Artikelen bij COM(2017)275 - Wijziging van Richtlijn 1999/62/EG betreffende het in rekening brengen van het gebruik van bepaalde infrastructuurvoorzieningen aan zware vrachtvoertuigen

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.


Artikel 1

Richtlijn 1999/62/EG wordt als volgt gewijzigd:

(1)de titel wordt vervangen door:

“Richtlijn 1999/62/EG van het Europees Parlement en de Raad van 17 juni 1999 betreffende het in rekening brengen van het gebruik van de wegeninfrastructuur aan voertuigen”;

(2)de artikelen 1 en 2 worden vervangen door:

"Artikel 1

1. Deze richtlijn is van toepassing op:

a) de belasting op zware bedrijfsvoertuigen,

b) tolgelden en gebruiksrechten die voor alle voertuigen gelden.

2. Deze richtlijn is niet van toepassing op voertuigen die uitsluitend vervoer verrichten binnen de niet-Europese grondgebieden van de lidstaten.

3. De richtlijn is evenmin van toepassing op voertuigen die zijn ingeschreven op de Canarische Eilanden, in Ceuta en Melilla en op de Azoren en Madeira, en uitsluitend vervoer verrichten binnen die grondgebieden of tussen die grondgebieden en het vasteland van Spanje, respectievelijk Portugal.

Artikel 2

In deze richtlijn wordt verstaan onder:

1) „trans-Europees wegennet”: het wegennet als bedoeld in afdeling 3 van hoofdstuk II van Verordening (EU) nr. 1315/2013 van het Europees Parlement en de Raad*, als weergegeven op de kaarten in bijlage I bij die verordening;

2) „aanlegkosten": de kosten in verband met de aanleg, inclusief, in voorkomend geval, de financieringskosten, van:

a) nieuwe infrastructuur of nieuwe infrastructuurverbeteringen (inclusief significante structurele reparaties); of

b) infrastructuur of infrastructuurverbeteringen (inclusief significante structurele reparaties) die voltooid waren uiterlijk 30 jaar vóór 10 juni 2008, indien de tolregelingen reeds zijn ingesteld op 10 juni 2008, of die voltooid waren uiterlijk 30 jaar vóór de vaststelling van nieuwe tolregelingen die na 10 juni 2008 zijn ingevoerd;

c) infrastructuur of infrastructuurverbeteringen die voltooid waren vóór 10 juni 2008, indien:

i)een lidstaat een tolsysteem heeft ingesteld dat voorziet in het terugbetalen van deze kosten door middel van een overeenkomst met een exploitant van een tolsysteem of andere rechtshandelingen van gelijke werking die in werking is getreden vóór 10 juni 2008, of

ii)een lidstaat kan aantonen dat de aanleg van de betrokken infrastructuur slechts gerechtvaardigd was als de geplande levensduur meer dan 30 jaar bedroeg.

3)„financieringskosten": rente over leningen en rendement op eventueel door aandeelhouders beschikbaar gesteld aandelenkapitaal;

4)„significante structurele reparaties": structurele reparaties, m.u.v. reparaties die niet meer van enig actueel voordeel voor de weggebruiker zijn, bijvoorbeeld wanneer het reparatiewerk is vervangen door verdere vernieuwing van het wegdek of andere aanlegwerkzaamheden;

5)„autosnelweg”: een weg die speciaal is ontworpen en aangelegd voor verkeer met motorvoertuigen, zonder toegangen naar aanliggende percelen, en die:

a)behalve op bepaalde plaatsen of bepaalde tijden, voorzien is van gescheiden rijbanen voor beide verkeersrichtingen, welke rijbanen van elkaar gescheiden zijn hetzij door een strook die niet voor het verkeer bestemd is, hetzij, bij uitzondering, op andere wijze;

b)geen andere weg, spoorweg of trambaan, fietspad of voetpad gelijkvloers kruist; en

c)door specifieke verkeerstekens als autosnelweg is aangeduid;

6)„tolgeld”: een vastgesteld bedrag dat gebaseerd is op de afstand die een bepaald type voertuig op een infrastructuurvoorziening heeft afgelegd, waarvan de betaling het recht geeft om met het voertuig de infrastructuur te gebruiken en dat is samengesteld uit een infrastructuurheffing en desgevallend een congestieheffing en/of een externekostenheffing;

7)„infrastructuurheffing”: een heffing geïnd met het oog op het terugverdienen van door een lidstaat gemaakte aanleg-, onderhouds-, exploitatie- en ontwikkelingskosten in verband met de infrastructuur;

8)„externekostenheffing”: een heffing toegepast met het oog op het terugverdienen van de in een lidstaat opgetreden kosten in verband met de door het verkeer veroorzaakte luchtverontreiniging en/of door het verkeer veroorzaakte geluidhinder;

9) „congestie”: een situatie waarin het verkeersvolume de wegcapaciteit benadert of overschrijdt;

10) „congestieheffing”: een heffing die wordt geheven op motorvoertuigen met het oog op het terugverdienen van de in een lidstaat opgetreden congestiekosten en om die congestie te verminderen;

11)„kosten van door het verkeer veroorzaakte luchtverontreiniging”: de kosten van de schade die wordt veroorzaakt door de uitstoot, tijdens het gebruik van een voertuig, van deeltjes en van ozonprecursoren zoals stikstofoxide en vluchtige organische stoffen;

12)„kosten van door het verkeer veroorzaakte geluidhinder”; de kosten van de schade die wordt veroorzaakt door de geluidhinder voortgebracht door voertuigen of door de interactie van voertuigen met het wegdek;

13)„gewogen gemiddelde infrastructuurheffing”: de totale opbrengsten van een infrastructuurheffing over een bepaalde periode, gedeeld door het aantal kilometers dat tijdens die periode door zware bedrijfsvoertuigen op de aan de heffing onderworpen trajecten is afgelegd;

14)„gebruiksrecht”: een bedrag dat recht geeft om met een voertuig gedurende een bepaalde tijd gebruik te maken van de in artikel 7, leden 1 en 2, bedoelde infrastructuurvoorzieningen;

15)„voertuig”: een motorvoertuig met minstens vier wielen of een samenstel van voertuigen bedoeld of gebruikt voor het vervoer van personen of goederen over de weg;

16) „zwaar bedrijfsvoertuig”: een zware vrachtwagen of een touringcar of bus;

17) „zware vrachtwagen“: een voertuig voor goederenvervoer met een toegestane maximummassa van meer dan 3,5 ton;

18) „bus of touringcar“: een voertuig voor het vervoer van de bestuurder en meer dan acht passagiers en met een toegestane maximummassa van meer dan 3,5 ton;

19) „licht voertuig”: een personenwagen, minibus of bestelwagen;

20) „personenwagen”: een voertuig met vier wielen bestemd voor het vervoer van maximum acht passagiers, de bestuurder niet meegerekend;

21) „minibus“: een voertuig voor het vervoer van de bestuurder en meer dan acht passagiers en met een toegestane maximummassa van maximum 3,5 ton;

22) „bestelwagen“: een voertuig voor goederenvervoer met een toegestane maximummassa van maximum 3,5 ton;

23) „emissieloos voertuig”: een voertuig dat geen uitlaatemissies produceert;

24) „vervoerder”: een onderneming die goederen of passagiers vervoert over de weg;

25)„EURO 0-voertuig", „EURO I-voertuig", „EURO II-voertuig", „EURO III-voertuig", „EURO IV-voertuig", „EURO V-voertuig", „EURO VI-voertuig": een zwaar bedrijfsvoertuig dat voldoet aan de in bijlage 0 aangegeven emissiegrenswaarden;

26)„type voertuig": type van een zwaar bedrijfsvoertuig gecategoriseerd op basis van het aantal assen, de afmetingen of het gewicht van het voertuig, of een andere indeling van het voertuig volgens de schade die het aan de weg toebrengt, bijvoorbeeld het in bijlage IV vervatte indelingssysteem op basis van de aan het wegdek toegebrachte schade, mits het indelingssysteem is gebaseerd op voertuigkenmerken die voorkomen in de voertuigdocumentatie die in alle lidstaten wordt gebruikt, dan wel duidelijk zichtbaar zijn;

27)„concessieovereenkomst": een overheidsopdracht voor werken als omschreven in artikel 1 van Richtlijn (EU) 2014/24/EU van het Europees Parlement en de Raad**;

28)"concessietolgeld": een tolgeld geheven door een concessiehouder krachtens een concessieovereenkomst;

29) „ingrijpend gewijzigde tol- of heffingsregeling”: een tol- of heffingsregeling die zodanig is gewijzigd dat de kosten of opbrengsten minstens 5 % afwijken van de kosten of opbrengsten van het voorgaande jaar, gecorrigeerd voor de inflatie gemeten door veranderingen in het EU-brede geharmoniseerde indexcijfer van de consumptieprijzen, exclusief energie en onbewerkte voedingsmiddelen, zoals gepubliceerd door de Commissie (Eurostat).

Voor de toepassing van punt 2:

a) het aandeel van de aanlegkosten dat in aanmerking wordt genomen, mag in geen geval groter zijn dan het gedeelte van de huidige geplande levensduur van de infrastructuurcomponenten dat nog moest ingaan op 10 juni 2008 of op de datum waarop de nieuwe tolregelingen worden ingevoerd indien deze datum later valt;

b) kosten betreffende infrastructuur of infrastructuurverbeteringen kunnen ook de specifieke uitgaven voor infrastructuurvoorzieningen ter beperking van de geluidshinder of ter verbetering van de veiligheid op de weg omvatten, en de daadwerkelijk door de exploitant van de infrastructuur gemaakte kosten, op basis van objectieve milieuaspecten zoals bescherming tegen bodemverontreiniging;

_______________

* Verordening (EU) nr. 1315/2013/EU van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2013 betreffende richtsnoeren van de Unie voor de ontwikkeling van het trans-Europees vervoersnetwerk (PB L 348 van 20.12.2013, blz. 1).

**    Richtlijn 2014/24/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 februari 2014 betreffende het plaatsen van overheidsopdrachten en tot intrekking van Richtlijn 2004/18/EG (PB L 94 van 28.3.2014, blz. 65).”;


(3)Artikel 7 wordt vervangen door:

"Artikel 7

1. Onverminderd artikel 9, lid 1 bis, mogen de lidstaten tolgelden en gebruiksrechten handhaven of invoeren op het trans-Europese wegennet of op bepaalde trajecten daarvan, en op andere bijkomende trajecten van hun autosnelwegennet die geen deel uitmaken van het trans-Europees wegennet, mits aan de in de leden 3 t.e.m. 9 van dit artikel en de in de artikelen 7 bis tot en met 7 duodecies gestelde voorwaarden is voldaan.

2. Lid 1 doet geen afbreuk aan het recht van de lidstaten om met inachtneming van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie tolgelden en gebruiksrechten toe te passen op andere wegen, mits het opleggen van tolgelden en gebruiksrechten op dergelijke andere wegen geen discriminerende werking heeft jegens het internationaal verkeer en niet tot concurrentievervalsing tussen vervoerders leidt. Tolgelden en gebruiksrechten die worden toegepast op andere wegen dan snelwegen en wegen die deel uitmaken van het trans-Europese wegennet moeten voldoen aan de voorwaarden die zijn vastgesteld in de leden 3 en 4 van dit artikel, artikel 7 bis en artikel 7 undecies, leden 1, 2 en 4.

3. De lidstaten leggen voor het gebruik van een en hetzelfde traject niet aan een voertuigcategorie zowel tolgelden als gebruiksrechten op. Een lidstaat die voor het gebruik van zijn wegennet een gebruiksrecht oplegt, mag ook tolgelden heffen voor het gebruik van bruggen, tunnels en bergpassen.

4. De tolgelden en gebruiksrechten maken geen onderscheid, direct of indirect, op grond van de nationaliteit van de weggebruiker, de lidstaat of het derde land waar de vervoerder gevestigd is of waar het voertuig geregistreerd is, of op grond van de herkomst of bestemming van het vervoer.

5. De lidstaten kunnen voorzien in verlaagde toltarieven of gebruiksrechten, dan wel vrijstellingen van de verplichting tolgeld of gebruiksrechten te betalen, voor zware bedrijfsvoertuigen die zijn vrijgesteld van de verplichting om een controleapparaat te installeren en te gebruiken overeenkomstig Verordening (EU) nr. 165/2014 van de Raad*, en in de gevallen en onder de voorwaarden vastgesteld in artikel 6, lid 2, onder a), b) en c), van de onderhavige richtlijn.

6. Onverminderd het bepaalde in lid 9, voeren de lidstaten vanaf 1 januari 2018 geen gebruiksrechten meer in voor zware bedrijfsvoertuigen. Gebruiksrechten die vóór die datum zijn ingevoerd, mogen worden gehandhaafd tot en met 31 december 2023.

7. Met ingang van [de datum van inwerkingtreding van deze richtlijn] mogen de lidstaten geen gebruiksrechten voor lichte voertuigen meer invoeren. Gebruiksrechten die vóór die datum zijn ingevoerd, worden uitgefaseerd tegen 31 december 2027.

8. Met betrekking tot zware bedrijfsvoertuigen kan een lidstaat er tot 31 december 2019 voor kiezen tolgelden en gebruiksrechten uitsluitend toe te passen op voertuigen met een maximaal toegestaan totaalgewicht van minimaal 12 t indien hij van oordeel is dat een uitbreiding tot voertuigen van minder dan 12 t:

   a)    als gevolg van sluipverkeer via alternatieve routes grote negatieve gevolgen zou hebben op de doorstroming van het verkeer, het milieu, de geluidsniveaus, de congestie, de volksgezondheid of de verkeersveiligheid;

   b)    administratieve kosten zou meebrengen die meer bedragen dan 30 % van de extra door die uitbreiding gegenereerde inkomsten.

Lidstaten die ervoor kiezen tolgelden en/of gebruiksrechten alleen toe te passen op voertuigen met een maximaal toegestaan totaalgewicht van minimaal 12 t, stellen de Commissie in kennis van hun besluit, met opgave van redenen.

9. Met ingang van 1 januari 2020 gelden tolheffingen en gebruiksrechten voor zware vrachtvoertuigen voor alle zware bedrijfsvoertuigen.

10. Tolgelden en gebruiksrechten voor zware bedrijfsvoertuigen enerzijds en voor lichte voertuigen anderzijds mogen onafhankelijk van elkaar worden ingevoerd of gehandhaafd.

___________

* Verordening (EU) nr. 165/2014 van het Europees Parlement en van de Raad van 4 februari 2014 betreffende tachografen in het wegvervoer, tot intrekking van Verordening (EEG) nr. 3821/85 van de Raad betreffende het controleapparaat in het wegvervoer en tot wijziging van Verordening (EG) nr. 561/2006 van het Europees Parlement en de Raad tot harmonisatie van bepaalde voorschriften van sociale aard voor het wegvervoer (PB L 60 van 28.2.2014, blz. 1).”;


(4)Artikel 7 bis wordt vervangen door:

"Artikel 7bis

1. Gebruiksrechten moeten evenredig zijn met de duur van het gebruik van de betrokken infrastructuurvoorzieningen.

2. Indien voor zware bedrijfsvoertuigen gebruiksrechten moeten worden betaald, moet de infrastructuur ten minste gedurende de volgende periodes kunnen beschikbaar zijn: een dag, een week, een maand en een jaar. Het maandtarief, het weektarief en het dagtarief bedragen niet meer dan respectievelijk 10 %, 5 % en 2 % van het jaartarief.

Het is een lidstaat toegestaan voor op zijn grondgebied geregistreerde voertuigen alleen jaartarieven te hanteren.

Voor alle zware bedrijfsvoertuigen stellen de lidstaten de gebruiksrechten, m.i.v. de administratieve kosten, vast op een tarief dat niet hoger ligt dan de in bijlage II vastgestelde maximumtarieven.

3. Indien voor personenwagens gebruiksrechten moeten worden betaald, moet de infrastructuur kunnen worden gebruikt gedurende: 10 dagen, één maand of twee maanden of beide, en een jaar. Het tarief voor twee maanden, het maandtarief en het 10-dagentarief bedragen niet meer dan respectievelijk 30 %, 18 % en 8 % van het jaartarief.

De lidstaten mogen ook gebruiksrechten voor andere perioden aanbieden. In dergelijke gevallen passen de lidstaten tarieven toe overeenkomstig het beginsel van gelijke behandeling tussen gebruikers, rekening houdend met alle relevante factoren, met name het jaartarief en de tarieven voor de andere periodes als bedoeld in de eerste alinea, alsmede met de bestaande gebruikspatronen en de administratieve kosten.

Met betrekking tot gebruiksrechten die vóór 31 mei 2017 zijn vastgesteld, mogen de lidstaten overeenkomstig het beginsel van gelijke behandeling tarieven handhaven die hoger liggen dan de in de eerste alinea vastgestelde maxima, voor zover die vóór die datum reeds van kracht waren, en overeenkomstige tarieven voor andere gebruiksperioden. De tarieven moeten evenwel in overeenstemming worden gebracht met de in de eerste alinea vastgestelde grenswaarden en met de tweede alinea zodra de tolregeling of de gebruiksrechten ingrijpend worden gewijzigd en uiterlijk vanaf 1 januari 2024.

4. Voor minibussen en bestelwagens dienen de lidstaten te voldoen aan lid 2 of lid 3. Uiterlijk vanaf 1 januari 2024 hanteren de lidstaten echter hogere gebruiksrechten voor minibussen en bestelwagens dan voor personenauto’s.”;


(5)Artikel 7 quater wordt vervangen door:

“Artikel 7 quater

1. De lidstaten kunnen externekostenheffingen invoeren of handhaven op basis van de door verkeer veroorzaakte luchtverontreiniging en/of geluidshinder.

Voor zware bedrijfsvoertuigen varieert de externekostenheffing en wordt ze vastgesteld overeenkomstig de in bijlage III bis bedoelde minimumvoorschriften en methoden en met inachtneming van de in bijlage III ter vastgestelde referentiewaarden.

2. De in rekening te brengen kosten hebben betrekking op het wegennet of het gedeelte van het wegennet waarop een externekostenheffing wordt toegepast en op de voertuigen die aan deze heffing zijn onderworpen. De lidstaten kunnen ervoor kiezen slechts een percentage van deze kosten door te berekenen.

3. De externekostenheffingen die gekoppeld zijn aan de door het verkeer veroorzaakte luchtverontreiniging, gelden niet voor zware bedrijfsvoertuigen die aan de strengste EURO-emissienormen voldoen.

De eerste alinea vervalt vier jaar vanaf de datum waarop de regelgeving waarbij die normen zijn ingevoerd, van toepassing werd.

4. Het tarief van de externekostenheffing wordt vastgesteld door de betrokken lidstaat. Indien een lidstaat hiertoe een instantie aanwijst, moet die juridisch en financieel onafhankelijk zijn van de organisatie die belast is met het beheer of de inning van een deel of het geheel van de heffing.

5. Met ingang van 1 januari 2021 passen de lidstaten op zware bedrijfsvoertuigen een externekostenheffing toe op ten minste het deel van het in artikel 7, lid 1, bedoelde netwerk waar de door zware bedrijfsvoertuigen veroorzaakte milieuschade groter is dan de gemiddelde door zware bedrijfsvoertuigen veroorzaakte milieuschade als gedefinieerd overeenkomstig de in bijlage III bis bedoelde relevante kennisgevingsverplichtingen.”;


(6)Het volgende artikel 7 quinquies bis wordt toegevoegd:

"Artikel 7 quinquies bis:

1. De lidstaten kunnen, overeenkomstig de voorschriften van bijlage V, een congestieheffing invoeren op elk wegvak van hun wegennet dat met congestie kampt. De congestieheffingen mogen alleen worden toegepast op de wegvakken waar geregeld congestie optreedt en alleen gedurende de perioden waarin dat doorgaans het geval is.

2. De lidstaten definiëren de in lid 1 bedoelde wegvakken en periodes op basis van objectieve criteria die verband houden met de congestiegraad van de wegen en hun omgeving, zoals de gemiddelde verliestijden en filelengte.

3. Op bepaalde wegvakken ingevoerde congestieheffingen gelden op niet-discriminerende wijze voor alle voertuigcategorieën, in overeenstemming met de standaard equivalentiecoëfficiënten in bijlage V.

4. De congestieheffing is een weerspiegeling van de kosten die een voertuig veroorzaakt voor andere weggebruikers en indirect voor de samenleving, maar mag niet hoger liggen dan de in bijlage VI voor een bepaald type weg vastgestelde maximumniveaus.

5. De lidstaten voorzien in adequate mechanismen om de impact van de congestieheffingen te monitoren en voor de herziening van die heffingen. Zij evalueren regelmatig, ten minste om de drie jaar, het niveau van de heffingen om ervoor te zorgen dat deze niet hoger liggen dan congestiekosten die in de lidstaat worden veroorzaakt op de wegvakken waar congestieheffingen worden opgelegd.”;


(7)De artikelen 7 septies en 7 octies worden vervangen door:

“Artikel 7 septies

1. Nadat hij de Commissie daarvan in kennis heeft gesteld, kan een lidstaat een toeslag heffen op de infrastructuurheffingen voor wegvakken die regelmatig verzadigd zijn, of waarvan het gebruik door voertuigen aanzienlijke milieuschade veroorzaakt, wanneer aan de volgende voorwaarden is voldaan:

   a)    de opbrengsten uit de toeslagen worden geïnvesteerd in de aanleg van de vervoersinfrastructuur van het kernnet als gedefinieerd overeenkomstig bijlage III van Verordening (EU) nr. 1315/2013 die rechtstreeks bijdraagt tot de vermindering van de congestie of milieuschade en die zich situeert op dezelfde corridor als die van het traject waarvoor een toeslag wordt aangerekend;

   b)    de toeslag bedraagt ten hoogste 15 % van de gewogen gemiddelde infrastructuurheffing, berekend overeenkomstig artikel 7 ter, lid 1, en artikel 7 sexies, behalve waar de gegenereerde inkomsten worden geïnvesteerd in grensoverschrijdende trajecten op kernnetwerkcorridors, in welk geval de toeslag niet meer dan 25 % mag bedragen;

   c)    de invoering van de toeslag leidt niet tot een oneerlijke behandeling van bedrijfsvoertuigen in vergelijking met andere weggebruikers;

   d)    vóór de invoering van de toeslag wordt bij de Commissie een beschrijving ingediend van de precieze locatie waarvoor de toeslag wordt toegepast en het bewijs van een besluit om de onder a) bedoelde bouw van kernnetwerkcorridors te financieren;

   e)    de periode waarin de toeslag van toepassing zal zijn, is vooraf bepaald en begrensd en, wat de verwachte inkomsten betreft, in overeenstemming met de financiële plannen en kosten/batenanalyse voor de projecten die gecofinancierd worden met de inkomsten uit de toeslag.

1 bis. Voor nieuwe grensoverschrijdende projecten mogen alleen toeslagen worden ingevoerd indien alle bij die projecten betrokken lidstaten daarmee instemmen.

2. Een toeslag kan worden geheven op infrastructuurheffingen die overeenkomstig artikel 7 octies of 7 octies bis worden gevarieerd.

3. Wanneer de Commissie de vereiste inlichtingen heeft ontvangen van een lidstaat die voornemens is een toeslag op te leggen, stelt zij die informatie ter beschikking van de leden van het in artikel 9 quater bedoelde comité. Wanneer de Commissie van oordeel is dat de geplande toeslag niet in overeenstemming is met de in lid 1 gestelde voorwaarden, of wanneer zij van oordeel is dat de geplande toeslag aanzienlijke nadelige gevolgen zal hebben voor de economische ontwikkeling van perifere regio’s, kan zij het door de betrokken lidstaat voorgelegde plan voor heffingen middels een uitvoeringshandeling afwijzen, dan wel om wijziging ervan verzoeken. Die uitvoeringshandelingen worden vastgesteld volgens de in artikel 9 quater, lid 2, bedoelde raadplegingsprocedure.

4. Het bedrag van de toeslag wordt afgetrokken van het bedrag van de externekostenheffing die wordt berekend overeenkomstig artikel 7 quater, behalve voor voertuigen van EURO-emissieklassen 0, I en II vanaf 15 oktober 2011, III en IV vanaf 1 januari 2015, V vanaf 1 januari 2019 en VI vanaf januari 2023. Alle opbrengsten die door de gelijktijdige toepassing van toeslagen en externekostenheffingen worden gegenereerd, worden gebruikt voor de financiering van investeringen in de aanleg van de in deel 1 van bijlage I bij Verordening (EU) nr. 1316/2013 genoemde kernnetwerkcorridors.

5. Er worden geen toeslagen geheven op wegvakken waar een congestieheffing wordt toegepast.

Artikel 7 - octies

1. Tot 31 december 2021 mag de infrastructuurheffing worden gevarieerd om congestie aan te pakken, schade aan de infrastructuur te beperken en het gebruik van de desbetreffende infrastructuur te optimaliseren of de verkeersveiligheid te bevorderen indien aan de volgende voorwaarden is voldaan:

a) de variatie is transparant en openbaar gemaakt en geldt onder gelijke voorwaarden voor alle gebruikers;

b) de variatie wordt toegepast overeenkomstig het tijdstip van de dag, het soort dag of het seizoen;

c) geen enkele infrastructuurheffing overschrijdt het maximumniveau van de gewogen gemiddelde infrastructuurheffing als bedoeld in artikel 7 ter met meer dan 175 %;

d) de piekperioden waarin, ter beperking van de congestie, de hoogste infrastructuurheffingen worden toegepast, duren niet meer dan 5 uur per dag;

e) de variatie op een traject waarop zich congestie voordoet, wordt op een transparante en opbrengstneutrale wijze uitgewerkt en toegepast zodat vervoerders die in daluren reizen verlaagde toltarieven betalen en voor vervoerders die tijdens de spits op datzelfde traject rijden verhoogde toltarieven gelden.

Een lidstaat die zo’n variatie wenst in te voeren of een bestaande variatie wil wijzigen, stelt de Commissie daarvan in kennis en doet haar de nodige informatie toekomen om te kunnen beoordelen of aan de voorwaarden is voldaan.

2. Voor zware bedrijfsvoertuigen laten de lidstaten de infrastructuurheffing tot 31 december 2020 variëren volgens de EURO-emissieklasse van het voertuig, met dien verstande dat geen enkele infrastructuurheffing meer dan 100 % hoger mag zijn dan dezelfde heffing aangerekend voor gelijkwaardige voertuigen die aan de strengste emissienormen voldoen. Bestaande concessieovereenkomsten mogen van deze bepaling worden vrijgesteld tot ze worden hernieuwd.

Een lidstaat mag echter afwijken van het voorschrift betreffende een variabele infrastructuurheffing indien:

i) de samenhang van het tolstelsel op zijn grondgebied hierdoor ernstig zou worden ondermijnd;

ii) het technisch niet uitvoerbaar is in het desbetreffende tolstelsel een dergelijke variatie aan te brengen;

iii) de meest vervuilende voertuigen daardoor naar andere trajecten zouden uitwijken, met negatieve gevolgen voor de verkeersveiligheid en volksgezondheid; of

iv) het tolgeld een externekostenheffing omvat.

Dergelijke afwijkende regelingen of vrijstellingen worden aan de Commissie gemeld.

3. Wanneer bij een controle een bestuurder of, in voorkomend geval, de vervoerder geen voertuigdocumenten kan overleggen waarmee in het kader van lid 2 de emissieklasse van het voertuig kan worden aangetoond, mogen de lidstaten het hoogste toltarief opleggen.

4. Binnen één jaar na de bekendmaking door de Commissie van de officiële gegevens inzake CO2-uitstoot overeenkomstig Verordening (EU) nr.../... * * * * *, stelt de Commissie overeenkomstig artikel 9 sexies een gedelegeerde handeling vast om de referentiewaarden voor CO2-emissies te bepalen, samen met een passende categorisering van de betrokken zware bedrijfsvoertuigen.

Binnen één jaar na de inwerkingtreding van die gedelegeerde handeling, variëren de lidstaten de infrastructuurheffingen op basis van de CO2-emissiewaarden en de relevante voertuigcategorisering. Bij de variatie van die heffingen wordt ervoor gezorgd dat de infrastructuurheffingen niet meer dan 100 % hoger liggen dan voor een gelijkwaardig voertuig dat niet emissieloos is maar de laagste CO2-emissie haalt. Emissieloze voertuigen genieten een korting van 75 % op de infrastructuurheffingen ten opzichte van het maximumtarief.

5. De in de leden 1, 2 en 4 bedoelde variaties mogen niet tot doel hebben extra opbrengsten uit tolgeld te genereren. Iedere niet beoogde toename van de opbrengsten moet binnen twee jaar na afloop van het boekjaar waarin de extra opbrengsten zijn gegenereerd worden gecompenseerd door middel van wijzigingen in de structuur van de toegepaste variatie.

____________

***** Verordening (EU).../... van de Commissie van XXX tot uitvoering van Verordening (EU) nr. 595/2009 wat betreft de certificering van de CO2-emissies en het brandstofverbruik van zware bedrijfsvoertuigen en tot wijziging van Richtlijn 2007/46/EG van het Europees Parlement en de Raad (PB L ... van ..., blz. ...).”;


(8)Het volgende artikel 7 octies bis wordt toegevoegd:

"Artikel 7 octies bis:

1. Tot 31 december 2021 mogen de lidstaten de tolgelden en gebruiksrechten voor lichte voertuigen variëren op basis van de milieuprestaties van het voertuig.

2. Vanaf 1 januari 2022 variëren de lidstaten de tolgelden en, in het geval van gebruiksrechten, minstens de jaarlijkse rechten, op basis van de emissies van CO2 en verontreinigende stoffen overeenkomstig de voorschriften van bijlage VII.

3. Wanneer bij een controle een bestuurder of, in voorkomend geval, de vervoerder geen voertuigdocumenten kan overleggen waarmee het emissieniveau van het voertuig (conformiteitscertificaat) kan worden aangetoond overeenkomstig Verordening (EU) …/…****** van de Commissie, mogen de lidstaten het hoogste toltarief of gebruiksrecht voor één jaar opleggen.

4. De Commissie is gemachtigd om overeenkomstig artikel 9 sexies gedelegeerde handelingen vast te stellen tot wijziging van bijlage VII om de in de bijlage gespecificeerde modaliteiten aan te passen aan de technische vooruitgang.

_____________

******, Verordening (EU) 2017/xxx van de Commissie van XXX tot aanvulling van Verordening (EG) nr. 715/2007 van het Europees Parlement en de Raad van 20 juni 2007 betreffende de typegoedkeuring van motorvoertuigen met betrekking tot emissies van lichte personen- en bedrijfsvoertuigen (Euro 5 en Euro 6) en de toegang tot reparatie- en onderhoudsinformatie, tot wijziging van Richtlijn 2007/46/EG van het Europees Parlement en de Raad, Verordening (EG) nr. 692/2008 van de Commissie, Verordening (EU) nr. 1230/2012 van de Commissie en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 692/2008 (PB L xxx) en Richtlijn 2007/46/EG van het Europees Parlement en de Raad van 5 september 2007 tot vaststelling van een kader voor de goedkeuring van motorvoertuigen en aanhangwagens daarvan en van systemen, onderdelen en technische eenheden die voor dergelijke voertuigen zijn bestemd (kaderrichtlijn) (PB L 263 van 9.10.2007, blz. 1).”;


(9)Artikel 7 novies wordt als volgt gewijzigd:

a) in lid 1 wordt de aanhef vervangen door de volgende tekst:

“Ten minste zes maanden voor de toepassing van een nieuwe of ingrijpend gewijzigde tolregeling met gebruikmaking van een infrastructuurheffing, zenden de lidstaten de Commissie het volgende toe:”;

b) lid 3 wordt vervangen door:

"3.    Vóór de uitvoering van een nieuwe of ingrijpend gewijzigde tolregeling met gebruikmaking van een externekostenheffing, stellen de lidstaten de Commissie in kennis van het betrokken netwerk en van de geplande tarieven per voertuigcategorie en emissieklasse.”;

c) lid 4 wordt geschrapt.


(10)Artikel 7 decies wordt als volgt gewijzigd:

a) in lid 2 worden de punten b) en c) vervangen door:

“b)de kortingen of verlagingen weerspiegelen de feitelijke vermindering van de administratieve kosten voor de behandeling van frequente gebruikers ten opzichte van incidentele gebruikers;

c) dergelijke kortingen of verlagingen bedragen niet meer dan 13 % van de infrastructuurheffing die wordt betaald door gelijkwaardige voertuigen die niet in aanmerking komen voor de korting of verlaging.”;

b) lid 3 wordt als volgt gewijzigd:

"3.De toltarieven mogen, mits wordt voldaan aan de in artikel 7 octies, lid 1, onder b), en lid 5, genoemde voorwaarden voor specifieke projecten van groot Europees belang als genoemd in bijlage I bij Verordening (EU) nr. 1315/2013/EU, aan andere vormen van variatie worden onderworpen, teneinde de commerciële levensvatbaarheid van die projecten veilig te stellen, wanneer zij worden geconfronteerd met rechtstreekse concurrentie van andere vervoerswijzen. De daaruit voortvloeiende tariefstructuur moet lineair en evenredig zijn, moet openbaar worden gemaakt, moet voor alle gebruikers onder gelijke voorwaarden beschikbaar zijn, en mag niet leiden tot bijkomende kosten die in de vorm van hogere toltarieven worden doorberekend aan andere gebruikers.”;


(11)Artikel 7 undecies wordt als volgt gewijzigd:

a) in lid 1 wordt de tweede zin vervangen door:

“Hiertoe werken de lidstaten samen voor de vaststelling van methoden die de weggebruikers in staat stellen de tolgelden en gebruiksrechten 24 uur per dag te betalen, althans aan de belangrijkste verkooppunten, met gebruikelijke betalingsmiddelen, zowel binnen als buiten de lidstaten waarin zij worden opgelegd.”;

b) lid 3 wordt vervangen door:

"3.    Indien een lidstaat een voertuig een tolgeld oplegt, worden het totale bedrag van dat tolgeld, het bedrag van de infrastructuurheffing, het bedrag van de externekostenheffing en het bedrag van de congestieheffing desgevallend vermeld op een aan de eindgebruiker verstrekt ontvangstbewijs, voor zover mogelijk via elektronische weg.”;

c) in lid 4 wordt de eerste zin vervangen door:

“Indien economisch haalbaar, verrichten en innen de lidstaten externekosten- en congestieheffingen door middel van een elektronisch systeem dat voldoet aan de eisen van artikel 2, lid 1, van Richtlijn 2004/52/EG.”;


(12)Artikel 7 duodecies wordt vervangen door:

“Artikel 7 duodecies

Onverminderd de artikelen 107 en 108 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie laat deze richtlijn de lidstaten die een systeem van tolheffingen invoeren, vrij om daarvoor een adequate compensatie te voorzien.”;


(13)Artikel 8, lid 2, wordt als volgt gewijzigd:

a) in punt a) wordt de verwijzing naar 'artikel 7, lid 7' vervangen door de verwijzing naar “artikel 7 bis";

b) in punt b) worden de woorden „en 2” ingevoegd na „artikel 7, lid 1”;


(14)Artikel 9 wordt als volgt gewijzigd:

a) in lid 2 wordt de tweede alinea geschrapt;

b) het volgende lid 3 wordt toegevoegd:

"3. Opbrengsten uit congestieheffingen, of het financiële waarde-equivalent van die inkomsten, moeten worden gebruikt om het congestieprobleem aan te pakken, met name door:

a) de ondersteuning van openbaar vervoer en infrastructuur daarvoor;

b) het wegwerken van knelpunten op het trans-Europese vervoersnetwerk;

c) de ontwikkeling van alternatieve infrastructuur voor vervoergebruikers.”;


(15)De artikelen 9 quinquies en 9 sexies worden vervangen door:

“Artikel 9 quinquies

De Commissie is gemachtigd om overeenkomstig artikel 9 sexies gedelegeerde handelingen vast te stellen tot wijziging van bijlage 0, de bedragen in de tabellen 1 en 2 in bijlage III ter en de formules in de punten 4.1 en 4.2 van bijlage III bis teneinde deze aan te passen aan de wetenschappelijke en technische vooruitgang.

Artikel 9 - sexies

1. De bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend onder de in dit artikel neergelegde voorwaarden.

2. De in artikel 7 octies, lid 4, artikel 7 octies bis, lid 4, en artikel 9 quinquies bedoelde bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend voor onbepaalde tijd met ingang van [datum van inwerkingtreding van deze richtlijn].

3. De in artikel 7 octies, lid 4, artikel 7 octies bis, lid 4, en artikel 9 quinquies bedoelde bevoegdheidsdelegatie kan te allen tijde door het Europees Parlement of de Raad worden ingetrokken. Het besluit tot intrekking beëindigt de delegatie van de in dat besluit genoemde bevoegdheid. Het wordt van kracht op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie of op een daarin genoemde latere datum. Het laat de geldigheid van de reeds van kracht zijnde gedelegeerde handelingen onverlet.

4. Vóór de vaststelling van een gedelegeerde handeling raadpleegt de Commissie de door elke lidstaat aangewezen deskundigen overeenkomstig de beginselen die zijn neergelegd in het Interinstitutioneel Akkoord over beter wetgeven van 13 april 2016.

5. Zodra de Commissie een gedelegeerde handeling heeft vastgesteld, doet zij daarvan gelijktijdig kennisgeving aan het Europees Parlement en de Raad.

6. Een overeenkomstig artikel 7 octies, lid 4, artikel 7 octies bis, lid 4, en artikel 9 quinquies vastgestelde gedelegeerde handeling treedt alleen in werking indien het Europees Parlement noch de Raad daartegen binnen een termijn van twee maanden na de kennisgeving van de handeling aan het Europees Parlement en de Raad bezwaar heeft gemaakt, of indien zowel het Europees Parlement als de Raad voor het verstrijken van die termijn de Commissie hebben medegedeeld dat zij daartegen geen bezwaar zullen maken. Die termijn wordt op initiatief van het Europees Parlement of de Raad met twee maanden verlengd.”;

(16)De artikelen 9 septies en 9 octies worden geschrapt.

(17)Artikel 10 bis wordt vervangen door:

"1.    De bedragen in euro in bijlage II en de bedragen in centen in de tabellen 1 en 2 in bijlage III ter worden om de twee jaar aangepast ter verrekening van de wijzigingen in het voor de hele EU geldende geharmoniseerde indexcijfer van de consumptieprijzen, exclusief energie en onbewerkte voedingsmiddelen, als gepubliceerd door de Commissie (Eurostat). De eerste aanpassing vindt plaats uiterlijk op 31 maart [van het jaar volgende op de twee jaar na de inwerkingtreding van deze richtlijn].

De bedragen worden automatisch aangepast door verhoging van het basisbedrag in euro of centen met de percentagewijziging in die index. De resulterende bedragen worden afgerond tot een rond bedrag in euro met betrekking tot bijlage II en een rond bedrag in een tiende cent met betrekking tot bijlage III ter.

2. De Commissie publiceert de aangepaste bedragen als bedoeld in lid 1 uiterlijk op 31 maart van het jaar na twee kalenderjaren als bedoeld in lid 1 in het Publicatieblad van de Europese Unie. Die aangepaste bedragen gelden vanaf de eerste dag van de maand volgend op de bekendmaking daarvan.”;

(18)Artikel 11 wordt vervangen door:

"Artikel 11

1. Elk jaar publiceren de lidstaten in geaggregeerde vorm een verslag over de op hun grondgebied geheven tolgelden en gebruiksrechten, m.i.v. informatie over het gebruik van de opbrengsten en de kwaliteit van de wegen waarvoor tolgelden of gebruiksrechten worden geheven als gespecificeerd in de leden 2 en 3.


2. In het overeenkomstig lid 1 gepubliceerde verslag wordt de volgende informatie opgenomen:

a) de externekostenheffingen die zijn opgelegd voor elke combinatie van voertuigklasse, wegtype en tijdsperiode;

b) het variëren van de infrastructuurheffingen naar gelang van het voertuigtype;

c) het gewogen gemiddelde van de infrastructuurheffing en de totale opbrengsten van de infrastructuurheffingen, met vermelding van de eventuele afwijkingen ten opzichte van de reële infrastructuurkosten die voortvloeien uit de variatie van de infrastructuurheffing;

d) de totale inkomsten uit externekostenheffingen;

e) de totale inkomsten uit congestieheffingen;

f) de totale inkomsten uit tolgelden en/of gebruiksrechten;

g) informatie over het gebruik van de door de toepassing van deze richtlijn gegenereerde opbrengsten en van de manier waarop die de lidstaten in staat hebben gesteld om de doelstellingen als bedoeld in artikel 9, leden 2 en 3, te verwezenlijken;

h) een evaluatie, op basis van objectieve criteria, van de onderhoudstoestand van het wegennet op het grondgebied van de lidstaat, en de evolutie daarvan sinds het vorige verslag;

i) een evaluatie van de congestie op de tolwegen tijdens de spits, op basis van reële verkeerstellingen of een representatief aantal verzadigde wegvakken van het betrokken netwerk, en de evolutie daarvan sinds het vorige verslag.

3. Voor de beoordeling van de kwaliteit van de wegvakken waarop tolgelden of gebruiksrechten worden geheven, maken de lidstaten gebruik van kernprestatie-indicatoren. Die indicatoren hebben ten minste betrekking op:

a) de kwaliteit van het wegdek;

b) de verkeersveiligheid;

c) de congestie.

4. Binnen drie jaar na [de inwerkingtreding van de herziene richtlijn] stelt de Commissie een uitvoeringshandeling vast volgens de raadplegingsprocedure als bedoeld in artikel 9 quater, lid 2, om een reeks geharmoniseerde indicatoren te definiëren.

5. Binnen zes jaar [na de inwerkingtreding van de herziene richtlijn] publiceert de Commissie een verslag over de toepassing van de in lid 4 bedoelde indicatoren door de lidstaten.”;


18) De bijlagen worden als volgt gewijzigd:

a) De bijlagen 0, III bis, III ter en IV worden gewijzigd overeenkomstig de bijlage bij deze richtlijn.

b) De bijlagen V, VI en VII worden toegevoegd overeenkomstig de bijlage bij deze richtlijn.

Artikel 2

1. De lidstaten doen de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in werking treden om uiterlijk op … aan deze richtlijn te voldoen. Zij delen de Commissie de tekst van die bepalingen onverwijld mede.

Wanneer de lidstaten die bepalingen aannemen, wordt in die bepalingen zelf of bij de officiële bekendmaking ervan naar deze richtlijn verwezen. De regels voor deze verwijzing worden vastgesteld door de lidstaten.

2. De lidstaten delen de Commissie de tekst van de belangrijkste bepalingen van intern recht mede die zij op het onder deze richtlijn vallende gebied vaststellen.

Artikel 3

Deze richtlijn treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Artikel 4

Deze richtlijn is gericht tot de lidstaten.