhankelijk van de aard van het geconstateerde risico voor het leven of de gezondheid en het soort wetenschappelijke informatie dat nodig is om de wetenschappelijke onzekerheid weg te nemen en een vollediger risicobeoordeling uit te voeren.
Artikel 8 - Bescherming van consumentenbelangen
a) frauduleuze of bedrieglijke praktijken;
b) de vervalsing van levensmiddelen, en
c) alle andere praktijken die de consument kunnen misleiden.
Afdeling 2 - Beginselen van doorzichtigheid
Artikel 9 - Raadpleging van het publiek
Artikel 10 - Informatie van het publiek
Afdeling 3 - Algemene voorschriften voor de handel in levensmiddelen
Artikel 11 - In de Gemeenschap ingevoerde levensmiddelen en diervoeders
Artikel 12 - Uit de Gemeenschap uitgevoerde levensmiddelen en diervoeders
In andere omstandigheden, behalve wanneer levensmiddelen schadelijk zijn voor de gezondheid dan wel diervoerder onveilig is, mogen levensmiddelen of diervoeders alleen uit de Gemeenschap uitgevoerd of wederuitgevoerd worden indien de bevoegde autoriteiten van het land van bestemming daarmee uitdrukkelijk hebben ingestemd, na volledig geïnformeerd te zijn over de redenen waarom en de omstandigheden waaronder de betrokken levensmiddelen of diervoeders in de Gemeenschap niet in de handel konden worden gebracht.
2. Ingeval de bepalingen van een bilaterale overeenkomst tussen de Gemeenschap of een van haar lidstaten en een derde land van toepassing zijn, dienen uit de Gemeenschap of die lidstaat naar dat derde land uitgevoerde levensmiddelen en diervoeders met die bepalingen in overeenstemming te zijn.
Artikel 13 - Internationale normen
a) bijdragen tot de totstandkoming van internationale technische normen voor levensmiddelen en diervoeders alsmede sanitaire en fytosanitaire normen;
b) de coördinatie van de normalisatiewerkzaamheden op levensmiddelen- en diervoedergebied van internationale gouvernementele en niet-gouvernementele organisaties bevorderen;
c) bijdragen, waar ter zake dienend en van toepassing, tot de totstandbrenging van overeenkomsten inzake de erkenning van de gelijkwaardigheid van specifieke maatregelen met betrekking tot levensmiddelen en diervoeders;
d) bijzondere aandacht schenken aan de bijzondere behoeften van de ontwikkelingslanden op ontwikkelings-, financieel en handelsgebied teneinde ervoor te zorgen dat de internationale normen geen onnodige belemmeringen opwerpen voor de uitvoer uit ontwikkelingslanden.
Afdeling 4 - Algemene voorschriften van de levensmiddelenwetgeving
Artikel 14 - Voedselveiligheidsvoorschriften
2. Levensmiddelen worden geacht onveilig te zijn indien zij worden beschouwd als:
a) schadelijk voor de gezondheid;
b) ongeschikt voor menselijke consumptie.
3. Bij de beoordeling of een levensmiddel onveilig is, worden de volgende punten in aanmerking genomen:
a) de normale omstandigheden van het gebruik van het levensmiddel door de consument, alsmede in alle stadia van productie, verwerking en distributie, en
b) de informatie die aan de consument wordt verstrekt, inclusief de informatie op het etiket, of andere informatie die algemeen voor consumenten beschikbaar is betreffende het vermijden van specifieke nadelige gezondheidseffecten van een bepaald levensmiddel of een categorie levensmiddelen.
4. Bij de beoordeling of een levensmiddel schadelijk voor de gezondheid is, worden de volgende punten in aanmerking genomen:
a) niet alleen het vermoedelijke onmiddellijke en/of kortetermijn- en/of langetermijneffect dat het levensmiddel heeft op de gezondheid van iemand die het consumeert, maar ook het effect op diens nakomelingen;
b) de vermoedelijke cumulatieve toxische effecten;
c) de bijzondere fysieke gevoeligheden van een specifieke categorie consumenten ingeval het levensmiddel voor die categorie consumenten bestemd is.
5. Bij de beoordeling of een levensmiddel ongeschikt is voor menselijke consumptie, wordt bezien of een levensmiddel onaanvaardbaar is voor menselijke consumptie, gelet op het gebruik waarvoor het is bestemd, als gevolg van verontreiniging door vreemd materiaal of anderszins, of door verrotting, kwaliteitsverlies of bederf.
6. Wanneer een onveilig levensmiddel deel uitmaakt van een partij of zending van dezelfde klasse of omschrijving, wordt aangenomen dat alle levensmiddelen in die partij of zending onveilig zijn, tenzij een uitvoerig onderzoek geen aanwijzingen oplevert dat de rest van de partij of zending onveilig is.
7. Levensmiddelen die aan specifieke communautaire bepalingen van de levensmiddelenwetgeving betreffende voedselveiligheid voldoen, worden veilig geacht voorzover het de aspecten betreft die onder die specifieke communautaire bepalingen vallen.
8. Het feit dat een levensmiddel voldoet aan de voor dat levensmiddel geldende specifieke bepalingen belet de bevoegde autoriteiten niet de nodige maatregelen te nemen om beperkingen op te leggen aan het in de handel brengen of te eisen dat het uit de handel wordt genomen indien er redenen zijn om te vermoeden dat het levensmiddel onveilig is, al voldoet het aan de bepalingen.
9. Wanneer specifieke communautaire bepalingen ontbreken, worden levensmiddelen veilig geacht wanneer zij voldoen aan de specifieke bepalingen van de nationale levensmiddelenwetgeving van de lidstaat op het grondgebied waarvan de levensmiddelen in de handel zijn gebracht, voorzover die bepalingen worden vastgesteld en toegepast onverminderd het Verdrag, in het bijzonder de artikelen 28 en 30.
Artikel 15 - Veiligheidsvoorschriften voor diervoeders
2. Diervoeders worden geacht onveilig te zijn voor het gebruik waarvoor zij zijn bestemd indien zij worden beschouwd als producten die:
- nadelige effecten hebben op de dierlijke of menselijke gezondheid;
- het levensmiddel dat wordt geproduceerd uit voedselproducerende dieren, onveilig voor menselijke consumptie maken.
3. Wanneer een diervoeder waarvan is vastgesteld dat het niet aan de veiligheidsvoorschriften voor diervoeders voldoet, deel uitmaakt van een partij of zending diervoeder van dezelfde klasse of omschrijving, wordt aangenomen dat dit geldt voor al het diervoeder in die partij of zending, tenzij er na een uitvoerig onderzoek geen aanwijzingen zijn dat de rest van de partij of zending niet aan de veiligheidsvoorschriften voor diervoeders voldoet.
4. Diervoeders die aan specifieke communautaire bepalingen van de levensmiddelenwetgeving voldoen, worden veilig geacht voorzover het de aspecten betreft die onder die specifieke communautaire bepalingen vallen.
5. Het feit dat een diervoeder voldoet aan de voor dat diervoeder geldende specifieke bepalingen, belet de bevoegde autoriteiten niet de nodige maatregelen te nemen om beperkingen op te leggen aan het in de handel brengen of te eisen dat het uit de handel wordt genomen indien er redenen zijn om te vermoeden dat het diervoeder onveilig is, al voldoet het aan de bepalingen.
6. Wanneer specifieke communautaire bepalingen ontbreken, worden diervoeders veilig geacht wanneer zij voldoen aan de specifieke bepalingen van de nationale wetgeving inzake diervoeders van de lidstaat op het grondgebied waarvan de diervoeders in het verkeer zijn gebracht, voorzover die bepalingen worden vastgesteld en toegepast onverminderd het Verdrag, in het bijzonder de artikelen 28 en 30.
Artikel 16 - Aanbiedingsvorm
Artikel 17 - Verantwoordelijkheden
2. De lidstaten handhaven de levensmiddelenwetgeving en gaan na of de exploitanten van levensmiddelenbedrijven en diervoederbedrijven de toepasselijke voorschriften van de levensmiddelenwetgeving in alle stadia van de productie, verwerking en distributie naleven.
Daartoe onderhouden zij een systeem van officiële controles en andere op de situatie afgestemde activiteiten, met inbegrip van de communicatie met het publiek over de veiligheid en de risico's van levensmiddelen en diervoeder, bewaking van de veiligheid van levensmiddelen en diervoeder alsmede andere controleactiviteiten betreffende alle stadia van de productie, verwerking en distributie.
Voorts stellen de lidstaten de regels vast inzake maatregelen en sancties in geval van overtredingen van de wetgeving inzake levensmiddelen en diervoeder. De maatregelen en sancties moeten doeltreffend, evenredig en afschrikkend zijn.
Artikel 18 - Traceerbaarheid
2. De exploitanten van levensmiddelenbedrijven en diervoederbedrijven moeten kunnen nagaan wie hun levensmiddelen, diervoeders, voedselproducerende dieren of andere stoffen die bestemd zijn om in levensmiddelen of diervoeders te worden verwerkt of waarvan kan worden verwacht dat zij daarin worden verwerkt, heeft geleverd.
Hiertoe moeten deze exploitanten beschikken over systemen en procedures, met behulp waarvan deze informatie op verzoek aan de bevoegde autoriteiten kan worden verstrekt.
3. De exploitanten van levensmiddelenbedrijven en diervoederbedrijven moeten beschikken over systemen en procedures waarmee kan worden vastgesteld aan welke bedrijven zij hun producten hebben geleverd. Deze informatie wordt op verzoek aan de bevoegde autoriteiten verstrekt.
4. Levensmiddelen of diervoeders die in de Gemeenschap op de markt worden of vermoedelijk zullen worden gebracht, worden met het oog op hun traceerbaarheid adequaat geëtiketteerd of gekenmerkt door middel van relevante documentatie of informatie overeenkomstig de desbetreffende voorschriften van meer specifieke bepalingen.
5. Bepalingen voor de toepassing van de leden 1 tot en met 4 met betrekking tot bepaalde sectoren kunnen volgens de procedures van artikel 58, lid 2, worden vastgesteld.
Artikel 19 Verantwoordelijkheden voor levensmiddelen: exploitanten van levensmiddelenbedrijven
1. Indien een exploitant van een levensmiddelenbedrijf van mening is of vermoedt dat een levensmiddel dat hij heeft ingevoerd, geproduceerd, verwerkt, vervaardigd of gedistribueerd niet aan de voedselveiligheidsvoorschriften voldoet, leidt hij onmiddellijk de procedures in om het betrokken levensmiddel uit de handel te nemen en de bevoegde autoriteiten daarvan op de hoogte te brengen. Indien het product de consument bereikt kan hebben stelt de exploitant de consumenten op doeltreffende en nauwkeurige wijze in kennis van de redenen voor het uit de handel nemen en roept zo nodig, wanneer andere maatregelen niet volstaan om een hoog niveau van gezondheidsbescherming te verwezenlijken, de reeds aan consumenten geleverde producten terug.
2. Een exploitant van een levensmiddelenbedrijf die verantwoordelijk is voor activiteiten met betrekking tot de detailhandel of distributie die niet van invloed zijn op de verpakking, etikettering, veiligheid en integriteit van het levensmiddel leidt, binnen het bestek van zijn activiteiten, procedures in om producten die niet aan de voedselveiligheidsvoorschriften voldoen, uit de handel te nemen en draagt bij tot de voedselveiligheid door relevante informatie door te geven die nodig is om een levensmiddel te traceren, waarbij hij meewerkt aan de door de producenten, de verwerkers, de fabrikanten en/of de bevoegde autoriteiten ondernomen actie.
3. Een exploitant van een levensmiddelenbedrijf stelt de bevoegde autoriteiten onverwijld in kennis als hij van mening is of vermoedt dat een door hem in de handel gebracht levensmiddel schadelijk voor de menselijke gezondheid kan zijn. Hij stelt de bevoegde autoriteiten in kennis van de maatregelen die hij heeft genomen om risico's voor de eindgebruiker te voorkomen en legt niemand iets in de weg om met de bevoegde autoriteiten samen te werken indien daardoor een aan een levensmiddel verbonden risico voorkomen, beperkt of vermeden kan worden.
4. De exploitanten van levensmiddelenbedrijven werken samen met de bevoegde autoriteiten aan maatregelen om risico's, verbonden aan een levensmiddel dat zij leveren of geleverd hebben, te vermijden of te beperken.
Artikel 20 Verantwoordelijkheden voor diervoeders: exploitanten van diervoederbedrijven
1. Indien een exploitant van een diervoederbedrijf van mening is of vermoedt dat een diervoeder dat hij heeft ingevoerd, geproduceerd, verwerkt, vervaardigd of gedistribueerd niet aan de voederveiligheidsvoorschriften voldoet, leidt hij onmiddellijk de procedures in om het betrokken diervoeder uit de handel te nemen en de bevoegde autoriteiten daarvan in kennis te stellen. De exploitant stelt de gebruikers van het diervoeder op doeltreffende en nauwkeurige wijze in kennis van de redenen voor het uit de handel nemen en roept zo nodig, wanneer andere maatregelen niet volstaan om een hoog niveau van gezondheidsbescherming te verwezenlijken, de reeds aan hen geleverde producten terug.
2. Een exploitant van een diervoederbedrijf die verantwoordelijk is voor activiteiten met betrekking tot de detailhandel of distributie die niet van invloed zijn op de verpakking, etikettering, veiligheid en integriteit van het diervoeder leidt, binnen het bestek van zijn activiteiten, procedures in om producten die niet aan de voederveiligheidsvoorschriften voldoen, uit de handel te nemen en draagt bij tot de voedselveiligheid door relevante informatie door te geven die nodig is om een diervoeder te traceren, waarbij hij meewerkt aan de door de producenten, de verwerkers, de fabrikanten en/of de bevoegde autoriteiten ondernomen actie.
3. Een exploitant van een diervoederbedrijf stelt de bevoegde autoriteiten onverwijld in kennis als hij van mening is of vermoedt dat door hem in de handel gebracht diervoeder wellicht niet aan de veiligheidsvoorschriften voor diervoeder voldoet. Hij stelt de bevoegde autoriteiten in kennis van de maatregelen die hij heeft genomen om risico's als gevolg van het gebruik van dat diervoeder te voorkomen en legt niemand iets in de weg om met de bevoegde autoriteiten samen te werken indien daardoor een aan een diervoeder verbonden risico voorkomen, beperkt of vermeden kan worden.
4. De exploitanten van diervoederbedrijven werken samen met de bevoegde autoriteiten aan maatregelen om risico's, verbonden aan een diervoeder dat zij leveren of geleverd hebben, te vermijden.
Artikel 21 - Aansprakelijkheid
De bepalingen van dit hoofdstuk laten Richtlijn 85/374/EEG van de Raad inzake de aansprakelijkheid voor producten met gebreken , gewijzigd bij Richtlijn 1999/34/EG van het Europees Parlement en de Raad , onverlet.PB L 210 van 7.8.1985, blz. 29.
PB L 141 van 4.6.1999, blz. 20.
Hoofdstuk III - Europese Voedselautoriteit
Afdeling 1 - Opdracht en werkzaamheden
Artikel 22 - Opdracht van de Autoriteit
1. Er wordt een Europese Voedselautoriteit opgericht, hierna 'de Autoriteit' genoemd.2. De Autoriteit verstrekt wetenschappelijk advies en wetenschappelijke en technische ondersteuning voor de wetgeving en het beleid van de Gemeenschap in alle aangelegenheden die direct of indirect op de voedsel- en voederveiligheid van invloed zijn. Zij verstrekt onafhankelijke informatie over alle aangelegenheden op die gebieden en verzorgt de communicatie inzake risico's.
De Autoriteit draagt bij tot een hoog niveau van bescherming van het leven en de gezondheid van de mens, en houdt in dat verband rekening met de gezondheid en het welzijn van dieren, de gezondheid van planten en het milieu, in het kader van de werking van de interne markt.
De Autoriteit verzamelt en analyseert gegevens opdat de risico's met directe of indirecte gevolgen voor de voedsel- of voederveiligheid kunnen worden gekarakteriseerd en gemonitord.
De opdracht van de Autoriteit houdt tevens in dat zij:
a) wetenschappelijk advies en wetenschappelijke en technische ondersteuning inzake de menselijke voeding in samenhang met de communautaire wetgeving verstrekt, alsmede, op verzoek van de Commissie, bijstand betreffende de communicatie in het kader van het programma van de Gemeenschap op gezondheidsgebied;
b) wetenschappelijke adviezen inzake andere aangelegenheden in verband met de gezondheid en het welzijn van dieren alsmede de gezondheid van planten verstrekt;
c) wetenschappelijke adviezen verstrekt inzake andere producten dan levensmiddelen en diervoeders die verband houden met genetisch gemodificeerde organismen, zoals omschreven in Richtlijn 2001/18/EG en onverminderd de daarin vastgestelde procedures.
3. De Autoriteit brengt wetenschappelijke adviezen uit die als wetenschappelijke grondslag dienen voor de formulering en vaststelling van communautaire maatregelen op de gebieden die tot haar opdracht behoren.
4. De Autoriteit verricht haar werkzaamheden onder dusdanige omstandigheden dat zij uit hoofde van haar onafhankelijkheid, de wetenschappelijke en technische kwaliteit van de door haar uitgebrachte adviezen en door haar verspreide informatie, de transparantie van haar procedures en werkwijzen en de zorgvuldigheid waarmee zij de haar opgedragen werkzaamheden verricht, als referentiepunt kan fungeren.
Zij handelt in nauwe samenwerking met de bevoegde instanties in de lidstaten die soortgelijke werkzaamheden verrichten als de Autoriteit.
5 De Autoriteit, de Commissie en de lidstaten werken samen om de nodige samenhang tussen risicobeoordelings-, risicomanagement- en risicocommunicatietaken te bevorderen.
6. De lidstaten werken met de Autoriteit samen met het oog op de vervulling van haar opdracht.
Artikel 23 - Werkzaamheden van de Autoriteit
De Autoriteit:a) verstrekt de communautaire instellingen en de lidstaten de best mogelijke wetenschappelijke adviezen in alle gevallen waarin de communautaire wetgeving hierin voorziet en over alle vraagstukken die tot haar opdracht behoren;
b) bevordert en coördineert de ontwikkeling van uniforme risicobeoordelingsmethoden op de gebieden die tot haar opdracht behoren;
c) biedt de Commissie wetenschappelijke en technische ondersteuning op de gebieden die tot haar opdracht behoren, alsmede, indien de Commissie daarom verzoekt, ten aanzien van de interpretatie en inaanmerkingneming van de adviezen inzake risicobeoordeling;
d) laat de wetenschappelijke studies verrichten die nodig zijn om haar opdracht te vervullen;
e) zoekt, verzamelt, vergelijkt en analyseert wetenschappelijke en technische gegevens op de gebieden die tot haar opdracht behoren en vat deze samen;
f) onderneemt actie om nieuwe risico's op de gebieden die tot haar opdracht behoren, op te sporen en te karakteriseren;
g) stelt een systeem in van netwerken van organisaties die werkzaam zijn op de gebieden die tot haar opdracht behoren en is verantwoordelijk voor de werking van die netwerken;
h) verleent op verzoek van de Commissie wetenschappelijke en technische bijstand bij de door de Commissie ingevoerde crisismanagementprocedures met betrekking tot de veiligheid van levensmiddelen en diervoeder;
i) verleent op verzoek van de Commissie wetenschappelijke en technische bijstand teneinde de samenwerking tussen de Gemeenschap, kandidaat-lidstaten van de Europese Unie, internationale organisaties en derde landen op de gebieden die tot haar opdracht behoren te verbeteren;
j) zorgt ervoor dat het publiek en de belanghebbenden snelle, betrouwbare, objectieve en begrijpelijke informatie krijgen op de gebieden die tot haar opdracht behoren;
k) formuleert onafhankelijk haar eigen conclusies en richtsnoeren omtrent aangelegenheden die tot haar opdracht behoren;
m) verricht alle andere haar door de Commissie opgedragen werkzaamheden die tot haar opdracht behoren.
Afdeling 2 - Organisatie
Artikel 24 - Organen van de Autoriteit
De Autoriteit bestaat uit:a) een raad van bestuur;
b) een uitvoerend directeur en zijn personeel;
c) een adviesforum;
d) een wetenschappelijk comité en wetenschappelijke panels.
Artikel 25 - Raad van bestuur
1 De raad van bestuur bestaat uit vier door het Europees Parlement benoemde vertegenwoordigers, vier door de Raad benoemde vertegenwoordigers, vier door de Commissie benoemde vertegenwoordigers en vier door de Commissie aangewezen vertegenwoordigers van de consumenten en het bedrijfsleven.2. De vertegenwoordigers kunnen zich doen vervangen door gelijktijdig aangewezen plaatsvervangers. Zij worden voor vier jaar benoemd, welke termijn eenmaal met vier jaar kan worden verlengd.
3. De raad van bestuur stelt op basis van een voorstel van de uitvoerend directeur het huishoudelijk reglement van de Autoriteit vast. Het reglement wordt openbaar gemaakt.
4. De raad van bestuur kiest uit zijn midden een voorzitter voor een periode van twee jaar, die telkens met twee jaar kan worden verlengd.
5. De raad van bestuur stelt zijn reglement van orde vast. Tenzij anders bepaald worden de besluiten van de raad van bestuur met gewone meerderheid genomen.
6. De raad van bestuur komt op convocatie van de voorzitter of op verzoek van ten minste een derde van de leden bijeen.
7. De raad van bestuur ziet erop toe dat de Autoriteit haar opdracht vervult en de haar opgedragen werkzaamheden verricht overeenkomstig de in deze verordening vastgelegde voorwaarden.
8. De raad van bestuur stelt jaarlijks vóór 31 januari het werkprogramma van de Autoriteit voor het lopende jaar op. Ook stelt hij een aanpasbaar meerjarenprogramma op. De raad van bestuur ziet erop toe dat deze programma's aansluiten bij de wetgevings- en beleidsprioriteiten van de Gemeenschap op het gebied van de voedselveiligheid.
De raad van bestuur stelt jaarlijks vóór 30 maart het algemeen verslag over de werkzaamheden van de Autoriteit in het voorgaande jaar vast.
9. Na de goedkeuring van de Commissie en het advies van de Rekenkamer te hebben ontvangen stelt de raad van bestuur het financieel reglement van de Autoriteit vast, waarin met name de procedure voor de opstelling en uitvoering van de begroting van de Autoriteit is vastgelegd, overeenkomstig artikel 142 van het Financieel Reglement van toepassing op de algemene begroting van de Europese Gemeenschappen en de voorschriften die verband houden met het Europees Bureau voor fraudebestrijding.
10. De uitvoerend directeur neemt zonder stemrecht deel aan de vergaderingen van de raad van bestuur en voorziet in het secretariaat daarvan. De raad van bestuur kan de voorzitter van het wetenschappelijk comité uitnodigen zijn vergaderingen bij te wonen.
Artikel 26 - Uitvoerend directeur
1. De uitvoerend directeur wordt door de raad van bestuur benoemd, op basis van een lijst van kandidaten die de Commissie opstelt na een open sollicitatieprocedure waarvoor in het Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen en op andere plaatsen een oproep tot het tonen van belangstelling is verschenen, en nadat de door de raad van bestuur geselecteerde kandidaat door het Europees Parlement is gehoord, voor een periode van vijf jaar, die telkens met vijf jaar kan worden verlengd. Hij kan door de raad van bestuur van zijn functie worden ontheven.2. De uitvoerend directeur is de wettelijke vertegenwoordiger van de Autoriteit. Hij is belast met:
a) de dagelijkse leiding van de Autoriteit;
b) de opstelling van een voorstel voor de werkprogramma's van de Autoriteit, in overleg met de Commissie;
c) de uitvoering van de werkprogramma's en de besluiten van de raad van bestuur;
d) de zorg voor de verstrekking van de nodige wetenschappelijke, technische en administratieve ondersteuning voor het wetenschappelijk comité en de wetenschappelijke panels;
e) de zorg dat de Autoriteit haar taken overeenkomstig de behoeften van haar gebruikers verricht, met name wat betreft de doeltreffendheid van de verleende diensten en de daarvoor benodigde termijn;
f) de opstelling van de staten van ontvangsten en uitgaven en de uitvoering van de begroting van de Autoriteit;
g) alle personeelszaken;
h) het leggen en onderhouden van contacten met het Europees Parlement en het zorg dragen voor een geregelde dialoog met de betrokken commissies van het Europees Parlement.
3. Elk jaar legt de uitvoerend directeur aan de raad van bestuur de volgende stukken ter goedkeuring voor:
a) een ontwerp van een algemeen verslag over alle activiteiten van de Autoriteit in het voorgaande jaar;
b) ontwerp-werkprogramma's;
c) de ontwerp-jaarrekening over het voorgaande jaar;
d) de ontwerp-begroting voor het volgende jaar.
De uitvoerend directeur zendt de programma's en het verslag, nadat die zijn aangenomen door de raad van bestuur, naar het Europees Parlement, de Raad, de Commissie en de lidstaten en maakt ze openbaar.
4. De uitvoerend directeur keurt alle financiële uitgaven van de Autoriteit goed en brengt aan de raad van bestuur verslag uit over de werkzaamheden van de Autoriteit.
Artikel 27 - Adviesforum
1. Het adviesforum bestaat uit vertegenwoordigers van de bevoegde organen in de lidstaten die soortgelijke taken vervullen als de Autoriteit; elke lidstaat wijst één vertegenwoordiger aan. De vertegenwoordigers kunnen zich doen vervangen door gelijktijdig aangewezen plaatsvervangers.2. De leden van het adviesforum mogen geen lid van de raad van bestuur zijn.
3. Het adviesforum adviseert de uitvoerend directeur bij de vervulling van zijn taken krachtens deze verordening, en in het bijzonder bij het opstellen van een voorstel voor het werkprogramma van de Autoriteit. De uitvoerend directeur kan het adviesforum ook om advies verzoeken inzake de prioriteitstelling met betrekking tot verzoeken om wetenschappelijk advies.
4. Het adviesforum vormt een instantie voor uitwisseling van informatie over mogelijke risico's en voor bundeling van kennis. Het zorgt voor nauwe samenwerking tussen de Autoriteit en de bevoegde organen in de lidstaten, met name op de volgende punten:
a) vermijding van overlappingen van het wetenschappelijk onderzoek van de Autoriteit met dat van de lidstaten, overeenkomstig artikel 32;
b) in de in artikel 30, lid 4, genoemde omstandigheden, wanneer de Autoriteit en een nationale instantie verplicht zijn samen te werken;
c) de bevordering van de vorming van Europese netwerken van organisaties die werkzaam zijn op de gebieden die tot de opdracht van de Autoriteit behoren, overeenkomstig artikel 36, lid 1;
d) wanneer de Autoriteit of een lidstaat een nieuw risico heeft opgespoord.
5. Het adviesforum wordt voorgezeten door de uitvoerend directeur. Het komt op gezette tijden op convocatie van de voorzitter, of op verzoek van ten minste een derde van de leden bijeen. De werkwijze van het adviesforum wordt vastgelegd in het huishoudelijk reglement van de Autoriteit en openbaar gemaakt.
6. De Autoriteit verschaft het adviesforum de nodige technische en logistieke ondersteuning en verzorgt het secretariaat van de vergaderingen.
7. Vertegenwoordigers van de diensten van de Commissie kunnen aan de werkzaamheden van het adviesforum deelnemen. De uitvoerend directeur kan vertegenwoordigers van het Europees Parlement en van andere bevoegde organen uitnodigen daaraan deel te nemen.
Wanneer het adviesforum de in artikel 22, lid 2, onder b), bedoelde aangelegenheden bespreekt, kunnen vertegenwoordigers van de bevoegde organen in de lidstaten die soortgelijke taken hebben als die bedoeld in artikel 22, lid 2, onder b), aan de werkzaamheden van het adviesforum deelnemen, met dien verstande dat elke lidstaat één vertegenwoordiger aanwijst.
Artikel 28 - Wetenschappelijk comité en wetenschappelijke panels
1. Het wetenschappelijk comité en de permanente wetenschappelijke panels hebben elk op hun eigen bevoegdheidsgebied tot taak de wetenschappelijke adviezen van de Autoriteit uit te brengen.2. Het wetenschappelijk comité is belast met de algemene coördinatie ter waarborging van de samenhang van de wetenschappelijke adviesprocedure, met name ten aanzien van de vaststelling van de werkprocedure en de harmonisatie van de werkmethoden. Het brengt advies uit over multisectorale onderwerpen die onder de bevoegdheid van verscheidene wetenschappelijke panels vallen en over onderwerpen waarvoor geen van de wetenschappelijke panels bevoegd is.
In voorkomend geval en met name voor onderwerpen waarvoor geen van de wetenschappelijke panels bevoegd is, stelt het werkgroepen in. In die gevallen steunt het op de deskundigheid van deze werkgroepen om de wetenschappelijke adviezen vast te stellen.
3. Het wetenschappelijk comité bestaat uit de voorzitters van de wetenschappelijke panels en zes onafhankelijke wetenschappelijke deskundigen die niet tot de wetenschappelijke panels behoren.
4. De wetenschappelijke panels bestaan uit onafhankelijke wetenschappelijke deskundigen. Bij de oprichting van de Autoriteit worden de volgende wetenschappelijke panels ingesteld:
a) het panel voor levensmiddelenadditieven, aroma's, technische hulpstoffen en materialen die met levensmiddelen in aanraking komen;
b) het panel voor toevoegingsmiddelen en producten of stoffen die in de diervoeding worden gebruikt;
c) het panel voor de gezondheid van gewassen, gewasbeschermingsmiddelen en de residuen daarvan;
d) het panel voor genetisch gemodificeerde organismen;
e) het panel voor dieetproducten, voeding en allergieën;
f) het panel voor biologische gevaren;
g) het panel voor contaminanten in de voedselketen;
h) het panel voor diergezondheid en dierenwelzijn.
Het aantal en de namen van de wetenschappelijke panels kunnen op verzoek van de Autoriteit door de Commissie volgens de procedure van artikel 58, lid 2, worden aangepast in het licht van de technische en wetenschappelijke ontwikkelingen.
5. De leden van het wetenschappelijk comité die geen lid van een wetenschappelijk panel zijn, en de leden van de wetenschappelijke panels worden op voordracht van de uitvoerend directeur door de raad van bestuur benoemd voor een termijn van drie jaar, die telkens met drie jaar kan worden verlengd, nadat hiervoor in het Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen, in geschikte toonaangevende wetenschappelijke publicaties en op de homepage van de Autoriteit een oproep tot het tonen van belangstelling is verschenen.
6. Het wetenschappelijk comité en de wetenschappelijke panels kiezen elk uit hun midden een voorzitter en twee vice-voorzitters.
7. Het wetenschappelijk comité en de wetenschappelijke panels nemen hun besluiten bij meerderheid van stemmen van hun leden. Minderheidsstandpunten worden vermeld.
8. De vertegenwoordigers van de diensten van de Commissie mogen de vergaderingen van het wetenschappelijk comité, de wetenschappelijke panels en de werkgroepen ervan bijwonen. Zij mogen op verzoek een toelichting of nadere informatie verstrekken, maar mogen de discussies niet trachten te beïnvloeden.
9. De procedures voor het functioneren en de samenwerking van het wetenschappelijk comité en de wetenschappelijke panels worden vastgelegd in het huishoudelijk reglement van de Autoriteit.
Deze procedures hebben met name betrekking op: a)
a) het aantal ambtstermijnen dat een lid van een wetenschappelijk comité of van een wetenschappelijk panel achtereenvolgens mag vervullen;
b) het aantal leden van elk wetenschappelijk panel;
c) de procedure voor de vergoeding van onkosten van de leden van het wetenschappelijk comité en de wetenschappelijke panels;
d) de wijze waarop de taken en verzoeken om wetenschappelijke adviezen aan het wetenschappelijk comité en de wetenschappelijke panels worden toegewezen;
e) de oprichting en organisatie van de werkgroepen van het wetenschappelijk comité en de wetenschappelijke panels, en de mogelijkheid om externe deskundigen in deze werkgroepen op te nemen;
f) de mogelijkheid waarnemers uit te nodigen om de vergaderingen van het wetenschappelijk comité en de wetenschappelijke panels bij te wonen;
g) de mogelijkheid openbare hoorzittingen te organiseren.
Afdeling 3 - Functioneren
Artikel 29 - Wetenschappelijke adviezen
1. De Autoriteit brengt wetenschappelijk advies uit:a) op verzoek van de Commissie, over alle aangelegenheden die tot haar opdracht behoren, en in alle gevallen waarin de communautaire wetgeving voorschrijft dat de Autoriteit moet worden geraadpleegd;
b) op eigen initiatief, over aangelegenheden die tot haar opdracht behoren.
Het Europees Parlement of een lidstaat kunnen de Autoriteit verzoeken wetenschappelijk advies uit te brengen over aangelegenheden die tot haar opdracht behoren.
2. In lid 1 bedoelde verzoeken gaan vergezeld van achtergrondinformatie over het wetenschappelijke probleem dat aan de orde is, en over het belang dat een en ander voor de Gemeenschap heeft.
3. Ingeval in de communautaire wetgeving geen termijn voor het uitbrengen van een wetenschappelijk advies is vastgelegd, brengt de Autoriteit haar wetenschappelijke adviezen uit binnen de termijn die in het verzoek om advies is aangegeven, behalve in naar behoren gemotiveerde omstandigheden.
4. Ingeval er verschillende verzoeken worden gedaan in verband met dezelfde aangelegenheden, of ingeval het verzoek niet met lid 2 strookt, dan wel onduidelijk is, kan de Autoriteit ofwel een verzoek van de hand wijzen, ofwel in overleg met de verzoekende instelling of lidstaat/lidstaten wijzigingen in een verzoek om advies voorstellen. Een afwijzing wordt ten overstaan van de verzoekende instelling of lidstaat/lidstaten gemotiveerd.
5. Ingeval de Autoriteit reeds een wetenschappelijk advies over het specifieke onderwerp in een verzoek heeft uitgebracht, kan de Autoriteit het verzoek weigeren, indien zij tot de conclusie komt dat er geen nieuwe wetenschappelijke elementen zijn die een nieuw onderzoek rechtvaardigen. Een afwijzing wordt ten overstaan van de verzoekende instelling of lidstaat/lidstaten gemotiveerd.
6. De regels voor de toepassing van de leden 1 en 2 worden door de Commissie na raadpleging van de Autoriteit vastgesteld overeenkomstig de procedure van artikel 58, lid 2. In deze regels worden in het bijzonder de volgende elementen omschreven:
a) de procedure die de Autoriteit toepast op aan haar voorgelegde verzoeken;
b) de richtsnoeren voor de wetenschappelijke beoordeling van stoffen, producten of procédés waarvoor de communautaire wetgeving voorafgaande toestemming of plaatsing op een positieve lijst verplicht stelt, in het bijzonder in gevallen waarin de communautaire wetgeving voorschrijft of toestaat dat de aanvrager hiertoe een dossier indient.
7. Het huishoudelijk reglement van de Autoriteit legt de eisen met betrekking tot de vorm, de toelichting en de bekendmaking van een wetenschappelijk advies vast.
Artikel 30 - Uiteenlopende wetenschappelijke adviezen
1. De Autoriteit betracht de nodige waakzaamheid om iedere mogelijke bron van verschillen tussen haar wetenschappelijke adviezen en de door andere, met soortgelijke taken belaste instanties uitgebrachte wetenschappelijke adviezen vroegtijdig te onderkennen.2. Indien de Autoriteit een mogelijke bron van verschillen constateert, neemt zij contact op met de betrokken instantie teneinde ervoor te zorgen dat alle relevante wetenschappelijke informatie onderling wordt uitgewisseld en teneinde mogelijke geschilpunten op wetenschappelijk vlak te onderkennen.
3. Wanneer substantiële verschillen op wetenschappelijk vlak zijn geconstateerd en de betrokken instantie een agentschap van de Gemeenschap of een van de wetenschappelijke comités van de Commissie is, zijn de Autoriteit en de betrokken instantie verplicht samen te werken teneinde de verschillen weg te nemen of een gezamenlijk document aan de Commissie voor te leggen waarin de wetenschappelijke geschilpunten worden toegelicht. Dit document wordt openbaar gemaakt.
4. Wanneer substantiële verschillen op wetenschappelijk vlak zijn geconstateerd en de betrokken instantie een instantie van de lidstaat is, zijn de Autoriteit en de nationale instantie verplicht om samen te werken teneinde de verschillen weg te nemen of een gezamenlijk document op te stellen waarin de wetenschappelijke geschilpunten worden toegelicht en de onzekerheden daaromtrent in de gegevens worden geïdentificeerd. Dit document wordt openbaar gemaakt.
Artikel 31 - Wetenschappelijke en technische bijstand
1. De Commissie kan de Autoriteit verzoeken wetenschappelijke of technische bijstand te verlenen op elk gebied dat tot haar opdracht behoort. De verlening van wetenschappelijke en technische bijstand bestaat in de verrichting van wetenschappelijke of technische werkzaamheden waarbij algemeen aanvaarde wetenschappelijke of technische beginselen worden toegepast en die geen beoordeling door het wetenschappelijk comité of een wetenschappelijk panel vereisen. Hiertoe behoren met name bijstand aan de Commissie voor de opstelling en beoordeling van technische eisen alsook bijstand aan de Commissie bij de ontwikkeling van technische richtsnoeren.2. Wanneer de Commissie de Autoriteit om wetenschappelijke of technische bijstand verzoekt, bepaalt zij in overeenstemming met de Autoriteit de termijn waarbinnen deze werkzaamheden moeten zijn voltooid.
Artikel 32 - Wetenschappelijke studies
1. De Autoriteit laat de nodige wetenschappelijke studies verrichten om haar taken te kunnen vervullen en maakt daartoe gebruik van de beste onafhankelijke wetenschappelijke bronnen die beschikbaar zijn. Opdrachten tot het verrichten van zulke studies worden op open en transparante wijze gegeven. Zij tracht overlapping met de onderzoekprogramma's van de lidstaten en de Gemeenschap te vermijden en bevordert de samenwerking door middel van goede coördinatie.2. De Autoriteit stelt het Europees Parlement, de Commissie en de lidstaten in kennis van de resultaten van haar wetenschappelijke studies.
Artikel 33 - Gegevensverzameling
1. De Autoriteit zoekt, verzamelt, verifieert en analyseert relevante wetenschappelijke en technische gegevens op de gebieden die tot haar opdracht behoren en vat deze gegevens samen. Dit betreft in het bijzonder de verzameling van gegevens over:a) de voedselconsumptie en de blootstelling van personen aan risico's in verband met de consumptie van voedsel;
b) de incidentie en prevalentie van biologische risico's;
c) contaminanten in levenmiddelen en diervoeders;
d) residuen.
2. Voor de toepassing van lid 1 werkt de Autoriteit nauw samen met alle organisaties die werkzaam zijn op het gebied van gegevensverzameling, met inbegrip van organisaties in kandidaat-lidstaten van de Europese Unie en derde landen, alsmede internationale instanties.
3. De lidstaten nemen de nodige maatregelen om de gegevens die zij verzamelen op de in de leden 1 en 2 bedoelde gebieden aan de Autoriteit beschikbaar te stellen.
4. De Autoriteit doet de lidstaten en de Commissie passende aanbevelingen waarmee de technische vergelijkbaarheid van de door haar ontvangen en geanalyseerde gegevens kan worden verbeterd, teneinde de consolidatie daarvan op communautair niveau te vergemakkelijken.
5. Binnen een jaar na de inwerkingtreding van deze verordening publiceert de Commissie een repertorium van de op communautair niveau bestaande gegevensverzamelingssystemen op de gebieden die tot de taakstelling van de Autoriteit behoren.
In het verslag, dat waar passend van voorstellen vergezeld gaat, wordt in het bijzonder het volgende vermeld:
a) voor elk systeem de rol die de Autoriteit dient te krijgen en de eventuele wijzigingen of verbeteringen die nodig zijn om de Autoriteit in staat te stellen in samenwerking met de lidstaten haar taken te vervullen;
b) de gebreken die verholpen dienen te worden teneinde de Autoriteit in staat te stellen relevante wetenschappelijke en technische gegevens op de tot haar taakstelling behorende gebieden te verzamelen en samen te vatten.
6. De Autoriteit zendt de resultaten van haar werkzaamheden op het gebied van de gegevensverzameling aan het Europees Parlement, de Commissie en aan de lidstaten.
Artikel 34 - Opsporen van nieuwe risico's
1. De Autoriteit stelt monitoringprocedures op voor het systematisch zoeken, verzamelen, verifiëren en analyseren van informatie en gegevens om nieuwe risico's op de tot haar opdracht behorende gebieden op te sporen.2. Wanneer de Autoriteit over informatie beschikt op grond waarvan zij een ernstig risico vermoedt, verzoekt zij de lidstaten, de andere agentschappen van de Gemeenschap en de Commissie om nadere informatie. De lidstaten, de betrokken communautaire organen en de Commissie antwoorden met spoed en verstrekken alle relevante informatie waarover zij beschikken.
3. De Autoriteit benut alle informatie die zij bij de uitvoering van haar taken ontvangt om een nieuw risico op te sporen.
4. De Autoriteit zendt de evaluatie van nieuwe risico's en de daarover verzamelde informatie aan het Europees Parlement, de Commissie en de lidstaten.
Artikel 35 - Systeem voor snelle waarschuwingen
Om haar taken in verband met de gezondheids- en voedingsrisico's van levensmiddelen optimaal uit te voeren, ontvangt de Autoriteit alle berichten in het systeem voor snelle waarschuwingen. Zij analyseert de inhoud van de berichten om de Commissie en de lidstaten alle nodige informatie voor de beoordeling van het risico te verstrekken. Artikel 36 Netwerken van organisaties, werkzaam op de tot de opdracht van de Autoriteit behorende gebieden1. De Autoriteit bevordert de vorming van Europese netwerken van organisaties die werkzaam zijn op de gebieden die tot haar opdracht behoren. Deze netwerken zijn met name bedoeld ter bevordering van een wetenschappelijk samenwerkingskader door de coördinatie van activiteiten, de uitwisseling van informatie, de ontwikkeling en uitvoering van gezamenlijke projecten en de uitwisseling van expertise en de beste praktijk op de gebieden die tot de opdracht van de Autoriteit behoren.
2. De raad van bestuur stelt op voorstel van de uitvoerend directeur een lijst op van door de lidstaten aangewezen bevoegde organisaties die de Autoriteit afzonderlijk of in netwerken bij de uitoefening van haar opdracht kunnen bijstaan en maakt die lijst openbaar. De Autoriteit kan bepaalde werkzaamheden aan deze organisaties opdragen, in het bijzonder voorbereidende werkzaamheden voor wetenschappelijke adviezen, wetenschappelijke en technische bijstand, verzameling van gegevens en opsporing van nieuwe risico's. Sommige van deze werkzaamheden kunnen voor financiële steun in aanmerking komen.
3. De regels voor de toepassing van dit artikel worden na raadpleging van de Autoriteit door de Commissie vastgesteld volgens de procedure van artikel 58, lid 2. In deze regels worden in het bijzonder vastgelegd de criteria voor de opname van een instelling op de lijst van door de lidstaten aangewezen bevoegde organisaties, de voorwaarden voor geharmoniseerde kwaliteitseisen en de financiële regels voor de eventuele financiële steun.
4. Binnen een jaar na de datum van inwerkingtreding van deze verordening publiceert de Commissie een repertorium van bestaande communautaire systemen op de gebieden die tot de opdracht van de Autoriteit behoren, die de mogelijkheid bieden dat de lidstaten bepaalde werkzaamheden op het gebied van de wetenschappelijke beoordeling verrichten, in het bijzonder de behandeling van vergunningsdossiers. In het verslag, dat waar passend van voorstellen vergezeld gaat, worden in het bijzonder voor elk systeem de eventuele wijzigingen of verbeteringen aangegeven die nodig zijn om de Autoriteit in staat te stellen in samenwerking met de lidstaten haar taken te vervullen.
Afdeling 4 - Onafhankelijkheid, doorzichtigheid en communicatie
Artikel 37 - Onafhankelijkheid
1. De leden van de raad van bestuur, de leden van het adviesforum en de uitvoerend directeur verbinden zich ertoe op onafhankelijke wijze in het openbaar belang te handelen.Daartoe leggen zij een verbintenisverklaring af alsmede een verklaring omtrent hun belangen, waarin zij hetzij verklaren dat zij geen belangen hebben die geacht zouden kunnen worden afbreuk te doen aan hun onafhankelijkheid, hetzij al hun directe en indirecte belangen vermelden die geacht zouden kunnen worden afbreuk te doen aan hun onafhankelijkheid. Deze verklaringen worden jaarlijks schriftelijk afgelegd.
2. De leden van het wetenschappelijk comité en de wetenschappelijke panels verbinden zich ertoe onafhankelijk van elke invloed van buitenaf te handelen.
Daartoe leggen zij een verbintenisverklaring af alsmede een verklaring omtrent hun belangen, waarin zij hetzij verklaren dat zij geen belangen hebben die geacht zouden kunnen worden afbreuk te doen aan hun onafhankelijkheid, hetzij al hun directe en indirecte belangen vermelden die geacht zouden kunnen worden afbreuk te doen aan hun onafhankelijkheid. Deze verklaringen worden jaarlijks schriftelijk afgelegd.
3. De leden van de raad van bestuur, de uitvoerend directeur, de leden van het adviesforum, de leden van het wetenschappelijk comité en de wetenschappelijke panels, alsmede de externe deskundigen die aan de werkgroepen hiervan deelnemen, maken op elke vergadering de belangen kenbaar die geacht zouden kunnen worden afbreuk te doen aan hun onafhankelijkheid in verband met de op de agenda staande onderwerpen.
Artikel 38 - Transparantie
1. De Autoriteit zorgt ervoor haar werkzaamheden met een hoge mate van transparantie te verrichten. Zij maakt onverwijld het volgende openbaar:a) de agenda's en notulen van het wetenschappelijk comité en de wetenschappelijke panels;
b) de adviezen van het wetenschappelijk comité en de wetenschappelijke panels, terstond na de goedkeuring ervan, waarbij minderheidsstandpunten altijd worden vermeld;
c) onverminderd de artikelen 39 en 41, de informatie waarop haar adviezen gebaseerd zijn;
d) de jaarlijkse verklaringen omtrent de belangen van de leden van de raad van bestuur, de uitvoerend directeur, de leden van het adviesforum en de leden van het wetenschappelijk comité en de wetenschappelijke panels, alsmede de verklaringen omtrent hun belangen in verband met agendapunten van de vergaderingen;
e) de resultaten van haar wetenschappelijke studies;
f) het jaarlijkse verslag over haar werkzaamheden;
g) verzoeken van het Europees Parlement, de Commissie of een lidstaat om wetenschappelijke adviezen, die geweigerd of gewijzigd zijn, alsook de motiveringen voor de weigering of wijziging.
2. De raad van bestuur kan op voorstel van de uitvoerend directeur besluiten sommige van zijn vergaderingen in het openbaar te houden en kan vertegenwoordigers van consumenten of andere belanghebbenden toestaan om sommige werkzaamheden van de Autoriteit als waarnemer bij te wonen.
3. De Autoriteit legt in haar huishoudelijk reglement de praktische regelingen voor de uitvoering van de in de leden 1 en 2 bedoelde transparantiebepalingen vast.
Artikel 39 - Geheimhouding
1. In afwijking van artikel 38 maakt de Autoriteit vertrouwelijke informatie die zij ontvangt met een met redenen omkleed verzoek om die informatie als vertrouwelijk te behandelen, niet aan derden bekend, tenzij het gaat om informatie die ter bescherming van de volksgezondheid openbaar gemaakt moet worden als de omstandigheden dit vereisen.2. De leden van de raad van bestuur, de uitvoerend directeur, de leden van het wetenschappelijk comité en de wetenschappelijke panels en de externe deskundigen die aan de werkgroepen daarvan deelnemen, de leden van het adviesforum en het personeel van de Autoriteit zijn ook na beëindiging van hun functie onderworpen aan de geheimhoudingsplicht van artikel 287 van het Verdrag.
3. De conclusies van de door de Autoriteit uitgebrachte wetenschappelijke adviezen met betrekking tot de te verwachten gezondheidseffecten worden in geen geval geheimgehouden.
4. De Autoriteit legt in haar huishoudelijk reglement de praktische regelingen voor de uitvoering van de in de leden 1 en 2 bedoelde geheimhoudingsregels vast.
Artikel 40 - Mededelingen van de Autoriteit
1. De Autoriteit doet op eigen initiatief mededelingen op de gebieden die tot haar opdracht behoren, onverminderd de bevoegdheid van de Commissie om haar risicomanagementbeslissingen bekend te maken.2. De Autoriteit zorgt ervoor dat het publiek en alle belanghebbenden snel van objectieve, betrouwbare en gemakkelijk toegankelijke informatie worden voorzien, in het bijzonder met betrekking tot de resultaten van haar werkzaamheden. Om deze doelstellingen te bereiken stelt de Autoriteit informatiemateriaal voor het grote publiek samen en verspreidt zij dit.
3. De Autoriteit handelt in nauwe samenwerking met de Commissie en de lidstaten om de nodige samenhang in het risicocommunicatieproces te bevorderen.
4. De Autoriteit zorgt voor goede samenwerking met de bevoegde instanties in de lidstaten en met andere belanghebbenden met betrekking tot publieksvoorlichtingscampagnes.
Artikel 41 - Toegang tot documenten
1. De Autoriteit zorgt ervoor dat de documenten waarover zij beschikt ruim toegankelijk zijn.2. De raad van bestuur stelt op voorstel van de uitvoerend directeur de bepalingen vast die van toepassing zijn op de toegang tot de in lid 1 bedoelde documenten, met volledige inachtneming van de algemene beginselen en voorwaarden inzake het recht op toegang tot de documenten van de Gemeenschapsinstellingen.
Artikel 42 - Consumenten, producenten en andere belangengroepen
De Autoriteit legt efficiënte contacten met de vertegenwoordigers van consumenten, producenten en verwerkers en alle andere belangengroepen.Afdeling 5 - Financiële bepalingen
Artikel 43 - Vaststelling van de begroting van de Autoriteit
1. De ontvangsten van de Autoriteit bestaan uit een bijdrage van de Gemeenschap en uit eventuele vergoedingen die de Autoriteit ontvangt voor door haar verleende diensten.2. De uitgaven van de Autoriteit omvatten personeelsuitgaven, administratieve uitgaven, infrastructuuruitgaven en beleidsuitgaven, alsmede uitgaven die voortvloeien uit met derden gesloten overeenkomsten of uit financiële steunverlening als bedoeld in artikel 36.
3. De uitvoerend directeur stelt jaarlijks uiterlijk op 31 maart een raming van de ontvangsten en uitgaven van de Autoriteit voor het volgende begrotingsjaar op en zendt die, tezamen met een lijst van de personeelsformatie, aan de raad van bestuur.
4. De ontvangsten en uitgaven zijn in evenwicht.
5. De raad van bestuur stelt uiterlijk 31 maart de ontwerp-raming met inbegrip van de voorlopige personeelsformatie en het voorlopige werkprogramma vast en zendt die naar de Commissie, die op basis daarvan de desbetreffende ramingen opneemt in het voorontwerp van algemene begroting van de Europese Gemeenschappen, dat zij overeenkomstig artikel 272 van het Verdrag aan de Raad voorlegt.
6. Na de vaststelling van de algemene begroting door de begrotingsautoriteit stelt de raad van bestuur de definitieve begroting en het definitieve werkprogramma van de Autoriteit vast, waarbij hij deze zo nodig aan de bijdrage van de Gemeenschap aanpast. Hij zendt die begroting en dat werkprogramma onverwijld toe aan de Commissie en de begrotingsautoriteit.
Artikel 44 - Uitvoering van de begroting van de Autoriteit
1. De uitvoerend directeur voert de begroting van de Autoriteit uit.2. De controle op het aangaan van betalingsverplichtingen en alle betalingen, alsmede op de vaststelling en inning van alle ontvangsten van de Autoriteit geschiedt door de financieel controleur van de Commissie.
3. De uitvoerend directeur doet jaarlijks uiterlijk op 31 maart de Commissie, de raad van bestuur en de Rekenkamer de rekeningen van alle ontvangsten en uitgaven betreffende het afgelopen begrotingsjaar toekomen.
De Rekenkamer onderzoekt deze rekeningen overeenkomstig artikel 248 van het Verdrag. Zij brengt elk jaar een verslag over de werkzaamheden van de Autoriteit uit.
4. Het Europees Parlement verleent de uitvoerend directeur op aanbeveling van de Raad kwijting voor de uitvoering van de begroting.
Artikel 45 - Door de Autoriteit ontvangen vergoedingen
Binnen drie jaar na de inwerkingtreding van deze verordening brengt de Commissie, na raadpleging van de Autoriteit, de lidstaten en de belanghebbenden, een verslag uit over de mogelijkheid en wenselijkheid van de invoering van vergoedingen die ondernemingen betalen voor het verkrijgen van een communautaire vergunning en voor andere door de Autoriteit verleende diensten.Afdeling 6 - Algemene bepalingen
Artikel 46 - Rechtspersoonlijkheid en voorrechten
1. De Autoriteit heeft rechtspersoonlijkheid. Zij beschikt in alle lidstaten over de ruimste bevoegdheden waarin de wetgeving inzake rechtspersonen voorziet. Zij kan roerende en onroerende zaken verwerven en vervreemden en in rechte optreden.2. Het Protocol betreffende de voorrechten en immuniteiten van de Europese Gemeenschappen is op de Autoriteit van toepassing.
Artikel 47 - Aansprakelijkheid
1. De contractuele aansprakelijkheid van de Autoriteit wordt beheerst door het op het betrokken contract van toepassing zijnde recht. Het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen is bevoegd uitspraak te doen wanneer een door de Autoriteit gesloten overeenkomst een arbitragebeding bevat.2. In geval van niet-contractuele aansprakelijkheid vergoedt de Autoriteit, overeenkomstig de algemene beginselen die de wetgevingen van de lidstaten gemeen hebben, alle schade die door de Autoriteit zelf of haar personeelsleden in de uitoefening van hun functie is veroorzaakt. Het Hof van Justitie is bevoegd ter zake van alle in dit verband gerezen geschillen over schadevergoeding.
3. De persoonlijke aansprakelijkheid van de personeelsleden van de Autoriteit ten aanzien van de Autoriteit wordt beheerst door de desbetreffende voor het personeel van de Autoriteit geldende voorwaarden.
Artikel 48 - Personeel
1. Het personeel van de Autoriteit is onderworpen aan de verordeningen en regelingen die van toepassing zijn op de ambtenaren en andere personeelsleden van de Europese Gemeenschappen.2. De Autoriteit oefent ten aanzien van haar personeel de bevoegdheden uit die aan het tot aanstelling bevoegde gezag zijn verleend.
Artikel 49 - Deelname van derde landen
De Autoriteit staat open voor deelname van landen die met de Europese Gemeenschap overeenkomsten gesloten hebben uit hoofde waarvan zij de communautaire wetgeving op het onder deze verordening vallende gebied hebben overgenomen en toepassen.Krachtens de desbetreffende bepalingen van die overeenkomsten worden regelingen getroffen waarin met name de aard, omvang en wijze van de deelname van deze landen aan de werkzaamheden van de Autoriteit worden vastgesteld, met inbegrip van bepalingen betreffende deelneming aan de door de Autoriteit beheerde netwerken, plaatsing op de lijst van bevoegde organisaties waaraan de Autoriteit bepaalde werkzaamheden kan opdragen, de financiële bijdragen en het personeel.
Hoofdstuk IV - Systeem voor snelle waarschuwingen, crisismanagement en noodsituaties
Afdeling 1 - Systeem voor snelle waarschuwingen
Artikel 50 - Systeem voor snelle waarschuwingen
1. Hierbij wordt een systeem voor snelle waarschuwingen in de vorm van een netwerk ingesteld, voor kennisgevingen van het bestaan van een ernstig direct of indirect risico voor de gezondheid van de mens, verband houdend met een levensmiddel of diervoeder. Dit systeem omvat de lidstaten, de Commissie en de Autoriteit. De lidstaten, de Commissie en de Autoriteit wijzen elk een contactpunt aan, dat deel uitmaakt van het netwerk.2. Wanneer een lid van het netwerk beschikt over informatie betreffende het bestaan van een ernstig direct of indirect risico voor de gezondheid van de mens, verband houdend met een levensmiddel of diervoeder, wordt deze informatie via het systeem voor snelle waarschuwingen onverwijld ter kennis van de Commissie gebracht. De Commissie geeft deze informatie onmiddellijk door aan de leden van het netwerk.
De Autoriteit kan deze kennisgeving aanvullen met alle wetenschappelijke en technische informatie die het ondernemen van snelle, passende risicomanagementactie door de lidstaten vergemakkelijkt.
3. Onverminderd andere communautaire wetgeving stellen de lidstaten de Commissie door middel van het systeem voor snelle waarschuwingen onverwijld in kennis van:
a) elke door hen vastgestelde maatregel waarbij het in de handel brengen van een product wordt beperkt of waarbij het uit de handel nemen of het terugroepen van levensmiddelen of diervoeder wordt voorgeschreven met het oog op de bescherming van de gezondheid van de mens waarvoor snelle actie vereist is;
b) elke aanbeveling aan of overeenkomst met het bedrijfsleven die erop gericht is op vrijwillige of verplichte basis het in de handel brengen of het uiteindelijke gebruik van levensmiddelen of diervoeder te voorkomen, te beperken of aan specifieke voorwaarden te onderwerpen in verband met een ernstig risico voor de gezondheid van de mens waarvoor snelle actie vereist is;
c) elke door een direct of indirect risico voor de menselijke gezondheid ingegeven afkeuring van een partij, container of lading levensmiddelen of diervoeder door een bevoegde autoriteit aan een grenspost in de Europese Unie.
De kennisgeving gaat vergezeld van een uitvoerige uiteenzetting van de redenen waarom de bevoegde autoriteiten van de lidstaat die de kennisgeving heeft verzonden de maatregelen hebben genomen. De kennisgeving wordt te zijner tijd gevolgd door aanvullende informatie, met name in geval de maatregelen waarop de kennisgeving berust worden gewijzigd of ingetrokken.
De Commissie zendt de uit hoofde van de eerste en de tweede alinea ontvangen kennisgeving en aanvullende informatie onverwijld door naar de leden van het netwerk.
Wanneer een partij, container of lading door een bevoegde autoriteit aan een grenspost in de Europese Unie wordt afgekeurd, stelt de Commissie alle grensposten in de Europese Unie alsmede het derde land van oorsprong hiervan onverwijld in kennis.
5. Wanneer een levensmiddel of diervoeder waarover een kennisgeving via het systeem voor snelle waarschuwingen is gestuurd, naar een derde land is verzonden, verstrekt de Commissie dat land de nodige informatie.
6. De lidstaten stellen de Commissie onverwijld in kennis van de actie die zij hebben ondernomen of de maatregelen die zij hebben getroffen naar aanleiding van de via het systeem voor snelle waarschuwingen ontvangen kennisgevingen en aanvullende informatie. De Commissie geeft deze informatie onmiddellijk door aan de leden van het netwerk.
7. Het systeem voor snelle waarschuwing kan worden opengesteld voor deelname door kandidaat-lidstaten van de Europese Unie, derde landen en internationale organisaties, op grond van overeenkomsten tussen de Gemeenschap en die landen of organisaties, overeenkomstig de daarin vastgestelde procedures. Die procedures zijn gebaseerd op wederkerigheid en omvatten gelijkwaardige maatregelen inzake de vertrouwelijkheid als in de Gemeenschap gelden.
Artikel 51 - Uitvoeringsmaatregelen
De uitvoeringsmaatregelen voor artikel 50 worden na raadpleging van de Autoriteit volgens de procedure van artikel 58, lid 2, door de Commissie vastgesteld. Deze maatregelen omvatten met name de specifieke voorwaarden en procedures voor de doorgifte van kennisgevingen en aanvullende informatie.Artikel 52 - Geheimhoudingsregels voor het systeem voor snelle waarschuwingen
1. De informatie waarover de leden van het netwerk beschikken met betrekking tot risico's voor de gezondheid van de mens als gevolg van levensmiddelen en diervoeder is in de regel beschikbaar voor het publiek overeenkomstig het informatiebeginsel van artikel 10. Het publiek heeft in de regel toegang tot informatie over de identificatie van het product, de aard van het risico en de genomen maatregel.De leden van het netwerk treffen evenwel de nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat hun personeelsleden de voor de doeleinden van deze afdeling verkregen informatie die in naar behoren gemotiveerde gevallen gezien de aard ervan onder het beroepsgeheim valt, niet openbaar maken, behalve indien het gaat om informatie die, als de omstandigheden dat vereisen, openbaar moet worden gemaakt ter bescherming van de gezondheid van de mens.
2. De bescherming van het beroepsgeheim mag niet beletten dat informatie die relevant is voor de doeltreffendheid van het markttoezicht en de handhavingactiviteiten op het gebied van levensmiddelen en diervoeder aan de bevoegde autoriteiten wordt doorgegeven. De autoriteiten die informatie ontvangen die onder het beroepsgeheim valt, dragen zorg voor de bescherming daarvan overeenkomstig lid 1.
Afdeling 2 - Noodsituaties
Artikel 53 - Noodmaatregelen betreffende uit de Gemeenschap afkomstige of uit een derde land ingevoerde levensmiddelen en diervoeders
1. Wanneer blijkt dat een levensmiddel of diervoeder, van oorsprong uit de Gemeenschap of ingevoerd uit een derde land, waarschijnlijk een ernstig risico voor de gezondheid van mens, dier of milieu inhoudt en dat het risico niet op afdoende wijze kan worden beheerst met de door de betrokken lidstaten getroffen maatregelen, treft de Commissie volgens de procedure van artikel 58, lid 2, op eigen initiatief of op verzoek van een lidstaat, onverwijld een of meer van de volgende maatregelen, al naar gelang de ernst van de situatie:a) in geval van levensmiddelen of diervoeder van oorsprong uit de Gemeenschap:
i. opschorting van het in de handel brengen van het betrokken levensmiddel;
ii. opschorting van het in de handel brengen of het gebruik van het betrokken diervoeder;
iii. vaststelling van bijzondere voorwaarden voor het betrokken levensmiddel of diervoeder;
iv. elke andere passende tijdelijke maatregel;
b) in geval van uit een derde land ingevoerde levensmiddelen of diervoeders:
i. opschorting van de invoer van het betrokken levensmiddel of diervoeder uit het desbetreffende derde land of uit een deel daarvan, en waar van toepassing uit het derde land van doorvoer;
ii. vaststelling van bijzondere voorwaarden voor het betrokken levensmiddel of diervoeder uit het betrokken derde land of een deel daarvan;
iii. elke andere passende tijdelijke maatregel.
2. In dringende gevallen kan de Commissie evenwel de in lid 1 genoemde maatregelen voorlopig aannemen, na de betrokken lidstaat of lidstaten te hebben geraadpleegd en de overige lidstaten daarvan in kennis te hebben gesteld.
De genomen maatregelen worden zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk binnen tien werkdagen, volgens de procedure van artikel 58, lid 2, bevestigd, gewijzigd, ingetrokken of verlengd.
Artikel 54 - Andere noodmaatregelen
Wanneer een lidstaat de Commissie officieel in kennis stelt van de noodzaak om noodmaatregelen te nemen en de Commissie niet heeft gehandeld conform artikel 53, kan de lidstaat tijdelijke beschermende maatregelen vaststellen. In dat geval stelt hij de overige lidstaten en de Commissie onverwijld daarvan in kennis.De Commissie legt de aangelegenheid binnen tien werkdagen volgens de procedure van artikel 58, lid 2, voor aan het bij artikel 58, lid 1, ingestelde comité met het oog op de verlenging, wijziging of intrekking van de tijdelijke beschermende maatregelen.
De lidstaat mag zijn nationale tijdelijke beschermende maatregelen handhaven totdat de communautaire maatregelen zijn vastgesteld.
Afdeling 3 - Crisismanagement
Artikel 55 - Algemeen plan voor crisismanagement
1. De Commissie stelt in nauwe samenwerking met de Autoriteit en met de lidstaten een algemeen plan voor crisismanagement op het gebied van de veiligheid van levensmiddelen en diervoeder op, hierna 'algemeen plan' te noemen.2. In het algemene plan worden de soorten situaties vastgelegd waarin directe of indirecte risico's voor de gezondheid van de mens als gevolg van levensmiddelen of diervoeder optreden die waarschijnlijk niet met behulp van de bestaande voorzieningen voorkomen, weggenomen of tot een aanvaardbaar niveau teruggebracht kunnen worden of die met toepassing van de artikelen 53 en 54 alleen niet op toereikende wijze kunnen worden beheerst.
In het algemene plan worden tevens de praktische en operationele procedures voor het managen van een crisis vastgelegd, met inbegrip van de te hanteren transparantiebeginselen en een communicatiestrategie.
Artikel 56 - Crisiseenheid
1. Onverminderd haar taak de toepassing van het Gemeenschapsrecht te waarborgen stelt de Commissie, wanneer zij een situatie constateert waarin een ernstig direct of indirect risico voor de gezondheid van de mens als gevolg van levensmiddelen of diervoeder optreedt en dat risico niet met behulp van de bestaande voorzieningen voorkomen, weggenomen of beperkt kan worden of met toepassing van de artikelen 53 en 54 alleen niet op toereikende wijze kan worden beheerst, de lidstaten en de Autoriteit onverwijld in kennis.2. De Commissie richt onverwijld een crisiseenheid op, waarvan de Autoriteit deel uitmaakt en waarin zij zo nodig wetenschappelijke en technische bijstand biedt.
Artikel 57 - Taken van de crisiseenheid
1. De crisiseenheid is belast met de verzameling en beoordeling van alle relevante informatie en het onderzoeken van de mogelijkheden om het risico voor de gezondheid van de mens zo doeltreffend en snel mogelijk te voorkomen, weg te nemen of tot een aanvaardbaar niveau terug te brengen.2. De crisiseenheid kan de hulp inroepen van alle natuurlijke of rechtspersonen wier expertise zij nodig acht om de crisis doeltreffend te beheersen.
3. De crisiseenheid informeert het publiek over de betrokken risico's en de getroffen maatregelen.
Hoofdstuk V - Procedures en slotbepalingen
Afdeling 1 - Comitéprocedure en bemiddelingsprocedure
Artikel 58 - Comité
1. De Commissie wordt bijgestaan door een Permanent Comité voor de voedselketen en de diergezondheid, hierna 'het comité' te noemen, bestaande uit vertegenwoordigers van de lidstaten en voorgezeten door de vertegenwoordiger van de Commissie. Het comité wordt onderverdeeld in afdelingen voor het behandelen van alle betrokken kwesties.2. In de gevallen waarin naar dit artikel wordt verwezen, is de regelgevingsprocedure van artikel 5 van Besluit 1999/468/EG met inachtneming van artikel 7 en artikel 8 van dat besluit van toepassing.
3. De in artikel 5, lid 6, van Besluit 1999/468/EG bedoelde termijn wordt op drie maanden bepaald.
Artikel 59 - Taken van het comité
Het comité vervult de bij deze verordening en bij andere relevante communautaire bepalingen aan het comité opgedragen taken, in de gevallen en onder de voorwaarden die in die bepalingen zijn vastgelegd. Voorts kan het op initiatief van de voorzitter of op schriftelijk verzoek van een van de leden elk onderwerp bestuderen dat onder die bepalingen valt.Artikel 60 - Bemiddelingsprocedure
1. Onverminderd de toepassing van andere communautaire bepalingen legt een lidstaat, indien hij van mening is dat een door een andere lidstaat genomen maatregel op het gebied van de voedselveiligheid hetzij onverenigbaar is met deze verordening, hetzij van invloed kan zijn op de werking van de interne markt, de zaak voor aan de Commissie, die de andere betrokken lidstaat hiervan onverwijld in kennis stelt.2. De twee betrokken lidstaten en de Commissie stellen alles in het werk om het probleem op te lossen. Als geen overeenstemming kan worden bereikt, kan de Commissie de Autoriteit verzoeken advies over het wetenschappelijke geschilpunt uit te brengen. De termen van het verzoek en de termijn waarbinnen de Autoriteit advies dient uit te brengen worden in onderling overleg door de Commissie en de Autoriteit vastgesteld, na raadpleging van de twee betrokken lidstaten.
Afdeling 2 - Slotbepalingen
Artikel 61 - Evaluatie
1. Binnen drie jaar na de in artikel 65 vastgestelde datum en vervolgens om de zes jaar geeft de Autoriteit in samenwerking met de Commissie opdracht tot een onafhankelijke externe evaluatie van haar functioneren op basis van de door de raad van bestuur in overeenstemming met de Commissie vastgestelde richtsnoeren. De evaluatie betreft de werkwijze van de Autoriteit en de invloed die zij met haar optreden bereikt. Bij de evaluatie wordt rekening gehouden met de opvattingen van de belanghebbenden op zowel Europees als nationaal niveau.De raad van bestuur van de Autoriteit bestudeert de conclusies van de evaluatie en doet de Commissie in voorkomend geval aanbevelingen voor veranderingen in de Autoriteit en haar werkmethoden. De evaluatie en de aanbevelingen worden openbaar gemaakt.
2. Binnen drie jaar na de in artikel 65 vastgestelde datum brengt de Commissie een verslag uit over de met de uitvoering van de afdelingen 1 en 2 van hoofdstuk IV opgedane ervaring.
3. De in de leden 1 en 2 bedoelde verslagen en aanbevelingen worden toegezonden aan het Europees Parlement en de Raad.
Artikel 62 - Verwijzingen naar de Europese Voedselautoriteit en het Permanent Comité voor de voedselketen en de diergezondheid
1. Alle verwijzingen in de communautaire wetgeving naar het Wetenschappelijk Comité voor de menselijke voeding, het Wetenschappelijk Comité voor de diervoeding, het Wetenschappelijk Veterinair Comité, het Wetenschappelijk Comité voor bestrijdingsmiddelen, het Wetenschappelijk Comité voor planten en de wetenschappelijke stuurgroep worden vervangen door verwijzingen naar de Europese Voedselautoriteit.2. Alle verwijzingen in de communautaire wetgeving naar het Permanent Comité voor levensmiddelen, het Permanent Comité voor veevoeders en het Permanent Veterinair Comité worden vervangen door verwijzingen naar het Permanent Comité voor de voedselketen en de diergezondheid.
Alle verwijzingen naar het Permanent Plantenziektekundig Comité in de communautaire wetgeving gebaseerd op, alsmede in de Richtlijnen 76/895/EEG, 86/362/EEG, 86/363/EEG, 90/642/EEG en 91/414/EEG aangaande gewasbeschermingsmiddelen en het bepalen van maximumresidugehalten worden vervangen door een verwijzing naar het Permanent Comité voor de voedselketen en de diergezondheid.
3. Voor de toepassing van de leden 1 en 2 wordt onder communautaire wetgeving verstaan alle verordeningen, richtlijnen, beschikkingen en besluiten van de Gemeenschap.
4. De Besluiten 68/361/EEG, 69/414/EEG en 70/372/EEG worden ingetrokken.
Artikel 63 - Bevoegdheden van het Europees Bureau voor de geneesmiddelenbeoordeling
Deze verordening laat de bevoegdheden van het Europees Bureau voor de geneesmiddelenbeoordeling uit hoofde van Verordening (EEG) nr. 2309/93, Verordening (EEG) nr. 2377/90, Richtlijn 75/319/EEG van de Raad en Richtlijn 81/851/EEG van de Raad onverlet.Artikel 64 - Vestigingsplaats
De vestigingsplaats van de Autoriteit wordt op voorstel van de Commissie door de bevoegde autoriteiten vastgesteld.De vestigingplaats van de Autoriteit moet aan de volgende criteria voldoen:
i. zij moet makkelijk toegankelijke communicatielijnen bezitten en over goede, snelle verkeersverbindingen beschikken;
ii. zij moet de Autoriteit in staat stellen nauw en doeltreffend samen te werken met de Commissiediensten die zich bezighouden met volksgezondheid en consumentenbescherming;
iii. zij moet kostenefficiënt zijn en de Autoriteit gelegenheid bieden haar werkzaamheden onmiddellijk aan te vangen;
iv. zij dient te beschikken over de nodige infrastructuur ten behoeve van het personeel van de Autoriteit.
Artikel 65 - Aanvang van de werkzaamheden van de Autoriteit
De Autoriteit vangt haar werkzaamheden aan op 1 januari 2002.Artikel 66 - Inwerkingtreding
Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen.De artikelen 29, 56, 57, 60 en artikel 62, lid 1, zijn van toepassing met ingang van de datum waarop de leden van het wetenschappelijk comité en de wetenschappelijke panels zijn benoemd, hetgeen door middel van een bekendmaking in de C-reeks van het Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen wordt aangekondigd.
De artikelen 11, 12 en 14 tot en met 20 zijn van toepassing met ingang van 1 januari 2004.
Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.