Artikelen bij COM(2008)131 - Gemeenschappelijk standpunt van de Raad met het oog op de aanneming van een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad betreffende bepaalde aspecten van bemiddeling/mediation in burgerlijke en handelszaken

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.

Belangrijke juridische mededeling

|
52008PC0131

Mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement overeenkomstig artikel 251, lid 2, tweede alinea, van het EG-Verdrag over het gemeenschappelijk standpunt van de Raad met het oog op de aanneming van een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad betreffende bepaalde aspecten van bemiddeling/mediation in burgerlijke en handelszaken /* COM/2008/0131 def. - COD 2004/0251 */


[pic] | COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN |

Brussel, 7.3.2008

COM(2008) 131 definitief

2004/0251 (COD)

MEDEDELING VAN DE COMMISSIE AAN HET EUROPEES PARLEMENT overeenkomstig artikel 251, lid 2, tweede alinea, van het EG-Verdrag over het

gemeenschappelijk standpunt van de Raad met het oog op de aanneming van een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad betreffende bepaalde aspecten van bemiddeling/mediation in burgerlijke en handelszaken

2004/0251 (COD)

MEDEDELING VAN DE COMMISSIE AAN HET EUROPEES PARLEMENT overeenkomstig artikel 251, lid 2, tweede alinea, van het EG-Verdrag over het

gemeenschappelijk standpunt van de Raad met het oog op de aanneming van een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad betreffende bepaalde aspecten van bemiddeling/mediation in burgerlijke en handelszaken

1. ACHTERGROND

Toezending van het voorstel aan het EP en de Raad (document COM(2004) 718 definitief – 2004/0251 (COD): | 22.10.2004 |

Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité: | 9.6.2005 |

Advies van het Europees Parlement in eerste lezing: | 29.3.2007 |

Vaststelling van het gemeenschappelijk standpunt: | 28.2.2008 |

2. DOEL VAN HET VOORSTEL VAN DE COMMISSIE

Op 22 oktober 2004 heeft de Commissie een voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad betreffende bepaalde aspecten van bemiddeling/mediation in burgerlijke en handelszaken aangenomen. De voorgestelde richtlijn heeft ten doel de toegang tot de geschillenbeslechting te vergemakkelijken en de minnelijke regeling voor geschillen te stimuleren door het gebruik van bemiddeling/mediation te bevorderen en te zorgen voor een goede relatie tussen bemiddeling/mediation en gerechtelijke procedures. Het voorstel is één van de follow-up-maatregelen van het in 2002 door de Commissie aangenomen groenboek betreffende alternatieve wijzen van geschillenbeslechting. Een andere maatregel is de Europese gedragscode voor bemiddelaars/mediators, die door een groep betrokken partijen met bijstand van de Commissie werd opgesteld en uitgebracht in juli 2004.

3. OPMERKINGEN BIJ HET GEMEENSCHAPPELIJK STANDPUNT

Het voorstel van de Commissie had betrekking op het gebruik van bemiddeling/mediation bij zowel grensoverschrijdende als interne geschillen omdat de Commissie van mening was dat het haalbaar noch wenselijk was om bemiddeling/mediation alleen te bevorderen in het kader van geschillen met grensoverschrijdende elementen.

De tekst van het gemeenschappelijk standpunt van de Raad is echter het resultaat van onderhandelingen tussen de drie instellingen en de meerderheid van zowel de Raad als het Europees Parlement was er voorstander van de werkingssfeer van de richtlijn te beperken tot grensoverschrijdende geschillen op grond van een restrictieve uitlegging van artikel 65 van het EG-Verdrag. Gelet op deze omstandigheden en bij wijze van compromis aanvaardt de Commissie de omschrijving van de werkingssfeer van de richtlijn uit het gemeenschappelijk standpunt mits de omschrijving van grensoverschrijdende geschillen zo ruim mogelijk is. De Commissie is van mening dat het gemeenschappelijk standpunt de omschrijving van grensoverschrijdende geschillen uitbreidt met betrekking tot de twee belangrijkste artikelen van de richtlijn, namelijk artikel 7 (vertrouwelijkheid) en artikel 8 (verjaringstermijnen).

Wat de bepalingen inzake verjaringstermijnen van artikel 8 betreft, houdt het gemeenschappelijk standpunt geen harmonisatie in van nationale bepalingen inzake verjaringstermijnen, maar verplicht het de lidstaten ervoor te zorgen dat hun regels inzake verjaring de partijen niet beletten naar de rechter of naar een arbitrage-instantie te gaan indien hun bemiddelings-/mediationpoging geen resultaat heeft. In een overweging wordt verduidelijkt dat dit resultaat moet worden bereikt ondanks de verschillen in nationale wetgeving. Het gemeenschappelijk standpunt beantwoordt daarom aan dezelfde doelstelling als het oorspronkelijke voorstel van de Commissie.

Het gemeenschappelijk standpunt van de Raad verschilt van het advies van het Europees Parlement in eerste lezing met name wat de volgende voorgestelde amendementen betreft.

Het gemeenschappelijk standpunt staat niet toe dat de richtlijn wordt uitgevoerd via vrijwillige overeenkomsten tussen de partijen. De Commissie is het daar volledig mee eens aangezien de richtlijn een invloed heeft op gerechtelijke procedureregels in de lidstaten, die niet altijd door overeenkomsten tussen de partijen kunnen worden gewijzigd.

De verplichting om de Europese gedragscode voor bemiddelaars/mediators in het Publicatieblad bekend te maken (hetgeen onmogelijk was omdat de gedragscode geen besluit van de instellingen is) werd vervangen door een verplichting om de gedragscode op het internet te publiceren. Bovendien moet de Commissie in het Bulletin van de Europese Unie een verwijzing naar de gedragscode opnemen wanneer zij informatie verstrekt over het aannemen van de richtlijn. Deze verplichtingen zijn voor de Commissie aanvaardbaar.

Wat de herzieningsbepaling van artikel 11 betreft, vereist het gemeenschappelijk standpunt dat in het verslag van de Commissie de ontwikkeling van bemiddeling/mediation in de gehele Europese Unie wordt behandeld, hetgeen voor de Commissie aanvaardbaar is.

In het algemeen kan de Commissie instemmen met het gemeenschappelijk standpunt, dat weliswaar een aantal aspecten van het oorspronkelijke voorstel van de Commissie wijzigt, maar niet tornt aan de doelstelling de toegang tot de geschillenbeslechting te vergemakkelijken, de minnelijke regeling voor geschillen te stimuleren door het gebruik van bemiddeling/mediation te bevorderen en te zorgen voor een goede relatie tussen bemiddeling/mediation en gerechtelijke procedures.

4. CONCLUSIE

De Commissie aanvaardt het gemeenschappelijk standpunt omdat het alle kernpunten bevat van haar oorspronkelijke voorstel.