Artikelen bij COM(2017)648 - Wijziging van Richtlijn 92/106/EEG houdende vaststelling van gemeenschappelijke voorschriften voor bepaalde vormen van gecombineerd vervoer van goederen tussen lidstaten

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.


Artikel 1

Richtlijn 92/106/EEG wordt als volgt gewijzigd:

(1)De titel wordt vervangen door:

“Richtlijn 92/106/EEG van de Raad van 7 december 1992 houdende vaststelling van gemeenschappelijke voorschriften voor bepaalde vormen van gecombineerd vervoer van goederen”;


(2)Artikel 1 wordt vervangen door:

“Artikel 1

1. Deze richtlijn is van toepassing op gecombineerd vervoer.


2. Voor de toepassing van deze richtlijn wordt verstaan onder „gecombineerd vervoer”: vervoer van goederen bestaande uit een begin- en/of eindtraject over de weg, gecombineerd met een traject per spoor, over de binnenwateren of over zee:

a) in een aanhangwagen of oplegger, met of zonder trekker, wissellaadbak of container, geïdentificeerd overeenkomstig de identificatieregels die zijn vastgesteld op grond van de internationale normen ISO 6346 en EN 13044, wanneer de lading tussen verschillende vervoerswijzen wordt overgeladen; of

b) door een wegvoertuig dat per spoor, over de binnenwateren of over zee wordt vervoerd tijdens het traject dat niet over de weg wordt afgelegd.

Binnenvaarttrajecten of trajecten over zee waarvoor geen gelijkwaardig alternatief over de weg bestaat of die onvermijdelijk zijn als onderdeel van economisch levensvatbaar vervoer, worden niet als gecombineerd vervoer in aanmerking genomen.


3. Elk wegtraject als bedoeld in lid 2 mag op het grondgebied van de Unie niet langer zijn dan de volgende afstanden:

a) 150 km in vogelvlucht;

b) 20 % van de afstand in vogelvlucht tussen de plaats waar de goederen voor het begintraject worden geladen en de plaats waar die voor het eindtraject worden uitgeladen, wanneer die afstand langer is dan de onder a) genoemde afstand.


De toegestane maximumafstand over de weg geldt voor de totale lengte van elk wegtraject, met inbegrip van alle tussenstops om te laden en te leveren. Deze afstand geldt niet voor het vervoer van lege laadeenheden, voor vervoer naar het punt waar de goederen worden geladen of vanaf het punt waar ze worden gelost.

Voor gecombineerd rail/wegvervoer mag de toegestane maximumafstand over de weg worden overschreden om het dichtstbij gelegen station te bereiken dat over de nodige operationele capaciteit beschikt voor het laden of lossen in termen van overslaguitrusting, terminalcapaciteit en passende goederenvervoersdiensten per spoor, mits de lidstaten waarvan het wegennet voor dit vervoer wordt gebruikt daarmee instemmen.


4. Gecombineerd vervoer wordt geacht in de Unie plaats te vinden als het vervoer of een deel daarvan dat in de Unie plaatsvindt aan de eisen van de leden 2 en 3 voldoet.”.


(3)Artikel 3 wordt vervangen door:

“Artikel 3

1. De lidstaten zien erop toe dat vervoer over de weg alleen als een onderdeel van gecombineerd vervoer in het kader van deze richtlijn wordt beschouwd als de vervoerder duidelijke bewijzen kan overleggen dat dit wegtraject deel uitmaakt van gecombineerd vervoer, met inbegrip van het vervoer van lege laadeenheden vóór en na het vervoer van goederen.


2. Het in lid 1 bedoelde bewijs omvat de volgende gegevens voor elk gecombineerd vervoer:

a) naam, adres, contactgegevens en handtekening van de verzender;

b) plaats en datum van het begin van het gecombineerd vervoer in de Unie;

c) naam, adres en contactgegevens van de bestemmeling;

d) plaats van het einde van het gecombineerd vervoer in de Unie;

e) afstand in vogelvlucht tussen de plaats waar het gecombineerd vervoer begint en de plaats in de Unie waar het gecombineerd vervoer eindigt;

f) een door de verzender ondertekende beschrijving van de route van het gecombineerd vervoer met ten minste de volgende informatie voor elk deeltraject van het vervoer binnen de Unie, waaronder elke vervoerswijze die wordt gebruikt voor vervoer dat niet over de weg plaatsvindt:

–i) volgorde van de trajecten (begintraject, traject met een andere vervoerswijze of eindtraject);

–ii) naam, adres en contactgegevens van de vervoerder;

–iii) vervoerswijze en plaats daarvan in de vervoersketen;

g) identificatie van de vervoerde intermodale laadeenheid;

h) voor het begintraject over de weg:

–i) plaats van overslag van wegvervoer naar een andere vervoerswijze;

–ii) afstand in vogelvlucht van het begintraject over de weg tussen de plaats van verzending en de eerste overslagterminal;

–iii) na afloop van het begintraject over de weg, een handtekening van de vervoerder waarin wordt bevestigd dat het wegtraject heeft plaatsgevonden;

i) voor het eindtraject over de weg:

–i) plaats waar de goederen na het traject met een andere vervoerswijze dan wegvervoer (spoor, binnenvaart, zeevaart) worden overgeladen;

–ii) afstand in vogelvlucht van het eindtraject over de weg tussen de overslagplaats en de plaats waar het gecombineerd vervoer in de Unie eindigt;

j) voor het traject dat niet over de weg plaatsvindt:

–i) indien het traject dat niet over de weg plaatsvindt, voltooid is, een handtekening van de vervoerder (of vervoerders indien meer dan één traject niet over de weg plaatsvindt), om te bevestigen dat het vervoer met een andere vervoerswijze dan wegvervoer heeft plaatsgevonden;

–ii) indien beschikbaar, een handtekening of stempel van de spoorweg- of havenadministraties van de betrokken terminals (station of haven) langs het traject dat niet over de weg wordt afgelegd om te bevestigen dat het relevante deel dat niet over de weg plaatsvindt, voltooid is.


3. Er worden geen aanvullende documenten verlangd om te bewijzen dat de vervoerder gecombineerd vervoer verricht.

4. Het in lid 1 bedoelde bewijs wordt overgelegd of verzonden op verzoek van de gemachtigde inspecteur van de lidstaat waar de controle wordt verricht. In het geval van controles langs de weg worden de bewijsstukken tijdens de controle overgelegd. De bewijsstukken worden overgelegd in een officiële taal van de lidstaat of in het Engels. Tijdens de controle langs de weg mag de bestuurder contact opnemen met het hoofdkantoor, de vervoersmanager of een andere persoon of entiteit die hem kan helpen om de in lid 2 bedoelde bewijsstukken te verstrekken.

5. Het bewijs kan worden geleverd middels een vervoersdocument dat voldoet aan de eisen van artikel 6 van verordening nr. 11 van de Raad, of middels andere bestaande vervoersdocumenten zoals de vervoersdocumenten in het kader van het Verdrag betreffende de overeenkomst tot internationaal vervoer van goederen over de weg (CMR) of de Uniforme Regelen betreffende de overeenkomst van internationaal spoorwegvervoer van goederen (CIM).

Dit bewijs kan worden overgelegd of via elektronische weg worden verzonden in een wijzigbaar gestructureerd formaat dat rechtstreeks gebruikt kan worden voor opslag en verwerking door computers, inclusief ter aanvulling van de elektronische vrachtbrief in het kader van het Verdrag betreffende de overeenkomst tot internationaal vervoer van goederen over de weg (eCMR).


6. Bij controles langs de weg is een afwijking van het feitelijke vervoer ten opzichte van het overgelegde bewijsmateriaal, met name wat betreft de routeïnformatie als bedoeld in lid 2, onder g), toegestaan, mits die afwijking naar behoren wordt gemotiveerd en er sprake is van buitengewone omstandigheden buiten de wil van de vervoerder waardoor het verloop van het gecombineerde vervoer moet worden gewijzigd. Daartoe moet de bestuurder toestemming krijgen contact op te nemen met het hoofdkantoor, de vervoersmanager of elke andere persoon of entiteit die een aanvullende rechtvaardiging kan verstrekken voor het verschil tussen het overgelegde bewijsmateriaal en het feitelijke vervoer.

_________________

* Verordening nr. 11 ter uitvoering van artikel 79, lid 3, van het Verdrag tot oprichting van de Europese Economische Gemeenschap betreffende de opheffing van discriminaties inzake vrachtprijzen en vervoersvoorwaarden (PB 52 van 16.8.1960, blz. 1121).

”;


(4)Artikel 5 wordt vervangen door:

“Artikel 5

1. De lidstaten dienen bij de Commissie uiterlijk [xx/xx/xxxx - 18 maanden na de omzetting van de richtlijn] en vervolgens om de twee jaar een verslag in met de volgende informatie over het onder de richtlijn vallende gecombineerd vervoer op hun grondgebied:

a) binnenlandse en grensoverschrijdende vervoersverbindingen die voor gecombineerd vervoer worden gebruikt;

b) de hoeveelheid TEU (twenty-foot equivalent unit), het aantal tonkilometers gecombineerd vervoer per vervoerswijze (spoor, binnenvaart, enz....) en de geografische reikwijdte van dat vervoer (binnenlands, binnen de EU);

c) het aantal en de geografische dekking van terminals voor gecombineerd vervoer en het jaarlijks aantal overslagverrichtingen in die terminals;

d) een overzicht van alle bestaande en geplande nationale steunmaatregelen, met inbegrip van hun respectievelijke gebruik en de beoordeelde impact.

2. De Commissie is bevoegd om overeenkomstig artikel 10 bis gedelegeerde handelingen vast te stellen om deze richtlijn aan te vullen met een beschrijving van de inhoud en de details van de informatie inzake gecombineerd vervoer als bedoeld in lid 1.

3. Op basis van een analyse van de nationale verslagen stelt de Commissie, een eerste maal uiterlijk op [xx/xx/xxxx - 9 maanden na de indieningstermijn voor de verslagen van de lidstaten] en vervolgens om de twee jaar, een verslag op ten behoeve van het Europees Parlement en de Raad over:

a) de economische ontwikkeling van het gecombineerd vervoer, met name in het licht van de ontwikkeling van de milieuprestaties van de verschillende vervoerswijzen;

b) de effecten van de tenuitvoerlegging van de richtlijn en de daarmee samenhangende wetgevingshandelingen van de Unie op dit gebied;

c) de doelmatigheid en efficiency van de op grond van artikel 6 ingevoerde steunmaatregelen;

d) mogelijke verdere maatregelen, met inbegrip van een herziening van de definitie van gecombineerd vervoer in artikel 1 en een aanpassing van de lijst van de in artikel 6 bedoelde maatregelen.”


(5)Aan artikel 6 worden de volgende leden 4, 5, 6, 7 en 8 toegevoegd:

"4.    Indien zulks nodig is voor het bereiken van de in lid 8 bedoelde doelstelling nemen de lidstaten de nodige maatregelen om investeringen in overslagterminals te ondersteunen, voor wat betreft:

a) de bouw en, waar nodig, de uitbreiding van bestaande overslagterminals voor gecombineerd vervoer;

b) de verhoging van de operationele efficiëntie van bestaande terminals.

De lidstaten een en ander met de aangrenzende lidstaten en de Commissie en zien erop toe dat bij de uitvoering van dergelijke maatregelen voorrang wordt gegeven aan het garanderen van een evenwichtige en voldoende geografische spreiding van geschikte faciliteiten in de Unie, met name op het TEN-T-kernnetwerk en uitgebreide netwerk, zodat er binnen de Unie steeds een terminal beschikbaar is binnen een afstand van 150 km.

De lidstaten zien erop toe dat overslagfaciliteiten waarvoor steun wordt verleend zonder discriminatie voor alle marktdeelnemers toegankelijk zijn.

De lidstaten kunnen aan de verleende steun aanvullende voorwaarden koppelen.

5. De lidstaten kunnen aanvullende maatregelen nemen om de concurrentiepositie van het gecombineerd vervoer te versterken ten opzichte van gelijkwaardig vervoer over de weg.

Deze maatregelen kunnen betrekking hebben op het gecombineerd vervoer als geheel of op of een deel daarvan, zoals het traject over de weg of met een andere vervoerswijze, met inbegrip van het daarvoor gebruikte voertuig, de laadeenheden of overslagverrichtingen.

6. De lidstaten brengen aan de Commissie verslag uit over de krachtens dit artikel genomen maatregelen en de specificaties daarvan.

7. De lidstaten beoordelen het effect van die steunmaatregelen en evalueren de behoefte aan die maatregelen minstens om de vier jaar, waarna zij de maatregelen indien nodig aanpassen.

8. De lidstaten waarborgen dat steunmaatregelen voor gecombineerd vervoer tot doel hebben het goederenvervoer over de weg terug te dringen en het gebruik van andere vervoerswijzen, zoals het spoor, de binnenvaart en de zeevaart, aan te moedigen, waardoor de luchtverontreiniging, de uitstoot van broeikasgassen, het aantal verkeersongevallen, de lawaaihinder en de congestie afnemen.”;


(6)De artikelen 7 en 9 worden geschrapt.


(7)Het volgende artikel wordt toegevoegd:

“Artikel 9 bis

1. De lidstaten wijzen één of meer bevoegde instanties aan die met de tenuitvoerlegging van deze richtlijn worden belast en die daarvoor als belangrijkste aanspreekpunt optreden.

De lidstaten stellen de andere lidstaten en de Commissie in kennis van de in de eerste alinea bedoelde bevoegde instanties.

2. De lidstaten zorgen ervoor dat de nationale bevoegde instanties samenwerken met de bevoegde instanties van andere lidstaten. Daartoe zorgen de lidstaten ervoor dat de bevoegde instanties elkaar de informatie verstrekken die nodig is voor de tenuitvoerlegging van deze richtlijn. Ten aanzien van de uitgewisselde informatie is de ontvangende instantie gehouden hetzelfde niveau van vertrouwelijkheid in acht te nemen als de informatieverstrekkende instantie.

3. De lidstaten publiceren op gemakkelijk toegankelijke wijze en gratis relevante informatie over de maatregelen die zij overeenkomstig artikel 6 hebben genomen, alsmede andere informatie die relevant is voor de tenuitvoerlegging van deze richtlijn.

4. De Commissie publiceert en actualiseert desgevallend de lijst van de in lid 1 bedoelde bevoegde instanties en de lijst van de in artikel 6 bedoelde maatregelen.”;


8) Het volgende artikel wordt toegevoegd:

“Artikel 10 bis

1. De bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend onder de in dit artikel neergelegde voorwaarden.

2. De bevoegdheid om de in artikel 5, lid 2, bedoelde gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt de Commissie met ingang van [de datum van inwerkingtreding van deze (wijzigings)richtlijn] voor onbepaalde tijd verleend.

3. Het Europees Parlement of de Raad kan de in artikel 5, lid 2, bedoelde bevoegdheidsdelegatie te allen tijde intrekken. Het besluit tot intrekking beëindigt de delegatie van de in dat besluit genoemde bevoegdheid. Het wordt van kracht op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie of op een daarin genoemde latere datum. Het laat de geldigheid van de reeds van kracht zijnde gedelegeerde handelingen onverlet.

4. Vóór de vaststelling van een gedelegeerde handeling raadpleegt de Commissie de door elke lidstaat aangewezen deskundigen overeenkomstig de beginselen die zijn neergelegd in het Interinstitutioneel Akkoord van 13 april 2016 over beter wetgeven.*

5. Zodra de Commissie een gedelegeerde handeling heeft vastgesteld, doet zij daarvan gelijktijdig kennisgeving aan het Europees Parlement en de Raad.

6. Een overeenkomstig artikel 5, lid 2, vastgestelde gedelegeerde handeling treedt alleen in werking indien het Europees Parlement noch de Raad daartegen binnen een termijn van twee maanden na de kennisgeving van de handeling aan het Europees Parlement en de Raad bezwaar heeft gemaakt, of indien zowel het Europees Parlement als de Raad voor het verstrijken van die termijn de Commissie hebben medegedeeld dat zij daartegen geen bezwaar zullen maken. Die termijn wordt op initiatief van het Europees Parlement of de Raad met twee maanden verlengd.

___________________

* PB L 123 van 12.5.2016, blz. 1. “

Artikel 2

1. De lidstaten doen de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in werking treden om uiterlijk op XXXXXX [één jaar na de vaststelling van deze richtlijn] aan deze richtlijn te voldoen. Zij delen de Commissie de tekst van die bepalingen onverwijld mede.

Wanneer de lidstaten die bepalingen aannemen, wordt in die bepalingen zelf of bij de officiële bekendmaking ervan naar deze richtlijn verwezen. In de bepalingen wordt tevens vermeld dat verwijzingen in bestaande wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen naar de bij deze richtlijn ingetrokken richtlijn gelden als verwijzingen naar de onderhavige richtlijn. De regels voor deze verwijzing en de formulering van deze vermelding worden vastgesteld door de lidstaten.

2. De lidstaten delen de Commissie de tekst van de belangrijkste bepalingen van intern recht mede die zij op het onder deze richtlijn vallende gebied vaststellen.

Artikel 3

Deze richtlijn treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Artikel 4

Deze richtlijn is gericht tot de lidstaten.