Artikelen bij COM(2016)683 - Gemeenschappelijke geconsolideerde heffingsgrondslag voor de vennootschapsbelasting (CCCTB)

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.



HOOFDSTUK I

ONDERWERP, TOEPASSINGSGEBIED EN DEFINITIES

Inhoudsopgave

Artikel 1 - Onderwerp

1. Bij deze richtlijn wordt een regeling voor de consolidatie van de in artikel 1 van Richtlijn 2016/xx/EU van de Raad 14 bedoelde heffingsgrondslagen ingesteld van vennootschappen die groepsonderdelen zijn; tevens worden voorschriften vastgesteld betreffende de wijze waarop een gemeenschappelijke geconsolideerde heffingsgrondslag voor de vennootschapsbelasting aan de lidstaten wordt toegerekend en door de nationale belastingautoriteiten wordt beheerd.

2. Een vennootschap die de voorschriften van deze richtlijn toepast, is niet langer onderworpen aan het nationale vennootschapsbelastingrecht ten aanzien van alle in deze richtlijn geregelde aangelegenheden, tenzij anders is bepaald.

Artikel 2 - Toepassingsgebied

1. De voorschriften van deze richtlijn zijn van toepassing op een vennootschap die is opgericht naar het recht van een lidstaat, daaronder begrepen haar vaste inrichtingen in andere lidstaten, indien de vennootschap aan elk van de volgende voorwaarden voldoet:

(a)zij heeft één van de in bijlage I genoemde vennootschapsvormen;

(b)zij is onderworpen aan één van de in bijlage II genoemde vennootschapsbelastingen of aan een soortgelijke belasting die naderhand is ingevoerd;

(c)zij maakt deel uit van een voor de financiële boekhouding geconsolideerde groep met een totaal geconsolideerd groepsinkomen dat het bedrag van 750 000 000 EUR te boven gaat gedurende het boekjaar dat aan het betreffende boekjaar voorafgaat;

(d)zij kwalificeert als een moedermaatschappij of een kwalificerende dochteronderneming zoals bedoeld in artikel 5 van deze richtlijn en/of heeft een of meer vaste inrichtingen zoals bedoeld in artikel 5 van Richtlijn 2016/xx/EU.

2. Deze richtlijn is ook van toepassing op een vennootschap die is opgericht naar het recht van een derde land met betrekking tot haar vaste inrichtingen gelegen in een of meer lidstaten, indien de vennootschap aan de in lid 1, onder b), c) en d), gestelde voorwaarden voldoet.

Om aan de in lid 1, onder a), gestelde voorwaarde te voldoen, volstaat het dat de vennootschap in een derde land een vorm heeft die vergelijkbaar is met één van de in bijlage I genoemde vennootschapsvormen. Voor de toepassing van lid 1, onder a), stelt de Commissie elk jaar een lijst van vennootschapsvormen van derde landen vast die worden geacht vergelijkbaar te zijn met de in bijlage I genoemde vennootschapsvormen. Deze uitvoeringshandeling wordt vastgesteld volgens de in artikel 77, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure. Het feit dat een vennootschapsvorm van een derde land niet in die lijst is opgenomen, vormt geen beletsel voor de toepassing van deze richtlijn op die vorm.

3. Een vennootschap die aan de in lid 1, onder a), b) en d), gestelde voorwaarden maar niet aan de in lid 1, onder c), gestelde voorwaarde voldoet, kan ervoor kiezen om de voorschriften van deze richtlijn gedurende een periode van vijf belastingjaren toe te passen, ook voor haar vaste inrichtingen gelegen in andere lidstaten. Deze periode wordt automatisch met telkens vijf belastingjaren verlengd, tenzij er een kennisgeving van beëindiging wordt gedaan zoals bedoeld in artikel 47, tweede alinea. Aan de in lid 1, onder a), b) en d), gestelde voorwaarden moet zijn voldaan telkens wanneer de verlenging plaatsvindt.

4. De voorschriften van deze richtlijn zijn niet van toepassing op een scheepvaartmaatschappij die aan een bijzondere belastingregeling is onderworpen. Bij het bepalen van de vennootschappen die behoren tot dezelfde groep zoals bedoeld in de artikelen 5 en 6, worden ook scheepvaartmaatschappijen die aan een bijzonder belastingregeling zijn onderworpen, in aanmerking genomen.

5. De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 75 gedelegeerde handelingen vast te stellen om de bijlagen I en II te wijzigen naar aanleiding van wetswijzigingen in de lidstaten met betrekking tot vennootschapsvormen en vennootschapsbelastingen.

Artikel 3 - Definities

Voor de toepassing van deze richtlijn wordt verstaan onder:

(1) 'belastingplichtige': een belastingplichtige als omschreven in artikel 4, punt 1), van Richtlijn 2016/xx/EU;

(2) 'afzonderlijk belastingplichtige': een belastingplichtige die niet aan de voorschriften van deze richtlijn is onderworpen, maar voor de toepassing van Richtlijn 2016/xx/EU heeft gekozen;

(3) 'niet-belastingplichtige': een niet-belastingplichtige als omschreven in artikel 4, punt 2), van Richtlijn 2016/xx/EU;

(4) 'ingezeten belastingplichtige': een ingezeten belastingplichtige als omschreven in artikel 4, punt 3), van Richtlijn 2016/xx/EU;

(5) 'niet-ingezeten belastingplichtige': een niet-ingezeten belastingplichtige als omschreven in artikel 4, punt 4), van Richtlijn 2016/xx/EU;

(6) 'inkomsten': inkomsten als omschreven in artikel 4, punt 5), van Richtlijn 2016/xx/EU;

(7) 'kosten': kosten als omschreven in artikel 4, punt 6), van Richtlijn 2016/xx/EU;

(8) 'belastingjaar': belastingjaar als omschreven in artikel 4, punt 7), van Richtlijn 2016/xx/EU;

(9) 'winst': winst als omschreven in artikel 4, punt 8), van Richtlijn 2016/xx/EU;

(10) 'verlies': verlies als omschreven in artikel 4, punt 9), van Richtlijn 2016/xx/EU;

(11) 'hoofdbelastingplichtige':

(a)een ingezeten belastingplichtige die een groep vormt tezamen met zijn kwalificerende dochterondernemingen, met een of meer van zijn vaste inrichtingen in een andere lidstaat of lidstaten, of met een of meer vaste inrichtingen van een kwalificerende dochteronderneming die inwoner is van een derde land;

(b)een ingezeten belastingplichtige welke is aangewezen door de groep die slechts bestaat uit twee of meer ingezeten belastingplichtigen die directe kwalificerende dochterondernemingen zijn van dezelfde moedermaatschappij die inwoner is van een derde land;

(c)een ingezeten belastingplichtige die de kwalificerende dochteronderneming is van een moedermaatschappij die inwoner is van een derde land, wanneer die ingezeten belastingplichtige alleen met een of meer vaste inrichtingen van zijn moedermaatschappij een groep vormt; of

(d)een vaste inrichting welke is aangewezen door een niet-ingezeten belastingplichtige die alleen met zijn vaste inrichtingen in twee of meer lidstaten een groep vormt;

(12) 'voor de financiële boekhouding geconsolideerde groep ': een voor de financiële boekhouding geconsolideerde groep als omschreven in artikel 4, punt 10), van Richtlijn 2016/xx/EU;

(13) 'onderzoek en ontwikkeling': onderzoek en ontwikkeling als omschreven in artikel 4, punt 11), van Richtlijn 2016/xx/EU;

(14) 'financieringskosten': financieringskosten als omschreven in artikel 4, punt 12), van Richtlijn 2016/xx/EU;

(15) 'financieringskostensurplus': financieringskostensurplus als omschreven in artikel 4, punt 13), van Richtlijn 2016/xx/EU;

(16) 'fiscale boekwaarde': fiscale boekwaarde als omschreven in artikel 4, punt 17), van Richtlijn 2016/xx/EU;

(17) 'marktwaarde': marktwaarde als omschreven in artikel 4, punt 18), van Richtlijn 2016/xx/EU;

(18) 'vaste activa': vaste activa als omschreven in artikel 4, punt 19), van Richtlijn 2016/xx/EU;

(19) 'financiële activa': financiële activa als omschreven in artikel 4, punt 20), van Richtlijn 2016/xx/EU;

(20) 'economisch eigenaar': een economisch eigenaar als omschreven in artikel 4, punt 28), van Richtlijn 2016/xx/EU;

(21) 'financiële onderneming': een financiële onderneming als omschreven in artikel 4, punt 29), van Richtlijn 2016/xx/EU;

(22) 'groepsonderdeel': één van de belastingplichtigen die behoren tot dezelfde groep, als bedoeld in de artikelen 5 en 6. Wanneer een belastingplichtige een belastbare aanwezigheid heeft in één of meer andere lidstaten dan die waar hij fiscaal inwoner is, wordt elke belastbare aanwezigheid als een groepsonderdeel behandeld;

(23) 'geconsolideerde heffingsgrondslag': de som van de heffingsgrondslagen van alle groepsonderdelen, zoals berekend in overeenstemming met Richtlijn 2016/xx/EU;

(24) 'intragroepstransactie': een transactie tussen partijen die onderdelen zijn van dezelfde groep op het moment waarop de transactie wordt verricht en waarop de met die transactie samenhangende inkomsten en kosten moeten worden opgenomen;

(25) 'toegewezen deel': het aandeel in de geconsolideerde heffingsgrondslag van een groep dat in overeenstemming met hoofdstuk VIII aan een groepsonderdeel wordt toegerekend;

(26) 'bevoegde autoriteit': de autoriteit die door elke lidstaat is aangewezen voor het beheer van alle aangelegenheden in verband met de uitvoering van deze richtlijn;

(27) 'hoofdbelastingautoriteit': de bevoegde autoriteit van de lidstaat waarvan de hoofdbelastingplichtige fiscaal inwoner is of, ingeval het een vaste inrichting van een niet-ingezeten belastingplichtige betreft, waar deze vaste inrichting is gelegen;

(28) 'nationaal vennootschapsbelastingrecht': het nationale vennootschapsbelastingrecht als omschreven in artikel 4, punt 32), van Richtlijn 2016/xx/EU.

De Commissie kan overeenkomstig artikel 75 gedelegeerde handelingen vaststellen om meer begrippen te definiëren.


HOOFDSTUK II

INWONERSCHAP EN TERRITORIALITEITSREGELS

Artikel 4 - Fiscale woonplaats

1. Een vennootschap die haar statutaire zetel, plaats van oprichting of plaats van werkelijke leiding in een lidstaat heeft en die volgens de bepalingen van een overeenkomst tussen die lidstaat en een derde land niet als fiscaal inwoner van dat derde land wordt beschouwd, wordt als fiscaal inwoner van die lidstaat aangemerkt.

2. Een vennootschap die fiscaal inwoner is van meer dan een lidstaat, wordt geacht inwoner te zijn van de lidstaat waar zij haar plaats van werkelijke leiding heeft.

3. Indien de plaats van werkelijke leiding van een groepsonderdeel dat in de zeescheepvaart of in de binnenscheepvaart actief is, zich aan boord van een vaartuig bevindt, wordt deze plaats geacht te zijn gelegen in de lidstaat van de thuishaven van het vaartuig dan wel, indien er geen thuishaven is, in de lidstaat waarvan de exploitant van het vaartuig inwoner is.

4. Een ingezeten belastingplichtige is aan vennootschapsbelasting onderworpen ter zake van alle inkomsten verkregen uit gelijk welke bron, zowel in als buiten de lidstaat waarvan hij fiscaal inwoner is.

5. Een niet-ingezeten belastingplichtige is aan vennootschapsbelasting onderworpen ter zake van alle inkomsten uit een activiteit die door middel van een vaste inrichting in een lidstaat wordt uitgeoefend.


HOOFDSTUK III

CONSOLIDATIE

Artikel 5 - Moedermaatschappij en kwalificerende dochterondernemingen

1. Kwalificerende dochterondernemingen zijn alle directe dochter- en kleindochterondernemingen waarin de moedermaatschappij de volgende rechten heeft:

(a)een recht om meer dan 50 % van de stemrechten uit te oefenen; en

(b)een eigendomsrecht van meer dan 75 % van het kapitaal van de dochteronderneming of meer dan 75 % van de rechten die aanspraak geven op winst.

2. Voor de berekening van de in lid 1 bedoelde drempels met betrekking tot kleindochterondernemingen gelden de volgende regels:

(a)zodra de stemrechtdrempel voor een dochteronderneming is bereikt, wordt de moedermaatschappij geacht 100 % van deze rechten te houden;

(b)aanspraak op winst en eigendom van kapitaal wordt berekend door vermenigvuldiging van de belangen die, rechtstreeks en middellijk, worden gehouden in dochterondernemingen op elk niveau. Eigendomsrechten ten belope van 75 % of minder die rechtstreeks of middellijk door de moedermaatschappij worden gehouden, daaronder begrepen rechten in vennootschappen die inwoner zijn van een derde land, worden bij de berekening ook in aanmerking genomen.

Artikel 6 - Groepen

1. Een ingezeten belastingplichtige vormt een groep met:

(a)al zijn vaste inrichtingen die in een lidstaat zijn gelegen;

(b)alle in een lidstaat gelegen vaste inrichtingen van zijn kwalificerende dochterondernemingen die fiscaal inwoner zijn van een derde land;

(c)al zijn kwalificerende dochterondernemingen die fiscaal inwoner zijn van een lidstaat, met inbegrip van de vaste inrichtingen van die dochterondernemingen ingeval dergelijke inrichtingen in een lidstaat gelegen zijn;

(d)andere ingezeten belastingplichtigen, met inbegrip van hun in een lidstaat gelegen vaste inrichtingen, ingeval al deze ingezeten belastingplichtigen kwalificerende dochterondernemingen zijn van een niet-belastingplichtige die fiscaal inwoner is van een derde land, die een vorm heeft die vergelijkbaar is met één van de in bijlage I vermelde vennootschapsvormen en die voldoet aan de voorwaarde van artikel 2, lid 1, onder c).

2. Een niet-ingezeten belastingplichtige vormt een groep ter zake van al zijn in één of meer lidstaten gelegen vaste inrichtingen en met al zijn kwalificerende dochterondernemingen die fiscaal inwoner zijn van een of meer lidstaten, daaronder begrepen de vaste inrichtingen van deze dochterondernemingen ingeval deze vaste inrichtingen ook in één of meer lidstaten zijn gelegen.

3. Een vennootschap die in insolventie of liquidatie verkeert, kan niet tot een groep toetreden. Een belastingplichtige die insolvent is verklaard of geliquideerd is, verlaat onmiddellijk de groep.

Artikel 7 - Gevolgen van consolidatie

1. De heffingsgrondslagen van alle groepsonderdelen worden samengevoegd tot een geconsolideerde heffingsgrondslag.

2. Ingeval de geconsolideerde heffingsgrondslag negatief is, wordt het verlies voortgewenteld en verrekend met de volgende positieve geconsolideerde heffingsgrondslag. Ingeval de geconsolideerde heffingsgrondslag positief is, vindt een evenredige toewijzing ervan plaats in overeenstemming met hoofdstuk VIII.

Artikel 8 - Timing

1. Een belastingplichtige die een groepsonderdeel is, voldoet gedurende het gehele belastingjaar, zonder onderbreking, aan de in artikel 5 genoemde drempels.

2. Een belastingplichtige treedt tot een groep toe op de datum waarop de drempels van artikel 5 worden bereikt. Aan de drempels wordt gedurende ten minste negen opeenvolgende maanden voldaan, anders wordt een belastingplichtige behandeld alsof hij nooit een groepsonderdeel is geweest.

3. Een belastingplichtige is niet langer een groepsonderdeel de dag nadat hij niet langer aan de drempels van artikel 5 voldoet.

Artikel 9 - Uitvlakken van intragroepstransacties

1. Met uitzondering van de in artikel 42, tweede alinea, en in artikel 43 bedoelde gevallen, worden uit intragroepstransacties voortvloeiende winsten en verliezen niet meegeteld bij de berekening van de geconsolideerde heffingsgrondslag.

2. Groepen hanteren een consistente en voldoende gedocumenteerde methode om hun intragroepstransacties vast te leggen. Groepen mogen deze methode uitsluitend op grond van zakelijke overwegingen aanpassen, en dat uitsluitend aan het begin van een belastingjaar.

3. Met behulp van de methode voor de vastlegging van intragroepstransacties kunnen alle overbrengingen en verkopen binnen een groep worden geïdentificeerd tegen de laagste kostprijs voor niet-afschrijfbare activa, dan wel de fiscale boekwaarde voor af te schrijven activa.

4. Overbrengingen binnen een groep wijzigen de status van zelfvoortgebrachte immateriële activa niet.

Artikel 10 - Bronbelastingen en andere heffingen aan de bron

Intragroepstransacties worden niet aan bronbelastingen of andere heffingen aan de bron onderworpen.


HOOFDSTUK IV

TOETREDING TOT EN UITTREDING UIT DE GROEP

Artikel 11 - Vaste activa bij toetreding tot de groep

1. Wanneer een belastingplichtige de economisch eigenaar is van niet-afschrijfbare of afzonderlijk af te schrijven vaste activa op de datum waarop hij tot een groep toetreedt, en één van deze activa binnen vijf jaar na die datum door een groepsonderdeel wordt vervreemd, wordt een correctie toegepast op het toegewezen deel van het groepsonderdeel dat op de datum van toetreding de economisch eigenaar van deze activa was. Daarbij worden de opbrengsten van de vervreemding bij het toegewezen deel opgeteld en worden de kosten in verband met niet-afschrijfbare activa en de fiscale boekwaarde van af te schrijven activa ervan afgetrokken. De correctie vindt plaats in het belastingjaar waarin de vervreemding van de activa heeft plaatsgevonden.

2. De in lid 1 bedoelde correctie wordt eveneens verricht voor financiële activa, met uitzondering van eigen aandelen en van deelnemingen die tot van belasting vrijgestelde inkomsten aanleiding geven.

3. De in lid 1 bedoelde correctie wordt niet verricht ingeval de belastingplichtige die tot de groep toetreedt, afkomstig is van een andere groep die aan de voorschriften van deze richtlijn was onderworpen.

4. Wanneer de belastingplichtige, als gevolg van een bedrijfsreorganisatie, niet langer bestaat of niet langer een vaste inrichting aanhoudt in de lidstaat waarvan hij fiscaal inwoner was op de datum waarop hij tot de groep is toegetreden, wordt hij geacht aldaar een vaste inrichting aan te houden voor de toepassing van dit artikel.

Artikel 12 - Langlopende overeenkomsten bij toetreding tot de groep

1. Inkomsten en kosten die overeenkomstig artikel 22, leden 2 en 3, van Richtlijn 2016/xx/EU worden geacht te zijn genoten, respectievelijk gemaakt, voordat de voorschriften van deze richtlijn op de belastingplichtige toepasselijk zijn geworden, maar die volgens het voordien op de belastingplichtige toepasselijke nationale vennootschapsbelastingrecht nog niet in de belastinggrondslag waren begrepen, worden bij het toegewezen deel van het betrokken geroepsonderdeel geteld of ervan afgetrokken overeenkomstig de nationaalrechtelijke regels inzake timing.

2. Inkomsten die voordat de voorschriften van deze richtlijn op de belastingplichtige toepasselijk zijn geworden, volgens het toepasselijke nationale vennootschapsbelastingrecht werden belast voor een hoger bedrag dan het bedrag dat overeenkomstig artikel 22, lid 2, van Richtlijn 2016/xx/EU in de heffingsgrondslag zou zijn opgenomen, worden in het eerste belastingjaar waarin de voorschriften van deze richtlijn worden toegepast, van het toegewezen deel van het betrokken groepsonderdeel afgetrokken.

3. Ingeval het in een belastingjaar aan een groepsonderdeel toegewezen deel niet volstaat om de in de leden 1 en 2 bedoelde aftrekbare bedragen te compenseren, worden de niet-gecompenseerde bedragen voortgewenteld naar toekomstige jaren totdat ze verrekend zijn met het aan dat groepsonderdeel toegewezen deel.

Artikel 13 - Voorzieningen, inkomsten en aftrekken bij toetreding tot de groep

1. Voorzieningen en aftrekken voor oninbare vorderingen als bedoeld in de artikelen 23 en 25 van Richtlijn 2016/xx/EU zijn slechts aftrekbaar voor zover zij voortvloeien uit activiteiten of transacties die zijn verricht nadat de voorschriften van deze richtlijn op de belastingplichtige toepasselijk zijn geworden.

2. Inkomsten die overeenkomstig artikel 16 van 2016/xx/EU worden geacht te zijn genoten voordat de voorschriften van deze richtlijn op de belastingplichtige toepasselijk zijn geworden, maar die volgens het voordien op de belastingplichtige toepasselijke nationale vennootschapsbelastingrecht nog niet in de heffingsgrondslag waren begrepen, worden bij het toegewezen deel van het betrokken groepsonderdeel geteld of ervan afgetrokken overeenkomstig de nationaalrechtelijke regels inzake timing.

3. Kosten die zijn gemaakt nadat de voorschriften van deze richtlijn op de belastingplichtige toepasselijk zijn geworden, maar die betrekking hadden op activiteiten of transacties die voordien zijn verricht en waarvoor volgens het toepasselijke nationale vennootschapsbelastingrecht geen aftrek werd verleend, zijn alleen aftrekbaar van het toegewezen deel van het betrokken groepsonderdeel, tenzij deze kosten zijn gemaakt meer dan vijf jaar nadat de belastingplichtige tot de groep is toegetreden.

Kosten die volgens het nationale vennootschapsbelastingrecht zijn gemaakt en die nog niet afgetrokken waren toen de voorschriften van deze richtlijn op de belastingplichtige toepasselijk werden, zijn alleen in gelijke bedragen verdeeld over vijf jaar aftrekbaar van het toegewezen deel van het betrokken groepsonderdeel, zoals berekend in overeenstemming met deze richtlijn. Kosten die op financieringskosten betrekking hebben, zijn aftrekbaar in overeenstemming met artikel 13 van Richtlijn 2016/xx/EU.

Ingeval het deel dat in een belastingjaar aan een groepsonderdeel is toegewezen, niet volstaat om de in de eerste en de tweede alinea bedoelde bedragen volledig af te trekken, worden de niet-gecompenseerde bedragen voortgewenteld naar toekomstige jaren totdat ze met het toegewezen deel van dat groepsonderdeel verrekend zijn.

4. Bedragen die zijn afgetrokken voordat de voorschriften van deze richtlijn op de belastingplichtige toepasselijk werden, mogen niet opnieuw worden afgetrokken.

Artikel 14 - Timing voor afschrijving bij toetreding tot of uittreding uit de groep

De afschrijving van de activa van een belastingplichtige die in de loop van een belastingjaar toetreedt tot of uittreedt uit een groep, wordt berekend naar evenredigheid van het aantal kalendermaanden dat de belastingplichtige in het belastingjaar tot de groep behoorde.

Artikel 15 - Verliezen vóór toetreding

Niet-gecompenseerde verliezen die overeenkomstig het nationale vennootschapsbelastingrecht of Richtlijn 2016/xx/EU door een groepsonderdeel zijn geleden voordat de voorschriften van deze richtlijn op het groepsonderdeel toepasselijk werden, kunnen met het toegewezen deel van dat groepsonderdeel worden verrekend, mits en voor zover het nationale vennootschapsbelastingrecht of Richtlijn 2016/xx/EU daarin voorzien.

Artikel 16 - Beëindiging van een groep

Het belastingjaar van een groep eindigt wanneer de groep ontbonden wordt. De geconsolideerde heffingsgrondslag en alle niet-gecompenseerde verliezen van de groep worden overeenkomstig hoofdstuk VIII aan de verschillende groepsonderdelen toegerekend op basis van de waarde van de toewijzingsfactoren in het belastingjaar waarin de groep ophoudt te bestaan.

Artikel 17 - Afschrijving bij beëindiging van een groep

Wanneer een groep ophoudt te bestaan, wordt de afschrijving van haar activa in het belastingjaar van beëindiging berekend naar evenredigheid van het aantal kalendermaanden dat de groep in dat belastingjaar actief was.

Artikel 18 - Verliezen na de beëindiging van de groep

Na de beëindiging van een groep worden de verliezen van die groep als volgt behandeld:

(a)de verliezen van een belastingplichtige die voor de toepassing van de voorschriften van Richtlijn 2016/xx/EU kiest, worden voortgewenteld en overeenkomstig artikel 41 van genoemde richtlijn verrekend;

(b)de verliezen van een belastingplichtige die tot een andere groep toetreedt, worden voortgewenteld en met het toegewezen deel van het betrokken groepsonderdeel verrekend, behoudens de beperkingen van artikel 41, lid 3, van Richtlijn 2016/xx/EU;

(c)de verliezen van een belastingplichtige die wederom op het nationale vennootschapsbelastingrecht overstapt, worden voortgewenteld en verrekend volgens het nationale vennootschapsbelastingrecht dat op hem toepasselijk wordt, alsof die verliezen zijn ontstaan terwijl hij aan dat recht onderworpen was.

Artikel 19 - Vaste activa bij uittreding uit de groep

De opbrengsten van niet-afschrijfbare of afzonderlijk af te schrijven vaste activa, met uitzondering van die welke aanleiding hebben gegeven tot een beperkte vrijstelling krachtens artikel 24, die worden vervreemd binnen drie jaar na de uittreding uit de groep van de belastingplichtige die de economisch eigenaar van deze activa is, worden opgeteld bij de geconsolideerde heffingsgrondslag van de groep in het jaar van vervreemding. De kosten in verband met niet-afschrijfbare activa en de fiscale boekwaarde van afzonderlijk af te schrijven activa worden van deze heffingsgrondslag afgetrokken.

Dezelfde regel geldt voor financiële activa, met uitzondering van eigen aandelen en deelnemingen die tot van belasting vrijgestelde inkomsten aanleiding geven.

De opbrengsten van deze vervreemdingen die bij de geconsolideerde heffingsgrondslag van de groep worden opgeteld, kunnen niet anderszins worden belast.

Artikel 20 - Zelfvoortgebrachte immateriële activa

Wanneer een belastingplichtige die de economisch eigenaar van één of meer zelfvoortgebrachte immateriële activa is, de groep verlaat, wordt een bedrag dat gelijk is aan de in de voorgaande vijf jaar voor die activa gemaakte kosten van onderzoek, ontwikkeling, marketing en reclame opgeteld bij de geconsolideerde heffingsgrondslag als bepaald aan het einde van het belastingjaar. Het opgetelde bedrag mag evenwel de waarde van de activa op het tijdstip van uittreding van de belastingplichtige uit de groep niet te boven gaan. Deze kosten worden aan de uittredende belastingplichtige toegerekend en behandeld overeenkomstig het nationale vennootschapsbelastingrecht dat vervolgens op de belastingplichtige toepasselijk wordt; indien die belastingplichtige tot een andere groep toetreedt, worden deze kosten toegerekend in het belastingjaar waarin de belastingplichtige tot die andere groep is toegetreden.

Artikel 21 - Verliezen bij uittreding uit de groep

Er worden geen verliezen toegerekend aan een groepsonderdeel dat een groep verlaat.


HOOFDSTUK V

BEDRIJFSREORGANISATIES

Artikel 22 - Bedrijfsreorganisaties binnen een groep

1. Een bedrijfsreorganisatie binnen een groep of de verplaatsing van de statutaire zetel van een belastingplichtige geeft geen aanleiding tot winsten of verliezen ten behoeve van de vaststelling van de geconsolideerde heffingsgrondslag.

2. Indien, als gevolg van een bedrijfsreorganisatie of een reeks transacties tussen groepsonderdelen binnen een periode van twee jaar, vrijwel alle activa van een belastingplichtige naar een andere lidstaat worden overgebracht en de factor activa daardoor ingrijpend wijzigt, worden de overgebrachte activa in een periode van ten hoogste vijf jaar volgend op die overbrenging aan de factor activa van de overbrengende belastingplichtige toegerekend zolang een groepsonderdeel de economisch eigenaar van die activa blijft.

3. Wanneer de in lid 2 bedoelde belastingplichtige niet langer bestaat of niet langer een vaste inrichting aanhoudt in de lidstaat vanwaaruit de activa zijn overgebracht, wordt hij geacht aldaar een vaste inrichting aan te houden voor de toepassing van dit artikel.

Artikel 23 - Behandeling van verliezen in het geval van een bedrijfsreorganisatie tussen twee of meer groepen

1. Wanneer één of meer groepen, of twee of meer groepsonderdelen, als gevolg van een bedrijfsreorganisatie deel gaan uitmaken van een andere groep, worden alle niet-gecompenseerde verliezen van de voordien bestaande groep(en) overeenkomstig hoofdstuk VIII aan elk van de verschillende groepsonderdelen van deze groep(en) toegerekend op basis van de factoren zoals bepaald aan het einde van het belastingjaar waarin de bedrijfsreorganisatie plaatsvindt. Niet-gecompenseerde verliezen van de voordien bestaande groep(en) worden voortgewenteld naar toekomstige jaren.

Wanneer twee of meer groepsonderdelen deel gaan uitmaken van een andere groep, worden alle niet-gecompenseerde verliezen van de eerste groep overeenkomstig lid 1 toegerekend, op voorwaarde dat de waarde van de factoren activa en arbeid van de uittredende groepsonderdelen tezamen minder dan 20 % van de waarde van deze twee factoren voor de volledige eerste groep bedraagt.

2. Wanneer twee of meer hoofdbelastingplichtigen fuseren in de zin van artikel 2, onder a), i) en ii), van Richtlijn 2009/133/EG van de Raad 15 , worden alle niet-gecompenseerde verliezen van een groep overeenkomstig hoofdstuk VIII aan de groepsonderdelen toegerekend op basis van de factoren zoals bepaald aan het einde van het belastingjaar waarin de fusie plaatsvindt. Niet-gecompenseerde verliezen worden voortgewenteld naar toekomstige jaren.


HOOFDSTUK VI

TRANSACTIES TUSSEN DE GROEP EN ANDERE ENTITEITEN

Artikel 24 - Uitsluiting van vrijgestelde vervreemdingen van aandelen

1. Wanneer een belastingplichtige als gevolg van een aandelenvervreemding de groep verlaat en de belastingplichtige in het lopende of in het voorgaande belastingjaar in het kader van een intragroepstransactie een of meer vaste activa, andere dan in een pool afgeschreven activa, heeft verworven, wordt een met die vaste activa overeenstemmend bedrag van de in artikel 8, onder c), van Richtlijn 2016/xxx/EU vastgelegde belastingvrijstelling uitgesloten, tenzij aannemelijk wordt gemaakt dat de intragroepstransactie op grond van zakelijke overwegingen heeft plaatsgevonden.

2. Het in lid 1 bedoelde, van de vrijstelling uitgesloten bedrag is de marktwaarde van het vaste actief of de vaste activa op het moment waarop de belastingplichtige de groep verlaat, minus de fiscale boekwaarde van de vaste activa of de in artikel 19 van Richtlijn 2016/xx/EU bedoelde kosten.

3. Wanneer de uiteindelijk gerechtigde van de vervreemde aandelen een niet-belastingplichtige of niet-ingezeten belastingplichtige is, waarbij deze aandelen aan zijn hoofdkantoor of vaste inrichting in een derde land worden toegerekend, wordt de marktwaarde van het actief, respectievelijk van de activa ten tijde van de vervreemding van de aandelen, minus de fiscale boekwaarde, geacht te zijn ontvangen door de belastingplichtige die de activa hield voorafgaand aan de in lid 1 bedoelde intragroepstransactie.

Artikel 25 - Belastingaftrek

1. Een in artikel 55, lid 1, van Richtlijn 2016/xx/EU bedoelde belastingaftrek wordt overeenkomstig hoofdstuk VIII over de groepsonderdelen omgeslagen.

2. De in lid 1 bedoelde belastingaftrek wordt afzonderlijk berekend per lidstaat of derde land en per type inkomsten. Het bedrag van de aftrek is niet hoger dan het bedrag dat voortvloeit uit het belasten van de aan een belastingplichtige of aan een vaste inrichting toegerekende inkomsten tegen het vennootschapsbelastingtarief van de lidstaat waarvan de belastingplichtige fiscaal inwoner is of waar de vaste inrichting is gelegen.

Artikel 26 - Bronbelasting

Rente en royalty's die door een groepsonderdeel aan een ontvanger buiten de groep zijn betaald, kunnen overeenkomstig de toepasselijke voorschriften van nationaal recht en een toepasselijk verdrag tot het vermijden van dubbele belasting worden onderworpen aan een bronbelasting in de lidstaat waarvan het groepsonderdeel fiscaal inwoner is of waar het is gelegen, al naargelang het geval. De bronbelasting wordt overeenkomstig hoofdstuk VIII over de lidstaten omgeslagen volgens de formule die van toepassing is in het belastingjaar waarin de belasting wordt geheven.


HOOFDSTUK VII

TRANSPARANTE ENTITEITEN

Artikel 27 - Regels voor het als transparant aanmerken in het geval van entiteiten van derde landen

De behandeling van een in een derde land gelegen entiteit waarin ten minste twee groepsonderdelen een belang houden, wordt in onderlinge overeenstemming tussen de betrokken lidstaten bepaald. Indien geen overeenstemming wordt bereikt, beslist de hoofdbelastingautoriteit.


HOOFDSTUK VIII

EVENREDIGE TOEWIJZING VAN DE GEMEENSCHAPPELIJKE GECONSOLIDEERDE HEFFINGSGRONDSLAG VOOR DE VENNOOTSCHAPSBELASTING

Artikel 28 - Algemene beginselen

1. De geconsolideerde heffingsgrondslag wordt elk belastingjaar over de groepsonderdelen verdeeld op basis van een toewijzingsformule. Om het toegewezen deel van een groepsonderdeel A te berekenen, wordt onderstaande formule gebruikt, waarbij de factoren omzet, arbeid en activa eenzelfde gewicht hebben:



2. De geconsolideerde heffingsgrondslag van een groep wordt alleen verdeeld wanneer het resultaat positief is.

3. De berekeningen voor de verdeling van de geconsolideerde heffingsgrondslag worden aan het einde van het belastingjaar van de groep verricht.

4. Een periode van vijftien dagen of meer in een kalendermaand wordt als een volledige maand beschouwd.

5. Om het toegewezen deel van een groepsonderdeel te berekenen, wordt aan de factoren omzet, arbeid en activa eenzelfde gewicht toegekend.

Artikel 29 - Vrijwaringsclausule

Wanneer de hoofdbelastingplichtige of een bevoegde autoriteit van mening is dat het resultaat van de toewijzing van de gemeenschappelijke heffingsgrondslag aan een groepsonderdeel geen billijke weerspiegeling vormt van de omvang van de bedrijfsactiviteiten van dat groepsonderdeel, kan de hoofdbelastingplichtige of de bevoegde autoriteit, als uitzondering op de algemene regel van artikel 28, een verzoek indienen om een alternatieve methode voor het berekenen van het belastingaandeel van elk groepsonderdeel te gebruiken. Een alternatieve methode kan alleen worden gebruikt indien, na overleg tussen de bevoegde autoriteiten en, in voorkomend geval, beraadslagingen overeenkomstig de artikelen 77 en 78, al deze autoriteiten met die alternatieve methode instemmen. De lidstaat van de hoofdbelastingautoriteit stelt de Commissie in kennis van de gebruikte alternatieve methode.

Artikel 30 - Toetreding tot en verlaten van de groep

Het toegewezen deel van een belastingplichtige die in de loop van een belastingjaar tot een groep toetreedt of deze verlaat, wordt berekend naar evenredigheid van het aantal kalendermaanden dat de belastingplichtige in het belastingjaar van de groep deel heeft uitgemaakt.

Artikel 31 - Transparante entiteiten

De factoren die worden gebruikt bij de berekening van het toegewezen deel van een groepsonderdeel dat een belang in een transparante entiteit heeft, omvatten de omzet, arbeid en activa van de transparante entiteit, naar evenredigheid van de deelname van de belastingplichtige in de winsten en verliezen van die entiteit.

Artikel 32 - Samenstelling van de factor arbeid

1. De factor arbeid bestaat, voor de ene helft, uit de totale loonkosten van een groepsonderdeel in de teller en de totale loonkosten van de groep in de noemer, en, voor de andere helft, uit het aantal werknemers van een groepsonderdeel in de teller en het aantal werknemers van de groep in de noemer. Wanneer een individuele werknemer in de factor arbeid van een groepsonderdeel is begrepen, worden de loonkosten met betrekking tot die werknemer aan de factor arbeid van hetzelfde groepsonderdeel toegerekend.

2. Het aantal werknemers wordt bepaald aan het einde van het belastingjaar.

3. De definitie van een werknemer wordt vastgesteld volgens de nationale wetgeving van de lidstaat waar het dienstverband wordt uitgeoefend.

Artikel 33 - Toerekening van werknemers en loonkosten

1. Werknemers worden begrepen in de factor arbeid van het groepsonderdeel waarvan zij hun loon ontvangen.

2. In afwijking van lid 1 worden werknemers, wanneer zij hun werkzaamheden feitelijk verrichten onder het toezicht en de verantwoordelijkheid van een ander groepsonderdeel dan dat waarvan zij hun loon ontvangen, tezamen met hun loonkosten begrepen in de factor arbeid van eerstgenoemd groepsonderdeel.

Deze regel is slechts van toepassing als aan alle volgende voorwaarden is voldaan:

(a)het dienstverband bestrijkt een ononderbroken periode van ten minste drie maanden;

(b)de betrokken werknemers vertegenwoordigen ten minste 5 % van het totale aantal werknemers van het groepsonderdeel waarvan zij loon ontvangen.

3. Werknemers omvatten ook personen die, ofschoon zij geen rechtstreeks dienstverband met een groepsonderdeel hebben, taken uitvoeren die vergelijkbaar zijn met die welke door werknemers worden uitgevoerd.

4. Loonkosten omvatten alle kosten van salarissen, bonussen en alle andere werknemersbeloningen, met inbegrip van zowel door de werkgever betaalde pensioen- en socialezekerheidsuitkeringen, als uitgaven van de werkgever die met de kosten van in lid 3 bedoelde personen overeenstemmen.

5. Loonkosten worden gewaardeerd tegen het bedrag van de overeenkomstige uitgaven die door de werkgever in een belastingjaar als aftrekbaar zijn aangemerkt.

Artikel 34 - Samenstelling van de factor activa

1. De factor activa bestaat uit de gemiddelde waarde van alle materiële vaste activa in eigendom, huur of lease bij een groepsonderdeel in de teller en de gemiddelde waarde van alle materiële vaste activa in eigendom, huur of lease bij de groep in de noemer.

2. In de vijf jaar volgend op de toetreding van een belastingplichtige tot een bestaande of een nieuwe groep wordt in zijn factor arbeid ook begrepen het totale bedrag aan kosten van onderzoek, ontwikkeling, marketing en reclame die hij in de zes jaar voorafgaand aan zijn toetreding tot de groep heeft gemaakt.

Artikel 35 - Toerekening van activa

1. Onverminderd artikel 22, leden 2 en 3, wordt een actief in de factor activa van de economisch eigenaar begrepen. Indien de economisch eigenaar niet kan worden geïdentificeerd, wordt het actief begrepen in de factor activa van de juridische eigenaar.

Een actief dat niet daadwerkelijk door de economisch eigenaar wordt gebruikt, wordt echter begrepen in de factor van het groepsonderdeel dat het actief daadwerkelijk gebruikt, op voorwaarde dat het actief meer dan 5 % van de fiscale boekwaarde vertegenwoordigt van alle materiële vaste activa van het groepsonderdeel dat het actief daadwerkelijk gebruikt.

2. Behalve in het geval van leasing tussen groepsonderdelen worden geleasede activa begrepen in de factor activa van het groepsonderdeel dat de lessor of de lessee van het actief is. Hetzelfde geldt voor gehuurde activa.

Artikel 36 - Waardering

1. Grond en andere niet-afschrijfbare materiële vaste activa worden tegen de oorspronkelijke kostprijs gewaardeerd.

2. Een afzonderlijk af te schrijven materieel vast actief wordt gewaardeerd tegen het gemiddelde van de fiscale boekwaarde ervan aan het begin en aan het einde van een belastingjaar.

Wanneer een afzonderlijk af te schrijven materieel vast actief als gevolg van één of meer intragroepstransacties wordt begrepen in de factor activa van een groepsonderdeel voor een periode van minder dan één belastingjaar, wordt de in aanmerking te nemen waarde berekend naar evenredigheid van het aantal maanden dat het actief in de factor arbeid van dat groepsonderdeel was begrepen.

3. De in artikel 37 van Richtlijn 2016/xx/EU bedoelde pool van vaste activa wordt gewaardeerd tegen het gemiddelde van de fiscale boekwaarde ervan aan het begin en aan het einde van een belastingjaar.

4. De huurder of lessee van een actief waarvan hij niet de economisch eigenaar is, waardeert dat gehuurde of geleasede actief op achtmaal de netto jaarlijkse huur- of leaseprijs, verminderd met alle uit hoofde van onderverhuur of onderlease te ontvangen bedragen.

Een groepsonderdeel dat een actief verhuurt of leaset waarvan het niet de economisch eigenaar is, waardeert dat verhuurde of geleasede actief op achtmaal de netto jaarlijkse huur- of leaseprijs.

5. Een actief dat na een overbrenging binnen de groep in hetzelfde of het vorige belastingjaar door een groepsonderdeel aan een persoon buiten de groep wordt verkocht, wordt gedurende de periode tussen de overbrenging binnen de groep en de verkoop aan de persoon buiten de groep begrepen in de factor activa van het overbrengende groepsonderdeel, behalve wanneer de betrokken groepsonderdelen aantonen dat de overbrenging binnen de groep op grond van zakelijke overwegingen werd uitgevoerd.

Artikel 37 - Samenstelling van de factor omzet

1. De factor omzet bestaat uit de totale omzet die toegerekend wordt aan een groepsonderdeel (met inbegrip van vaste inrichtingen die overeenkomstig artikel 22, lid 3, geacht worden te bestaan) in de teller en de totale omzet van de groep in de noemer.

2. Onder omzet wordt verstaan alle inkomsten uit de verkoop van goederen en diensten na kortingen en retouren, exclusief btw, overige belastingen en heffingen. Vrijgestelde inkomsten, rente, dividenden, royalty's en opbrengsten van de vervreemding van vaste activa worden niet begrepen in de factor omzet, tenzij deze uit de normale beroeps- of bedrijfsuitoefening voortkomen. De verkoop van goederen en diensten binnen de groep wordt niet begrepen in de factor omzet.

3. Omzet wordt gewaardeerd in overeenstemming met artikel 20 van Richtlijn 2016/xx/EU.

Artikel 38 - Omzet op basis van bestemming

1. De verkoop van goederen wordt begrepen in de factor omzet van het groepsonderdeel dat is gelegen in de lidstaat waar de verzending of het vervoer van de goederen naar de verkrijger eindigt. Ingeval deze plaats niet kan worden bepaald, wordt de verkoop van goederen toegerekend aan het groepsonderdeel dat is gelegen in de lidstaat van de laatst identificeerbare locatie van de goederen.

2. De levering van diensten wordt begrepen in de factor omzet van het groepsonderdeel dat is gelegen in de lidstaat waar de diensten daadwerkelijk worden verricht of geleverd.

3. Vrijgestelde inkomsten, rente, dividenden en royalty's en de opbrengsten van de vervreemding van vaste activa die in de factor omzet worden begrepen, worden aan de begunstigde van deze inkomsten, rente, dividenden, royalty's en opbrengsten toegerekend.

4. Ingeval er geen groepsonderdeel is in de lidstaat waar de goederen worden geleverd of de diensten worden verricht, of ingeval goederen worden geleverd of diensten worden verricht in een derde land, worden de verkoop van goederen en de levering van diensten begrepen in de factor omzet van alle groepsonderdelen naar evenredigheid van hun factor arbeid en hun factor activa.

5. Ingeval er meer dan één groepsonderdeel is in de lidstaat waar de goederen worden geleverd of de diensten worden verricht, worden de verkoop van goederen en de levering van diensten begrepen in de factor omzet van alle in die lidstaat gelegen groepsonderdelen naar evenredigheid van hun factor arbeid en hun factor activa.

Artikel 39 - Gedetailleerde regels voor de berekening van factoren

De Commissie kan handelingen vaststellen houdende nadere voorschriften voor de berekening van de factoren arbeid, activa en omzet, de toerekening van werknemers en loonkosten, activa en omzet aan de respectieve factor en de waardering van activa. Die uitvoeringshandelingen worden vastgesteld volgens de in artikel 77, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure.

Artikel 40 - Berekening van de factoren activa en omzet voor financiële instellingen

1. De factor activa van een in artikel 4, punt 29), onder a), d), e), f), g), h) en i), van Richtlijn 2016/xx/EU bedoelde financiële instelling bedraagt 10 % van de waarde van de financiële activa, met uitzondering van eigen aandelen en deelnemingen die tot van belasting vrijgestelde inkomsten aanleiding geven. Financiële activa omvatten voor handelsdoeleinden aangehouden activa als bedoeld in artikel 21 van Richtlijn 2016/xx/EU. Financiële activa worden begrepen in de factor activa van het groepsonderdeel in de boekhouding waarvan zij waren opgevoerd toen dat tot de groep toetrad.

2. De factor omzet van een in artikel 4, punt 29), onder a), d), e), f), g), h) en i), van Richtlijn 2016/xx/EU bedoelde financiële instelling bedraagt 10 % van haar inkomsten in de vorm van rente, vergoedingen, provisies en opbrengsten van waardepapieren, exclusief btw, overige belastingen en heffingen. Verkopen binnen de groep worden buiten beschouwing gelaten. Voor de toepassing van artikel 38, lid 2, worden financiële diensten in het geval van een gegarandeerde lening geacht te worden verricht in de lidstaat waar de zekerheid zich bevindt of, indien deze lidstaat niet kan worden geïdentificeerd, de lidstaat waar de zekerheid is geregistreerd. Andere financiële diensten worden geacht te worden verricht in de lidstaat van de kredietnemer of de persoon die vergoedingen, provisies of andere beloningen betaalt. Ingeval de kredietnemer of de persoon die vergoedingen, provisies of andere beloningen betaalt, niet kan worden geïdentificeerd of indien de lidstaat waar de zekerheid zich bevindt of is geregistreerd, niet kan worden geïdentificeerd, wordt de omzet toegerekend aan alle groepsonderdelen naar evenredigheid van hun factor arbeid en hun factor activa.

Artikel 41 - Berekening van de factoren activa en omzet voor verzekeringsondernemingen

1. De factor activa van in artikel 4, punt 29), onder b) en c), van Richtlijn 2016/xx/EU bedoelde verzekeringsondernemingen bedraagt 10 % van de waarde van de in artikel 40, lid 1, bedoelde financiële activa.

2. De factor omzet van een in artikel 4, punt 29), onder b) en c), van Richtlijn 2016/xx/EU bedoelde verzekeringsonderneming bedraagt 10 % van alle verdiende premies onder aftrek van herverzekering, toegerekende inkomsten van beleggingen overgeboekt van de niet-technische rekening, overige technische baten onder aftrek van herverzekering, en beleggingsinkomsten, vergoedingen en provisies, exclusief btw, overige belastingen en heffingen. Voor de toepassing van artikel 38, lid 2, worden verzekeringsdiensten geacht te worden verricht in de lidstaat van de verzekeringnemer. Andere verkopen worden toegerekend aan alle groepsonderdelen naar evenredigheid van hun factor arbeid en hun factor activa.

Artikel 42 - Olie en gas

In afwijking van artikel 38, leden 1, 2 en 3, wordt de omzet van een groepsonderdeel waarvan het hoofdbedrijf bestaat in de exploratie of productie van olie of gas, toegerekend aan het groepsonderdeel in de lidstaat waar de olie of het gas wordt gewonnen of geproduceerd.

In afwijking van artikel 38, leden 4 en 5, worden de verkopen, ingeval er geen groepsonderdeel is in de lidstaat van exploratie of productie van olie of gas, of ingeval de exploratie of productie geschiedt in een derde land waar het groepsonderdeel dat de exploratie of productie van olie of gas verricht, geen vaste inrichting aanhoudt, aan dat groepsonderdeel toegerekend.

Artikel 43 - Zeescheepvaart, binnenscheepvaart en luchtvaart

De inkomsten, kosten en andere aftrekbare posten van een groepsonderdeel waarvan het hoofdbedrijf in de exploitatie van zeeschepen of luchtvaartuigen in internationaal verkeer, dan wel in de exploitatie van binnenschepen bestaat, worden van de geconsolideerde heffingsgrondslag uitgesloten en niet toegewezen in overeenstemming met de voorschriften van artikel 28. In plaats daarvan worden die inkomsten, kosten en andere aftrekbare posten per transactie aan dat groepsonderdeel toegerekend en worden zij overeenkomstig artikel 56 van Richtlijn 2016/xx/EU aan prijscorrecties onderworpen.

Deelnemingen in en van het groepsonderdeel worden in aanmerking genomen om te bepalen of er sprake is van een groep als bedoeld in de artikelen 5 en 6.

Artikel 44 - Van het toegewezen deel aftrekbare posten

De volgende posten worden van het toegewezen deel afgetrokken:

(a)in artikel 15 bedoelde, niet-gecompenseerde verliezen die een belastingplichtige heeft geleden voordat hij onder de voorschriften van deze richtlijn viel;

(b)in artikel 15 in samenhang met artikel 18, onder b), en in artikel 23 bedoelde, niet-gecompenseerde verliezen die op het niveau van de groep zijn geleden;

(c)in artikel 11 bedoelde bedragen ter zake van de vervreemding van vaste activa, in artikel 12 bedoelde inkomsten en kosten die uit langlopende overeenkomsten voortvloeien, en in artikel 13, lid 3, bedoelde toekomstige kosten;

(d)in het geval van verzekeringsondernemingen, facultatieve technische voorzieningen als bedoeld in artikel 28 van Richtlijn 2016/xx/EU;

(e)in artikel 9, lid 4, van Richtlijn 2016/xx/EU bedoelde giften en schenkingen aan charitatieve instellingen die aftrekbaar zijn volgens de nationale wetgeving;

(f)in artikel 24 van Richtlijn 2016/xx/EU bedoelde pensioenvoorzieningen die aftrekbaar zijn volgens de nationale wetgeving.

Artikel 45 - Belastingplicht

De belastingplicht van elk groepsonderdeel resulteert uit de toepassing van het nationale belastingtarief op het toegewezen deel, aangepast in overeenstemming met artikel 44 en verder verminderd met de in artikel 25 bedoelde aftrekken.


HOOFDSTUK IX

BEHEER EN PROCEDURES

Artikel 46 - Kennisgeving van oprichting van een groep

1. De hoofdbelastingplichtige stelt de hoofdbelastingautoriteit ten minste drie maanden vóór de aanvang van het belastingjaar waarin de groep de voorschriften van deze richtlijn begint toe te passen, namens de overige onderdelen van de groep van de oprichting van een groep in kennis.

2. De in lid 1 bedoelde kennisgeving heeft betrekking op alle groepsonderdelen, met uitzondering van de in artikel 2, lid 4, bedoelde scheepvaartmaatschappijen.

3. De hoofdbelastingautoriteit zendt de kennisgeving onmiddellijk door aan de bevoegde autoriteiten van alle lidstaten waarvan groepsonderdelen fiscaal inwoner zijn of waar groepsonderdelen in de vorm van een vaste inrichting zijn gelegen. Deze autoriteiten kunnen hun standpunten en alle relevante informatie over de geldigheid en reikwijdte van de kennisgeving binnen een maand na de toezending ervan aan de hoofdbelastingautoriteit doen toekomen.

4. Indien er geen kennisgeving is gedaan, legt de hoofdbelastingautoriteit binnen zes maanden na de ontdekking van het ontbreken van een kennisgeving aanslagen op voor de belastingjaren waarin de groep geacht wordt te hebben bestaan. Deze aanslagen mogen in geen geval verder terug gaan dan de voorgaande vijf belastingjaren.

Artikel 47 - Termijn van een groep

1. Deze richtlijn wordt op een groep van toepassing een maand nadat de kennisgeving van oprichting van een groep overeenkomstig artikel 46, lid 3, is ontvangen door de bevoegde autoriteiten van alle lidstaten waarvan groepsonderdelen fiscaal inwoner zijn of waar groepsonderdelen in de vorm van een vaste inrichting zijn gelegen. De hoofdbelastingautoriteit stelt de hoofdbelastingplichtige daarvan in kennis.

2. Een groep past de voorschriften van deze richtlijn toe zolang hij daartoe overeenkomstig artikel 2, leden 1 en 2, verplicht blijft. De hoofdbelastingplichtige stelt de hoofdbelastingautoriteit in kennis van de beëindiging van de groep wanneer de groep waartoe hij behoort als geheel niet langer aan de voorwaarden van artikel 2, leden 1 en 2, voor de toepassing van de voorschriften van deze richtlijn voldoet.

3. Een belastingplichtige die niet langer onder de voorschriften van deze richtlijn valt, kan ervoor kiezen deze voorschriften te blijven toepassen, mits hij aan de voorwaarden van artikel 2, lid 3, voldoet. De betrokken belastingplichtige kan er ook voor kiezen de voorschriften van Richtlijn 2016/xx/EU toe te passen indien hij niet aan de voorwaarden van artikel 2, lid 1, onder d), voldoet.

4. De hoofdbelastingplichtige die er overeenkomstig artikel 2, lid 3, voor heeft gekozen de voorschriften van deze richtlijn toe te passen en die besluit de toepassing ervan niet voort te zetten, stelt de hoofdbelastingautoriteit aan het einde van de termijn van vijf belastingjaren daarvan in kennis.

5. De hoofdbelastingplichtige van een groep die er overeenkomstig artikel 2, lid 3, voor heeft gekozen de voorschriften van deze richtlijn toe te passen en die aan het einde van de termijn van vijf belastingjaren besluit de toepassing ervan voort te zetten, verstrekt de hoofdbelastingautoriteit bewijsstukken waaruit blijkt dat aan de voorwaarden van artikel 2, lid 1, onder a), b) en d), is voldaan.

Artikel 48 - In de kennisgeving van oprichting van een groep op te nemen informatie

De volgende informatie wordt in de kennisgeving van oprichting van een groep opgenomen:

(a)identificatie van de groepsonderdelen;

(b)het bewijs dat aan de criteria van de artikelen 5 en 6 is voldaan;

(c)informatie over alle gelieerde ondernemingen als bedoeld in artikel 56 van Richtlijn 2016/xx/EU;

(d)de rechtsvorm, statutaire zetel en plaats van werkelijke leiding van de belastingplichtigen;

(e)het belastingjaar van oprichting van de groep.

De Commissie kan een handeling vaststellen houdende een standaardformulier voor de kennisgeving van oprichting van een groep. Deze uitvoeringshandeling wordt volgens de in artikel 77, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld.

Artikel 49 - Onderzoek van de kennisgeving van oprichting van een groep

1. De hoofdbelastingautoriteit waaraan de kennisgeving van oprichting van een groep op geldige wijze wordt voorgelegd, onderzoekt op basis van de in de kennisgeving opgenomen informatie of de groep aan de vereisten van deze richtlijn voldoet. Tenzij de kennisgeving binnen drie maanden na ontvangst door de hoofdbelastingautoriteit wordt afgewezen, wordt zij geacht te zijn aanvaard.

2. Mits de belastingplichtige alle krachtens artikel 48 te verstrekken informatie volledig heeft bekendgemaakt, leidt een latere vaststelling dat de bekendgemaakte lijst van groepsonderdelen onjuist is, niet tot ongeldigheid van de kennisgeving van oprichting van een groep. Een onjuiste kennisgeving wordt gecorrigeerd en met ingang van het belastingjaar waarin de fout werd ontdekt, worden alle andere noodzakelijke maatregelen genomen.

3. Wanneer geen volledige bekendmaking heeft plaatsgevonden, kan de hoofdbelastingautoriteit, in overeenstemming met de andere betrokken bevoegde autoriteiten, de oorspronkelijke kennisgeving ongeldig verklaren, in welk geval in overeenstemming met de in artikel 56 vastgestelde termijnen aan de groep/groepsonderdelen gewijzigde belastingaanslagen worden opgelegd.

Artikel 50 - Belastingjaar

1. Het belastingjaar loopt voor alle groepsonderdelen gelijk.

2. In het jaar waarin een belastingplichtige tot een groep toetreedt, brengt hij zijn belastingjaar in overeenstemming met dat van de groep waartoe hij toetreedt. Het toegewezen deel van de belastingplichtige wordt voor dat belastingjaar berekend naar evenredigheid van het aantal kalendermaanden dat de vennootschap tot de groep behoorde.

3. Voor het belastingjaar waarin een belastingplichtige een groep verlaat, wordt zijn toegewezen deel berekend naar evenredigheid van het aantal kalendermaanden dat de vennootschap tot de groep behoorde.

Artikel 51 - Belastingaangiften en belastingaanslagen

1. De hoofdbelastingplichtige dient de geconsolideerde belastingaangifte van de groep in bij de hoofdbelastingautoriteit.

2. De geconsolideerde belastingaangifte wordt aangemerkt als een belastingaanslag van elk groepsonderdeel ("belastingaanslag"). Wanneer in een lidstaat bij wet is bepaald dat een belastingaangifte de wettelijke status van een belastingaanslag heeft en deze moet worden aangemerkt als een executoriale titel voor belastingschulden, heeft de geconsolideerde belastingaangifte hetzelfde effect ten aanzien van een groepsonderdeel dat in die lidstaat belastingplichtig is.

3. Wanneer de geconsolideerde belastingaangifte niet de wettelijke status van een belastingaanslag heeft met het oog op de invordering van een belastingschuld, kan de bevoegde autoriteit van een lidstaat ten aanzien van een groepsonderdeel dat aldaar fiscaal inwoner is of in de vorm van een vaste inrichting is gelegen, een krachtens de nationale wet voorgeschreven titel afgeven op grond waarvan invordering in die lidstaat mogelijk is. In deze titel worden de gegevens uit de geconsolideerde belastingaangifte met betrekking tot het groepsonderdeel opgenomen. Tegen de titel kan uitsluitend op formele gronden beroep worden ingesteld, maar niet tegen de onderliggende belastingaanslag. De procedure wordt bepaald door het nationale recht van de desbetreffende lidstaat.

4. De hoofdbelastingplichtige is verantwoordelijk voor alle procedurele verplichtingen in verband met de belastingheffing op vaste inrichtingen zoals bedoeld in artikel 11, lid 4, of artikel 22, lid 3.

5. De geconsolideerde belastingaangifte wordt binnen een termijn van negen maanden na afloop van het belastingjaar bij de hoofdbelastingautoriteit ingediend.

Artikel 52 - Inhoud van de belastingaangifte

De geconsolideerde belastingaangifte bevat de volgende informatie:

(a)identificatie van de hoofdbelastingplichtige

(b)identificatie van alle groepsonderdelen;

(c)identificatie van eventuele gelieerde ondernemingen als bedoeld in artikel 56 van Richtlijn 2016/xx/EU;

(d)het belastingjaar waarop de belastingaangifte betrekking heeft;

(e)de berekening van de heffingsgrondslag van elk groepsonderdeel;

(f)de berekening van de geconsolideerde heffingsgrondslag;

(g)de berekening van het toegewezen deel van elk groepsonderdeel;

(h)de berekening van de belastingplicht van elk groepsonderdeel.

Artikel 53 - Mededeling van fouten in de geconsolideerde belastingaangifte

De hoofdbelastingplichtige doet de hoofdbelastingautoriteit mededeling van fouten in de geconsolideerde belastingaangifte. In voorkomend geval legt de hoofdbelastingautoriteit een gewijzigde belastingaanslag op in overeenstemming met artikel 56, lid 3.

Artikel 54 - Niet-indiening van een belastingaangifte

Ingeval de hoofdbelastingplichtige geen geconsolideerde belastingaangifte indient, legt de hoofdbelastingautoriteit een aanslag op basis van een schatting op waarbij zij met de beschikbare informatie rekening houdt. De hoofdbelastingplichtige kan beroep instellen tegen die aanslag.

Artikel 55 - Elektronische indiening, belastingaangiften en bewijsstukken

De Commissie kan handelingen vaststellen houdende voorschriften betreffende elektronische indiening van de geconsolideerde belastingaangifte, de vorm van de geconsolideerde belastingaangifte, de vorm van de belastingaangifte van de afzonderlijk belastingplichtige en de vereiste bewijsstukken. Die uitvoeringshandelingen worden vastgesteld volgens de in artikel 77, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure.

Artikel 56 - Gewijzigde belastingaanslagen

1. De hoofdbelastingautoriteit controleert of de geconsolideerde belastingaangifte aan de vereisten van artikel 52 voldoet.

2. Indien nodig legt de hoofdbelastingautoriteit uiterlijk drie jaar na de uiterste datum voor de indiening van de geconsolideerde belastingaangifte of, indien er voor die datum geen aangifte is ingediend, uiterlijk drie jaar na de oplegging van een aanslag overeenkomstig artikel 54, een gewijzigde aanslag op.

Binnen een periode van twaalf maanden kan niet meer dan eenmaal een gewijzigde belastingaanslag voor dezelfde groep worden opgelegd.

3. Lid 2 is niet van toepassing wanneer een gewijzigde belastingaanslag wordt opgelegd ten gevolge van een beslissing van de rechterlijke instanties van de lidstaat van de hoofdbelastingautoriteit overeenkomstig artikel 65 of ten gevolge van een procedure voor onderling overleg of arbitrageprocedure met een derde land. Een dergelijke gewijzigde belastingaanslag wordt opgelegd binnen twaalf maanden na de beslissing van de rechterlijke instanties van de lidstaat van de hoofdbelastingautoriteit of de voltooiing van de procedure voor onderling overleg of arbitrageprocedure.

4. In afwijking van lid 2 kan een gewijzigde aanslag worden opgelegd binnen zes jaar na de uiterste datum voor de indiening van de geconsolideerde belastingaangifte wanneer dat gerechtvaardigd is door een opzettelijke fout of grove nalatigheid in de aangifte van de belastingplichtige, dan wel binnen twaalf jaar na die datum wanneer de onjuiste aangifte het voorwerp van strafrechtelijke vervolging uitmaakt. Een dergelijke gewijzigde belastingaanslag wordt opgelegd binnen twaalf maanden na de vaststelling van de onjuiste aangifte, tenzij een langere termijn objectief gerechtvaardigd is om nader onderzoek te verrichten. Een dergelijke gewijzigde belastingaanslag heeft uitsluitend betrekking op het voorwerp van de onjuiste aangifte.

5. Voordat zij een gewijzigde belastingaanslag oplegt, raadpleegt de hoofdbelastingautoriteit de bevoegde autoriteiten van de lidstaten waarvan een groepsonderdeel fiscaal inwoner is of waar het in de vorm van een vaste inrichting is gelegen. Deze autoriteiten kunnen hun standpunt meedelen binnen één maand na deze raadpleging.

De bevoegde autoriteit van een lidstaat waarvan een groepsonderdeel fiscaal inwoner is of waar het in de vorm van een vaste inrichting is gelegen, kan de hoofdbelastingautoriteit verzoeken om een gewijzigde belastingaanslag op te leggen. Indien de hoofdbelastingautoriteit niet binnen drie maanden na dit verzoek kennisgeving doet aan de bevoegde autoriteit van haar voornemen om een dergelijke gewijzigde belastingaanslag op te leggen, wordt dit als een afwijzing aangemerkt.

6. Er wordt geen gewijzigde belastingaanslag opgelegd om de geconsolideerde heffingsgrondslag te corrigeren wanneer het verschil tussen de aangegeven geconsolideerde heffingsgrondslag en de gecorrigeerde grondslag 5 000 EUR of 1 % van de geconsolideerde heffingsgrondslag, naargelang welk van beide het laagst is, niet te boven gaat.

Er wordt geen gewijzigde belastingaanslag opgelegd om de berekening van de toegewezen delen te corrigeren wanneer de totale som van de toegewezen delen van de groepsonderdelen die inwoner van een lidstaat of in een lidstaat gevestigd zijn, met minder dan 0,5 % zou worden gecorrigeerd.

Artikel 57 - Centrale databank

De geconsolideerde belastingaangifte en bijbehorende bewijsstukken die door de hoofdbelastingplichtige worden ingediend, worden bewaard in een centrale databank waartoe alle bevoegde autoriteiten toegang hebben. De centrale databank wordt regelmatig bijgewerkt met alle nieuwe gegevens en documenten, alsook met alle beslissingen en kennisgevingen van de hoofdbelastingautoriteit.

Artikel 58 - Wijziging van de hoofdbelastingplichtige

De hoofdbelastingplichtige kan niet worden gewijzigd, tenzij deze niet langer aan de criteria van artikel 3, punt 11), voldoet. De groep wijst dan een nieuwe hoofdbelastingplichtige aan.

In uitzonderlijke omstandigheden kunnen de bevoegde autoriteiten van de lidstaten waarvan de groepsonderdelen inwoner zijn of waar zij een vaste inrichting aanhouden, binnen zes maanden na de in artikel 46 bedoelde kennisgeving of binnen zes maanden na een reorganisatie waarbij de hoofdbelastingplichtige is betrokken, in onderlinge overeenstemming besluiten dat een andere belastingplichtige dan de door de groep aangewezen belastingplichtige de hoofdbelastingplichtige is.

Artikel 59 - Bijhouden van gegevens

Alle groepsonderdelen houden voldoende gedetailleerde gegevens en bewijsstukken bij met het oog op de juiste tenuitvoerlegging van deze richtlijn en het mogelijk maken van in artikel 64, lid 2, bedoelde controles.

Artikel 60 - Informatieverstrekking aan de bevoegde autoriteiten

Een belastingplichtige verstrekt op verzoek van de bevoegde autoriteit van de lidstaat waarvan hij inwoner is of waar zijn vaste inrichting is gelegen, alle informatie die voorzienbaar van belang is voor de vaststelling van zijn belastingplicht. Daarnaast verstrekt de hoofdbelastingplichtige op verzoek van de hoofdbelastingautoriteit alle informatie die voorzienbaar van belang is voor de vaststelling van de geconsolideerde heffingsgrondslag of van de belastingplicht van een groepsonderdeel.

Artikel 61 - Verzoek om een standpunt van de bevoegde autoriteit

1. Een belastingplichtige kan de bevoegde autoriteit van de lidstaat waarvan hij inwoner is of waar hij een vaste inrichting aanhoudt, verzoeken om een standpunt over de tenuitvoerlegging van de voorschriften van deze richtlijn met betrekking tot een specifieke transactie of reeks van transacties die hij wil verrichten. Een belastingplichtige kan ook verzoeken om een standpunt over de voorgestelde samenstelling van een groep. De bevoegde autoriteit neemt alle mogelijke stappen om binnen een redelijke termijn op dit verzoek te antwoorden.

Op voorwaarde dat alle relevante informatie over de geplande transactie of reeks van transacties is bekendgemaakt, is de bevoegde autoriteit gebonden door het door haar meegedeelde standpunt, tenzij de rechterlijke instanties van de lidstaat van de hoofdbelastingautoriteit nadien anders beslissen in overeenstemming met artikel 65. Een belastingplichtige die het niet met dit standpunt eens is, kan naar zijn eigen inzicht handelen maar moet in zijn geconsolideerde belastingaangifte de aandacht daarop vestigen.

2. Wanneer twee of meer groepsonderdelen in verschillende lidstaten rechtstreeks bij een specifieke transactie of reeks van transacties betrokken zijn, of wanneer het verzoek op de voorgestelde samenstelling van een groep betrekking heeft, bepalen de bevoegde autoriteiten van die lidstaten een gezamenlijk standpunt.

Artikel 62 - Communicatie tussen bevoegde autoriteiten

1. Uit hoofde van de voorschriften van deze richtlijn verstrekte informatie wordt zoveel mogelijk via het gemeenschappelijk communicatienetwerk/de gemeenschappelijke systeeminterface (CCN/CSI) langs elektronische weg verzonden.

2. Een bevoegde autoriteit die overeenkomstig Richtlijn 2011/16/EU 16 van de Raad een verzoek om samenwerking of uitwisseling van inlichtingen betreffende een groepsonderdeel ontvangt, antwoordt daarop met inachtneming van de termijnen die in artikel 7 van genoemde richtlijn zijn vastgelegd.

Artikel 63 - Geheimhouding

1. Alle inlichtingen waarover een lidstaat uit hoofde van de voorschriften van deze richtlijn beschikt, vallen in die lidstaat onder de geheimhoudingsplicht en genieten de bescherming die door de nationale wetgeving van die lidstaat aan dergelijke inlichtingen wordt geboden. Deze inlichtingen mogen:

(a)alleen aan die personen ter kennis worden gebracht die rechtstreeks bij de belastingaangifte of bij de administratieve controle in verband met die belastingaangifte betrokken zijn;

(b)bovendien alleen worden onthuld in gerechtelijke of administratieve procedures die met het oog op of in verband met de vaststelling of de controle van de belastingaangifte worden ingesteld en die tot boetes kunnen leiden, en alleen aan die personen die rechtstreeks bij deze procedures betrokken zijn; deze inlichtingen mogen echter tijdens openbare rechtszittingen of bij rechterlijke uitspraken worden bekendgemaakt indien de bevoegde autoriteit van de lidstaat die de inlichtingen verstrekt, daartegen geen bezwaar maakt;

(c)in geen geval worden gebruikt voor andere dan fiscale doeleinden of in gerechtelijke of administratieve procedures die met het oog op of in verband met de vaststelling of de controle van de belastingaangifte worden ingesteld en die tot boetes kunnen leiden.

Bovendien kan door de lidstaten worden bepaald dat de in de eerste alinea bedoelde inlichtingen mogen worden gebruikt om andere heffingen, rechten en belastingen vast te stellen die onder artikel 2 van Richtlijn 2011/16/EU vallen.

2. Met toestemming van de bevoegde autoriteit van de lidstaat die overeenkomstig Richtlijn 2011/16/EU inlichtingen verstrekt, en voor zover het in de lidstaat van de ontvangende bevoegde autoriteit wettelijk is toegestaan, kunnen de overeenkomstig Richtlijn 2011/16/EU ontvangen inlichtingen ook voor andere dan de in lid 1 bedoelde doeleinden worden gebruikt. De toestemming wordt verleend indien de inlichtingen, in de lidstaat van de bevoegde autoriteit die de inlichtingen verstrekt, voor soortgelijke doeleinden kunnen worden gebruikt.

Artikel 64 - Controles

1. De hoofdbelastingautoriteit kan controles van groepsonderdelen initiëren en coördineren. Een controle kan ook op verzoek van een bevoegde autoriteit worden geïnitieerd.

De hoofdbelastingautoriteit en de andere betrokken bevoegde autoriteiten bepalen gezamenlijk de reikwijdte en de inhoud van een controle, alsook de te controleren groepsonderdelen.

2. Een controle wordt verricht in overeenstemming met de nationale wetgeving van de lidstaat waar zij plaatsvindt, behoudens de aanpassingen die nodig zijn met het oog op een juiste tenuitvoerlegging van de voorschriften van deze richtlijn. Deze controles kunnen toetsingen, inspecties of onderzoeken van welke aard dan ook omvatten ten behoeve van de verificatie van de naleving door een belastingplichtige van de voorschriften van deze richtlijn.

3. De hoofdbelastingautoriteit verzamelt de resultaten van alle controles.

Artikel 65 - Geschillen tussen lidstaten

1. Wanneer de bevoegde autoriteit van de lidstaat waarvan een groepsonderdeel fiscaal inwoner is of waar het in de vorm van een vaste inrichting is gelegen, het niet eens is met een overeenkomstig artikel 49 of artikel 56, leden 2 of 4, of artikel 56, lid 5, tweede alinea, door de hoofdbelastingautoriteit genomen beslissing, kan zij die beslissing binnen een termijn van drie maanden bij de rechterlijke instanties van de lidstaat van de hoofdbelastingautoriteit aanvechten.

2. De bevoegde autoriteit heeft ten minste dezelfde procedurele rechten als die welke een belastingplichtige krachtens de wetgeving van die lidstaat geniet in procedures tegen een beslissing van de hoofdbelastingautoriteit.

Artikel 66 - Beroepsprocedures

1. Een hoofdbelastingplichtige kan onder meer tegen de volgende handelingen beroep instellen:

(a)een afwijzing van een kennisgeving van oprichting van een groep;

(b)een verzoek om verstrekking van documenten of informatie;

(c)een gewijzigde belastingaanslag;

(d)een aanslag wegens niet-indiening van een geconsolideerde belastingaangifte;

(e)een ongeldigverklaring van de in artikel 49, lid 2, bedoelde oorspronkelijke kennisgeving van oprichting van een groep door de hoofdbelastingautoriteit.

Het beroep wordt ingesteld binnen zestig dagen na ontvangst van de handeling waartegen in beroep wordt gegaan.

2. Een beroep heeft geen opschortend effect met betrekking tot de belastingplicht van een belastingplichtige.

3. In afwijking van artikel 56, lid 2, kan een gewijzigde belastingaanslag worden opgelegd om uitvoering te geven aan het resultaat van een beroepsprocedure.

Artikel 67 - Administratief beroep

1. Beroep tegen gewijzigde belastingaanslagen of overeenkomstig artikel 54 opgelegde belastingaanslagen wordt behandeld door een bestuurlijk lichaam dat volgens de wetgeving van de lidstaat van de hoofdbelastingautoriteit bevoegd is om beroep in eerste aanleg te horen. Het bestuurlijk lichaam is onafhankelijk van de belastingautoriteiten in de lidstaat van de hoofdbelastingautoriteit. Indien er in die lidstaat geen dergelijk bevoegd bestuurlijk lichaam bestaat, kan de hoofdbelastingplichtige rechtstreeks een beroep bij de rechter instellen.

2. De hoofdbelastingautoriteit bepaalt haar standpunten ten overstaan van het in lid 1 bedoeld bestuurlijk lichaam in nauw overleg met de andere bevoegde autoriteiten.

3. Het in lid 1 bedoeld bestuurlijk lichaam kan in voorkomend geval van de hoofdbelastingplichtige en de hoofdbelastingautoriteit de overlegging van bewijsmateriaal verlangen met betrekking tot de fiscale aangelegenheden van de groepsonderdelen en andere gelieerde ondernemingen, alsook met betrekking tot de wet- en regelgeving van de andere betrokken lidstaten. De bevoegde autoriteiten van de andere betrokken lidstaten verlenen de hoofdbelastingautoriteit alle noodzakelijke bijstand.

4. Wanneer het in lid 1 bedoeld bestuurlijk lichaam wijzigingen aanbrengt in de beslissing van de hoofdbelastingautoriteit, vervangt de gewijzigde beslissing de oorspronkelijke beslissing van de hoofdbelastingautoriteit en wordt zij als de beslissing van die hoofdbelastingautoriteit aangemerkt.

5. Het in lid 1 bedoeld bestuurlijk lichaam beslist binnen zes maanden over het beroep. Indien de hoofdbelastingplichtige binnen die termijn geen beslissing ontvangt, wordt de beslissing van de hoofdbelastingautoriteit geacht te zijn bevestigd.

6. Wanneer de beslissing wordt bevestigd of wanneer er wijzigingen in zijn aangebracht, heeft de hoofdbelastingplichtige het recht om rechtstreeks beroep aan te tekenen bij de rechterlijke instanties van de lidstaat van de hoofdbelastingautoriteit binnen zestig dagen na ontvangst van de door het in lid 1 bedoeld bestuurlijk lichaam genomen beslissing over het beroep.

7. Wanneer de beslissing wordt vernietigd, verwijst het in lid 1 bedoeld bestuurlijk lichaam de zaak naar de hoofdbelastingautoriteit. Deze hoofdbelastingautoriteit neemt een nieuwe beslissing binnen zestig dagen na de datum waarop zij van de beslissing van het bestuurlijk lichaam in kennis is gesteld. De hoofdbelastingplichtige kan tegen een dergelijke nieuwe beslissing beroep aantekenen overeenkomstig lid 1 of rechtstreeks bij de rechterlijke instanties van de lidstaat van de hoofdbelastingautoriteit binnen zestig dagen na ontvangst van de beslissing. Indien de hoofdbelastingautoriteit binnen zestig dagen geen nieuwe beslissing neemt, kan de hoofdbelastingplichtige tegen de oorspronkelijke beslissing van de hoofdbelastingautoriteit beroep aantekenen bij de rechterlijke instanties van de lidstaat van de hoofdbelastingautoriteit.

Artikel 68 - Beroep bij de rechter

1. Beroep bij de rechter tegen een beslissing van de hoofdbelastingautoriteit wordt geregeld door de wetgeving van de lidstaat van die hoofdbelastingautoriteit, behoudens lid 3.

2. De hoofdbelastingautoriteit bepaalt haar standpunten ten overstaan van de rechterlijke instanties in overleg met de andere bevoegde autoriteiten.

3. Een nationale rechter kan van de hoofdbelastingplichtige en de hoofdbelastingautoriteit de overlegging van bewijsmateriaal verlangen met betrekking tot de fiscale aangelegenheden van de groepsonderdelen en andere gelieerde ondernemingen, alsook met betrekking tot de wet- en regelgeving van de andere betrokken lidstaten. De bevoegde autoriteiten van de andere betrokken lidstaten verlenen de hoofdbelastingautoriteit alle noodzakelijke bijstand.


HOOFDSTUK X

WISSELWERKING MET RICHTLIJN 2016/xx/EU

Artikel 69 - Beperking van de aftrekbaarheid van rente

1. Voor de toepassing van deze richtlijn wordt een groep uit hoofde van artikel 13 van Richtlijn 2016/xx/EU als één enkele belastingplichtige aangemerkt. De groep wordt vertegenwoordigd door de hoofdbelastingplichtige.

2. Ingeval lid 1 van toepassing is, worden het financieringskostensurplus en de winst vóór rente, belastingen, waardeverminderingen en afschrijvingen (ebitda) op het niveau van de groep berekend en omvatten deze de resultaten van alle groepsonderdelen. Het in artikel 13 van Richtlijn 2016/xx/EU genoemde bedrag van 3 000 000 EUR wordt verhoogd tot 5 000 000 EUR.

3. De Commissie kan overeenkomstig artikel 75 gedelegeerde handelingen aannemen om gedetailleerde anti-fragmentatieregels voor de aftrekbaarheid van het financieringskostensurplus vast te stellen.

Artikel 70 - Waardering

Voor de toepassing van deze richtlijn geldt artikel 20, lid 2, van Richtlijn 2016/xx/EU niet voor een groep indien alle groepsonderdelen gelegen zijn in lidstaten die de euro (EUR) niet hebben ingevoerd, in welk geval de hoofdbelastingplichtige bepaalt welke valuta van toepassing is.

Artikel 71 - Verminderen en inhalen van verliezen

1. Artikel 41 van Richtlijn 2016/xx/EU betreffende het verminderen en inhalen van verliezen is automatisch niet langer van toepassing zodra deze richtlijn in werking treedt.

2. Overgedragen verliezen die bij de inwerkingtreding van deze richtlijn nog niet zijn ingehaald, blijven bij de belastingplichtige aan wie ze overgedragen zijn.

Artikel 72 - Switch-over

Voor de toepassing van deze richtlijn is de in artikel 53, lid 1, eerste alinea, van Richtlijn 2016/xx/EU voorkomende verwijzing naar het wettelijke vennootschapsbelastingtarief dat op de belastingplichtige van toepassing zou zijn geweest, niet van toepassing en wordt het vervangen door het gemiddelde wettelijke vennootschapsbelastingtarief van alle lidstaten.

Artikel 73 - Wetgeving inzake gecontroleerde buitenlandse vennootschappen (cfc's)

Voor de toepassing van deze richtlijn wordt het toepassingsgebied van de wetgeving inzake gecontroleerde buitenlandse vennootschappen uit hoofde van artikel 59 van Richtlijn 2016/xx/EU beperkt tot betrekkingen tussen groepsonderdelen en entiteiten die fiscaal inwoner van, of vaste inrichtingen gelegen in een derde land zijn.

Artikel 74 - Hybride mismatches

Voor de toepassing van deze richtlijn wordt het toepassingsgebied van de regels inzake hybride mismatches uit hoofde van artikel 61 van Richtlijn 2016/xx/EU beperkt tot betrekkingen tussen groepsonderdelen en niet-groepsonderdelen die gelieerde ondernemingen zijn, zoals bedoeld in artikel 56 van Richtlijn 2016/xx/EU.


HOOFDSTUK XI

SLOTBEPALINGEN

Artikel 75 - Uitoefening van de delegatie

1. De bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend onder de in dit artikel neergelegde voorwaarden.

2. De in de artikel 2, lid 5, artikel 3 en artikel 69, lid 3, bedoelde bevoegdheidsdelegatie wordt aan de Commissie toegekend voor onbepaalde tijd met ingang van de datum van inwerkingtreding van deze richtlijn.

3. De in artikel 2, lid 5, artikel 3 en artikel 69, lid 3, bedoelde bevoegdheidsdelegatie kan te allen tijde door de Raad worden ingetrokken. Het besluit tot intrekking beëindigt de delegatie van de in dat besluit genoemde bevoegdheid. Het wordt van kracht op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie of op een daarin genoemde latere datum. Het laat de geldigheid van de reeds van kracht zijnde gedelegeerde handelingen onverlet.

4. Zodra de Commissie een gedelegeerde handeling heeft vastgesteld, doet zij daarvan kennisgeving aan de Raad.

5. Een overeenkomstig artikel 2, lid 5, artikel 3 en artikel 69, lid 3, vastgestelde gedelegeerde handeling treedt alleen in werking indien de Raad daartegen binnen een termijn van drie maanden na de kennisgeving van de handeling aan de Raad geen bezwaar heeft gemaakt, of indien de Raad vóór het verstrijken van die termijn de Commissie heeft medegedeeld dat hij daartegen geen bezwaar zal maken. Deze termijn wordt op initiatief van de Raad met twee maanden verlengd.

Artikel 76 - Kennisgeving aan het Europees Parlement

De Commissie stelt het Europees Parlement in kennis van de door haar vastgestelde gedelegeerde handelingen, de mogelijke bezwaren die daartegen worden gemaakt en de intrekking van de bevoegdheidsdelegatie door de Raad.

Artikel 77 - Comitéprocedure

1. De Commissie wordt bijgestaan door een comité. Dat comité is een comité in de zin van Verordening (EU) nr. 182/2011.

2. Wanneer naar dit lid wordt verwezen, is artikel 5 van Verordening (EU) nr. 182/2011 van toepassing.

Artikel 78 - Overleg in verband met artikel 29

Het bij artikel 77 ingestelde comité kan zich ook beraden over de toepassing van artikel 29 in een specifiek geval.

Artikel 79 - Evaluatie

Vijf jaar na de inwerkingtreding van deze richtlijn verricht de Commissie een evaluatie van de toepassing ervan en brengt zij verslag uit bij de Raad over de werking ervan. Dit verslag bevat met name een analyse van het effect van het bij hoofdstuk VIII van deze richtlijn opgezette mechanisme voor de evenredige toewijzing van de heffingsgrondslagen aan de lidstaten.

Artikel 80 - Omzetting

1. De lidstaten stellen uiterlijk op 31 december 2020 de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen vast om aan deze richtlijn te voldoen en maken deze bekend. Zij delen de Commissie de tekst van die bepalingen onverwijld mede.

Zij passen die bepalingen toe vanaf 1 januari 2021.

Wanneer de lidstaten die bepalingen aannemen, wordt in de bepalingen zelf of bij de officiële bekendmaking ervan naar deze richtlijn verwezen. De regels voor die verwijzing worden vastgesteld door de lidstaten.

2. De lidstaten delen de Commissie de tekst van de bepalingen van intern recht mede die zij op het onder deze richtlijn vallende gebied vaststellen.

Artikel 81 - Inwerkingtreding

Deze richtlijn treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Artikel 82 - Adressaten

Deze richtlijn is gericht tot de lidstaten.