Artikelen bij COM(2006)566 - Gemeenschappelijk standpunt van de Raad over de aanneming van de Verordening van het Europees Parlement en de Raad betreffende het recht dat van toepassing is op niet contractuele verbintenissen ("Rome II")

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.

Belangrijke juridische mededeling

|
52006PC0566

Mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement overeenkomstig artikel 251, lid 2, tweede alinea, van het EG-Verdrag betreffende het gemeenschappelijk standpunt van de Raad over de aanneming van de Verordening van het Europees Parlement en de Raad betreffende het recht dat van toepassing is op niet contractuele verbintenissen ("Rome II") /* COM/2006/0566 def. - COD 2003/0168 */


[pic] | COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN |

Brussel, 27.9.2006

COM(2006) 566 definitief

2003/0168 (COD)

MEDEDELING VAN DE COMMISSIE AAN HET EUROPEES PARLEMENT overeenkomstig artikel 251, lid 2, tweede alinea, van het EG-Verdrag betreffende het

gemeenschappelijk standpunt van de Raad over de aanneming van de verordening van het Europees Parlement en de Raad betreffende het recht dat van toepassing is op niet-contractuele verbintenissen ("Rome II")

2003/0168 (COD)

MEDEDELING VAN DE COMMISSIE AAN HET EUROPEES PARLEMENT overeenkomstig artikel 251, lid 2, tweede alinea, van het EG-Verdrag betreffende het

gemeenschappelijk standpunt van de Raad over de aanneming van de verordening van het Europees Parlement en de Raad betreffende het recht dat van toepassing is op niet-contractuele verbintenissen ("Rome II")

1. OVERZICHT VAN DE PROCEDURE

Indiening van het voorstel bij het Europees Parlement en de Raad (document COM(2003) 427 definitief - 2003/0168 (COD)): | 22.7.2003 |

Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité: | 2.6.2004 |

Advies van het Europees Parlement in eerste lezing: | 6.7.2005 |

Indiening van het gewijzigde voorstel: | 21.2.2006 |

Vaststelling van het gemeenschappelijk standpunt (stemming met gekwalificeerde meerderheid): | 25.9.2006 |

2. DOEL VAN HET VOORSTEL VAN DE COMMISSIE

De internationale rechterlijke bevoegdheid alsook de erkenning en tenuitvoerlegging in een lidstaat van in andere lidstaten gegeven rechterlijke beslissingen worden geregeld bij Verordening (EG) nr. 44/2001, die op burgerlijk en handelsgebied van toepassing is op contractuele en niet-contractuele verbintenissen. Wat het collisierecht betreft, werden de regels inzake contracten geharmoniseerd tussen de lidstaten door het Verdrag van Rome van 1980 inzake het recht dat van toepassing is op verbintenissen uit overeenkomst. De Gemeenschap beschikt echter nog niet over algemene, geharmoniseerde regels om te bepalen welk recht er van toepassing is op niet-contractuele verbintenissen. Het voorstel van de Commissie heeft ten doel deze leemte op te vullen.

Doel van het voorstel van de Commissie is dus de harmonisatie van de collisieregels inzake niet-contractuele verbintenissen op burgerlijk en handelsgebied (verkeersongevallen, productaansprakelijkheid, oneerlijke concurrentie, enz.) alsook de vaststelling van gemeenschappelijke regels op EU-niveau om te bepalen welk recht van toepassing is op dergelijke verbintenissen.

De harmonisatie van deze regels heeft ten doel personen en ondernemingen meer rechtszekerheid te bieden dan voorheen en “forum shopping” te vermijden, die kan leiden tot verschillende resultaten voor de partijen afhankelijk van het gerecht waarbij de zaak is aangebracht.

3. OPMERKINGEN OVER HET GEMEENSCHAPPELIJK STANDPUNT

3.1. Algemene opmerking

Het gemeenschappelijk standpunt van de Raad handhaaft in wezen het oorspronkelijke voorstel van de Commissie, zoals dat werd gewijzigd bij het gewijzigde voorstel, waarin rekening werd gehouden met een aantal door het Europees Parlement in eerste lezing aangenomen amendementen.

De voornaamste wijzigingen die door het gemeenschappelijk standpunt in het gewijzigde voorstel van de Commissie en de amendementen van het Parlement zijn aangebracht, worden hieronder gedetailleerd uiteengezet.

3.2. Belangrijke verschillen met het gewijzigde voorstel van de Commissie

Artikel 1, lid 2, onder g) , ligt in de lijn van het gewijzigde voorstel van de Commissie (artikel 1, lid 2, onder h)), waarin de Commissie voorstelde inbreuken op de persoonlijke levenssfeer en op de persoonlijkheidsrechten van de werkingssfeer van de verordening uit te sluiten wanneer zij worden begaan door de media . Het gemeenschappelijk standpunt gaat echter verder: de uitsluiting wordt niet beperkt tot niet-contractuele verbintenissen die ontstaan in het kader van de media, maar wordt uitgebreid tot alle niet-contractuele verbintenissen die voortvloeien uit dergelijke inbreuken. De belangrijkste reden waarom uiteindelijk voor deze oplossing werd gekozen, is dat er geen overeenstemming kon worden bereikt over de definitie van het begrip media .

Deze uitsluiting wordt verzacht door de bewoordingen van de herzieningsclausule (artikel 30), waarin wordt bepaald dat er in het verslag over de toepassing van de toekomstige verordening bijzondere aandacht zal worden besteed aan deze specifieke soort niet-contractuele verbintenissen.

Artikel 5 over productaansprakelijkheid is aanzienlijk anders geformuleerd dan artikel 6 van het gewijzigde voorstel van de Commissie. Het doel van dit artikel is echter niet gewijzigd. Zoals ook blijkt uit het gemeenschappelijk standpunt is het nodig een specifieke regel inzake productaansprakelijkheid vast te stellen, waarbij wordt gezorgd voor een billijk evenwicht tussen de belangen van het slachtoffer en die van de aansprakelijke persoon.

De Commissie betreurt nog steeds de oplossing die werd gekozen in het gemeenschappelijk standpunt, dat een relatief complex cascadesysteem van aanknopingspunten invoert. De Commissie is er nog steeds van overtuigd dat haar oorspronkelijke en veel eenvoudiger geformuleerde oplossing een passend evenwicht tot stand bracht tussen de betrokken belangen.

Artikel 6 breidt de werkingssfeer van de regel inzake oneerlijke concurrentie uit tot daden die de vrije concurrentie beperken, terwijl artikel 7 van het gewijzigde voorstel van de Commissie slechts van toepassing is op oneerlijke handelspraktijken. Uit de toelichting bij het gewijzigde voorstel (punt 3.4, amendement 29) blijkt dat er in het gewijzigde voorstel geen specifieke regel voor mededingingszaken is ingevoerd omdat er op dat ogenblik een openbare raadpleging werd gehouden over het groenboek van de Commissie betreffende “Schadevorderingen wegens schending van de communautaire antitrustregels”. De Commissie wilde niet vooruitlopen op de resultaten van die raadpleging en zag er dus van af om reeds in haar gewijzigde voorstel een collisieregel op te nemen inzake niet-contractuele verbintenissen die voortvloeien uit een inbreuk op de mededingingsregels. De Commissie gaf in de toelichting echter aan dat zij voor mededingingszaken eventueel een andere oplossing zou kiezen in het kader van de medebeslissingsprocedure. De Commissie behoudt zich het recht voor dit te doen met name om de doeltreffendheid te bewaren van het recht van natuurlijke en rechtspersonen om vergoeding te vorderen van schade die is veroorzaakt door een inbreuk op de mededingingsregels. In het licht van het gemeenschappelijk standpunt van de Raad handhaaft de Commissie haar standpunt en behoudt zij zich de mogelijkheid voor om een andere oplossing te kiezen in het kader van de medebeslissingsprocedure.

Bij artikel 9 wordt een specifieke collisieregel ingevoerd voor niet-contractuele verbintenissen die voortvloeien uit collectieve actie bij arbeidsconflicten. Deze bepaling vindt haar oorsprong in door het Parlement aangenomen amendementen die de Commissie niet heeft overgenomen en was dus niet in het gewijzigde voorstel van de Commissie opgenomen.

De geherformuleerde tekst van de in het gemeenschappelijk standpunt opgenomen bepaling tracht tegemoet te komen aan de belangrijkste bezwaren die door de Commissie zijn geformuleerd tijdens de besprekingen met de Raad. De werkingssfeer van deze bepaling is thans nauwkeuriger omschreven en is met name beperkt tot de aansprakelijkheid van werkgevers, werknemers en/of vakbonden in het kader van collectieve acties. De Commissie betreurt echter dat uit de tekst nog steeds niet duidelijk blijkt dat deze bepaling niet mag gelden ten aanzien van derde partijen.

Artikel 16 wijkt af van artikel 13 van het gewijzigde voorstel van de Commissie, waarin een extra lid is opgenomen, op basis waarvan de rechter uitwerking kan geven aan dwingende bepalingen van het recht van een ander land dan het land waarvan het recht ingevolge de regels van het instrument van toepassing is. Deze in het voorstel van de Commissie opgenomen bepaling had geen bijzonder communautair belang; deze bepaling was ingevoerd om redenen van consistentie en was geïnspireerd op een soortgelijke bepaling in het Verdrag van Rome van 1980 inzake het recht dat van toepassing is op verbintenissen uit overeenkomst . De Commissie heeft deze schrapping aanvaard.

Artikel 26 inzake openbare orde stemt niet overeen met de formulering van artikel 23 van het gewijzigde voorstel van de Commissie, dat zelf het resultaat was van eerdere besprekingen in de Raad, die afwijzend stond tegenover het in het oorspronkelijke voorstel van de Commissie opgenomen specifieke artikel inzake schadevergoeding die geen vergoedend karakter heeft. Na besprekingen over het gewijzigde voorstel, werd deze wijziging eerst in een overweging opgenomen en tot slot volledig weggelaten omdat geen overeenstemming kon worden bereikt over de inhoud ervan, waarbij door niemand wordt betwist dat de clausule inzake openbare orde voldoende waarborgen en bescherming biedt tegen de potentiële negatieve gevolgen van de toekenning van buitensporig hoge schadevergoedingen zonder vergoedend karakter.

Artikel 27 wijkt af van artikel 23 van het oorspronkelijke voorstel van de Commissie (artikel 3 van het gewijzigde voorstel), dat een veel gedetailleerdere regel bevatte ter verduidelijking van de verhouding tot de verschillende bronnen van het Gemeenschapsrecht (met name wat betreft de verhouding tot specifieke instrumenten die de goede werking van de interne markt bevorderen). Gezien de recente ontwikkelingen in het Europees Parlement en de Raad in het kader van onderhandelingen over andere voorstellen, lijkt het niet langer nodig in dit instrument een dergelijke specifieke bepaling op te nemen.

Artikel 28 over de verhouding tot bestaande internationale overeenkomsten verschilt van het gewijzigde voorstel van de Commissie op de volgende punten:

a) de werkingssfeer van lid 1 wordt niet beperkt tot multilaterale overeenkomsten die op 'bijzondere gebieden' zijn gesloten;

b) lid 2 bevat een specifieke regel krachtens welke de verordening voorrang heeft op uitsluitend tussen lidstaten gesloten overeenkomsten;

c) gelet op het bovenstaande leidt dit artikel ertoe dat het Verdrag van Den Haag van 1971 inzake verkeersongevallen en het Verdrag van Den Haag van 1973 inzake producten met gebreken in alle omstandigheden voorrang hebben, ook wanneer alle relevante elementen van het geval in de Gemeenschap zijn gelokaliseerd.

Hoewel de Commissie in beginsel geen problemen heeft met de eerste twee bovenvermelde verschillen ten opzichte van haar gewijzigde voorstel, betreurt zij nog steeds dat overeenkomstig het gemeenschappelijk standpunt multilaterale overeenkomsten over het algemeen voorrang hebben, zelfs wanneer alle relevante elementen van het geval uitsluitend in de Gemeenschap zijn gelokaliseerd. Het Europees Parlement wenste in dergelijke omstandigheden de nieuwe verordening voorrang te geven op het Verdrag van Den Haag inzake verkeersongevallen. De in het gemeenschappelijk standpunt gekozen benadering ondermijnt de pogingen om in de Gemeenschap te komen tot geharmoniseerde oplossingen.

Hoewel dit aspect enigszins wordt afgezwakt door de specifieke verwijzing naar verkeersongevallen in de herzieningsclausule (artikel 30 van het gemeenschappelijk standpunt), op basis waarvan in het verslag over de toepassing van de verordening bijzondere aandacht zal worden besteed aan de kwestie van verkeersongevallen teneinde na te gaan wat de gevolgen zijn van het ontbreken van volledig geharmoniseerde collisieregels voor verkeersongevallen in de Gemeenschap, had de Commissie toch liever gezien dat de tekst van haar gewijzigde voorstel (artikel 24, lid 2, van dat voorstel) zou worden behouden.

De Commissie betreurt dat de verklaring die zij in de eindfase van de onderhandelingen met de Raad heeft afgelegd niet op accurate wijze is weergegeven in overweging 33 van het gemeenschappelijk standpunt.

3.3. Amendementen van het Parlement

Al met al bevat het gemeenschappelijk standpunt volledig dan wel qua strekking de meeste amendementen van het Europees Parlement met betrekking tot de belangrijkste bepalingen van het voorstel die door de Commissie zijn aanvaard en zijn opgenomen in haar gewijzigde voorstel.

Wat de amendementen van het Parlement betreft, zijn er echter een aantal belangrijke verschillen tussen het gewijzigde voorstel en het gemeenschappelijk standpunt, die reeds hierboven in punt 3.2 zijn behandeld, zoals:

artikel 9 van het gemeenschappelijk standpunt ligt in de lijn van amendement 31 van het Europees Parlement, dat niet werd aanvaard door de Commissie en dus niet werd opgenomen in haar gewijzigde voorstel;

artikel 27 van het gemeenschappelijk standpunt stemt niet volledig overeen met artikel 3 van het gewijzigde voorstel, dat in de lijn ligt van amendement 24 van het Parlement.

de in artikel 28 van het gemeenschappelijk standpunt gekozen oplossing verschilt van die van artikel 24 van het gewijzigde voorstel (zie ook amendement 53 van het Parlement), met name met betrekking tot de verhouding tot het Verdrag van Den Haag van 1971 inzake verkeersongevallen.

3.4. Door de Raad ingevoerde nieuwe bepalingen:

Artikel 2 is een technische bepaling waarin bepaalde begrippen worden omschreven die in de verordening worden gebruikt teneinde de formulering van de afzonderlijke bepalingen te vereenvoudigen.

Artikel 12 voert een specifieke regel in voor niet-contractuele verbintenissen die voortvloeien uit onderhandelingen voorafgaand aan het sluiten van een overeenkomst. Het voorstel van de Commissie bevatte geen dergelijke specifieke bepaling, hoewel het altijd de bedoeling was dit soort verbintenissen onder dit instrument te laten vallen. Dit ligt in de lijn van de rechtspraak van het Europees Hof van Justitie over het Verdrag van Brussel van 1968 (dat is vervangen door Verordening (EG) nr. 44/2001), waarin wordt gesteld dat dit soort verbintenissen niet-contractueel zijn. De Commissie had in artikel 5, lid 3, van haar gewijzigde voorstel gekozen voor een meer flexibele oplossing, terwijl de Raad op dat gebied blijkbaar heeft gekozen voor een meer gedetailleerde bepaling. Inhoudelijk leidt de voorgestelde bepaling in beginsel tot het resultaat dat ook door de Commissie wordt beoogd, d.w.z. de toepassing van het recht van het land waarmee de betrokken niet-contractuele verbintenis de nauwste banden heeft.

4. CONCLUSIE

De Commissie aanvaardt het gemeenschappelijk standpunt omdat het alle kernpunten bevat van het oorspronkelijke voorstel en van de amendementen van het Europees Parlement zoals die zijn overgenomen in het gewijzigde voorstel.

Op de Raad JBZ van 27 en 28 april 2006 te Luxemburg legde de Commissie de volgende verklaring af: 'The Commission is prepared in appropriate cases, to examine the possibility of making proposal to the Council authorising Member States to conclude international agreements concerning specific sectoral matters which contain provisions on the law applicable to non-contractual obligations. This remains without prejudice to the possibility of the Community to negotiate and conclude such international agreements in accordance with the provisions of Article 300 EC.' (De Commissie is bereid om in passende gevallen de mogelijkheid te onderzoeken om bij de Raad een voorstel in te dienen dat lidstaten machtigt om internationale overeenkomsten betreffende specifieke, sectorale aangelegenheden te sluiten die bepalingen bevatten inzake het recht dat van toepassing is op niet-contractuele verbintenissen. Dit doet geen afbreuk aan de mogelijkheid van de Gemeenschap om overeenkomstig artikel 300 van het EG-Verdrag te onderhandelen over en over te gaan tot de sluiting van dergelijke overeenkomsten).

In dezelfde gedachtegang werd dit soort verbintenissen uitgesloten van de werkingssfeer van het op 15 december 2005 aangenomen voorstel van de Commissie voor een Verordening van het Europees Parlement en de Raad inzake het recht dat van toepassing is op verbintenissen uit overeenkomst (“Rome I”) (COM(2005) 650 definitief, 2005/0261 (COD)).