Artikelen bij COM(2017)159 - Uitvoering van het 11e Europees Ontwikkelingsfonds in 2014-2015

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.

dossier COM(2017)159 - Uitvoering van het 11e Europees Ontwikkelingsfonds in 2014-2015.
document COM(2017)159 NLEN
datum 5 april 2017
EUROPESE COMMISSIE

Brussel, 5.4.2017

COM(2017) 159 final

VERSLAG VAN DE COMMISSIE AAN DE RAAD

over de uitvoering van het 11e Europees Ontwikkelingsfonds in 2014-2015

{SWD(2017) 123 final}


Dit verslag voldoet aan de voorschriften van artikel 18, leden 4 tot en met 6 van de uitvoeringsverordening van het 11e Europees Ontwikkelingsfonds (EOF) 1 . Dit is het eerste verslag dat moet worden opgesteld over het 11e EOF (looptijd 2014-2020) en het bestrijkt de jaren 2014 en 2015.

Het 11e EOF is op 1 maart 2015 in werking getreden, nadat alle 28 lidstaten van de EU het Intern Akkoord 2 geratificeerd hadden. De overgangsperiode tussen het 10e EOF liep af op 31 december 2013, en tot de inwerkingtreding van het 11e EOF werden overgangsmaatregelen getroffen (de zogeheten overbruggingsfaciliteit), zoals besloten door de Raad van de Europese Unie 3 .

Het EOF heeft weliswaar eigen specifieke kenmerken, maar maakt deel uit van de externe financieringsinstrumenten, en valt onder de bestaande algemene verslaggeving. De belangrijkste bronnen voor dit eerste jaarlijkse uitvoeringsverslag van het 11e EOF zijn:

de jaarlijkse activiteitenverslagen over 2014 en 2015,

het jaarverslag over 2015,

de jaarrekeningen van het EOF over 2014 en 2015,

het tweede verslag over een aantal resultaten (juli 2014 — juni 2015)

en de bijlagen daarbij. Deze bronnen zijn publiek na goedkeuring en zijn beschikbaar op de Europa-website (zie werkdocument - SWD, bijlage F).

Er wordt afzonderlijk en op tweejaarlijkse basis ad-hocverslaggeving uitgebracht over ondersteunende uitgaven (artikel 6, lid 1, van het Intern Akkoord). Het gebruik van de middelen van het EOF door de Europese Investeringsbank (EIB) en de landen en gebieden overzee (LGO) valt onder specifieke verslaggeving 4 .

Hoewel dit verslag uitsluitend het 11e EOF betreft, kan de uitvoering van zo’n verreikend instrument, zowel in termen van omvang als van reikwijdte, niet los worden gezien van het algemene beleid voor internationale samenwerking en ontwikkeling van de Commissie. Om die reden, en om de achtergrond te schetsen, wordt verwezen naar de millenniumdoelstellingen voor ontwikkeling (MDG’s) en het MDG-initiatief en naar de interacties met thematische programma’s die worden gefinancierd in het kader van andere externe financieringsinstrumenten (bv. het instrument voor ontwikkelingssamenwerking – DCI en het Europees instrument voor democratie en mensenrechten - EIDHR). Ook wordt het verband gelegd met de huidige prioriteiten van de Commissie. Waar mogelijk zijn gegevens en/of voorbeelden voor het EOF toegevoegd.

De middelen van de overbruggingsfaciliteit in de periode van 1 januari 2014 tot en met 28 februari 2015 worden meegerekend in het 11e EOF, maar de beschikbare middelen waren beperkt en kunnen niet worden vergeleken met het volwaardige 11e EOF. De uitvoering van het 11e EOF zal pas eind 2016 op kruissnelheid komen en bij het beeld van de uitvoering dat dit eerste jaarverslag weergeeft, moet rekening gehouden worden met de omstandigheden bij aanvang van het 11e EOF.

Hetzelfde geldt voor de resultaten. De resultaten die worden gepresenteerd in het werkdocument in de bijlage, betreffen projecten en programma’s die tussen 1 juli 2014 en 30 juni 2015 zijn afgelopen, en dus gefinancierd werden uit hoofde van het 10e EOF. Ze werden gemeten aan de hand van de indicatoren die zijn vastgesteld in het kader voor de resultaten van de EU op het gebied van internationale samenwerking en ontwikkeling, zoals vastgesteld in het werkdocument van 26 maart 2015 5 . In het licht van het beginsel van bedrijfscontinuïteit vormen deze resultaten de maatstaf voor de prestatiebeoordeling van het 11e EOF. Bovendien leveren de door de EU gefinancierde projecten en programma’s vaak resultaten op die naar hun aard niet kwantificeerbaar zijn (bv. capaciteitsopbouw).

Om de doeltreffendheid van de ontwikkelingshulp (zie laatste paragraaf van dit verslag) te garanderen, moet de strategie mondiaal georiënteerd zijn, zoals geschetst in het meest recente jaarverslag over de EU-instrumenten voor de financiering van externe maatregelen. Er bestaan overigens wel strategische kaders met een regionale focus tussen de EU en de ACS-staten, met name de gemeenschappelijke strategie Afrika-EU (2007), de Economische Partnerschapsovereenkomst tussen de EU en Cariforum (2008), de gezamenlijke strategie van de EU en het Caribisch gebied (2012) en het partnerschap voor ontwikkeling tussen de EU en het Stille Oceaangebied (2006 en 2012). In het kader van het mondiale partnerschap voor doeltreffende ontwikkelingssamenwerking werd de doeltreffendheid van de ontwikkelingshulp eind 2016 geëvalueerd 6 ; hiermee zal rekening worden gehouden in het volgende jaarlijkse uitvoeringsverslag van het 11e EOF.

Gezien de periode waarop het verslag betrekking heeft, konden niet alle belangrijke nieuwe ontwikkelingen erin worden verwerkt. In het volgende jaarverslag zal rekening worden gehouden met nieuwe belangrijke strategische kwesties en prioriteiten. De huidige context wordt bepaald door de financiële crisis, de structurele wijziging van het ontwikkelingsbeleid (van millenniumdoelstellingen voor ontwikkeling (MDG’s) naar duurzame-ontwikkelingsdoelstellingen (SDG’s)), en de gestage opkomst van de EU als mondiale speler, waarbij EU-actoren steeds meer samenwerken. Onder deze omstandigheden moet het Europese kader voor het ontwikkelingsbeleid worden aangepast aan de Agenda 2030 en de SDG’s, zoals beschreven in de integrale EU-strategie en in het recente voorstel van de Commissie over een nieuwe Europese consensus over ontwikkeling 7 .

Ten slotte bedraagt het 11e EOF 29,455 miljard EUR (met inbegrip van LGO en exclusief ondersteunende uitgaven) met op 31 mei 2015 vastleggingen voor 4,024 miljard EUR en betalingen voor 1,619 miljard EUR (zie SWD, bijlage A). Bij de interpretatie van deze cijfers moet rekening worden gehouden met de hierboven genoemde trage aanvangsfase 8 .


CONTEXT EN ALGEMENE DOELSTELLINGEN

Op de top van de Verenigde Naties in 2000 stelde de donorgemeenschap, waaronder de EU en haar lidstaten, acht MDG’s 9 vast, om ervoor te zorgen dat armoede in 2015 zou zijn uitgeroeid. De EU streeft vanaf het begin naar het verwezenlijken van de MDG’s en heeft het voortouw genomen bij de integratie ervan in het ontwikkelingsbeleid en de praktijk. De EU en haar lidstaten leveren de grootste bijdrage aan de MDG’s op financieel gebied, aangezien zij wereldwijd sinds 2000 ongeveer de helft van de officiële ontwikkelingshulp (ODA) voor hun rekening nemen. De EU speelt bovendien een rol in de coördinatie van de activiteiten van de verschillende donoren. Dankzij haar supranationale dimensie kan zij ambitieuze gezamenlijke doelstellingen vaststellen en alomvattende oplossingen voor mondiale ontwikkelingsproblemen in kaart brengen. De EU is wereldwijd aanwezig in meer dan 130 landen, heeft een brede expertise en een unieke geloofwaardigheid op het gebied van mensenrechten, verkiezingswaarneming, bestuur en oplossing van crises. De EU heeft tot slot ook de kritieke massa om te wegen op mondiale problemen. De EU stemt haar ontwikkelingsactiviteiten af op haar inspanningen op andere vlakken, zoals humanitaire hulp, milieu, klimaatverandering en handelsbeleid. In termen van menselijke ontwikkeling blijft de EU zich inzetten om ten minste 20 % van haar steun aan sociale basisvoorzieningen te besteden, met bijzondere aandacht voor gezondheidszorg, onderwijs en sociale bescherming, via het financiële kader voor de periode 2014-2020.

Om de vorderingen op weg naar de MDG’s te versnellen, heeft de Europese Commissie in 2010 een twaalfpuntenplan vastgesteld 10 . In 2011, toen veel landen nog niet op koers lagen, creëerde de EU een nieuw MDG-initiatief 11 waarbij op behoeften en op prestaties gebaseerde financiering ter waarde van 1 miljard EUR beschikbaar werd gesteld. 700 miljoen EUR werd bestemd voor de meest dringende MDG’s (honger, de gezondheid van moeders en kindersterfte), terwijl 300 miljoen EUR werd toegekend aan landen met een goede staat van dienst bij de uitvoering van hulp. Tot op heden financiert het MDG-initiatief 70 projecten in 46 landen 12 . In 2012 hebben de EU en haar lidstaten een ambitieus veranderingsprogramma opgesteld om het ontwikkelingseffect nog verder te vergroten en de resultaten met betrekking tot de MDG’s verder te verbeteren, door de steun strategisch toe te spitsen op de landen waar de behoeften het grootst zijn (met inbegrip van fragiele landen) en op prioritaire sectoren. Deze prioriteiten, die zijn vastgelegd in de agenda voor verandering 13 , worden momenteel uitgevoerd in het kader van de nieuwe instrumenten voor het externe optreden voor de periode 2014-2020.

Dit komt met name tot uiting in de nieuwe instrumenten voor het externe optreden voor de periode 2014-2020 (zo nemen het nieuwe instrument voor ontwikkelingssamenwerking en de verordening tot uitvoering van het 11e EOF expliciet de MDG’s als belangrijkste indicatoren om te meten in hoeverre de doelstellingen zijn bereikt). Met name de uitvoeringsverordeningen van het 11e EOF (Verordening (EU) 2015/322 van de Raad) 14 herinneren expliciet aan de MDG’s als relevante indicatoren om te meten in hoeverre er vooruitgang is geboekt met de doelstellingen van het 11e EOF 15 , die onlosmakelijk verbonden zijn met de doelstellingen van het 10e EOF en die zijn gebaseerd op die van de partnerschapsovereenkomst van Cotonou, zoals uiteengezet in artikel 1. De hoofddoelstelling is het verminderen en, op lange termijn, uitroeien van armoede. Het 11e EOF moet tegelijkertijd ook: duurzame en inclusieve economische, sociale en ecologische ontwikkeling stimuleren; de democratie, de rechtsstaat, goed bestuur, de mensenrechten en de toepasselijke beginselen van het internationale recht consolideren en ondersteunen. en een op rechten gebaseerde aanpak garanderen die alle mensenrechten bestrijkt. Zoals vermeld in de uitvoeringsverordening zal na afloop van het MDG-tijdperk in 2015 de vooruitgang met betrekking tot de hierboven vermelde doelstellingen worden gemeten door het 11e EOF via andere indicatoren die door de Unie en haar lidstaten op internationaal niveau zijn overeengekomen, met name de duurzame-ontwikkelingsdoelstellingen (SDG’s).


PRIORITEITEN VAN DE COMMISSIE

Het ontwikkelingsbeleid van de EU en de werkzaamheden van de Commissie bij de uitvoering van dit beleid zijn stevig verankerd in twee belangrijke prioriteiten van de Commissie-Juncker: “Een krachtiger optreden op het wereldtoneel” en “Naar een nieuw migratiebeleid”. Het draagt ook in aanzienlijke mate bij tot “Een nieuwe impuls voor banen, groei en investeringen” en “Een veerkrachtige energie-unie en een toekomstgericht klimaatveranderingsbeleid”. 


De EU als sterkere mondiale speler in de ACS-regio

De EU moet haar rol vervullen door doeltreffend te reageren op mondiale uitdagingen, haar waarden over te dragen en bij te dragen aan vrede en welvaart in de wereld.

Vreedzame samenlevingen bouwen en armoede bestrijden in kwetsbare en door conflicten getroffen landen is een topprioriteit voor de EU. De EU steunt partnerlanden overal ter wereld bij hun inspanningen om duurzame vrede en politieke stabiliteit te bevorderen of om maatschappijen en infrastructuren na crisissituaties weer op te bouwen. De prioriteiten van de EU op dit gebied zijn de bevordering van goed bestuur, de verankering van de rechtsstaat, de bestrijding van misdaad en versterking van de rechtshandhaving.

Met de vaststelling in 2015 van de duurzame-ontwikkelingsdoelstellingen – de opvolger van de millenniumdoelstellingen voor ontwikkeling – en van de VN-agenda “Onze wereld transformeren: Agenda 2030 voor duurzame ontwikkeling” is een nieuw kader gecreëerd voor wereldwijde maatregelen om tussen nu en 2030 armoede uit te roeien en duurzame ontwikkeling te bewerkstelligen. De EU heeft zich ertoe verbonden om de Agenda 2030 volledig uit te voeren op het gebied van zowel intern als extern beleid. Het toepassingsgebied, de ambitie en de universaliteit van deze nieuwe agenda – waarin de EU vanaf het begin een leidende en invloedrijke rol vervulde – zijn echt een mooi resultaat in een moeilijke periode voor multilateralisme. 2015 was ook het jaar waarin de internationale onderhandelingen over de financiering van ontwikkeling leidden tot de aanneming van de actieagenda van Addis Abeba. De EU speelde een belangrijke rol bij de aanneming van een multilaterale overeenkomst waarbij alle partijen het eens werden over de uitvoeringsmiddelen van de ontwikkelingsagenda na 2015. De EU heeft belangrijke bijdragen geleverd, onder andere wat betreft officiële ontwikkelingshulp (ODA), met de ambitieuze collectieve toezegging om de VN-doelstelling van 0,7% te halen in het kader van de nieuwe Agenda 2030.

In 2015 heeft de Europese Commissie samen met de EDEO ook het startschot gegeven voor een brede raadpleging over de toekomst van het partnerschap van de EU met de ACS-staten om bij te dragen tot het beleidsvoorstel dat zij in 2016 zal formuleren. Hiervoor werd een speciale werkgroep opgericht, die in samenwerking met de EDEO een reeks rondetafelgesprekken heeft gehouden met een breed scala aan belanghebbenden en hierover een gezamenlijke discussienota heeft opgesteld (JOIN(2015) 33 final van 6 oktober 2015). De openbare raadpleging werd begin 2016 gesloten, waarna een verslag werd opgesteld. Deze raadpleging zorgt voor kostbare input die, in combinatie met de interne beraadslagingen en een grondige analyse van het grote aantal bestaande evaluaties, de leidraad zal vormen voor de volgende stappen in het proces 16 . Tegelijkertijd werden regelmatig vergaderingen gehouden binnen de Raad en het Europees Parlement om het Europese standpunt te helpen bepalen over de vele verschillende aspecten van dit vraagstuk. In 2017 zal een voorstel voor een post-Cotonoukader worden ingediend via een mededeling. Het voorstel zal worden gebaseerd op werkdocumenten van de diensten van de Commissie over een evaluatie en een effectbeoordeling.

Trustfondsen zijn ontwikkelingsinstrumenten die middelen van verschillende donoren bundelen om een snelle, flexibele en collectieve respons van de EU mogelijk te maken op de verschillende dimensies van een noodsituatie. Er zijn twee soorten trustfondsen opgenomen in het Financieel Reglement van het 11e EOF (artikel 42), op basis van het financieel reglement van de EU-begroting 17 :


trustfondsen tijdens en na noodsituaties voor alle soorten crises; hierbij kan de Commissie snelle gunningsprocedures vaststellen en uitvoeren en uitvoerende taken delegeren als dit doeltreffender wordt geacht;

thematische trustfondsen voor de aanpak van mondiale problemen; hierbij voert de Commissie rechtstreeks de vereiste activiteiten uit volgens de gebruikelijke procedures.


De EU zette haar proactieve betrokkenheid voort ten opzichte van de raden van bestuur en de comités van wereldwijde initiatieven, met name het Wereldfonds voor de bestrijding van aids, tuberculose en malaria (GFTAM), de Wereldalliantie voor vaccins (GAVI), en het wereldwijde partnerschap voor onderwijs (GPE) 18 . Deze wereldwijde initiatieven zijn gericht op grote problemen die veel partnerlanden ondervinden bij de verwezenlijking van de MDG’s en SDG’s inzake gezondheid en onderwijs, zoals in verband met de drie ziekten in het geval van het GFTAM en het garanderen van gelijke toegang en betere leerresultaten in het geval van het GPE. Via haar proactieve participatie in het bestuur van het GFTAM, de GAVI en het GPE speelde de EU een belangrijke rol bij de verbetering van bestuur, het toezicht op de programma’s en een betere verdeling en programmering van de middelen voor arme landen. Door deel uit te maken van het bestuur van deze initiatieven had de EU een grote inbreng in het internationale debat over gezondheids- en onderwijsbeleid, en kon zij meer doeltreffendheid van hulp en ontwikkeling en de eigen verantwoordelijkheid van de betrokken landen ondersteunen. De EU verleent ook zeer actieve steun aan landen die zijn getroffen door de epidemische ebolacrisis.


Aanpak van de ebolacrisis

Voor de ebolacrisis in West-Afrika in 2014 maakte de Commissie ongeveer 210 miljoen EUR vrij voor ontwikkelingshulp en eerste noodhulp in 2014 en 2015. De financiering diende ter ondersteuning van macro-economische stabiliteit en de gezondheidszorg in de meest getroffen landen, en om beter voorbereid te zijn op ebola in andere landen van de regio. In combinatie met de bijdragen voor humanitaire hulp en met 138,4 miljoen EUR voor onderzoek naar behandeling, diagnose en vaccins, heeft de Europese Commissie in totaal 414 miljoen EUR bijgedragen. De totale EU-financiering, met inbegrip van de EU-begroting en de bijdragen van lidstaten, bedroeg ruim 1,2 miljard EUR. Daarnaast financierde ook de industrie 100 miljoen EUR extra in het kader van het initiatief innovatieve geneesmiddelen.


210 miljoen EUR voor ontwikkeling en snel herstel werd toegewezen aan de volgende doelstellingen: 122 miljoen EUR voor de macro-economische stabiliteit en de gezondheidsdiensten in de meest getroffen landen; 5 miljoen EUR voor de missie van de Afrikaanse Unie “Steunverlening bij de uitbraak van het ebolavirus in West-Afrika” (ASEOWA); 8 miljoen EUR voor mobiele laboratoria en opleiding van gezondheidswerkers in Guinee, Nigeria en Liberia; 28 miljoen EUR voor gezondheidszorg, voedselzekerheid, water en sanitaire voorzieningen, en weerbaarheid van kwetsbare huishoudens; 20 miljoen EUR voor het versterken van de gezondheidsdiensten in het zuidoosten van Guinee; en 27,5 miljoen EUR voor paraatheid op het gebied van gezondheid, vergroting van de kennis en preventie van geweld in de getroffen landen en buurlanden die risico lopen.

De EU-respons werd voortgezet tijdens 2015 (660 miljoen EUR aan toegezegde financiering voor ontwikkeling). Er werd extra begrotingssteun verstrekt aan Liberia (31 miljoen EUR) en Sierra Leone (43 miljoen EUR) om de economische gevolgen van de epidemie op te vangen en om de overheidsbegroting te helpen stabiliseren – bijvoorbeeld voor de betaling van salarissen en andere belangrijke vaste kosten. In het kader van het AWARE-programma (A West Africa Response to Ebola) werden strategische projecten gelanceerd waarbij humanitaire steun werd gekoppeld aan ontwikkeling, bv. verbetering van de gezondheidsstelsels, duurzaamheid van de bestaansmiddelen in Guinee of toegang tot watervoorziening in scholen in Liberia. De eerste herstelprogramma’s werden ook opgezet in Guinee (gezondheid) en in Liberia (onderwijs en energie). Aan het einde van 2015 waren de drie getroffen landen op weg om ebolavrij te worden verklaard.


Het Bêkou-trustfonds van de EU

Het Bêkou-trustfonds van de EU werd opgericht in juli 2014 en heeft tot taak de weerbaarheid in de Centraal-Afrikaanse Republiek (CAR) te bevorderen en om hulp, herstel en ontwikkeling aan elkaar te koppelen in de nasleep van een ongekende crisis in 2013/2014. Het fonds beschikt vandaag over 136 miljoen EUR. Het EOF heeft een bijdrage van 44 miljoen EUR geleverd aan het Bêkou-trustfonds. De bijdragen worden evenwel niet specifiek toegewezen, aangezien een trustfonds per definitie middelen bundelt zonder bestemming. De uitbraak van geweld in september en oktober 2015 heeft niet geleid tot aanzienlijke vertraging bij de uitvoering van de projecten – en alle lopende activiteiten werden hervat na enkele weken opschorting. Sinds zijn oprichting heeft het fonds met succes een aantal projecten goedgekeurd, in gang gezet en uitgevoerd die voorzien in de dringende behoeften van de bevolking op het gebied van gender, gezondheid, stadsvernieuwing, voedselzekerheid en vluchtelingen.


Tot op heden ontvangen meer dan 500 000 burgers van de CAR rechtstreeks steun via Bêkou-projecten. Overige resultaten: bijna een half miljoen mensen werden geholpen in het kader van het basisprogramma voor gezondheid (vaccinaties, verloskundige hulp, enz.). Ook ontvingen 10 000 boeren 200 ton zaaigoed en kregen 1 000 vrouwen voorlichting (onder andere over gendergerelateerd geweld). Het fonds heeft gezorgd voor een grote zichtbaarheid van de EU in de CAR ondanks een zeer onstabiele context, gebrek aan belangstelling van de donorgemeenschap en nieuwe uitbarstingen van geweld.

In de sector “gender” zijn dankzij het uitgevoerde programma zowel de sociale als de economische omstandigheden van Centraal-Afrikaanse vrouwen verbeterd via opleidingen, medische en psychologische bijstand en financiële steun. Een aantal resultaten die behaald werden in 2015:

- 990 vrouwen kregen voorlichting (onder andere over gendergerelateerd geweld)

- 45 lokale ngo’s zijn betrokken bij de uitvoering van het project

- 1780 personen kregen een economische opleiding


Een ander project op het gebied van “volksgezondheid” loopt in Bangui en vijf andere steden in het hele land en is gericht op het waarborgen van de toegang tot basisgezondheidszorg voor 1 miljoen mensen in een context waarin de meeste gezondheidsstructuren en -diensten zijn verstoord in de nasleep van de crisis van 2013. Een aantal resultaten die behaald werden in 2015:

- toegang tot elementaire gezondheidsdiensten in 6 steden in het hele land

- 450 000 rechtstreekse begunstigden (vaccinatie, verloskundige hulp, enz.)

- reorganisatie van de “gezondheidsdistricten” om de langetermijneffecten van het project te garanderen


Het programma dat wordt uitgevoerd in het kader van de “stadsvernieuwing” omvat de wederopbouw van de arme en voor geweld vatbare wijken van Bangui door middel van arbeidsintensieve werkzaamheden (HIMO), om onder meer openbare infrastructuur te herstellen. Een aantal resultaten die behaald werden in 2015:

- 1 100 werknemers werden in dienst genomen en opgeleid tijdens de werkzaamheden

- 800 mensen namen deel aan een bewustmakingsprogramma over conflictpreventie


Het “voedselzekerheidsprogramma” is gericht op de ondersteuning van voedsel- en voedingszekerheid op basis van drie onderdelen: a) versterking van de weerbaarheid van voedsel op het niveau van de gemeenschappen; b) reorganisatie van de transhumance-netwerken; c) oprichting van lokale voedselproductie en kleine veeteelt rond Bangui. In 2015 werden de volgende resultaten behaald:

- 10 000 landbouwers ontvingen 200 ton zaaigoed

- 28 121 gereedschappen en 200 ton zaaigoed werden verdeeld (DRC met FAO)

- 30 000 runderen werden ingeënt (vaccinatie tegen ziekten)


Vredesfaciliteit voor Afrika - Het mechanisme voor vroege respons (ERM)


In Afrika blijven conflicten menselijk leed veroorzaken. Dat is ook een van de onderliggende oorzaken van migratie en een belangrijke belemmering voor de economische en sociale ontwikkeling. Daarom vormt het bevorderen van vrede en veiligheid de kern van de EU-strategie voor het continent. De EU is van mening dat inspanningen voor vrede en veiligheid door Afrikanen moet worden geleid om te kunnen slagen. De EU heeft daarom in 2004 de Vredesfaciliteit voor Afrika opgericht om deze inspanningen te steunen. Van meet af aan zijn in het kader van deze faciliteit vredesoperaties gefinancierd in gebieden die waren getroffen door conflicten, zoals Darfur. Het ontbrak echter aan een mechanisme waardoor de Afrikaanse Unie conflicten kan aanpakken nog voor ze uitbreken. Het mechanisme voor vroege respons (ERM) werd in 2009 ingesteld om te helpen voorkomen dat politieke en veiligheidscrises veranderen in open conflicten. Het is een noodmechanisme dat in minder dan 10 dagen middelen beschikbaar kan stellen voor de Afrikaanse Unie, zodat onmiddellijk steun kan worden geboden voor bemiddeling, vertrouwensopbouw of een andere activiteit die kan vermijden dat toenemende spanningen in woelige gebieden veranderen in situaties die de levensomstandigheden van de bevolking treffen.

In 2015 heeft het ERM 9 activiteiten gefinancierd voor in totaal 7 miljoen EUR, die een essentiële rol hebben gespeeld in het voorkomen van conflicten in diverse Afrikaanse regio’s. In Zuid-Sudan brak in december 2014 een burgeroorlog uit, maar dankzij de door het ERM gefinancierde dialoog werd een akkoord bereikt over een staakt-het-vuren tussen de regering en de oppositie, hetgeen de situatie verbeterde van honderdduizenden mensen die ontheemd waren door de oorlog. Het ERM heeft ook bijgedragen tot het consolideren van de vrede tussen Noord- en Zuid-Sudan door het ondersteunen van onderhandelingen over onopgeloste geschillen over onder ander grensafbakening en verdeling van rijkdommen.

In de Centraal-Afrikaanse Republiek heeft het ERM geholpen een einde te maken aan het geweld door bemiddelingspogingen te financieren, die hebben geleid tot een gunstig klimaat voor de verkiezingen in februari 2016. In het gebied van de Grote Meren, waar de bevolking in de oostelijke delen van de Democratische Republiek Congo lijdt onder één van de ernstigste door de mens veroorzaakte humanitaire rampen in de afgelopen twee decennia, heeft het ERM geholpen met het herstellen en het bevorderen van het vertrouwen tussen de DRC en zijn buurlanden door steun te verlenen aan een gezamenlijk verificatiemechanisme voor de overeenkomsten die zijn gesloten om de stabiliteit in de regio te doen terugkeren. Zelfs in Burundi, waar de politieke situatie eind 2015 snel verslechterde, is nieuw geweld dankzij de snelle financiering van het ERM voorkomen door de inzet van mensenrechtenwaarnemers en veiligheidspersoneel van de AU en door de financiering van de snelle aanvang van een dialoog binnen Burundi met bemiddeling van Uganda.

Het ERM werd in 2015 extern geëvalueerd en het bleek een bijzonder belangrijk en waardevol mechanisme te zijn dat snel financiële middelen en steun voor crisisgerelateerde inspanningen van preventieve en bemiddelende aard kan uittrekken. Gezien de prestaties van het instrument heeft de Commissie besloten om de middelen van het ERM tot medio 2018 te verhogen tot 15 miljoen EUR.

Naar een nieuw migratiebeleid 19  

In de migratieagenda van de Europese Commissie wordt een Europese aanpak geschetst die intern en extern beleid combineert, zo goed mogelijk gebruikmaakt van EU-agentschappen en –instrumenten en waarbij alle actoren betrokken worden: EU-landen en -instellingen, internationale organisaties, het maatschappelijk middenveld, lokale autoriteiten en nationale partners buiten de EU.

Er werden nieuwe innovatieve instrumenten ingevoerd naast de bestaande mechanismen om de onderliggende oorzaken van irreguliere migratie aan te pakken, waarbij gezorgd wordt voor een mondiale reactie, aanwezigheid en meerwaarde van de EU.

Noodtrustfonds voor stabiliteit en de aanpak van de diepere oorzaken van irreguliere migratie en ontheemding in Afrika

De Europese Commissie leverde een belangrijke, concrete bijdrage om de toezeggingen waar te maken die de EU deed inzake de aanpak van irreguliere migratie en gedwongen ontheemding, met name zoals beschreven in het actieplan van de top EU-Afrika in Valletta in november 2015. Voorzitter Juncker verklaarde tijdens de top: “Dit noodtrustfonds voor Afrika, dat in recordtempo werd ingevoerd, toont opnieuw aan dat de EU zich inzet om snel te reageren op de grote problemen waarmee wij in de regio worden geconfronteerd”. Dankzij de intensieve samenwerking tussen DEVCO en andere Europese donoren, partnerlanden en regionale organisaties, Commissiediensten en de EDEO kon in november 2015 snel een noodtrustfonds voor stabiliteit worden opgericht om de onderliggende oorzaken aan te pakken van irreguliere migratie en ontheemding in Afrika.

De oprichting van het noodtrustfonds voor Afrika bood een platform voor de EU om haar collectieve reactie op de aanpak van de onderliggende oorzaken van irreguliere migratie en gedwongen ontheemding aan te pakken, met name de punten die werden genoemd in het actieplan van de top EU-Afrika in Valletta in november 2015. Tot de oprichting van het trustfonds van 1,8 miljard EUR werd tijdens de top besloten door de 28 staatshoofden die eraan bijdragen. Het fonds verleent steun aan enkele van de zwakste en kwetsbaarste landen in Afrika (in drie regio’s: de Sahel en de regio rond het Tsjaadmeer, de Hoorn van Afrika, Noord-Afrika en buurlanden) en versterkt de ontwikkelingssamenwerking van de EU in Afrika.


De vier topprioriteiten in het kader van het EU-trustfonds zijn een aanvulling van de migratieagenda van de EU, stimuleren de aanpak van onderliggende oorzaken van migratie en steunen stabiliteit en groei in Afrika: versterking van economische ontwikkeling; vergroting van de weerbaarheid; beter migratiebeheer; bevordering van bestuur, stabiliteit en veiligheid.

Het trustfonds voor Afrika is in minder dan twee maanden sinds de oprichting een geschikt, flexibel instrument gebleken voor crisissituaties: eind 2015 vond de eerste vergadering van het operationele comité voor de Hoorn van Afrika plaats, en begin 2016 voor de Sahel en de regio rond het Tsjaadmeer; daarbij werd voor 350 miljoen EUR aan projecten voor beide regio’s gepland. Er worden snel programma’s voorbereid voor de uitrol op het terrein en de werkzaamheden zullen in 2016 worden voortgezet en geïntensiveerd, onder andere door de sluiting van migratiepacten met relevante landen 20 .


Een veerkrachtige energie-unie en een toekomstgericht klimaatveranderingsbeleid

In 2015 heeft de internationale gemeenschap twee belangrijke overeenkomsten aangenomen die de komende jaren onze werkzaamheden op het gebied van internationale samenwerking en ontwikkeling zullen bepalen. De 17 doelstellingen van de nieuwe agenda voor mondiale duurzame ontwikkeling 2030 onderstreept de vastberadenheid om economische, sociale en milieudoelstellingen in balans te brengen. Een van de aangenomen doelstellingen inzake duurzame ontwikkeling (SDG 13) richt zich op de klimaatverandering. De Overeenkomst van Parijs (COP21) is de allereerste juridisch bindende mondiale klimaatovereenkomst voor alle landen, en de coalitie van de EU en de ACS-landen effende het pad voor het definitieve akkoord. In het kader van de Agenda 2030 en de Overeenkomst van Parijs moet een sterker verband worden gelegd tussen klimaatverandering, armoedebestrijding en ontwikkeling en duurzaamheid voor een mondiale overgang naar een koolstofarme en klimaatbestendige wereld. De ontwikkelde landen zijn overeengekomen om tussen nu en 2020 100 miljard USD uit te trekken voor de bestrijding van klimaatverandering in ontwikkelingslanden en deze financiering op peil te houden tot 2025, wanneer een nieuw collectief streefcijfer zal worden vastgesteld. De EU heeft zich er al toe verbonden om haar steentje bij te dragen door ten minste 20 % van haar begroting voor 2014-2020 te besteden aan klimaatgerelateerde acties. Ontwikkelingssamenwerking speelt een cruciale rol bij de ondersteuning van dit proces, met name in de armste en meest kwetsbare landen. ODA blijft een van de belangrijkste bronnen van klimaatfinanciering, en de EU klimaatverandering beter integreren in haar beleid (door voor alle programma’s en projecten na te gaan hoe klimaatverandering erin kan worden geïntegreerd, waaronder in de sectoren voedselzekerheid, landbouw en gezondheid).

De EU zet zich ook volledig in voor SDG 7, om iedereen toegang te bieden tot betaalbare, betrouwbare, duurzame en moderne energie. De versterkte beleidsdialoog tussen de EU, de lidstaten, de partnerlanden en andere internationale donoren hebben geleid tot de ondertekening van gezamenlijke verklaringen over duurzame energie 21 . De EU speelt een leidende rol op mondiaal niveau door haar actieve aanwezigheid in internationale fora en door strategische partnerschappen tot stand te brengen zoals het energiepartnerschap Afrika-EU of het initiatief “Duurzame energie voor iedereen”. Het initiatief voor duurzame energie in Afrika en de uitbreiding van het initiatief van het Burgemeestersconvenant van de EU voor Afrika bezuiden de Sahara werden gepresenteerd tijdens de COP21. Door middel van ontwikkelingssamenwerking ontvingen de partnerlanden financiële steun om toegang te verkrijgen tot moderne, betaalbare en betrouwbare energiediensten die bijdragen tot inclusieve economische groei. De gekozen aanpak van de EU heeft tot doel via blending investeringen te genereren om het hefboomeffect van de middelen voor ontwikkelingssamenwerking van de EU zo groot mogelijk te maken. In het kader van het EOF hebben 26 partnerlanden en -regio’s energie gekozen als concentratiesector voor de samenwerking met de EU (10 % van de begroting 2014-2020). De ontwikkelingssamenwerking voor duurzame energie wordt geëvalueerd.

Stille Oceaan

De University of the South Pacific (USP) verstrekt met steun van de EU formele en informele opleidingen en beurzen aan wetenschappers en onderhandelaars op het gebied van klimaatverandering. In totaal slaagden 174 studenten uit 14 ACS-staten in de Stille Oceaan voor master-, postgraduaat- en doctoraatprogramma’s en velen daarvan zijn daarna gaan werken bij bevoegde autoriteiten van nationale regeringen en regionale instellingen. Deze investering heeft niet alleen bijgedragen tot het opbouwen van vertrouwen, maar heeft ook zijn vruchten afgeworpen door de vorming van de zeer ambitieuze coalitie met ACS-staten in de Stille Oceaan, die heeft bijgedragen tot de sluiting van de Overeenkomst van Parijs op de COP21. De aanvullende opleiding die meer dan 2000 bewoners van eilanden in de Stille Oceaan volgden over aanpassingen op het terrein op het niveau van de gemeenschappen, de afronding van risicobeoordelingen voor 44 gemeenschappen en capaciteitsopbouw en directe ondersteuning aan de zwaarst getroffen gemeenschappen (bv. technologieën voor regenwateropvang) in kleine eilandstaten hebben een goede basis gelegd voor toekomstige EU-samenwerking inzake klimaatverandering in het Stille Oceaangebied.


Strategische EU-benadering van het behoud van wilde dieren en planten in Afrika


In het kader van het vlaggenschipinitiatief van de EU “Biodiversiteit voor het leven” (B4Life) werd een onderdeel “crisis van wilde dieren en planten in Afrika” in opgezet om het toenemende probleem van stroperij en het verlies van biodiversiteit een halt toe te roepen en om een strategische aanpak uit te stippelen voor het behoud van wilde dieren en planten in Afrika. Er werd ook een studie uitgevoerd genaamd “Groter dan olifanten”, waarin de omvang van de crisis wordt beschreven waarmee Afrika en zijn bevolking worden geconfronteerd en de lessen in kaart worden gebracht die tot op heden zijn getrokken uit de instandhoudingsprogramma’s, evenals de prioriteitsgebieden voor toekomstige actie. De studie is een voorbeeld van de nieuwe, samenhangende aanpak van de Europese Commissie op het gebied van ontwikkelingssamenwerking en levert een bijdrage aan een strategische benadering van de EU voor het behoud van wilde dieren en planten in Afrika. Er zijn nu gelijkaardige studies ontwikkeld voor Azië en Latijns-Amerika.


Een nieuwe impuls voor banen, groei en investeringen

Ook buiten Europa bieden de instrumenten van het EU-ontwikkelingsbeleid mogelijkheden om eerst en vooral investeringen te stimuleren, economische activiteiten en bijgevolg groei en werkgelegenheid te creëren in partnerlanden, die ook weer positieve economische effecten in Europa kunnen hebben.

De agenda voor verandering onderstreept dat steun voor inclusieve groei en werkgelegenheid een topprioriteit is voor de externe samenwerking van de EU. Door het terugdringen van armoede, het ondernemingsklimaat te verbeteren en fatsoenlijk werk in de particuliere sector in de ontwikkelingslanden te bevorderen en een bijdrage te leveren aan het beheer van de overheidsfinanciën, goed bestuur en de rechtsstaat, kunnen de bilaterale, multilaterale en mondiale ontwikkelingsinspanningen van de EU een positieve bijdrage leveren aan duurzame groei in ontwikkelingslanden. Op middellange termijn kan duurzame ontwikkeling in ontwikkelingslanden leiden tot grotere externe markten voor de EU, hetgeen welvaart en kansen voor banen en groei creëert in de EU en in de ontwikkelingslanden zelf.

Een versterking van het strategisch partnerschap met Afrika is één van de beleidsprioriteiten van de EU. Het partnerschap tussen de EU en Afrika bevordert de relatie tussen gelijken op basis van gedeelde belangen en gemeenschappelijke waarden. De EU steunt niet alleen de Afrikaanse integratie, maar wil ook duurzame en inclusieve groei stimuleren en bijdragen tot welvarende en vreedzame samenlevingen. Duurzame welvaart en vrede in Afrika zijn ook in het voordeel van Europa, want hierdoor kunnen gemeenschappelijke problemen worden aangepakt, zoals klimaatverandering en demografische onevenwichtigheden, door nieuwe economische, handels- en investeringsmogelijkheden voor beide partijen, en door vermindering van wederzijdse bedreigingen van de veiligheid. Om die reden werd EU-steun goedgekeurd voor de oprichting van de continentale vrijhandelszone in Afrika, die wordt gefinancierd via de Afrikaanse Unie. De EU blijft zich inzetten voor de Europese en Afrikaanse particuliere sector via een bijeenkomst op hoog niveau over "meer betrokkenheid en middelen van de particuliere sector voor ontwikkeling: perspectieven van de EU en Afrika”, in het kader van de derde VN-conferentie over ontwikkelingsfinanciering (Addis Abeba, 15 juli 2015), die de Europese Commissie en de Commissie van de Afrikaanse Unie samen hebben georganiseerd. Organisaties in de particuliere sector die betrokken zijn bij grote infrastructuurprojecten en de mijnbouw in Afrika, werden ook samengebracht tijdens een gezamenlijke workshop op hoog niveau tussen de EU en de Afrikaanse Unie over de infrastructuurbehoeften van de mijnbouwsector in Afrika (Brussel, maart 2015).

De Commissie heeft twee initiatieven ingesteld om investeringen in duurzame energie (ElectriFI) en landbouw (AgriFI) aan te trekken om de tekorten op te vullen bij het structureren en financieren van nieuwe investeringen. Deze mechanismen zullen een belangrijke rol spelen bij het stimuleren van de particuliere sector, het aantrekken van financiers en het aanjagen van economische groei. In ontwikkelingslanden is er vaak een gebrek aan toegang tot startkapitaal en kapitaal voor middellange en lange termijn, deels door de terughoudendheid van banken om risico’s te nemen.

DOELTREFFENDHEID VAN ONTWIKKELINGSHULP: STAND VAN ZAKEN

Het mondiale partnerschap voor doeltreffende ontwikkelingssamenwerking (GPEDC) 22 is het belangrijkste kader voor de agenda voor doeltreffende hulp en ontwikkeling en is gebaseerd op vier belangrijke verbintenissen/gebieden: democratische eigen verantwoordelijkheid; transparantie en wederzijdse verantwoordingsplicht; resultaatgerichtheid; inclusieve ontwikkelingspartnerschappen. De EU zet zich ten volle in voor het proces door middel van twee belangrijke beleidsinitiatieven: transparantie/wederzijdse verantwoordingsplicht en gezamenlijke programmering.

Met gezamenlijke programmering wordt tegemoet gekomen aan het verzoek dat partnerlanden steeds vaker uiten om versnippering van de steun en de transactiekosten voor hun instellingen te beperken. Het verhoogt ook de transparantie, voorspelbaarheid en coördinatie, en vermindert bureaucratische beslommeringen en kosten voor alle betrokkenen.

Tijdens het opstellen van dit verslag werd met de conclusies van de Raad van mei 2016 over het opvoeren van de gezamenlijke programmering een nieuwe impuls gegeven aan de verbintenissen voor minder versnippering van de steun en meer efficiënte ontwikkeling. In de conclusies wordt benadrukt dat gezamenlijke programmering kan bijdragen tot het vergroten van het vermogen van de Europese Unie om een centrale rol te spelen en om de partners te ondersteunen bij de uitvoering van de Agenda 2030 voor duurzame ontwikkeling en de actieagenda van Addis Abeba. Verder wordt ook benadrukt dat gezamenlijke programmering moet worden nagestreefd, waar relevant, in het kader van ruimere vormen van politieke samenwerking 23 , bijvoorbeeld in verband met de dialogen op hoog niveau over migratie.

Sinds 2012 hebben de ontwikkelingspartners in 30 samenwerkingslanden het stadium van een gezamenlijke analyse bereikt 24 ; in 25 staten werd een gezamenlijke strategie ontwikkeld, waarbij sommige nog in de ontwerpfase zitten of herzien worden 25 .

Op landniveau melden ontwikkelingspartners in Ethiopië vooruitgang inzake coördinatie van drie strategische gebieden/clusters: i) werkgelegenheid, ii) natuurlijke hulpbronnen en iii) bestuur. Er worden “gezamenlijke acties” (EU+-brede coördinatiekaders gericht op uitvoering) ontwikkeld op het gebied van voeding, gezondheid en groene economie. In Kenia werd in 2015 een “gezamenlijke samenwerkingsstrategie ter ondersteuning van het middellangetermijnplan voor Kenia 2014-2017” goedgekeurd door tien ontwikkelingspartners van de EU, en deze werd samen met het ministerie van Financiën gepresenteerd. EU-donoren hebben voor de periode 2013-2017 een indicatief bedrag van 3 miljard EUR (leningen/giften) uitgetrokken voor het middellangetermijnplan II en de Visie 2030. In Uganda werd in maart 2015 een gelijkaardige gezamenlijke strategie ondertekend door elf ontwikkelingspartners van de EU en Noorwegen. Alle drie de strategieën zijn afgestemd op de respectieve nationale ontwikkelingsprogramma’s, en dragen bij tot transparantie en wederzijds vertrouwen 26 .

Er wordt gewerkt aan de vervanging van de meerjarige programmeringsdocumenten van de Commissie door een gezamenlijk meerjarig indicatief programma, met Azië als voortrekker (Laos); van de ACS-staten zullen de Centraal-Afrikaanse Republiek en Senegal mogelijk volgen.

(1) Verordening (EU) 2015/322 van de Raad van 2 maart 2015 inzake de uitvoering van het 11e EOF (PB L 58 van 3.3.2015, blz. 1).
(2) Intern Akkoord tussen de vertegenwoordigers van de regeringen van de lidstaten van de Europese Unie, in het kader van de Raad bijeen, betreffende de financiering van de steun van de Europese Unie binnen het meerjarig financieel kader voor de periode 2014-2020, overeenkomstig de ACS-EU-partnerschapsovereenkomst en de toewijzing van financiële bijstand ten behoeve van de landen en gebieden overzee waarop de bepalingen van deel vier van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie van toepassing zijn (PB L 210 van 6.8.2013, blz. 1).
(3) Besluit van de Raad van 12 december 2013 betreffende overgangsmaatregelen voor het beheer van het EOF van 1.1.2014 en de inwerkingtreding van het 11e EOF (PB L 335, blz. 48).
(4) http://www.eib.org/projects/regions/acp/funding-and-financial-instruments/investment-facility/index.htm?lang=en  en COM(2016)79 final, verslag van de Commissie aan de Raad inzake de uitvoering van de financiële bijstand aan de landen en gebieden overzee in het kader van het 11e Europees Ontwikkelingsfonds, 22.2.2016.
(5) Werkdocument van de diensten van de Commissie inzake de invoering van een kader voor de resultaten van de EU op het gebied van internationale samenwerking en ontwikkeling, SWD(2015) 80 final.
(6) http://effectivecooperation.org/monitoring-country-progress/explore-monitoring-data/  
(7) https://europa.eu/globalstrategy/sites/globalstrategy/files/eugs_nl_version.pdf  ; http://eur-lex.europa.eu/legal-content/NL/TXT/PDF/?uri=CELEX:52016DC0740&qid=1487783222553&from=NL
(8) Bij het afsluiten van dit verslag in de loop van 2016 waren de vastleggingen verdubbeld en zijn de betalingen toegenomen met de helft in vergelijking met de cijfers hierboven.
(9) Voor een overzicht van de MDG en de financiële bijdrage van het EOF aan de specifieke indicatoren, zie SWD, bijlage E.
(10) http://europa.eu/rapid/press-release_IP-11-1063_en.htm?locale=en  
(11) http://ec.europa.eu/europeaid/node/1369  
(12) De landen met ten minste één MDG-initiatiefproject waren: Burkina Faso, Malawi, Rwanda, Mozambique, Ghana, Tanzania, Zambia, Congo (DRC), Liberia, Uganda, Tsjaad, Namibië, Niger, Ivoorkust, Somalië, Sierra Leone, Jamaica, Madagaskar, Haïti, Burundi, Togo, Botswana, Centraal-Afrikaanse Republiek, Mauritanië, Oost-Timor, Kaapverdië, Mauritius, Zimbabwe, Guinee, Samoa, Gambia, Swaziland, Kiribati, Djibouti, Guinee-Bissau, Sao Tomé en Principe, Comoren, Salomonseilanden, Tonga, Marshalleilanden, Saint Lucia, Antigua en Barbuda, Niue, Grenada, Cookeilanden, Tuvalu.
(13)   
(14) http://eur-lex.europa.eu/legal-content/NL/TXT/PDF/?uri=CELEX:32015R0322&from=NL  
(15) http://eur-lex.europa.eu/legal-content/NL/TXT/PDF/?uri=CELEX:32014R0566&qid=1486726427523&from=EN De doelstellingen zijn hetzelfde voor de overbruggingsfaciliteit:  
(16) Zie de gezamenlijke mededeling over een hernieuwd partnerschap met de landen van Afrika, het Caribisch gebied en de Stille Oceaan (22.11.2016): http://eur-lex.europa.eu/legal-content/NL/TXT/PDF/?uri=CELEX:52016JC0052&rid=1
(17) Sinds de vaststelling van het financieel reglement heeft de EU twee trustfondsen opgericht die geheel of gedeeltelijk gefinancierd worden uit het 11e EOF: het Bêkou-trustfonds in de Centraal-Afrikaanse Republiek en het EU-noodtrustfonds voor Afrika.
(18) Mondiale initiatieven worden ook gefinancierd met EOF-middelen voor intra-ACS-samenwerking.
(19) De Mededeling van de Commissie over een nieuw partnerschapskader met derde landen in het kader van de Europese migratieagenda, COM(2016) 385 van 7.6.2016, valt niet onder de periode die door dit verslag wordt bestreken.
(20) Ethiopië, Mali, Niger, Nigeria en Senegal om te beginnen.
(21) In 2014-2015 maakten Uganda, Sierra Leone, Kenia, Nigeria, Kameroen, Senegal, Madagaskar, Benin, Micronesia, Marshalleilanden, Tonga, Palau, Nauru, Niue, Rwanda, Togo, Ivoorkust, Kaapverdië en Liberia deel uit van de ondertekenende landen.
(22)

De Commissie vertegenwoordigde de EU in de stuurgroep van het GPEDC, en was daarbij één van de drie vertegenwoordigers van de donorpartners die elkaar in 2014 ontmoetten in Abuja (februari) en New York (juli). De eerste vergadering op hoog niveau van het GPEDC vond plaats in april 2014.

(23) Zie voetnoot 7 en later in 2016 ook de mededeling van de Commissie over de volgende stappen voor een duurzame Europese toekomst: http://eur-lex.europa.eu/legal-content/NL/TXT/PDF/?uri=CELEX:52016DC0739&from=NL
(24) Tot die 30 behoren momenteel de volgende ACS-staten: Burkina Faso, Burundi, Comoren, Ethiopië, Ghana, Ivoorkust, Kenia, Malawi, Mali, Mozambique, Namibië, Niger, Rwanda, Senegal, Togo, Tsjaad, Uganda, Zuid-Sudan, en Benin (ontwerp).
(25) Tot die 25 behoren momenteel de volgende ACS-staten: Burundi, Comoren, Ethiopië, Ghana, Kenia, Mali, Namibië, Rwanda, Senegal, Togo, Tsjaad, Uganda, Zuid-Sudan, en Benin, Burkina Faso, Ivoorkust, Niger (ontwerpen).
(26) Tijdens het opstellen van dit verslag hebben de EU, Frankrijk, Duitsland en de regering van Togo een overeenkomst gesloten over een gezamenlijke programmering van 715 miljoen EUR. De strategie zal zorgen voor meer voorspelbaarheid en transparantie van de EU-financiering en meer betrokkenheid van het partnerland.