Artikelen bij COM(2017)97 - Meerjarenplan voor de kleine pelagische bestanden in de Adriatische Zee en de visserijen die deze bestanden exploiteren

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.



HOOFDSTUK I
ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1

Onderwerp en toepassingsgebied

1. Bij deze verordening wordt een meerjarenplan vastgesteld voor de kleine pelagische bestanden in de Adriatische Zee.

2. Deze verordening is van toepassing op de bestanden ansjovis (Engraulis encrasicolus) en sardine (Sardina pilchardus) in de Adriatische Zee (hierna 'de betrokken bestanden' genoemd) en op de visserijen die deze bestanden exploiteren. Zij is eveneens van toepassing op de bijvangsten van makreel (Scomber spp.) en horsmakreel (Trachurus spp.) in de Adriatische Zee die bij de visserij op een van de betrokken bestanden of op de beide betrokken bestanden worden gevangen.

Artikel 2

Definities

1. Voor de toepassing van deze verordening gelden de definities die zijn vastgesteld in artikel 4 van Verordening (EU) nr. 1380/2013 van het Europees Parlement en de Raad, artikel 4 van Verordening (EG) nr. 1224/2009 van de Raad en artikel 2 van Verordening (EG) nr. 1967/2006 van de Raad.

2. Daarnaast wordt verstaan onder:

a) 'Adriatische Zee': de geografische deelgebieden 17 en 18 van de GFCM;

b) 'geografisch deelgebied van de GFCM': geografisch deelgebied van de Algemene Visserijcommissie voor de Middellandse Zee (General Fisheries Commission for the Mediterranean – GFCM) zoals afgebakend in bijlage I bij Verordening (EU) nr. 1343/2011 van het Europees Parlement en de Raad 48 ;

c) 'kleine pelagische bestanden': de in artikel 1, lid 2, van deze verordening vermelde bestanden of een combinatie van daar vermelde bestanden;

d) 'FMSY-bandbreedte': een bandbreedte van waarden waarin alle niveaus van visserijsterfte binnen de wetenschappelijk aangegeven grenswaarden van die bandbreedte bij gemengde visserij volgens wetenschappelijk advies een maximale duurzame opbrengst (maximum sustainable yield – MSY) op lange termijn opleveren bij bestaande gemiddelde milieuomstandigheden zonder beduidende nadelige gevolgen voor het reproductieproces voor de betrokken bestanden;

e) 'MSY Btrigger': het referentiepunt voor paaibiomassa waaronder specifieke en passende beheersmaatregelen moeten worden genomen om ervoor te zorgen dat de exploitatieniveaus in combinatie met natuurlijke variaties de bestanden herstellen boven een niveau dat op de lange termijn MSY kan opleveren;

f) 'vangstmogelijkheid': een gekwantificeerd legaal recht om te vissen, in termen van vangsten en/of visserijinspanning.

Artikel 3

Doelstellingen

1. Het meerjarenplan draagt bij tot de verwezenlijking van de in artikel 2 van Verordening (EU) nr. 1380/2013 genoemde doelstellingen van het gemeenschappelijk visserijbeleid, met name door bij het visserijbeheer de voorzorgsbenadering toe te passen, en beoogt ervoor te zorgen dat de mariene biologische rijkdommen zodanig worden geëxploiteerd dat de populaties van de beviste soorten boven een niveau worden gebracht en behouden dat MSY kan opleveren.

2. Het meerjarenplan voorziet in een doeltreffend, eenvoudig en stabiel beheerskader voor de exploitatie van de kleine pelagische bestanden in de Adriatische Zee.

3. Het meerjarenplan draagt bij tot het uitbannen van teruggooi door ongewenste vangsten zo veel mogelijk te voorkomen en te beperken, alsook tot de uitvoering van de bij artikel 15 van Verordening (EU) nr. 1380/2013 ingestelde aanlandingsverplichting voor de daaronder vallende soorten waarop de onderhavige verordening van toepassing is.

4. Het meerjarenplan past de ecosysteemgerichte benadering toe op het visserijbeheer om ervoor te zorgen dat de negatieve gevolgen van visserijactiviteiten voor het mariene ecosysteem tot een minimum worden beperkt. Het is coherent met de milieuwetgeving van de Unie, met name met de doelstelling van artikel 1, lid 1, van Richtlijn 2008/56/EG om uiterlijk in 2020 een goede milieutoestand te bereiken.

5. Het meerjarenplan heeft met name ten doel:

a) ervoor te zorgen dat wordt voldaan aan de in beschrijvend element 3 van bijlage I bij Richtlijn 2008/56/EG beschreven voorwaarden, en

b) bij te dragen tot de vervulling van andere relevante beschrijvende elementen in bijlage I bij Richtlijn 2008/56/EG, in verhouding tot de rol die visserij voor de vervulling ervan speelt.

HOOFDSTUK II
STREEFDOELEN, VRIJWARINGSMAATREGELEN EN SPECIFIEKE MAATREGELEN

Artikel 4

Streefdoelen voor ansjovis en sardine

1. Het streefdoel voor visserijsterfte wordt voor de betrokken bestanden zo spoedig mogelijk en, geleidelijk toenemend, uiterlijk in 2020 verwezenlijkt en wordt van dan af gehandhaafd binnen de in bijlage I vermelde bandbreedtes en overeenkomstig de in artikel 3, lid 1, neergelegde doelstellingen.

2. De vangstmogelijkheden zijn in overeenstemming met de streefbandbreedtes voor de visserijsterfte die zijn opgenomen in kolom A van bijlage I bij deze verordening.

3. Onverminderd de leden 1 en 2 kunnen de vangstmogelijkheden worden vastgesteld op niveaus die overeenkomen met lagere visserijsterfteniveaus dan die welke in kolom A van bijlage I zijn opgenomen.

4. Onverminderd de leden 2 en 3 kunnen de vangstmogelijkheden voor een bestand worden vastgesteld in overeenstemming met de bandbreedtes voor de visserijsterfte als opgenomen in kolom B van bijlage I, mits het betrokken bestand zich bevindt boven het in kolom A van bijlage II opgenomen referentiepunt voor minimale paaibiomassa:

a) indien dat op grond van wetenschappelijk advies of bewijs noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de doelstellingen van artikel 3 in het geval van gemengde visserijen,

b) indien dat op grond van wetenschappelijk advies of bewijs noodzakelijk is om ernstige schade aan een bestand als gevolg van wisselwerkingen binnen of tussen soorten te beperken, of

c) om schommelingen in de vangstmogelijkheden tussen opeenvolgende jaren tot ten hoogste 20 % te beperken.

Artikel 5

Vrijwaringsmaatregelen

1. De instandhoudingsreferentiepunten, uitgedrukt als minimumniveau en grensniveau voor de paaibiomassa van een bestand, die moeten worden toegepast om de volledige reproductiecapaciteit van het betrokken bestand niet aan te tasten, zijn opgenomen in bijlage II.

2. Wanneer luidens wetenschappelijk advies de paaibiomassa van een van de beide betrokken bestanden lager is dan het in kolom A van bijlage II bij deze verordening vermelde referentiepunt voor minimale paaibiomassa, worden alle passende herstelmaatregelen vastgesteld om een snelle terugkeer van het betrokken bestand boven een niveau dat MSY kan opleveren, te waarborgen. In het bijzonder worden de vangstmogelijkheden voor de betrokken bestanden in afwijking van artikel 4, leden 2 en 4, van deze verordening vastgesteld op een niveau dat overeenkomt met een visserijsterfte die op een waarde onder de in kolom A van bijlage I bij deze verordening vermelde bandbreedte is teruggebracht, rekening houdend met de afname van de biomassa van dat bestand.

3. Wanneer luidens wetenschappelijk advies de paaibiomassa van een van de beide betrokken bestanden lager is dan het in kolom B van bijlage II bij deze verordening vermelde referentiepunt voor de grenspaaibiomassa (Blim), worden verdere herstelmaatregelen genomen om een snelle terugkeer van het betrokken bestand boven een niveau dat MSY kan opleveren, te waarborgen. In het bijzonder kunnen die herstelmaatregelen, in afwijking van artikel 4, leden 2 en 4, inhouden dat de gerichte visserij op het betrokken bestand wordt geschorst en de vangstmogelijkheden op passende wijze worden verlaagd.

Artikel 6

Specifieke instandhoudingsmaatregelen

Wanneer luidens wetenschappelijk advies herstelmaatregelen nodig zijn voor de instandhouding van de in artikel 1, lid 2, van deze verordening bedoelde kleine pelagische bestanden of, in het geval van ansjovis en sardine, wanneer de paaibiomassa van een van die beide bestanden voor een bepaald jaar lager is dan de in kolom A van bijlage II bij de onderhavige verordening opgenomen instandhoudingsreferentiepunten, is de Commissie bevoegd om overeenkomstig artikel 16 van de onderhavige verordening en artikel 18 van Verordening (EU) nr. 1380/2013 gedelegeerde handelingen vast te stellen met betrekking tot:

a) de kenmerken van het vistuig, met name de maaswijdte, de constructie van het vistuig en de afmetingen van het vistuig of het gebruik van voorzieningen voor selectiviteit, om te zorgen voor selectiviteit of deze te verbeteren;

b) het gebruik van het vistuig en de diepte waarop het vistuig wordt ingezet, om te zorgen voor selectiviteit of deze te verbeteren;

c) een verbod op of beperking van het vissen in specifieke gebieden, om paaiende en jonge vis of vis die kleiner is dan de minimuminstandhoudingsreferentiegrootte of andere soorten dan de doelvissoorten te beschermen;

d) een verbod op of beperking van het vissen of het gebruik van bepaalde soorten vistuig gedurende specifieke perioden, om paaiende vis of vis die kleiner is dan de minimuminstandhoudingsreferentiegrootte of andere niet-doelvissoorten te beschermen;

e) minimuminstandhoudingsreferentiegrootten, om jonge exemplaren van mariene organismen te beschermen;

f) andere kenmerken gerelateerd aan selectiviteit.

HOOFDSTUK III
BEPALINGEN IN SAMENHANG MET DE AANLANDINGSVERPLICHTING

Artikel 7

Bepalingen in samenhang met de aanlandingsverplichting voor kleine pelagische bestanden die in de Adriatische Zee zijn gevangen

De Commissie is bevoegd om overeenkomstig artikel 15 van deze verordening en artikel 18 van Verordening (EU) nr. 1380/2013 gedelegeerde handelingen vast te stellen met betrekking tot:

a) vrijstellingen van de toepassing van de aanlandingsverplichting voor soorten waarvan wetenschappelijk vaststaat dat zij een hoge overlevingskans hebben, rekening houdend met de kenmerken van het vistuig, de visserijpraktijken en het ecosysteem, om de uitvoering van de aanlandingsverplichting te faciliteren; en

b) de-minimisvrijstellingen, om de uitvoering van de aanlandingsverplichting mogelijk te maken; die de-minimisvrijstellingen worden verleend voor in artikel 15, lid 5, onder c), van Verordening (EU) nr. 1380/2013 bedoelde gevallen, overeenkomstig de voorwaarden van dat artikel;

c) specifieke bepalingen betreffende het documenteren van vangsten, in het bijzonder met het oog op de monitoring van de uitvoering van de aanlandingsverplichting, en

d) het vaststellen van minimuminstandhoudingsreferentiegrootten, om jonge exemplaren van mariene organismen te beschermen.

HOOFDSTUK IV
REGIONALISERING

Artikel 8 - Regionale samenwerking

1. Artikel 18, leden 1 tot en met 6, van Verordening (EU) nr. 1380/2013 is van toepassing op de in de artikelen 6 en 7 van de onderhavige verordening genoemde maatregelen.

2. Voor de toepassing van lid 1 kunnen lidstaten met een rechtstreeks belang bij het beheer gemeenschappelijke aanbevelingen indienen overeenkomstig artikel 18, lid 1, van Verordening (EU) nr. 1380/2013, voor de eerste keer niet later dan twaalf maanden na de inwerkingtreding van deze verordening en vervolgens twaalf maanden na elke indiening van een evaluatie van het meerjarenplan overeenkomstig artikel 14 van deze verordening. De lidstaten kunnen dergelijke aanbevelingen ook indienen wanneer zij dat noodzakelijk achten, met name wanneer de toestand van een van de beide bestanden waarop deze verordening van toepassing is, plotseling verandert. Gemeenschappelijke aanbevelingen inzake maatregelen betreffende een bepaald kalenderjaar worden uiterlijk op 1 juni van het voorgaande jaar ingediend.

3. De bij de artikelen 6 en 7 van deze verordening toegekende bevoegdheden laten de bevoegdheden die krachtens andere bepalingen van het Unierecht, onder andere bij Verordening (EU) nr. 1380/2013, aan de Commissie zijn verleend, onverlet.

HOOFDSTUK V
CONTROLE EN HANDHAVING

Artikel 9

Verhouding tot Verordening (EG) nr. 1224/2009

De in dit hoofdstuk vastgestelde controlemaatregelen zijn van toepassing ter aanvulling van die van Verordening (EG) nr. 1224/2009, tenzij in dit hoofdstuk anders is bepaald.

Artikel 10 - Voorafgaande kennisgeving

1. In afwijking van artikel 17, lid 1, van Verordening (EG) nr. 1224/2009 wordt de in dat artikel bedoelde voorafgaande kennisgeving ten minste anderhalf uur vóór het geplande tijdstip van aankomst in de haven gedaan. De bevoegde autoriteiten van de kustlidstaten kunnen per geval toestemming geven om de haven op een vroeger tijdstip binnen te varen.

2. De verplichting tot voorafgaande kennisgeving geldt voor kapiteins van Unievissersvaartuigen die ten minste één ton ansjovis of één ton sardine aan boord hebben.

Artikel 11 - Volgsysteem voor vaartuigen

1. Voor de toepassing van deze verordening wordt het toepassingsgebied van de bepalingen van artikel 9, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1224/2009 uitgebreid tot vissersvaartuigen met een lengte over alles van acht meter of meer die in de Adriatische Zee doelgericht op kleine pelagische soorten vissen.

2. De in artikel 9, lid 5, van Verordening (EG) nr. 1224/2009 bedoelde vrijstelling is niet van toepassing op vaartuigen die overeenkomstig deze verordening doelgericht vissen op kleine pelagische soorten in de Adriatische Zee, ongeacht hun lengte.

Artikel 12 - Elektronisch invullen en verzenden van visserijlogboeken

1. Voor de toepassing van deze verordening wordt de in artikel 15, lid 1, van Verordening (EG) nr. 1224/2009 neergelegde verplichting om een elektronisch visserijlogboek bij te houden en minstens eenmaal per dag elektronisch door te sturen naar de bevoegde autoriteit van de vlaggenlidstaat, uitgebreid tot kapiteins van Unievissersvaartuigen met een lengte over alles van acht meter of meer die doelgericht vissen op ansjovis of sardine.

2. De in artikel 15, lid 4, van Verordening (EG) nr. 1224/2009 bedoelde vrijstelling is niet van toepassing op kapiteins van vaartuigen die doelgericht vissen op ansjovis of sardine, ongeacht de lengte van het vaartuig.

Artikel 13 - Aangewezen havens

De in levend gewicht uitgedrukte drempel voor de desbetreffende bestanden die onder het meerjarenplan vallen, bij overschrijding waarvan een vissersvaartuig zijn vangsten overeenkomstig artikel 43 van Verordening (EG) nr. 1224/2009 in een aangewezen haven of op een plaats dicht bij de kust moet aanlanden, bedraagt:

a) 2 000 kg ansjovis;

b) 2 000 kg sardine.

HOOFDSTUK VI
EVALUATIE

Artikel 14 - Evaluatie van het meerjarenplan

Vijf jaar na de inwerkingtreding van deze verordening en daarna om de vijf jaar ziet de Commissie erop toe dat een evaluatie plaatsvindt van de gevolgen van het meerjarenplan voor de onder deze verordening vallende bestanden en voor de visserijen die deze bestanden exploiteren. De Commissie deelt de resultaten van die evaluatie mee aan het Europees Parlement en de Raad.

HOOFDSTUK VII
PROCEDURELE BEPALINGEN

Artikel 15 - Uitoefening van de bevoegdheidsdelegatie

1. De bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen wordt aan de Commissie toegekend onder de in dit artikel neergelegde voorwaarden.

2. De in de artikelen 6 en 7 bedoelde bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie verleend voor een termijn van vijf jaar, met ingang van de datum van inwerkingtreding van deze verordening. De Commissie stelt uiterlijk negen maanden voor het einde van de termijn van vijf jaar een verslag op over de bevoegdheidsdelegatie. De bevoegdheidsdelegatie wordt stilzwijgend met termijnen van dezelfde duur verlengd, tenzij het Europees Parlement of de Raad zich uiterlijk drie maanden voor het einde van elke termijn tegen deze verlenging verzet.

3. Het Europees Parlement of de Raad kan de in de artikelen 6 en 7 bedoelde bevoegdheidsdelegatie te allen tijde intrekken. Het besluit tot intrekking beëindigt de delegatie van de in dat besluit genoemde bevoegdheid. Het wordt van kracht op de dag na de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie of op een daarin genoemde latere datum. Het laat de geldigheid van de reeds van kracht zijnde gedelegeerde handelingen onverlet.

4. Vóór de vaststelling van een gedelegeerde handeling raadpleegt de Commissie de door elke lidstaat aangewezen deskundigen overeenkomstig de beginselen die zijn neergelegd in het interinstitutioneel akkoord van 13 april 2016 over beter wetgeven.

5. Zodra de Commissie een gedelegeerde handeling heeft vastgesteld, doet zij daarvan gelijktijdig kennisgeving aan het Europees Parlement en de Raad.

6. Een overeenkomstig de artikelen 6 en 7 vastgestelde gedelegeerde handeling treedt alleen in werking indien het Europees Parlement noch de Raad daartegen binnen een termijn van twee maanden na de kennisgeving van de handeling aan het Europees Parlement en de Raad bezwaar heeft gemaakt, of indien zowel het Europees Parlement als de Raad voor het verstrijken van die termijn de Commissie hebben medegedeeld dat zij daartegen geen bezwaar zullen maken. Die termijn wordt op initiatief van het Europees Parlement of de Raad met twee maanden verlengd.

HOOFDSTUK VIII
SLOTBEPALINGEN

Artikel 16 - Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.