Artikelen bij COM(2018)375 - Gemeenschappelijke bepalingen en financiële regels voor verschillende Europese fondsen

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.



Titel i
Doelstellingen en algemene regels inzake steunverlening

HOOFDSTUK I
Onderwerp en definities

Artikel 1 - Onderwerp en toepassingsgebied

1. Bij deze verordening worden vastgesteld:

(a)de financiële regels voor het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling ("EFRO"), het Europees Sociaal Fonds Plus ("ESF+"), het Cohesiefonds, het Europees Fonds voor maritieme zaken en visserij ("EFMZV"), het   Fonds voor asiel en migratie ("AMIF"), het Fonds voor interne veiligheid ("ISF") en het Instrument voor grensbeheer en visa ("BMVI") (hierna 'de Fondsen' genoemd)

(b)gemeenschappelijke bepalingen die van toepassing zijn op het EFRO, het ESF+, het Cohesiefonds en het EFMZV.

2. Deze verordening is niet van toepassing op de componenten werkgelegenheid en sociale innovatie en gezondheid van het ESF+ en op de componenten direct of indirect beheer van het EFMZV, het AMIF, het ISF en het BMVI, met uitzondering van technische bijstand op initiatief van de Commissie.

3. De artikelen 4 en 10, hoofdstuk III van titel II, hoofdstuk II van titel III, en titel VIII zijn niet van toepassing op het AMIF, het ISF en het BMVI.

4. Titel VIII is niet van toepassing op het EFMZV.

5. Artikel 11 van hoofdstuk II en artikel 15 van hoofdstuk III van titel II, hoofdstuk I van titel III, artikelen 33 tot 36 en artikel 38, leden 1 tot 4, van hoofdstuk I, artikel 39 van hoofdstuk II, artikel 45 van hoofdstuk III van titel IV, artikelen 67, 71, 73 en 74 van hoofdstuk II en hoofdstuk III van titel VI zijn niet van toepassing op de Interreg-programma's.

6. In de hierna vermelde fondsspecifieke verordeningen kunnen aanvullende regels zijn vastgesteld die niet strijdig mogen zijn met deze verordening. In geval van twijfel over de toepassing met betrekking tot de vraag of deze verordening of fondsspecifieke verordeningen van toepassing zijn, krijgen de bepalingen van deze verordening voorrang:

(a)Verordening (EU) [...] ("EFRO en CF-verordening") 28  ;

(b)Verordening (EU) [...] ("ESF+-verordening") 29  ;

(c)Verordening (EU) [...] ("ETS-verordening") 30  ;

(d)Verordening (EU) [...] ("EFMZV-verordening") 31  ;

(e)Verordening (EU) [...] ("AMIF-verordening") 32  ;

(f)Verordening (EU) [...] ("ISF-verordening") 33  ;

(g)Verordening (EU) [...] ("BMVI-verordening") 34  ;

Artikel 2 - Definities

Voor de toepassing van deze verordening gelden de volgende definities:

(1)"relevante landspecifieke aanbevelingen": aanbevelingen van de Raad die zijn vastgesteld overeenkomstig artikel 121, lid 2 en artikel 148, lid 4, VWEU in verband met de structurele uitdagingen die behoren te worden aangepakt via meerjarige investeringen die onder het toepassingsgebied vallen van de Fondsen zoals beschreven in de fondsspecifieke verordeningen, en de desbetreffende aanbevelingen die zijn vastgesteld overeenkomstig artikel [XX] van Verordening (EU) nr. [nummer van de nieuwe verordening inzake governance van de energie-unie] van het Europees Parlement en de Raad; 

(2)"toepasselijk recht": de wetgeving van de Unie en het nationale recht betreffende de toepassing hiervan;

(3)"concrete actie":

(a)een project, overeenkomst, actie of groep projecten geselecteerd in het kader van de betrokken programma’s;

(b)in de context van financiële instrumenten, een programmabijdrage aan een financieel instrument en de daaruit voortvloeiende financiële steun die uit dat financieel instrument aan de eindontvangers wordt verleend;

(4)"concrete actie van strategisch belang": een concrete actie die een cruciale bijdrage levert aan de totstandkoming van de doelstellingen van een programma en dat onderworpen is aan specifieke monitoring en communicatiemaatregelen;

(5)"prioriteit: in het kader van het AMIF, ISF en het BMIV: een specifieke doelstelling; in het kader van het EFMZV: een 'soort steungebied' zoals omschreven in de nomenclatuur die is opgenomen in bijlage III van de EFMZV-verordening;

(6)"specifieke doelstelling": in het kader van het EFMZV 'steungebied' zoals omschreven in bijlage III van de EFMZV-verordening;

(7)"intermediaire instantie": elke publiek- of privaatrechtelijke instantie die handelt onder de verantwoordelijkheid van een beheersautoriteit of namens een dergelijke autoriteit functies of taken verricht;

(8)"begunstigde":

(a)een publiek- of privaatrechtelijke instantie, een entiteit met of zonder rechtspersoonlijkheid of een natuurlijke persoon die belast is met het opzetten of met het opzetten en uitvoeren van concrete acties;

(b)in de context van publiek-private partnerschappen ("PPP’s"), de publiekrechtelijke instantie die de concrete PPP-actie inleidt of de particuliere partner die is geselecteerd om die uit te voeren;

(c)in de context van staatssteunregelingen, de instantie die de steun ontvangt;

(d)in de context van financiële instrumenten, de instantie die het holdingfonds uitvoert of, wanneer er geen holdingfondsstructuur is, de instantie die het specifieke fonds uitvoert of, indien de beheersautoriteit het financieel instrument beheert, de beheersautoriteit;

(9)"fonds voor kleinschalige projecten": een concrete actie in een Interreg-programma die gericht is op de selectie en uitvoering van projecten van beperkte financiële omvang;

(10)"streefdoel": vooraf vastgestelde waarde die aan het einde van de programmeringsperiode moet zijn bereikt in verband met de voor een specifieke doelstelling opgenomen indicator;

(11)"mijlpaal": tussentijdse waarde die op een bepaald tijdstip tijdens de programmeringsperiode moet zijn bereikt in verband met de voor een specifieke doelstelling opgenomen indicator;

(12)"outputindicator": een indicator voor het meten van de specifieke resultaten die met de interventie moeten worden behaald;

(13)"resultaatindicator": een indicator voor het meten van de kortetermijneffecten van de ondersteunde interventies, in het bijzonder met betrekking tot de rechtstreekse adressaten, de doelgroep of de gebruikers van de infrastructuur;

(14)"concrete PPP-actie": een concrete actie die wordt uitgevoerd in het kader van een partnerschap tussen openbare instanties en de particuliere sector overeenkomstig een PPP-overeenkomst en die tot doel heeft openbare diensten te verstrekken door middel van risicodeling, het bundelen van expertise uit de particuliere sector of extra financieringsbronnen;

(15)"financiële instrument": een constructie in het kader waarvan financiële producten worden verstrekt;

(16)"financieel product": investeringen in eigen vermogen, investeringen in quasi-eigenvermogen, leningen en garanties, als omschreven in artikel 2 van Verordening (EU, Euratom) nr.  [...] ("het Financieel Reglement");

(17)"eindontvanger": een rechtspersoon of natuurlijke persoon die steun uit het Fonds krijgt via een begunstigde van een fonds voor kleinschalige projecten of van een financieel instrument;

(18)"programmabijdrage": steun van de fondsen en de nationale openbare en particuliere, indien van toepassing, medefinanciering aan een financieel instrument;

(19)"instantie die een financieringsinstrument uitvoert": publiek- of privaatrechtelijke instantie die taken uitvoert van een holdingfonds of een specifiek fonds;

(20)"holdingfonds": een fonds dat in het kader van een of meer programma’s door een beheersautoriteit is opgericht om financieringsinstrumenten uit te voeren via één of meer specifieke fondsen;

(21)"specifiek fonds": een fonds dat door een beheersautoriteit of een holdingfonds is opgericht om financiële producten te verstrekken voor de eindontvangers;

(22)"hefboomeffect": het voor de eindontvangers ter beschikking gestelde vergoedbare bedrag aan financiering, gedeeld door de bijdrage van de Fondsen;

(23)"multiplicatorratio": in de context van garantie-instrumenten, de verhouding tussen de waarde van de onderliggende uitgekeerde nieuwe leningen, investeringen in eigen vermogen of investeringen in quasi-eigenvermogen, en het bedrag van de programmabijdrage dat, zoals overeengekomen in garantiecontracten, is gereserveerd voor het dekken van verwachte en onverwachte verliezen uit deze nieuwe leningen, investeringen in eigen vermogen of investeringen in quasi-eigenvermogen;

(24)"beheerskosten": directe of indirecte kosten die worden vergoed tegen overlegging van bewijzen van uitgaven de voor de uitvoering van de financieringsinstrumenten zijn gemaakt;

(25)"beheersvergoeding": de prijs voor verleende diensten, zoals bepaald in de financieringsovereenkomst tussen de beheersautoriteit en de instantie die een holdingfonds of specifiek fonds uitvoert, en, in voorkomend geval, tussen de instantie die een holdingfonds uitvoert en de instantie die een specifiek fonds uitvoert.

(26)"verplaatsing": overbrenging van dezelfde of een vergelijkbare activiteit of een deel daarvan in de zin van artikel 2, punt 61bis, van Verordening (EU) nr. 651/2014 van de Commissie 35 waarbij bepaalde categorieën steun op grond van de artikelen 107 en 108 van het VWEU met de interne markt verenigbaar worden verklaard;

(27)"overheidsbijdrage": elke bijdrage ter financiering van concrete acties, afkomstig uit de begroting van een nationale, regionale of lokale overheid of van een Europese groepering voor territoriale samenwerking (EGTS), die overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1082/2006 van het Europees Parlement en de Raad is opgericht  36 , uit de begroting van de Unie voor de Fondsen, uit de begroting van publiekrechtelijke instanties of uit de begroting van verenigingen van overheden of van publiekrechtelijke instanties, die voor de vaststelling van het medefinancieringspercentage van ESF+-programma’s of -prioriteiten alle gezamenlijk door werkgevers en werknemers bijgedragen financiële middelen kan omvatten;

(28)"boekjaar": de periode van 1 juli tot en met 30 juni van het volgende jaar, behalve voor het eerste boekjaar van de programmeringsperiode, dat de periode van de begindatum voor subsidiabiliteit van de uitgaven tot en met 30 juni 2022 omvat; het laatste boekjaar loopt van 1 juli 2029 tot en met 30 juni 2030;

(29)"onregelmatigheid": elke inbreuk op het toepasselijke recht, als gevolg van een handeling of nalatigheid van een bij de uitvoering van de Fondsen betrokken economisch subject waarbij de begroting van de Unie door een onverschuldigde uitgave ten laste van deze begroting wordt of zou kunnen worden benadeeld;

(30)"ernstige tekortkoming": tekortkoming in de effectieve werking van het beheer- en controlesysteem van een programma waarvoor aanzienlijke verbeteringen in beheer- en controlesystemen nodig zijn en waarbij een van de in de bijlage X opgenomen essentiële vereisten 2, 4, 5, 9, 12, 13 en 15 of twee of meer van de andere essentiële vereisten zijn beoordeeld in de categorieën 3 en 4 van deze bijlage;

(31)"totale foutenpercentage": de som van de geprojecteerde toevalsfouten en, in voorkomend geval, de systeemfouten en de niet-gecorrigeerde atypische fouten, gedeeld door de populatie;

(32)"resterend foutenpercentage": het totale foutenpercentage verminderd met financiële correcties die zijn toegepast door de lidstaat die voornemens is de risico's te beperken die zijn vastgesteld door de auditautoriteit in het kader van de audits van de concrete acties;

(33)"voltooide concrete actie": een concrete actie die fysiek is voltooid of volledig ten uitvoer is gelegd en waarvoor de begunstigden alle betrokken betalingen hebben verricht en de betrokken overheidsbijdrage aan de begunstigden is betaald;

(34)"steekproefeenheid: een van de eenheden, waarbij het kan gaan om een concrete actie, een project binnen een concrete actie of een betalingsaanvraag door een begunstigde, waarin een populatie is onderverdeeld met het oog op het samenstellen van de steekproef;

(35)"geblokkeerde rekening": in het geval van een concrete PPP-actie een bankrekening die valt onder een door de beheersautoriteit of een intermediaire instantie goedgekeurde schriftelijke overeenkomst tussen de begunstigde openbare instantie en de particuliere partner, welke gebruikt wordt voor betalingen tijdens en/of na subsidiabiliteitsperiode;

(36)"deelnemer": een natuurlijke persoon die gebaat is bij een concrete actie maar geen financiële steun van de fondsen ontvangt;

(37)"klimaatbestendig maken": een proces dat ervoor moet zorgen dat infrastructuur bestendig is tegen de negatieve gevolgen van klimaatverandering overeenkomstig nationale regelgeving en richtsnoeren en in voorkomend geval internationaal erkende normen.

Artikel 3
Berekening van termijnen voor Commissiebesluiten

Wanneer een termijn is vastgesteld voor een optreden door de Commissie, begint deze termijn wanneer alle informatie overeenkomstig de in deze verordening vastgestelde vereisten of in fondsspecifieke verordeningen door de lidstaat zijn ingediend.

Deze termijn wordt opgeschort vanaf de dag die volgt op de datum waarop de Commissie haar opmerkingen of een verzoek voor herziene documenten aan de lidstaat toezendt en totdat de lidstaat antwoordt op de Commissie.

HOOFDSTUK II
Beleidsdoelstellingen en beginselen voor de steunverlening van de Fondsen

Artikel 4
Beleidsdoelstellingen

1. Het EFRO, het ESF+, het Cohesiefonds en het EFMZV ondersteunen de volgende beleidsdoelstellingen:

(a)een slimmer Europa door de bevordering van een innovatieve en slimme economische transformatie;

(b)een groener, koolstofarm Europa door de bevordering van een schone en eerlijke energietransitie, groene en blauwe investeringen, de circulaire economie, aanpassing aan de klimaatverandering, risicopreventie en risicobeheer;

(c)een meer verbonden Europa door de versterking van de mobiliteit en regionale ICT-connectiviteit;

(d)een socialer Europa door de uitvoering van de Europese pijler van sociale rechten;

(e)een Europa dat dichter bij de burger staat door de duurzame en geïntegreerde ontwikkeling van stads-, plattelands- en kustgebieden, alsook lokale initiatieven te bevorderen.

2. Het EFRO, het ESF+ en het Cohesiefonds dragen bij tot het optreden van de Unie gericht op de versterking van de economische, sociale en territoriale samenhang overeenkomstig artikel 174 VWEU door de volgende doelstellingen na te streven:

(a)investeren in groei en werkgelegenheid in lidstaten en regio's, te ondersteunen door het EFRO, het ESF+ en het Cohesiefonds; en

(b)Europese territoriale samenwerking (Interreg), te ondersteunen door het EFRO.

3. De lidstaten verstrekken informatie over de steun voor de doelstellingen op het gebied van milieu en klimaatverandering volgens een methode op basis van de interventiecategorieën voor elke type Fonds. Deze methode bestaat uit het toekennen van een specifiek gewicht aan de verstrekte steun op een passend niveau om te weerspiegelen in welke mate de steun een bijdrage levert aan de verwezenlijking van de doelstellingen op het gebied van milieu en klimaat. In het geval van het EFRO, het ESF+ en het Cohesiefonds worden de gewichten gekoppeld aan de dimensies en codes voor de interventiecategorieën van bijlage I.

4. De lidstaten en de Commissie zorgen voor de coördinatie, complementariteit en samenhang tussen de Fondsen en andere instrumenten van de Unie zoals het steunprogramma voor hervormingen, met inbegrip van het hervormingsinstrument en het instrument voor technische ondersteuning. Zij zullen de coördinatiemechanismen tussen degenen die verantwoordelijk zijn, optimaliseren om dubbel werk tussen de planning en uitvoering te voorkomen.

Artikel 5
Gedeeld beheer

1. De lidstaten en de Commissie voeren de begroting van de Unie die is toegewezen aan de Fondsen in gedeeld beheer uit overeenkomstig artikel  van Verordening (EU, Euratom) [nummer van het nieuwe financieel reglement] (hierna 'het financieel reglement' genoemd).

2. De Commissie zorgt evenwel voor de uitvoering van het steunbedrag dat van het Cohesiefonds naar de Connecting Europe Facility (CEF), het Europees Urban-initiatief, interregionale innovatieve investeringen wordt overgedragen, het steunbedrag dat wordt overgedragen van het ESF+ naar transnationale samenwerking, de bedragen die worden bijgedragen aan InvestEU 37 en technische bijstand op initiatief van de Commissie in direct of indirect beheer overeenkomstig [artikel 62, lid 1, onder a) en c)] van het financieel reglement.

3. De Commissie kan de samenwerking met ultraperifere gebieden in het kader van de doelstelling Europese territoriale samenwerking (Interreg) uitvoeren onder direct beheer.

Artikel 6
Partnerschap en meerlagig bestuur

1. Elke lidstaat organiseert een partnerschap met de bevoegde regionale en lokale autoriteiten. Bij dit partnerschap zijn ten minste de volgende partners betrokken:

(a)stedelijke en andere overheden;

(b)economische en sociale partners;

(c)de desbetreffende instanties die het maatschappelijk middenveld vertegenwoordigen, milieupartners en de instanties die tot taak hebben sociale insluiting, grondrechten, rechten van personen met een handicap, gendergelijkheid en non-discriminatie te bevorderen.

2. De lidstaten betrekken deze partners volgens het beginsel van meerlagig bestuur bij de voorbereiding van de partnerschapsovereenkomsten alsook gedurende de voorbereiding en de uitvoering van programma's, onder meer door middel van deelname aan de toezichtcomités overeenkomstig artikel 34.

3. De organisatie en uitvoering van het partnerschap worden uitgevoerd overeenkomstig Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 240/2014 van de Commissie 38 .

4. Ten minste een keer per jaar raadpleegt de Commissie de organisaties die de partners op het niveau van de Unie vertegenwoordigen, over de uitvoering van programma's.

TITEL II
STRATEGISCHE AANPAK

HOOFDSTUK I
Partnerschapsovereenkomst

Artikel 7
Voorbereiding en indiening van de partnerschapsovereenkomst

1. Elke lidstaat bereidt een partnerschapsovereenkomst voor waarin de regels zijn opgenomen om de Fondsen op doeltreffende en doelmatige wijze te gebruiken voor de periode van 1 januari 2021 tot 31 december 2027.

2. De lidstaat dient de partnerschapsovereenkomst in bij de Commissie vóór of tegelijkertijd met de indiening van het eerste programma.

3. De partnerschapsovereenkomst kan samen met het desbetreffende jaarlijkse nationale hervormingsprogramma worden ingediend.

4. De lidstaat stelt de partnerschapsovereenkomst op overeenkomstig het in bijlage II opgenomen model. De partnerschapsovereenkomst kan in een van de programma's van de lidstaat worden opgenomen.

5. Interreg-programma's kunnen vóór de indiening van de partnerschapsovereenkomst bij de Commissie worden ingediend.

Artikel 8
Inhoud van de partnerschapsovereenkomst

De partnerschapsovereenkomst bevat de volgende onderdelen:

(a)de geselecteerde beleidsdoelstellingen waarbij wordt aangegeven met welke Fondsen en programma's zij zullen worden nagestreefd en een motivering daarvan, en in voorkomend geval, een motivering voor het gebruik van het uitvoeringsmodel van InvestEU, waarbij rekening wordt gehouden met de relevante landspecifieke aanbevelingen;

(b)voor elk van de onder a) bedoelde geselecteerde beleidsdoelstellingen:

(i) een samenvatting van de beleidskeuzes en de belangrijkste resultaten die voor elk van de Fondsen wordt verwacht, onder meer, in voorkomend geval, door het gebruik van InvestEU;

(ii) coördinatie, afbakening en complementariteit tussen de Fondsen en in voorkomend geval, coördinatie tussen nationale en regionale programma's;

(iii) complementariteit tussen de Fondsen en andere instrumenten de Unie, waaronder strategische, geïntegreerde projecten van LIFE en strategische natuurprojecten;

(c)de voorlopige financiële toewijzing voor elk van de Fondsen per beleidsdoelstelling op nationaal niveau, waarbij wordt rekening gehouden met fondsspecifieke doelstellingen inzake thematische concentratie;

(d)in voorkomend geval, de opsplitsing van financiële middelen per categorie van regio's opgesteld overeenkomstig artikel 102, lid 2 en de bedragen van de voorgestelde toewijzingen die moeten worden overgedragen tussen categorieën van regio's overeenkomstig artikel 105;

(e)de bedragen per Fonds en per categorie van regio die moeten worden bijgedragen tot InvestEU;

(f)de lijst van geplande programma's onder de Fondsen met de respectieve voorlopige financiële toewijzingen per Fonds en de overeenkomstige nationale bijdrage per categorie van regio;

(g)een samenvatting van de acties die de desbetreffende lidstaat zal ondernemen om de administratieve capaciteit van de uitvoering van de Fondsen te versterken.

Met betrekking tot de doelstelling Europese territoriale samenwerking (Interreg) bevat de partnerschapsovereenkomst alleen de lijst van geplande programma's.

Artikel 9
Goedkeuring van de partnerschapsovereenkomst

1. De Commissie beoordeelt de partnerovereenkomst en haar overeenstemming met de onderhavige verordening en de fondsspecifieke voorschriften. In haar beoordeling houdt de Commissie in het bijzonder rekening met de landspecifieke aanbevelingen.

2. De Commissie kan binnen drie maanden na de datum waarop de partnerschapovereenkomst door de lidstaat is ingediend haar opmerkingen doen toekomen.

3. De lidstaat evalueert de partnerschapsovereenkomst en houdt rekening met de opmerkingen van de Commissie.

4. Uiterlijk vier maanden na indiening van de partnerschapsovereenkomst door de desbetreffende lidstaat stelt de Commissie door middel van een uitvoeringshandeling een besluit vast tot goedkeuring van de partnerschapovereenkomst. De partnerschapovereenkomst wordt niet gewijzigd.

5. Indien de partnerschapovereenkomst overeenkomstig artikel 7, lid 4, in een programma is opgenomen, stelt de Commissie uiterlijk zes maanden na indiening van dat programma door de desbetreffende lidstaat door middel van een uitvoeringshandeling een besluit vast tot goedkeuring van dat programma.

Artikel 10 - Inzet van het EFRO, het ESF+, het Cohesiefonds en het EFMZV door middel van InvestEU

1. Lidstaten kunnen in de partnerschapsovereenkomst of in het verzoek tot wijziging van een programma het bedrag van EFRO, het ESF+, het Cohesiefonds en het EFMZV toewijzen dat aan InvestEU moet worden bijgedragen en door middel van begrotingsgaranties moet worden verstrekt. Het aan InvestEU bij te dragen bedrag mag niet meer bedragen dat 5 % van de totale toewijzing van elk Fonds, behoudens in naar behoren gemotiveerde gevallen. Dergelijke bijdragen zijn geen overdrachten van middelen overeenkomstig artikel 21.

2. Voor de partnerschapsovereenkomst kunnen middelen van het huidige en toekomstige kalenderjaar worden toegewezen. Voor een verzoek tot wijziging van een programma kunnen alleen middelen van toekomstige kalenderjaren worden toegewezen.

3. Het in lid 1 bedoelde bedrag wordt gebruikt voor de voorziening van het deel van de EU-garantie in het compartiment van de lidstaat.

4. Indien vóór 31 december 2021 geen bijdrageovereenkomst, als vermeld in artikel van de [InvestEU-Verordening] is gesloten voor een in lid 1 bedoeld bedrag dat is toegewezen in de partnerschapsovereenkomst, dient de lidstaat een verzoek tot wijziging van een programma of programma's in, teneinde gebruik te maken van het desbetreffende bedrag.

De bijdrageovereenkomst voor een in lid 1 bedoeld bedrag dat is toegewezen in het verzoek tot wijziging van een programma, wordt gelijktijdig met de goedkeuring van het besluit tot wijziging van het programma gesloten.

5. Indien binnen negen maanden na de goedkeuring van de bijdrageovereenkomst geen garantieovereenkomst, als omschreven in artikel van de [InvestEU-Verordening], is gesloten, worden de respectievelijke bedragen die naar het gemeenschappelijk voorzieningsfonds zijn overgemaakt als voorziening, terug overgedragen naar een programma of programma's en dient de lidstaat een overeenkomstig verzoek tot programmawijziging in.

6. Indien een garantieovereenkomst, als omschreven in artikel van de [InvestEU-Verordening], binnen vier jaar na de ondertekening ervan, niet volledig is uitgevoerd, kan de lidstaat verzoeken dat bedragen die zijn vastgelegd in de garantieovereenkomst maar geen onderliggende leningen of andere risicodragende instrumenten dekken, worden behandeld overeenkomstig lid 5.

7. De middelen die worden gegenereerd door of toe te schrijven zijn aan de bedragen die worden bijgedragen aan InvestEU en verstrekt door middel van begrotingsgaranties, worden ter beschikking gesteld aan de lidstaat en gebruikt voor steun in het kader van dezelfde doelstelling of doelstellingen in de vorm van financiële instrumenten.

8. De Commissie zal de bijgedragen bedragen die niet zijn gebruikt voor InvestEU voor het jaar waarin de overeenkomstige programmawijziging is goedgekeurd, opnieuw in de begroting opnemen. Deze bedragen mogen niet later dan het jaar 2027 opnieuw in de begroting worden opgenomen.

De termijn voor doorhaling van het opnieuw in de begroting opgenomen bedrag overeenkomstig artikel 99 begint te lopen vanaf het jaar waarin de bijdrage opnieuw in de begroting is opgenomen.

HOOFDSTUK II
Randvoorwaarden en prestatiekader

Artikel 11 - Randvoorwaarden

1. Voor elke specifieke doelstelling worden in deze verordening voorafgaande voorwaarden ("randvoorwaarden") vastgesteld voor de daadwerkelijke en doeltreffende tenuitvoerlegging ervan.

In bijlage III worden horizontale randvoorwaarden vastgesteld die gelden voor alle specifieke doelstellingen en de criteria die noodzakelijk zijn voor de beoordeling van de vraag of aan de voorwaarden is voldaan.

In bijlage IV worden thematische randvoorwaarden vastgesteld voor het EFRO, het Cohesiefonds en het ESF+ en de criteria die noodzakelijk zijn voor de beoordeling van de vraag of aan de voorwaarden is voldaan.

2. Bij de voorbereiding van een programma of de invoering van een nieuwe specifieke doelstelling als onderdeel van een programmawijziging, beoordeelt de lidstaat of de randvoorwaarden die samenhangen met de geselecteerde specifieke doelstelling, zijn vervuld. Een randvoorwaarde is vervuld wanneer is voldaan aan alle gerelateerde criteria. De lidstaat identificeert in elk programma of in de programmawijziging de vervulde en niet-vervulde randvoorwaarden en wanneer de lidstaat van oordeel is dat een randvoorwaarde is vervuld, wordt dit door de lidstaat gemotiveerd.

3. Wanneer niet is voldaan aan een randvoorwaarde op het ogenblik dat het programma wordt goedgekeurd of gewijzigd, rapporteert de lidstaat aan de Commissie zodra hij met een motivatie van oordeel is dat de randvoorwaarde is vervuld.

4. Binnen drie maanden na de ontvangst van de in lid 3 bedoelde informatie voert de Commissie een evaluatie uit en stelt zij de lidstaat ervan in kennis of zij akkoord gaat met de naleving.

Wanneer de Commissie het oneens is met de beoordeling van de lidstaat, stelt zij de lidstaat hiervan in kennis en stelt zij de lidstaat in de gelegenheid zijn opmerkingen binnen een termijn van één maand kenbaar te maken.

5. Uitgaven die verband houden met concrete acties die gekoppeld zijn aan de specifieke doelstelling, kunnen niet worden opgenomen in de betalingsaanvragen totdat de Commissie de lidstaat ervan in kennis heeft gesteld dat de randvoorwaarde is vervuld overeenkomstig lid 4.

De eerste alinea is niet van toepassing op de concrete acties die bijdragen tot de naleving van de overeenkomstige randvoorwaarden.

6. De lidstaat zorgt ervoor dat de randvoorwaarden gedurende de volledige programmeringsperiode vervuld en toegepast zijn. Hij stelt de Commissie in kennis van elke wijziging die de vervulling van de randvoorwaarden beïnvloedt.

Wanneer de Commissie vaststelt dat een randvoorwaarde niet langer is vervuld, stelt zij de lidstaat hiervan in kennis en stelt zij de lidstaat in de gelegenheid zijn opmerkingen binnen een termijn van één maand kenbaar te maken. Wanneer de Commissie concludeert dat de niet-naleving van de randvoorwaarden blijft voortduren, kunnen uitgaven die gekoppeld zijn aan de desbetreffende specifieke doelstelling niet worden opgenomen in betalingsaanvragen met ingang van de datum dat de Commissie de lidstaat hieromtrent in kennis stelt.

7. Bijlage IV is niet van toepassing op programma's die worden gefinancierd in het kader van het EFMZV.

Artikel 12
Prestatiekader

1. De lidstaat stelt een prestatiekader op dat de mogelijkheid biedt tot toezicht op, rapportage over en evaluatie van de prestaties van het programma tijdens de uitvoering ervan en dat bijdraagt tot het meten van algemene prestaties van de Fondsen.

Het prestatiekader bestaat uit:

(a)de output- en resultaatindicatoren die gekoppeld zijn aan specifieke doelstellingen die in de fondsspecifieke verordeningen zijn vastgesteld;

(b) de mijlpalen die tegen eind 2024 moeten zijn bereikt voor de outputindicatoren; en

(c) de doelstellingen die tegen eind 2029 moeten zijn bereikt voor de resultaatindicatoren.

2. Mijlpalen en doelstellingen worden vastgesteld met betrekking tot elke specifieke doelstelling binnen een programma, met uitzondering van technische bijstand en van de in artikel [4(c)(vii)] van de ESF+ Verordening bedoelde specifieke doelstelling voor de aanpak van materiële deprivatie.

3. Mijlpalen en doelstellingen stellen de Commissie en de lidstaten in staat de vooruitgang te meten die is geboekt bij de verwezenlijking van de specifieke doelstellingen. Zij voldoen aan de in artikel [33(3)] van het Financieel Reglement bedoelde vereisten.

Artikel 13
Methodes voor de vaststelling van een prestatiekader

1. De methodes voor de vaststelling van een prestatiekader zijn:

(a)de door de lidstaten toegepaste criteria voor de selectie van indicatoren;

(b)gegevens of bewijsmateriaal, kwaliteitsborging van gegevens en de berekeningsmethode;

(c)factoren die het verwezenlijken van de mijlpalen en doelstellingen kunnen beïnvloeden en de wijze waarop hiermee rekening is gehouden.

2. De lidstaten stellen deze methodes op verzoek van de Commissie beschikbaar.

Artikel 14 - Tussentijdse evaluatie

1. Voor de programma's ondersteund door het EFRO, het ESF+ en het Cohesiefonds, verricht de lidstaat een evaluatie van elk programma, rekening houdende met de volgende punten:

(a)de in de desbetreffende in 2024 aangenomen landspecifieke aanbevelingen vastgestelde problemen;

(b)de sociaal-economische situatie van de betrokken lidstaat of regio;

(c)de geboekte vooruitgang bij het verwezenlijken van de mijlpalen;

(d)in voorkomend geval, de resultaten van de in artikel 104, lid 2, bedoelde technische aanpassing.

2. De lidstaat dient uiterlijk op 31 maart 2025 bij de Commissie een verzoek tot wijziging van elk programma in overeenkomstig artikel 19, lid 1. De lidstaat rechtvaardigt de wijziging op basis van de in lid 1 bedoelde punten.

Het herziene programma moet het volgende omvatten:

(a)de toewijzingen van de financiële middelen per prioriteit met inbegrip van de bedragen voor de jaren 2026 en 2027;

(b)herziene of nieuwe doelstellingen;

(c)in voorkomend geval, de herziene toewijzingen van financiële middelen als gevolg van de in artikel 104, lid 2 bedoelde technische aanpassing, met inbegrip van de bedragen voor de jaren 2025, 2026 en 2027.

3. Wanneer als gevolg van de evaluatie een nieuw programma wordt ingediend, heeft het financieringsplan als bedoeld in artikel 17, lid 3, onder f), punt ii), betrekking op de totale financiële toewijzing voor elk van de Fondsen met ingang van het jaar van de goedkeuring van het programma.

HOOFSTUK III
Maatregelen verbonden aan behoorlijk economisch bestuur

Artikel 15 - Maatregelen om doeltreffendheid van de Fondsen te koppelen aan behoorlijk economisch bestuur

1. De Commissie kan een lidstaat verzoeken de betrokken programma's te evalueren en wijzigingen daarop voor te stellen, wanneer dit nodig is om de uitvoering van de desbetreffende aanbevelingen van de Raad te ondersteunen.

   Dit verzoek kan worden geformuleerd:

(a)ter ondersteuning van de uitvoering van een relevante landspecifieke aanbeveling van de Raad vastgesteld overeenkomstig artikel 121, lid 2, VWEU en van een relevante tot de lidstaat gerichte aanbeveling van de Raad overeenkomstig artikel 148, lid 4, VWEU;

(b)ter ondersteuning van de uitvoering van tot de betrokken lidstaat gerichte relevante aanbevelingen van de Raad uit hoofde van artikel 7, lid 2, of artikel 8, lid 2, van Verordening (EU) nr. 1176/2011 39 van het Europees Parlement en de Raad op voorwaarde dat deze wijzigingen noodzakelijk worden geacht om macro-economische onevenwichtigheden te helpen corrigeren;

2. Een verzoek van de Commissie aan een lidstaat overeenkomstig lid 1 wordt gemotiveerd, onder verwijzing naar de noodzaak de uitvoering te ondersteunen van de desbetreffende aanbevelingen en in dit verzoek wordt vermeld om welke programma’s of prioriteiten het volgens de Commissie gaat, alsmede de aard van de verwachte wijzigingen.

3. De lidstaat dient zijn antwoord op het in lid 1 bedoelde verzoek in binnen twee maanden nadat hij het verzoek heeft ontvangen en legt uit welke wijzigingen hij in de desbetreffende programma’s nodig acht en waarom en geeft aan om welke programma’s het gaat en welk karakter de voorgestelde wijzigingen hebben, alsmede welke effecten ervan worden verwacht op de uitvoering van aanbevelingen en op de tenuitvoerlegging van de Fondsen. Zo nodig maakt de Commissie binnen een maand na de ontvangst van dat antwoord opmerkingen.

4. De lidstaat dient een voorstel tot wijziging van de desbetreffende programma’s in binnen twee maanden na de datum van indiening van het in lid 3 bedoelde antwoord.

5. Als de Commissie geen opmerkingen heeft ingediend of als de Commissie van mening is dat met alle ingediende opmerkingen naar tevredenheid rekening is gehouden, stelt zij een besluit vast tot goedkeuring van de wijzigingen van de desbetreffende programma's overeenkomstig de in artikel [19(4)] vastgestelde termijn.

6. Wanneer de lidstaat als reactie op een overeenkomstig lid 1 geformuleerd verzoek niet effectief optreedt binnen de in de leden 3 en 4 bepaalde termijnen, kan de Commissie overeenkomstig artikel 91 alle of een deel van de betalingen voor de betrokken programma’s of prioriteiten schorsen.

7. De Commissie doet een voorstel aan de Raad om alle of een deel van de vastleggingen of betalingen voor een of meerdere programma's van een lidstaat te schorsen, in de volgende gevallen:

(a)de Raad besluit overeenkomstig artikel 126, lid 8 of 11, VWEU dat een lidstaat geen effectieve maatregelen heeft genomen om zijn buitensporige tekort te corrigeren;

(b)de Raad keurt twee opeenvolgende aanbevelingen goed in dezelfde procedure bij onevenwichtigheden, overeenkomstig artikel 8, lid 3, van Verordening (EU) nr. 1176/2011 van het Europees Parlement en de Raad  40 , op grond dat de lidstaat een ontoereikend plan met corrigerende maatregelen heeft ingediend;

(c)de Raad keurt twee opeenvolgende besluiten goed in dezelfde procedure bij onevenwichtigheden, overeenkomstig artikel 10, lid 4, van Verordening (EU) nr. 1176/2011, met de vaststelling dat een lidstaat zijn verplichtingen niet is nagekomen, doordat hij de aanbevolen corrigerende maatregelen niet heeft genomen;

(d)de Commissie stelt vast dat een lidstaat geen maatregelen heeft genomen als bedoeld in Verordening (EG) nr. 332/2002 41 en besluit bijgevolg de uitbetaling van de aan die lidstaat toegekende financiële bijstand niet goed te keuren;

(e)de Raad besluit dat een lidstaat het macro-economisch aanpassingsprogramma overeenkomstig artikel 7 van Verordening (EU) nr. 472/2013 van het Europees Parlement en de Raad 42 niet naleeft of de maatregelen waarom is verzocht in een overeenkomstig artikel 136, lid 1, VWEU vastgesteld Raadsbesluit, niet neemt.

Er wordt prioriteit gegeven aan het schorsen van vastleggingen; betalingen worden alleen geschorst, wanneer het de bedoeling is onmiddellijk op te treden en in het geval van significante niet-naleving. De schorsing van betalingen is van toepassing op betalingsaanvragen die voor de programma's in kwestie zijn ingediend na de datum van het schorsingsbesluit.

De Commissie kan om reden van uitzonderlijke economische omstandigheden of naar aanleiding van een met redenen omkleed verzoek dat de betrokken lidstaat aan de Commissie heeft gestuurd binnen tien dagen na de vaststelling van het in de vorige alinea bedoelde besluit of aanbeveling aanbevelen dat de Raad de in dezelfde alinea bedoelde schorsing annuleert.

8. Een voorstel van de Commissie met betrekking tot de schorsing van vastleggingen wordt beschouwd als aangenomen door de Raad, tenzij deze door middel van een uitvoeringshandeling besluit het voorstel met gekwalificeerde meerderheid te verwerpen binnen een maand na de indiening van het Commissievoorstel.

De schorsing van vastleggingen is van toepassing op de vastleggingen van de Fondsen voor de lidstaat in kwestie vanaf 1 januari van het jaar na het schorsingsbesluit.

De Raad stelt op basis van een voorstel van de Commissie als bedoeld in lid 7, door middel van een uitvoeringshandeling een besluit over de schorsing van betalingen vast.

9. De omvang en het niveau van de schorsing van vastleggingen die wordt opgelegd, is evenredig, respecteert de gelijke behandeling van de lidstaten en houdt rekening met de sociaaleconomische omstandigheden van de betrokken lidstaat, in het bijzonder het werkloosheidspeil, het armoedepeil of het niveau van sociale uitsluiting van de lidstaat in kwestie ten opzichte van het gemiddelde van de Unie en het effect van de schorsing op de economie van de betrokken lidstaat. De impact van schorsingen op programma’s die van essentieel belang zijn voor de aanpak van negatieve economische of sociale omstandigheden, zijn een specifieke factor waarmee rekening moet worden gehouden.

10. Voor de schorsing van vastleggingen geldt in de volgende gevallen dat maximum van 25 % van de vastleggingen voor het volgende kalenderjaar voor de Fondsen, of, als dat minder is, van 0,25 % van het nominale bbp, kan worden geschorst:

(a)bij de eerste niet-naleving van een procedure bij buitensporige tekorten als bedoeld in lid 7, onder a);

(b)bij de eerste niet-naleving in verband met een plan met corrigerende maatregelen in het kader van een procedure bij buitensporige tekorten als bedoeld in lid 7, onder b);

(c)bij niet-naleving van de aanbevolen corrigerende maatregel in het kader van een procedure bij buitensporige onevenwichtigheden als bedoeld in lid 7, onder c);

(d)bij de eerste niet-naleving als bedoeld in lid 7, onder d) en e).

In het geval van voortdurende niet-naleving kan het percentage van geschorste vastleggingen hoger liggen dan de maximumpercentages als bedoeld in de eerste alinea.

11. Op voorstel van de Commissie heft de Raad de schorsing van vastleggingen op overeenkomstig de in lid 8 bedoelde procedure in de volgende gevallen:

(a)de procedure bij buitensporige tekorten overeenkomstig artikel 9 van Verordening (EG) nr. 1467/97 43 van de Raad is opgeschort of de Raad heeft overeenkomstig artikel 126, lid 12, VWEU besloten het besluit betreffende het bestaan van een buitensporig tekort in te trekken;

(b)de Raad heeft het door de betrokken lidstaat ingediende plan met corrigerende maatregelen overeenkomstig artikel 8, lid 2, van Verordening (EU) nr. 1176/2011 onderschreven of de procedure bij buitensporige onevenwichtigheden overeenkomstig artikel 10, lid 5, van die verordening is opgeschort, of de Raad heeft de procedure bij buitensporige onevenwichtigheden overeenkomstig artikel 11 van die verordening afgesloten;

(c)de Commissie heeft geconcludeerd dat een lidstaat de in Verordening (EG) nr. 332/2002 bedoelde passende maatregelen heeft genomen;

(d)de Commissie heeft besloten dat de betrokken lidstaat passende maatregelen heeft genomen om het aanpassingsprogramma overeenkomstig artikel 7 van Verordening (EU) nr. 472/2013 uit te voeren of de maatregelen waarom is verzocht in een overeenkomstig artikel 136, lid 1, VWEU vastgesteld Raadsbesluit, te nemen.

Nadat de Raad de schorsing van vastleggingen heeft opgeheven, plaatst de Commissie de geschorste vastleggingen overeenkomstig artikel van Verordening (EU, Euratom) [ […] van de Raad (MFK-verordening )] opnieuw op de begroting.

Geschorste vastleggingen mogen na het jaar 2027 niet opnieuw op de begroting worden geplaatst.

De termijn voor de vrijmaking van het overeenkomstig artikel 99 opnieuw op de begroting geplaatste bedrag vangt aan met ingang van het jaar waarin de geschorste vastlegging opnieuw op de begroting is geplaatst.

Een besluit over de opheffing van de schorsing van betalingen wordt genomen door de Raad op basis van een voorstel van de Commissie, als aan de in de eerste alinea bepaalde toepasselijke voorwaarden is voldaan.

12. De Commissie houdt het Europees Parlement op de hoogte van de tenuitvoerlegging van dit artikel. Met name informeert zij het Europees Parlement onverwijld wanneer voor een lidstaat aan een van de voorwaarden in lid 7 is voldaan en verstrekt zij gedetailleerde gegevens over de ESI-fondsen en de programma’s waarvoor tot een schorsing van vastleggingen kan worden besloten.

Het Europees Parlement kan de Commissie uitnodigen voor een gestructureerde dialoog over de toepassing van dit artikel, met betrekking tot de toezending van de in de eerste alinea bedoelde informatie.

De Commissie zendt het voorstel voor de schorsing van vastleggingen, respectievelijk het voorstel om deze schorsing op te heffen, toe aan het Europees Parlement en de Raad.

13. De leden 1 tot en met 12 zijn niet van toepassing op de in artikel [4(c)(v)(ii)] van de ESF+-verordening bedoelde prioriteiten of programma's.


Titel III
Programmering

HOOFDSTUK 1
Algemene bepalingen betreffende de Fondsen

Artikel 16 - Voorbereiding en indiening van programma's

1. De lidstaten bereiden programma's voor voor de tenuitvoerlegging van de Fondsen tijdens de periode van 1 januari 2021 tot en met 31 december 2027.

2. De lidstaten dienen de programma's ten laatste drie maanden na de indiening van de partnerschapsovereenkomst bij de Commissie in.

3. De lidstaten bereiden de programma's voor overeenkomstig het in bijlage V opgenomen model.

Voor het AMIF, het ISF en het BMVI bereidt de lidstaat programma's voor overeenkomstig het in bijlage VI opgenomen model.

Artikel 17 - Inhoud van programma's

1. Elk programma bevat een strategie voor de bijdrage van het programma aan de verwezenlijking van de beleidsdoelstellingen en de mededeling van de resultaten.

2. Een programma bestaat uit prioriteiten. Elke prioriteit stemt overeen met één beleidsdoelstelling of met technische bijstand. Een prioriteit die overeenstemt met een beleidsdoelstelling, bestaat uit een of meerdere specifieke doelstellingen. Met eenzelfde beleidsdoelstelling kunnen meerdere prioriteiten overeenstemmen.

Voor door het EFMZV ondersteunde programma's kan iedere prioriteit overeenstemmen met een of meerdere beleidsdoelstellingen. Specifieke doelstellingen stemmen overeen met steungebieden als bepaald in bijlage [III] bij de EFMZV-verordening.

Voor door het AMIF, het ISF en het BMVI ondersteunde programma's bestaat een programma uit specifieke doelstellingen.

3. Voor elk programma wordt het volgende vastgesteld:

(a)een samenvatting van de voornaamste problemen, rekening houdend met:

i) economische, sociale en territoriale verschillen, behalve voor door het EFMZV ondersteunde programma's;

ii) tekortkoming van de markt, investeringsbehoeften en een aanvulling op andere vormen van steun;

iii) uitdagingen die zijn vastgesteld in relevante landspecifieke aanbevelingen en andere relevante aanbevelingen van de Unie aan de lidstaat;

iv) uitdagingen op het vlak van administratieve capaciteit en bestuur;

v) lessen uit ervaringen uit het verleden;

vi) macroregionale strategieën en zeebekkenstrategieën waar lidstaten en regio's participeren in dergelijke strategieën;

vii) voor door het AMIF, het ISF en het BMVI ondersteunde programma's de vooruitgang met de uitvoering van het relevante EU-acquis en actieplannen;

(b)een verantwoording voor de geselecteerde beleidsdoelstellingen, bijhorende prioriteiten, specifieke doelstellingen en de vormen van steun;

(c)voor elke prioriteit, behalve voor technische bijstand, specifieke doelstellingen;

(d)voor elke specifieke doelstelling:

i) de gerelateerde soorten acties, met inbegrip van een lijst met geplande concrete acties die van strategisch belang zijn, en hun bijdrage aan die specifieke doelstellingen en aan macroregionale strategieën en zeebekkenstrategieën, indien van toepassing

ii) outputindicatoren en resultaatindicatoren met de bijbehorende mijlpalen en streefdoelen;

iii) de hoofddoelgroepen;

iv) beoogde specifieke grondgebieden, met inbegrip van het geplande gebruik van geïntegreerde territoriale ontwikkeling, vanuit de gemeenschap aangestuurde lokale ontwikkeling of een ander territoriaal instrument;

v) de interregionale en transnationale acties waarvan de begunstigden in ten minste één andere lidstaat gevestigd zijn;

vi) het geplande gebruik van financieringsinstrumenten;

vii) de interventietypes en een indicatieve uitsplitsing van de programmamiddelen per interventietype of terrein voor ondersteuning;

(e)het geplande gebruik van technische bijstand overeenkomstig de artikelen 30 tot en met 32 en relevante interventietypes;

(f)een financieringsplan dat het volgende bevat:

i) een tabel met de totale financiële toewijzingen voor elk van de fondsen en voor elke regiocategorie voor de hele programmeringsperiode en per jaar, met inbegrip van op grond van artikel 21 overgedragen bedragen;

ii) een tabel met de totale financiële toewijzingen voor elke prioriteit per fonds en per regiocategorie, de nationale bijdrage en of zij is samengesteld uit publieke en private bijdragen;

iii) voor door het EFMZV ondersteunde programma's een tabel met voor elk type van terrein voor ondersteuning het bedrag van de totale financiële toewijzingen voor de steun uit het fonds en de nationale bijdrage;

iv) voor door het AMIF, het ISF en het BMVI ondersteunde programma's een tabel met per specifieke doelstelling de totale financiële toewijzingen per actietype, de nationale bijdrage en of zij is samengesteld uit publieke en private bijdragen;

(g)de maatregelen die zijn getroffen om de in artikel 6 bedoelde relevante partners te betrekken bij de voorbereiding van het programma en de rol van die partners bij de uitvoering van, het toezicht op en de evaluatie van dat programma;

(h)voor elke overeenkomstig artikel 11, bijlage III en bijlage IV vastgestelde randvoorwaarde een antwoord op de vraag of aan de randvoorwaarde is voldaan op de datum van indiening van het programma;

(i)de voorziene aanpak van de communicatie en zichtbaarheid van het programma door het vaststellen van de doelstellingen, het doelpubliek, de communicatiekanalen, de communicatieactiviteiten op sociale media, de geplande begroting en de relevante indicatoren voor toezicht en evaluatie;

(j)de beheersautoriteit, de auditautoriteit en de instantie die de betalingen van de Commissie ontvangt.

De punten c) en d) van dit lid zijn niet van toepassing op in artikel 4, onder c), punt vii), van de ESF+-verordening bedoelde specifieke doelstelling.

4. In afwijking van lid 3, onder d), wordt voor elke specifieke doelstelling van door het AMIF, het ISF en het BMVI ondersteunde programma's, het volgende verstrekt:

(a)een beschrijving van de uitgangsituatie, uitdagingen en door het fonds ondersteunde reacties;

(b)een indicatie van de operationele doelstellingen;

(c)een indicatieve lijst van acties en de verwachte bijdrage daarvan aan de verwezenlijking van de specifieke en operationele doelstellingen;

(d)indien van toepassing een motivering voor de operationele steun, specifieke acties, noodhulp en acties als bedoeld in de artikelen [16 en 17] van de AMIF-verordening;

(e)output- en resultaatindicatoren met de bijbehorende mijlpalen en streefdoelen;

(f)een indicatieve verdeling van de geprogrammeerde middelen naar interventietype.

5. Interventietypes worden gebaseerd op de in bijlage I vastgestelde nomenclatuur. Voor door het AMIF, het ISF en het BMVI ondersteunde programma's worden de interventietypes gebaseerd op de in de fondsspecifieke verordening vastgestelde nomenclatuur. 

6. Voor overeenkomstig artikel 16 ingediende EFRO-, ESF+- en Cohesiefondsprogramma's bevat de in lid 3, onder f), ii), bedoelde tabel uitsluitend de bedragen voor de jaren 2021 tot en met 2025.

7. De lidstaat brengt de Commissie op de hoogte van elke verandering in de in lid 3, onder j), bedoelde informatie zonder dat een programmawijziging nodig is.

Artikel 18 - Goedkeuring van programma's

1. De Commissie beoordeelt het programma en de mate waarin het deze verordening en de fondsspecifieke verordeningen nakomt, net als de verenigbaarheid ervan met de partnerschapsovereenkomst. Bij haar beoordeling houdt de Commissie met name rekening met de relevante landspecifieke aanbevelingen.

2. De Commissie kan binnen drie maanden na de datum waarop het programma door de lidstaat is ingediend, opmerkingen formuleren.

3. De lidstaat evalueert het programma en houdt rekening met de opmerkingen van de Commissie.

4. De Commissie stelt uiterlijk zes maanden na indiening van het programma door de lidstaat door middel van een uitvoeringshandeling een besluit tot goedkeuring van het programma vast.

Artikel 19 - Wijziging van programma's

1. De lidstaat kan een gemotiveerd verzoek tot wijziging van een programma indienen samen met het gewijzigde programma waarin wordt uiteengezet wat het verwachte effect van die wijziging op het bereiken van de doelstellingen is.

2. De Commissie beoordeelt de wijziging en de mate waarin het deze verordening en de fondsspecifieke verordeningen nakomt, met inbegrip van verplichtingen op nationaal niveau, en kan binnen drie maanden na de datum waarop het gewijzigde programma door de lidstaat is ingediend, opmerkingen formuleren.

3. De lidstaat evalueert het gewijzigde programma en houdt rekening met de opmerkingen van de Commissie.

4. De Commissie keurt uiterlijk zes maanden na de indiening ervan door de lidstaat, de wijziging van een programma goed.

5. De lidstaat kan tijdens de programmeringsperiode een bedrag van maximaal 5 % van de initiële toewijzing van een prioriteit en niet meer dan 3 % van de programmabegroting overdragen naar een ander fonds van hetzelfde programma. Voor de door het EFRO en het ESF+ ondersteunde programma's heeft de overdracht enkel betrekking op toewijzingen uit dezelfde regiocategorie.

Dergelijke overdrachten hebben geen gevolgen voor de voorgaande jaren. Zij worden beschouwd als niet-ingrijpend en vergen geen besluit van de Commissie tot wijziging van het programma. Zij moeten echter wel voldoen aan alle regelgeving. De lidstaat dient bij de Commissie de in artikel 17, lid 3, onder f), ii), f), iii) of f), iv) bedoelde herziene tabel in.

6. Voor het corrigeren van tikfouten of louter redactionele wijzigingen die de uitvoering van het programma niet beïnvloeden, wordt geen goedkeuring van de Commissie vereist. De lidstaten stellen de Commissie in kennis van dergelijke correcties.

7. Voor door het EFMZV ondersteunde programma's wordt voor wijzigingen met betrekking tot de invoering van indicatoren geen goedkeuring van de Commissie vereist.

Artikel 20 - Gezamenlijke steun uit het EFRO, het ESF+ en het Cohesiefonds

1. Het EFRO, het ESF+ en het Cohesiefondskunnen gezamenlijk steun bieden voor programma's in het kader van de doelstelling 'investeren inwerkgelegenheid en groei '.

2. Het EFRO en het ESF+ kunnen op complementaire wijze en met inachtneming van een maximum van 10 % aan steun van deze fondsen voor elke prioriteit van een programma, financiering verlenen voor een gehele of een deel van een concrete actie waarvan de kosten volgens de desbetreffende subsidiabiliteitsregels in aanmerking komen voor steun uit een ander fonds, op voorwaarde dat deze kosten noodzakelijk zijn om de concrete actie uit te voeren.

Artikel 21 - Overdracht van middelen

1. De lidstaten kunnen verzoeken om de overdracht van maximaal 5 % van de financiële toewijzingen van een programma uit een van de fondsen naar een ander fonds in gedeeld beheer of naar een instrument in direct of indirect beheer.

2. Overgedragen middelen worden uitgevoerd overeenkomstig de regels van het fonds of instrument waarnaar de middelen worden overgedragen en, in het geval van overdrachten naar instrumenten in direct of indirect beheer, ten voordele van de lidstaat in kwestie.

3. In verzoeken op grond van artikel 1 wordt vastgesteld welk totaalbedrag jaarlijks wordt overgedragen per fonds en per regiocategorie; dergelijke verzoeken worden naar behoren gemotiveerd en gaan vergezeld van het herziene programma of de herziene programma's van waaruit overeenkomstig artikel 19 de middelen worden overgedragen, met vermelding van naar welk fonds of instrument zij worden overgedragen.

4. De Commissie kan bezwaar aantekenen tegen een verzoek om overdracht in de betrokken programmawijziging als dat een risico zou inhouden voor het bereiken van de doelstellingen van het programma van waaruit de middelen worden overgedragen.

5. Overdrachten zijn alleen mogelijk voor middelen uit toekomstige kalenderjaren.

HOOFDSTUK II
Territoriale ontwikkeling

Artikel 22 - Geïntegreerde territoriale ontwikkeling

De lidstaat ondersteunt geïntegreerde territoriale ontwikkeling via strategieën voor territoriale en lokale ontwikkeling in de volgende vormen:

(a)geïntegreerde territoriale investeringen;

(b)vanuit de gemeenschap aangestuurde lokale ontwikkeling;

(c)een ander territoriaal instrument ter ondersteuning van door de lidstaten ontworpen initiatieven voor investeringen die voor het EFRO zijn geprogrammeerd in het kader van de in artikel 4, lid 1, onder e), bedoelde beleidsdoelstelling.

Artikel 23 - Territoriale strategieën

1. Krachtens de punten a) of c) van artikel 22 uitgevoerde territoriale strategieën bevatten de volgende elementen:

(a)het geografische toepassingsgebied van de strategie;

(b)een analyse van de ontwikkelingsbehoeften en mogelijkheden van het gebied;

(c)een beschrijving van een geïntegreerde benadering voor de aanpak van de vastgestelde ontwikkelingsbehoeften en de mogelijkheden;

(d)een beschrijving van de betrokkenheid van partners overeenkomstig artikel 6 bij de voorbereiding en de uitvoering van de strategie.

Zij kunnen ook een lijst van te ondersteunen acties bevatten.

2. Territoriale strategieën worden opgesteld onder de verantwoordelijkheid van de desbetreffende stedelijke, lokale of andere territoriale autoriteiten of instanties.

3. Als de lijst met te ondersteunen acties niet in de territoriale strategie is opgenomen, selecteren de desbetreffende stedelijke, lokale of andere territoriale autoriteiten of instanties de acties of worden zij bij de selectie betrokken.

Geselecteerde acties moeten de territoriale strategie naleven.

4. Wanneer een stedelijke, lokale of andere territoriale autoriteit of instantie taken uitvoert die onder de verantwoordelijkheid van de beheersautoriteit vallen, andere dan de selectie van acties, wordt de autoriteit overeenkomstig de fondsspecifieke regels door de beheersautoriteit aangewezen als intermediaire instantie.

5. Voor de voorbereiding en het ontwerp van territoriale strategieën kan steun worden geboden.

Artikel 24 - Geïntegreerde territoriale investering

1. Wanneer een in overeenstemming met artikel 23 uitgevoerde strategie investeringen inhoudt waarvoor steun wordt geboden uit een of meerdere fondsen, uit een of meerdere programma's of uit een of meerdere prioriteiten in eenzelfde programma, kunnen acties ter zake als geïntegreerde territoriale investering worden uitgevoerd.

2. De beheersautoriteit waarborgt dat in het elektronische systeem voor het programma of de programma's de concrete acties en outputs en resultaten die tot een geïntegreerde territoriale investering bijdragen, worden onderscheiden.

Artikel 25 - Vanuit de gemeenschap aangestuurde lokale ontwikkeling

1. Vanuit de gemeenschap aangestuurde lokale ontwikkeling kan steun krijgen uit het EFRO, het ESF+ en het EFMZV.

2. De lidstaat waarborgt dat vanuit de gemeenschap aangestuurde lokale ontwikkeling:

(a)is gericht op subregionale gebieden;

(b)wordt geleid door plaatselijke actiegroepen bestaande uit vertegenwoordigers van de publieke en private lokale sociaaleconomische belangen, waarbij niet één belangengroep alleen de controle heeft over de besluitvorming;

(c)wordt uitgevoerd via geïntegreerde strategieën in overeenstemming met artikel 26;

(d)ondersteuning biedt voor netwerkvorming, aspecten die in de lokale context innovatief zijn en in voorkomend geval samenwerking.

3. Wanneer steun voor in lid 2, onder c), bedoelde strategieën beschikbaar is vanuit meer dan één fonds, organiseren de bevoegde beheersautoriteiten een gemeenschappelijke oproep voor de selectie van deze strategieën en richten zij een gemengd comité op voor alle betrokken fondsen om toezicht te houden op de uitvoering van deze strategieën. De bevoegde beheersautoriteiten kunnen een van deze fondsen kiezen om steun te verlenen voor alle kosten voor voorbereiding, beheer en dynamisering bedoeld in artikel 28, lid 1, onder a) en c), in verband met deze strategieën.

4. Wanneer de uitvoering van een dergelijke strategie steun uit meer dan een fonds betreft, kan de bevoegde beheersautoriteit een van de fondsen als hoofdfonds aanwijzen.

5. De regels van het hoofdfonds gelden voor die strategie. De autoriteiten van de andere fondsen baseren zich op besluiten en beheersverificaties van de bevoegde autoriteit van het hoofdfonds.

6. De autoriteiten van het hoofdfonds stellen de autoriteiten van de andere fondsen de informatie ter beschikking die nodig is voor de monitoring en het verrichten van betalen overeenkomstig de in de fondsspecifieke verordening bepaalde regels.

Artikel 26 - Vanuit de gemeenschap aangestuurde strategieën voor lokale ontwikkeling

1. De bevoegde autoriteiten zorgen dat elke in artikel 25, lid 2, onder c), bedoelde strategie de volgende elementen bevat:

(a)het geografische gebied en de populatie waarop de strategie betrekking heeft;

(b)het proces om de gemeenschap bij de ontwikkeling van de strategie te betrekken;

(c)een analyse van de ontwikkelingsbehoeften en mogelijkheden van het gebied;

(d)de doelstellingen van de strategie, met meetbare streefdoelen voor resultaten, en bijhorende geplande acties;

(e)de regelingen voor het beheer, het toezicht en de evaluatie die aantonen dat de plaatselijke actiegroep over de capaciteit beschikt om de strategie uit te voeren;

(f)een financieel plan, met daarin begrepen de geplande toewijzing uit elk betrokken fonds en programma.

2. De bevoegde beheersautoriteiten bepalen de criteria voor de selectie van deze strategieën, richten een comité op om deze selectie uit te voeren en keuren de door het comité geselecteerde strategieën goed.

3. De bevoegde beheersautoriteiten voeren de eerste ronde van de selectie van strategieën uit en zorgen ervoor dat de geselecteerde plaatselijke actiegroepen hun in artikel 27, lid 3, bepaalde taken kunnen uitvoeren binnen twaalf maanden na de datum van goedkeuring van het desbetreffende programma of, in het geval van door meer dan één fonds ondersteunde strategieën, binnen twaalf maanden vanaf de datum van goedkeuring van het laatste programma.

4. In het besluit tot goedkeuring van een strategie wordt beschreven hoeveel elk fonds en elk programma krijgt toegewezen en wat de verantwoordelijkheden beschreven voor de beheers- en controletaken in het kader van het programma of de programma's zijn.

Artikel 27 - Plaatselijke actiegroepen

1. Plaatselijke actiegroepen ontwerpen de in artikel 25, lid 2, onder c), bedoelde strategieën en voeren ze uit.

2. De beheersautoriteiten zorgen ervoor dat de plaatselijke actiegroepen hetzij één partner van de groep kiezen die in administratieve en financiële aangelegenheden als hoofdpartner optreedt, hetzij zich verenigen in een gemeenschappelijke rechtsstructuur.

3. Alle volgende taken worden uitsluitend door de plaatselijke actiegroepen uitgevoerd:

(a)de opbouw van capaciteit van lokale actoren om concrete acties te ontwikkelen en uit te voeren;

(b)de opstelling van een niet-discriminerende en transparante selectieprocedure en van criteria, waardoor belangenconflicten worden vermeden en wordt gewaarborgd dat bij selectiebeslissingen niet één belangengroep alleen de controle heeft over de selectiebeslissingen;

(c)de opstelling en publicatie van oproepen tot het indienen van voorstellen;

(d)de selectie van concrete acties en de vaststelling van de steunbedragen alsmede de voorlegging van voorstellen aan de instantie die verantwoordelijk is voor de definitieve verificatie van de subsidiabiliteit voorafgaand aan de goedkeuring;

(e)het toezicht op de vorderingen met het bereiken van de doelstellingen van de strategie;

(f)de evaluatie van de tenuitvoerlegging van de strategie.

4. Wanneer plaatselijke actiegroepen andere dan de in lid 3 bedoelde taken uitvoeren die onder de verantwoordelijkheid van de managementautoriteit of het betaalorgaan vallen, worden die plaatselijke actiegroepen overeenkomstig de fondsspecifieke regels door de beheersautoriteit aangewezen als intermediaire instanties.

5. De plaatselijke actiegroep kan een begunstigde zijn en acties uitvoeren conform de strategie.

Artikel 28 - Steun uit de Fondsen voor vanuit de gemeenschap aangestuurde lokale ontwikkeling

1. De lidstaat zorgt dat de steun uit de Fondsen voor vanuit de gemeenschap aangestuurde lokale ontwikkeling betrekking heeft op:

(a)capaciteitsopbouw en voorbereidende acties ter ondersteuning van het ontwerp en de toekomstige uitvoering van de strategieën;

(b)de uitvoering van concrete acties, met inbegrip van samenwerkingsactiviteiten en de voorbereiding ervan, die werden geselecteerd in het kader van de strategie voor lokale ontwikkeling;

(c)het beheer, het toezicht en de evaluatie van de strategie en haar dynamisering.

2. De in lid 1, onder a), bedoelde steun is subsidiabel ongeacht of de strategie vervolgens wordt geselecteerd voor financiering.

De in lid 1, onder c), bedoelde steun bedraagt niet meer dan 25 % van de totale overheidsbijdrage aan de strategie.

HOOFDSTUK III
Technische bijstand

Artikel 29 - Technische bijstand op initiatief van de Commissie

1. Op initiatief van de Commissie kunnen de Fondsen steun verlenen acties op het gebied van voorbereiding, toezicht, controle, audit, evaluatie, communicatie, met inbegrip van de communicatie betreffende de politieke prioriteiten van de Unie en zichtbaarheid, en alle acties op het gebied van administratieve en technische bijstand die voor de uitvoering van deze verordening nodig zijn, waar nodig ook met derde landen.

2. Dergelijke acties kunnen betrekking hebben op toekomstige en eerdere programmeringsperiodes.

3. De Commissie zet haar plannen uiteen als een bijdrage van de Fondsen wordt overwogen overeenkomstig artikel van het Financieel Reglement.

4. Afhankelijk van het doel kunnen de in dit artikel bedoelde acties worden gefinancierd als beleids- of administratieve uitgaven.

Artikel 30 - Technische bijstand van de lidstaten

1. Op initiatief van een lidstaat kunnen de Fondsen acties ondersteunen die betrekking kunnen hebben op eerdere en volgende programmeringsperiodes en die nodig zijn voor het doeltreffend bestuur en gebruik van deze fondsen.

2. Ieder fonds kan concrete acties op het gebied van technische bijstand steunen die voor steun uit een ander fonds in aanmerking komen.

3. Binnen elk programma krijgt de technische bijstand de vorm van een prioriteit die verband houdt met één enkel fonds.

Artikel 31 - Financiering volgens een vast percentage voor technische bijstand van lidstaten

1. Technische bijstand voor elk programma wordt vergoed volgens een vast percentage door de in lid 2 vermelde percentages toe te passen op de subsidiabele uitgaven die in iedere betalingsaanvraag zijn opgenomen naar gelang het geval krachtens artikel 85, lid 3, onder a) of onder c).

2. Het percentage dat uit de Fondsen wordt vergoed voor technische bijstand is:

(a)voor de EFRO-steun in het kader van de doelstelling 'investeren in werkgelegenheid en groei' en voor de Cohesiefonds-steun: 2,5 %;

(b)voor de ESF+-steun: 4 % en voor programma's in het kader van artikel 4, lid 1, onder c), vii), van de ESF+-verordening: 5 %;

(c)voor de EFMZV-steun: 6 %;

(d)voor de AMIF-, ISF- en BMVI-steun: 6 %.

3. Specifieke regels voor technische bijstand voor Interreg-programma's worden vastgesteld in de ETS-verordening.

Artikel 32 - Financiering die geen verband houdt met kosten voor technische bijstand van lidstaten

Bovenop artikel 31 kan de lidstaat aanvullende acties op het gebied van technische bijstand voorstellen om de capaciteit te versterken van de autoriteiten, begunstigden en relevante partners van de lidstaat die nodig zijn voor het doeltreffend bestuur en gebruik van deze Fondsen.

Steun voor dergelijke acties wordt uitgevoerd via financiering die geen verband houdt met kosten overeenkomstig artikel 89.

Titel IV
Toezicht, evaluatie, communicatie en zichtbaarheid

HOOFDSTUK 1
Toezicht

Artikel 33 - Toezichtcomité

1. Binnen drie maanden na de datum waarop aan de lidstaat kennis wordt gegeven van het besluit tot goedkeuring van het programma, richt de lidstaat een comité op dat toezicht houdt op de uitvoering van het programma ("toezichtcomité").

De lidstaat kan één toezichtcomité oprichten dat betrekking heeft op meer dan één programma.

2. Ieder toezichtcomité stelt zijn reglement van orde vast.

3. Het toezichtcomité vergadert ten minste een keer per jaar en evalueert alle vraagstukken die invloed hebben op vooruitgang die wordt geboekt met de verwezenlijking van de doelstellingen van het programma.

4. De lidstaat publiceert het reglement van orde van het toezichtcomité en alle gegevens en informatie die met het comité worden gedeeld op de in artikel 44, lid 1, bedoelde website.

5. De leden 1 tot en met 4 zijn niet van toepassing op in artikel [4, onder c), vi)], van de ESF+-verordening bedoelde programma's en daarmee samenhangende technische bijstand.

Artikel 34 - Samenstelling van het toezichtcomité

1. De lidstaat bepaalt de samenstelling van het toezichtcomité en zorgt voor een evenwichtige vertegenwoordiging van de bevoegde lidstaatautoriteiten, intermediaire instanties en de in artikel 6 bedoelde partners.

Elk lid van het toezichtcomité heeft een stem.

De lidstaat publiceert de ledenlijst van het toezichtcomité op de in artikel 44, lid 1, bedoelde website.

2. Vertegenwoordigers van de Commissie nemen met raadgevende stem aan de werkzaamheden van het toezichtcomité deel.

Artikel 35 - Functies van het toezichtcomité

1. Het toezichtcomité onderzoekt:

(a)de vooruitgang die is geboekt met de tenuitvoerlegging van het programma en het bereiken van de mijlpalen en streefdoelen;

(b)vraagstukken die van invloed zijn op de prestaties van het programma en de genomen maatregelen;

(c)de bijdrage van het programma aan het aanpakken van problemen die in de desbetreffende landspecifieke aanbevelingen zijn vastgesteld;

(d)de in artikel 52, lid 3, opgesomde elementen van de ex-ante beoordeling en het in artikel 53, lid 2, bedoelde strategiedocument;

(e)de vorderingen met de uitvoering van de evaluaties, de samenvattingen van evaluaties en het vervolg dat aan de bevindingen is gegeven;

(f)de uitvoering van acties op het gebied van communicatie en zichtbaarheid;

(g)de vorderingen met de uitvoering van acties van strategisch belang, indien van toepassing;

(h)het voldoen aan de randvoorwaarden en de uitvoering ervan tijdens de programmeringsperiode;

(i)de vorderingen met de capaciteitsopbouw voor overheidsinstanties en begunstigden, indien van toepassing.

2. Het toezichtcomité onderzoekt:

(a)de methodologie en de criteria die worden gebruikt voor de selectie van concrete acties, met inbegrip van veranderingen daaraan, na overleg met de Commissie in overeenstemming met artikel 67, lid 2, onverminderd de punten b), c) en d) van artikel 27, lid 3;

(b)de jaarlijkse prestatieverslagen van de door het EFMZV, het AMIF, het ISF en het BMVI ondersteunde programma's, en het eindverslag over de prestaties voor door het EFRO, het ESF+ en het Cohesiefonds ondersteunde programma's;

(c)het evaluatieplan en eventuele wijzigingen daaraan;

(d)een voorstel van de beheersautoriteit tot wijziging van een programma, met inbegrip van voorstellen voor overdrachten in overeenstemming met artikel 19, lid 5, en artikel 21.

Artikel 36 - Jaarlijkse evaluatie van de prestaties 

1. Tussen de Commissie en elke lidstaat wordt een jaarlijkse evaluatievergadering gehouden om de prestaties van elk programma te onderzoeken.

De jaarlijkse evaluatievergadering wordt voorgezeten door de Commissie of, op verzoek van de lidstaat, door de lidstaat en de Commissie tezamen.

2. Voor door het AMIF, het ISF en het BMVI ondersteunde programma's vindt de evaluatievergadering tijdens de programmeringsperiode ten minste twee keer plaats.

3. Voor door het EFRO, het ESF+ en het Cohesiefonds ondersteunde programma's verstrekt de lidstaat de Commissie uiterlijk één maand voor de jaarlijkse evaluatievergadering de informatie over de in artikel 35, lid 1, opgesomde elementen.

Voor programma's in het kader van artikel 4, lid 1, onder c), vii), van de ESF+-verordening beperkt de verstrekte informatie zich tot de punten a), b), e), f) en h) van artikel 35, lid 1.

4. Het resultaat van de jaarlijkse evaluatievergadering wordt vastgelegd in overeengekomen notulen.

5. De lidstaat geeft gevolg aan door de Commissie aangehaalde kwesties en stelt de Commissie binnen drie maanden in kennis van de getroffen maatregelen.

6. Voor door het AMIF, het ISF en het BMVI ondersteunde programma's dient de lidstaat een jaarlijks prestatieverslag in in overeenstemming met de fondsspecifieke verordeningen.

Artikel 37 - Indiening van gegevens

1. De beheersautoriteit dient uiterlijk op 31 januari, 31 maart, 31 mei, 31 juli, 30 september en 30 november de cumulatieve gegevens voor elk programma in bij de Commissie overeenkomstig het in bijlage VII opgenomen model.

De gegevens worden uiterlijk op 31 januari 2022 voor het eerst ingediend en uiterlijk op 31 januari 2030 voor het laatst.

Voor programma's in het kader van artikel 4, lid 1, onder c), vii), van de ESF+-verordening worden de gegevens jaarlijks uiterlijk op 30 november ingediend.

2. De gegevens worden voor elke prioriteit opgesplitst per specifieke doelstelling en per regiocategorie, en hebben betrekking op:

(a)het aantal geselecteerde concrete acties, hun totale subsidiabele kost, de bijdrage van de Fondsen en het totaal van de door de begunstigden aan de beheersautoriteit gedeclareerde subsidiabele uitgaven, steeds opgesplitst per interventietype;

(b)de waarden van de output- en resultaatindicatoren voor de geselecteerde concrete acties en de door de concrete acties bereikte waarden.

3. Voor financieringsinstrument worden ook gegevens versterkt over:

(a)subsidiabele uitgaven per type financieel product;

(b)het bedrag van als subsidiabele uitgaven gedeclareerde beheerskosten en -vergoedingen;

(c)het bedrag, per type financieel product, van particuliere en overheidsmiddelen die bovenop de Fondsen zijn gemobiliseerd;

(d)rente en andere voordelen die voortvloeien uit de steun van de Fondsen aan de in artikel 54 bedoelde Fondsen en de middelen die aan de Fondsen toe te rekenen zijn als bedoeld in artikel 56.

4. De gegevens die in overeenstemming met dit artikel worden ingediend, zijn betrouwbaar en bijgewerkt tot het einde van de maand die voorafgaand aan de maand waarin zij worden ingediend.

5. De beheersautoriteit publiceert alle aan de Commissie verstrekte gegevens op de in artikel 44, lid 1, bedoelde website.

6. Voor door het EFMZV ondersteunde programma's keurt de Commissie een uitvoeringshandeling goed in overeenstemming met de in artikel 109, lid 2, bedoelde raadplegingsprocedure om het model op te stellen dat voor de uitvoering van dit artikel moet worden gebruikt.

Artikel 38 - Eindverslag over de prestaties

1. Voor door het EFRO, het ESF+ en het Cohesiefonds ondersteunde programma's dient elke beheersautoriteit bij de Commissie uiterlijk op 15 februari 2031 een eindverslag over de prestaties van het programma in.

2. In het eindverslag over de prestaties wordt beoordeeld in hoeverre de programmadoelstellingen zijn bereikt op basis van de in artikel 35, lid 1, genoemde elementen, met uitzondering van de informatie die in het kader van artikel 35, lid 1, onder d), wordt verstrekt.

3. De Commissie onderzoekt het eindverslag over de prestaties en deelt de beheersautoriteit binnen vijf maanden na de datum van ontvangst van het eindverslag over de prestaties haar opmerkingen mee. Als er opmerkingen worden gemaakt, verstrekt de beheersautoriteit alle nodige informatie in verband met die opmerkingen, en stelt de beheersautoriteit in voorkomend geval de Commissie binnen drie maanden in kennis van de getroffen maatregelen. De Commissie stelt de lidstaat in kennis van de aanvaarding van het verslag.

4. De beheersautoriteit publiceert de eindverslagen over de prestaties op de in artikel 44, lid 1, bedoelde website.

5. Teneinde eenvormige voorwaarden voor de uitvoering van dit artikel te waarborgen, keurt de Commissie een uitvoeringshandeling goed waarbij het model voor het eindverslag over de prestaties wordt vastgesteld. Die uitvoeringshandeling wordt vastgesteld overeenkomstig de in artikel 108 bedoelde raadplegingsprocedure.

HOOFDSTUK II
Evaluatie

Artikel 39 - Evaluaties door de lidstaat

1. De beheersautoriteit voert evaluatie van het programma uit. Elke evaluatie bevat een beoordeling van de doeltreffendheid, efficiëntie, relevantie, samenhang en EU-meerwaarde met het oog op de verbetering van de kwaliteit van het ontwerp en de uitvoering van de programma's.

2. Daarnaast voert de beheersautoriteit voor elk programma uiterlijk 30 juni 2029 een evaluatie uit voor elk programma om het effect ervan te beoordelen.

3. De beheersautoriteit laat evaluaties uitvoeren door functioneel onafhankelijke deskundigen.

4. De beheersautoriteit of de lidstaat zorgt voor procedures voor het opstellen en verzamelen van de voor evaluaties vereiste gegevens.

5. De beheersautoriteit of de lidstaat stelt een evaluatieplan op. Dit evaluatieplan kan meer dan één programma bestrijken. Voor het AMIF, het ISF en het BMVI houdt dat plan een tussentijdse evaluatie in die uiterlijk 31 maart 2024 moet zijn uitgevoerd.

6. De beheersautoriteit dient het evaluatieplan uiterlijk een jaar na de goedkeuring van het programma in bij het toezichtcomité.

7. De beheersautoriteit publiceert alle evaluaties op de in artikel 44, lid 1, bedoelde website.

Artikel 40 - Evaluatie door de Commissie

1. De Commissie verricht een tussentijdse evaluatie om uiterlijk eind 2024 de doeltreffendheid, efficiëntie, relevantie, samenhang en EU-meerwaarde van elk fonds te onderzoeken. De Commissie kan gebruikmaken van alle relevante informatie die al beschikbaar is overeenkomstig artikel van het Financieel Reglement.

2. De Commissie verricht uiterlijk 31 december 2031 een retrospectieve evaluatie om de doeltreffendheid, efficiëntie, relevantie, samenhang en EU-meerwaarde van elk fonds te onderzoeken.

HOOFDSTUK III
Zichtbaarheid, transparantie en communicatie

Afdeling I
Zichtbaarheid van de steunverlening uit de Fondsen

Artikel 41 - Zichtbaarheid

Elke lidstaat waarborgt:

(a)de zichtbaarheid van de steunverlening in alle activiteiten in verband met door de Fondsen ondersteunde concrete acties, met bijzondere aandacht voor concrete acties van strategisch belang;

(a)de communicatie aan de burgers van de Unie over de rol en de verwezenlijkingen van de Fondsen via een portaalsite die toegang geeft tot alle programma's waar die lidstaat bij betrokken is.

Artikel 42 - Embleem van de Unie

Lidstaten, beheersautoriteiten en begunstigden gebruiken het embleem van de Europese Unie overeenkomstig bijlage VIII bij hun activiteiten op het vlak van zichtbaarheid, transparantie en communicatie.

Artikel 43 - Contactpersonen voor communicatie en netwerken

1. Elke lidstaat identificeert een communicatiecoördinator voor activiteiten op het vlak van zichtbaarheid, transparantie en communicatie met betrekking tot steunverlening uit de Fondsen, met inbegrip van programma's in het kader van de doelstelling Europese territoriale samenwerking (Interreg), als de lidstaat de beheersautoriteit gastland is voor de beheersautoriteit. De communicatiecoördinator coördineert de maatregelen inzake communicatie en zichtbaarheid voor verschillende programma's.

De communicatiecoördinator betrekt de volgende instanties bij de activiteiten op het vlak van zichtbaarheid, transparantie en communicatie:

(a)de vertegenwoordigingen van de Commissie en de liaisonbureaus van het Europees Parlement in de lidstaten; de Europe Direct-informatiecentra en andere netwerken; onderwijs- en onderzoeksinstellingen en

(b)andere relevante partners en instanties.

2. Elke beheersautoriteit identificeert een contactpersoon voor communicatie voor elk programma (programmacommunicatiemedewerker).

3. De Commissie beheert een netwerk van communicatiecoördinatoren, programmacommunicatiemedewerkers en vertegenwoordigers van de Commissie om informatie uit te wisselen over activiteiten op het vlak van zichtbaarheid, transparantie en communicatie.

Afdeling II
Transparantie van de uitvoering van de Fondsen en communicatie over programma's

Artikel 44 - Verantwoordelijkheden van de beheersautoriteit

1. De beheersautoriteit zorgt binnen zes maanden na de goedkeuring van het programma voor een website met informatie over de programma's waarvoor zij verantwoordelijk is, met inbegrip van informatie over de doelstellingen, activiteiten, beschikbare financieringsmogelijkheden en verwezenlijkingen van het programma.

2. De beheersautoriteit publiceert op de in lid 1 bedoelde website uiterlijk één maand voor de oproep tot het indienen van voorstellen een korte samenvatting over de geplande en gepubliceerde oproepen tot het indienen van voorstellen, met daarin de volgende gegevens:

(a)geografisch gebied waarop de oproep tot het indienen van voorstellen betrekking heeft;

(b)betrokken beleidsdoelstelling of specifieke doelstelling;

(c)type subsidiabele aanvragers;

(d)totale bedrag aan steun voor de oproep;

(e)start- en einddatum van de oproep.

3. De beheersautoriteit stelt de lijst van voor ondersteuning door de Fondsen geselecteerde concrete acties openbaar te beschikking op de website in ten minste een van de officiële talen van de Unie en actualiseert deze lijst ten minste elke drie maanden. Elke concrete actie heeft een unieke code. Deze lijst bevat de volgende gegevens:

(a)in het geval van rechtspersonen, de naam van de begunstigde;

(b)als de begunstigde een natuurlijke persoon is, diens voornaam en de familienaam;

(c)voor concrete acties in het kader van het EFMZV in verband met een vissersvaartuig, het nummer van het vissersvaartuig in het vissersvlootregister van de Unie als bedoeld in Uitvoeringsverordening (EU) 2017/218 van de Commissie 44 ;

(d)naam van de concrete actie;

(e)doel en verwezenlijkingen van de concrete actie;

(f)startdatum van de concrete actie;

(g)verwachte of effectieve einddatum van de concrete actie;

(h)totale kosten van de concrete actie;

(i)betrokken fonds;

(j)betrokken specifieke doelstelling;

(k)het medefinancieringspercentage van de Unie;

(l)plaatsbepaling of geolocatie voor het land en de concrete actie;

(m)voor mobiele concrete acties of concrete acties op meerdere locaties, de locatie van de begunstigde als dat een rechtspersoon is; of de regio op NUTS 2-niveau, als de begunstigde een natuurlijke persoon is;

(n)interventietype voor de concrete actie in overeenstemming met artikel 67, lid 3, onder g).

De in de eerste alinea onder b), c) en k) bedoelde gegevens worden twee jaar na hun publicatie van de website verwijderd.

Voor door het EFMZV ondersteunde programma's worden de in de eerste alinea, onder b) en c) bedoelde gegevens uitsluitend gepubliceerd als die publicatie strookt met de nationale wetgeving inzake de bescherming van persoonsgegevens.

4. De in de leden 2 en 3 bedoelde gegevens worden op de website gepubliceerd in openbare, machinaal leesbare formaten als bepaald in artikel 5, lid 1, van Richtlijn 2003/98/EG van het Europees Parlement en de Raad 45 waarin wordt toegestaan dat gegevens worden gesorteerd, doorzocht, geëxtraheerd, vergeleken en hergebruikt.

5. Voordat de gegevens overeenkomstig dit artikel worden gepubliceerd, stelt de beheersautoriteit de begunstigden ervan in kennis dat de gegevens openbaar zullen worden gemaakt .

6. De beheersautoriteit waarborgt dat alle materiaal op het vlak van communicatie en zichtbaarheid, ook op het niveau van de begunstigden, beschikbaar wordt gesteld op verzoek van instellingen, organen of agentschappen van de Unie en dat de Unie overeenkomstig bijlage VIII een niet-exclusief, onherroepelijk recht met vrijstelling van royalty's wordt verleend om dat materiaal en de bijhorende reeds bestaande rechten erop te gebruiken.

Artikel 45 - Verantwoordelijkheden van begunstigden

1. Begunstigden en organen die financieringsinstrumenten ten uitvoer leggen, maken duidelijk dat steun is verleend uit de Fondsen, met inbegrip van middelen die overeenkomstig artikel 56 worden hergebruikt door:

(a)op de professionele website van de begunstigde of op de sociale media, indien die bestaan, een korte beschrijving – in verhouding tot de ontvangen steun – van de concrete actie op te nemen, met inbegrip van het doel en de resultaten ervan, en daarbij de nadruk te leggen op de financiële steun door de Unie;

(b)te zorgen voor een verklaring waarin op zichtbare wijze de steun uit de Fondsen in de verf wordt gezet op documenten en communicatiemateriaal over de uitvoering van de concrete actie, die worden gebruikt voor het publiek of voor deelnemers;

(c)een plaat of bord te plaatsen zodra de materiële uitvoering van de concrete actie die gepaard gaat met fysieke investeringen of de aankoop van materiaal van start gaat, over:

i) concrete acties met steun uit het EFRO en het Cohesiefonds waarvoor de totale kosten meer bedragen dan 500 000 EUR;

ii) concrete acties met steun uit het ESF+, het EFMZV, het AMIF en het BMVI waarvoor de totale kosten meer bedragen dan 100 000 EUR;

(d)voor concrete acties die niet onder punt c) vallen, ten minste één affiche of elektronisch beeldscherm (minimaal in A3-formaat) met informatie over de concrete actie met vermelding van de steun uit de Fondsen, op een voor het publiek zichtbare plek te plaatsen;

(e)voor concrete acties van strategisch belang en concrete acties waarvan de totale kosten meer bedragen van 10 000 000 EUR, een communicatie-evenement ter organiseren en de Commissie en de bevoegde beheersautoriteit daar tijdig bij te betrekken.

Deze vereiste is niet van toepassing voor concrete acties die worden ondersteund in het kader van de specifieke doelstelling bepaald in artikel 4, lid 1, onder c), punt vii) van de ESF+-verordening.

2. Voor fondsen voor kleinschalige projecten zorgt de begunstigde ervoor dat de eindbegunstigden voldoen aan de in lid 1 vastgestelde vereisten.

Voor financieringsinstrumenten zorgt de begunstigde ervoor dat de eindbegunstigden voldoen aan de in lid 1, onder c), vastgestelde vereisten.

3. Wanneer de begunstigde de in artikel 42 of in het eerste en tweede lid van dit artikel vermelde verplichtingen niet nakomt, past de lidstaat een financiële correctie toe door maximaal 5 % van de bijdrage van de Fondsen aan de betrokken concrete actie in te trekken.


Titel V
Financiële steun uit de Fondsen

HOOFDSTUK 1
Vormen van bijdragen van de Unie

Artikel 46 - Vormen van bijdragen van de Unie aan programma's

De bijdragen van de Unie kan de volgende vormen hebben:

(a)financiering die geen verband houdt met kosten van de betrokken concrete acties overeenkomstig artikel 89 en die gebaseerd is op een van de volgende aspecten:

i) de naleving van de voorwaarden;

ii) het boeken van resultaten;

(b)vergoeding van subsidiabele kosten die daadwerkelijk zijn gemaakt door de begunstigden of de particuliere partner van concrete PPP-acties en die zijn betaald voor de uitvoering van concrete acties;

(c)eenheidskosten overeenkomstig artikel 88 die alle of bepaalde van tevoren duidelijk omschreven specifieke categorieën subsidiabele kosten dekken op basis van een vast bedrag per eenheid;

(d)vaste bedragen overeenkomstig artikel 88 die alle of bepaalde van tevoren duidelijk omschreven specifieke categorieën subsidiabele kosten dekken;

(e)financiering volgens een vast percentage overeenkomstig artikel 88 die, door toepassing van een percentage, van tevoren duidelijk omschreven specifieke categorieën subsidiabele kosten dekt;

(f)een combinatie van de onder a) tot en met e) genoemde vormen.

HOOFDSTUK IIVormen van steun door de lidstaten

Artikel 47 - Vormen van steun

Lidstaten gebruiken de bijdrage uit de Fondsen om begunstigden steun te verlenen in de vorm van subsidies, financieringsinstrumenten of prijzen of een combinatie daarvan.

Afdeling I
Vormen van subsidies

Artikel 48 - Vormen van subsidies

1. Subsidies van de lidstaten kunnen in de volgende vormen worden verleend:

(a)vergoeding van subsidiabele kosten die daadwerkelijk zijn gemaakt door een begunstigde of de particuliere partner van concrete PPP-acties en die zijn betaald voor de uitvoering van concrete acties, met inbegrip van bijdragen in natura en afschrijvingskosten;

(b)tegemoetkoming in de eenheidskost;

(c)vast bedrag;

(d)financiering volgens een vast percentage;

(e)een combinatie van de onder a) tot en met d) bedoelde subsidievormen, op voorwaarde dat elke vorm verschillende categorieën kosten dekt of dat zij gebruikt worden voor verschillende projecten die deel uitmaken van een concrete actie of voor opeenvolgende fasen van een concrete actie.

Wanneer de totale kostprijs van een concrete actie niet meer bedraagt dan 200 000 EUR, bestaat de bijdrage aan de begunstigde uit het EFRO, het ESF+, het AMIF, het ISF en het BMVI uit eenheidskosten of vaste bedragen of bevat deze vaste percentages, behalve voor concrete acties waarvoor de steun staatssteun vormt. Indien gebruik wordt gemaakt van financiering volgens een vast percentage, kunnen alleen de kostencategorieën waarop een vast percentage van toepassing is, worden terugbetaald in overeenstemming met lid 1, onder a).

Daarnaast kunnen de aan deelnemers betaalde vergoedingen en lonen worden terugbetaald in overeenstemming met lid 1, onder a).

2. De bedragen voor de in lid 1, onder b), c) en d), genoemde vormen van subsidies worden vastgesteld op één van de hierna genoemde manieren:

(a)een eerlijke, billijke en verifieerbare berekeningsmethode op basis van:

i) statistische gegevens, andere objectieve informatie of een deskundige beoordeling;

ii) de geverifieerde historische gegevens van individuele begunstigden;

iii) de toepassing van de gebruikelijke kostenberekeningsmethoden van individuele begunstigden;

(b)een ontwerpbegroting, vastgesteld per individueel geval en van tevoren overeengekomen door het orgaan dat de concrete actie selecteert, wanneer de totale kosten van de concrete actie niet meer bedragen van 200 000 EUR;

(c)conform de voorschriften voor de toepassing van overeenkomstige eenheidskosten, vaste bedragen en vaste percentages die van toepassing zijn voor beleidsmaatregelen van de Unie voor soortgelijke soorten verrichtingen;

(d)conform de voorschriften voor de toepassing van overeenkomstige eenheidskosten, vaste bedragen en vaste percentages die worden toegepast op grond van regelingen voor volledig door de lidstaat gefinancierde subsidies voor soortgelijke soorten verrichtingen;

(e)in deze verordening of de fondsspecifieke voorschriften vastgestelde vaste percentages en specifieke methodes.

Artikel 49 - Financiering met een vast percentage van indirecte kosten voor subsidies

Indien een vast percentage wordt gebruikt om de indirecte kosten van een concrete actie te dekken, is dat gebaseerd op een van de volgende:

(a)een vast percentage van maximaal 7 % van de subsidiabele directe kosten; in dat geval moet de betrokken lidstaat geen berekening uitvoeren om na te gaan welk percentage van toepassing is;

(b)een vast percentage van maximaal 15 % van de subsidiabele directe personeelskosten; in dat geval moet de betrokken lidstaat geen berekening uitvoeren om na te gaan welk percentage van toepassing is;

(c)een vast percentage van maximaal 25 % van de subsidiabele directe kosten, als dat percentage overeenkomstig artikel 48, lid 2, onder a), wordt berekend.

Daarnaast kan, indien een lidstaat een vast percentage heeft berekend overeenkomstig artikel 67, lid 5, onder a) van Verordening (EU) nr. 1303/2013, het vaste percentage worden gebruikt voor een soortgelijke concrete actie voor de toepassing van punt c).

Artikel 50 - Directe personeelskosten voor subsidies

1. De directe personeelskosten van een concrete actie kunnen worden berekend als een vast percentage van maximaal 20 % van de andere directe kosten dan de directe personeelskosten van die concrete actie, zonder verplichting voor de lidstaat om te berekenen welk percentage van toepassing is, mits de directe kosten van de concrete actie geen overheidsopdrachten voor werken of voor leveringen of diensten omvatten waarvan de waarde de drempels overschrijdt die zijn vastgesteld in artikel 4 van Richtlijn 2014/24/EU van het Europees Parlement en de Raad  46 of in artikel 15 van Richtlijn 2014/25/EU van het Europees Parlement en de Raad  47 .

Voor het AMIF, het ISF en het BMVI worden alle kosten waarvoor een overheidsopdracht is uitgeschreven en de directe personeelskosten van die concrete actie uitgesloten van de grondslag voor de berekening van het vaste percentage.

2. Om de directe personeelskosten te bepalen kan een uurtarief worden berekend op een van de volgende manieren:

(a)door de meest recente met documenten gestaafde jaarlijkse bruto arbeidskosten te delen door 1720 uren voor voltijdse werknemers, of door een overeenkomstig pro rata van 1720 uren voor deeltijdse werknemers;

(b)door de meest recente met documenten gestaafde maandelijkse bruto arbeidskosten te delen door de maandelijkse werktijd van de betrokken persoon overeenkomstig de in het arbeidscontract vermelde nationale wetgeving.

3. Bij de toepassing van het overeenkomstig lid 2 berekende uurtarief mag het totale aantal voor een bepaald jaar of een bepaalde maand per persoon gedeclareerde uren niet hoger liggen dan het aantal uren dat voor de berekening van dat uurtarief is gebruikt.

4. Wanneer de jaarlijkse bruto arbeidskosten niet bekend zijn, kunnen die kosten worden afgeleid uit de beschikbare met documenten gestaafde bruto arbeidskosten of uit het arbeidscontract, omgerekend naar een periode van 12 maanden.

5. Personeelskosten voor personen die deeltijds aan de concrete actie werken kunnen worden berekend als een vast percentage van de bruto arbeidskosten, overeenkomstig het vaste percentage van de tijd dat zij per maand aan de concrete actie hebben gewerkt en zonder verplichting om een afzonderlijk arbeidstijdregistratiesysteem op te zetten. De werkgever stelt voor de werknemers een document op met vermelding van dat vaste percentage.

Artikel 51 - Financiering met een vast percentage van subsidiabele kosten, andere dan directe personeelskosten, met betrekking tot subsidies

1. Een vast percentage van maximaal 40 % van de subsidiabele directe personeelskosten kan worden gebruikt om de overige subsidiabele kosten van een concrete actie te dekken. De lidstaat is niet verplicht te berekenen welk percentage van toepassing is.

2. Voor concrete acties die door het AMIF, het ISF, het BMVI, het ESF+ en het EFRO worden ondersteund, worden lonen en aan deelnemers betaalde vergoedingen beschouwd als extra subsidiabele kosten, bovenop het vaste percentage.

3. Het in lid 1 van dit artikel bedoelde vaste percentage wordt niet toegepast op personeelskosten die op basis van een vast percentage zijn berekend als bedoeld in artikel 50, lid 1.

Afdeling II
Financieringsinstrumenten

Artikel 52 - Financieringsinstrumenten

1. Beheersautoriteiten kunnen in het kader van een of meerdere programma's programmabijdragen verstrekken aan financieringsinstrumenten die op nationaal, regionaal, transnationaal of grensoverschrijdend niveau in het leven zijn geroepen en door of onder de verantwoordelijkheid van de managementautoriteit worden beheerd, die bijdragen aan de verwezenlijking van de specifieke doelstellingen.

2. Met financieringsinstrumenten wordt aan eindontvangers uitsluitend steun verstrekt voor nieuwe investeringen die naar verwachting financieel levensvatbaar zijn, bijvoorbeeld door inkomsten of besparingen te genereren, en waarvoor op de markt niet voldoende financiering te vinden is.

3. Steun uit de Fondsen via financieringsinstrumenten is gebaseerd op een ex-ante beoordeling opgesteld onder de verantwoordelijkheid van de beheersautoriteit. De ex-ante beoordeling wordt in ieder geval voltooid voordat de beheersautoriteit besluit een financieringsinstrument te voorzien van programmabijdragen.

De ex-ante beoordeling omvat ten minste de volgende elementen:

(a)het voorgestelde bedrag aan programmabijdragen aan een financieringsinstrument en het verwachte hefboomeffect;

(b)de voorgestelde financiële producten die zullen worden aangeboden, met inbegrip van de mogelijke noodzaak van een gedifferentieerde behandeling van investeerders;

(c)de voorgestelde doelgroep van eindontvangers;

(d)de verwachte bijdrage van het financieringsinstrument aan het verwezenlijken van de specifieke doelstellingen.

De ex-ante beoordeling kan worden herzien of bijgewerkt en kan betrekking hebben op een deel of het geheel van het grondgebied van de lidstaat en kan gebaseerd zijn op bestaande of bijgewerkte ex-ante beoordelingen.

4. Steun aan de eindontvangers kan worden gecombineerd met een andere bijdrage van de Unie, zelfs uit hetzelfde fonds, en kan betrekking hebben op dezelfde uitgavenpost. In dat geval wordt de steun uit het fonds, als onderdeel van een concrete actie van een financieringsinstrument, niet bij de Commissie gedeclareerd om steun te ontvangen in een andere vorm, uit een ander fonds of uit een ander instrument van de Unie.

5. Financieringsinstrumenten kunnen worden gecombineerd met aanvullende programmaondersteuning in de vorm van subsidies als concrete actie in één enkel financieringsinstrument, met één financieringsovereenkomst, waarbij beide verschillende vormen van steun worden verstrekt door de instantie die het financieringsinstrument uitvoert. In dat geval gelden de op de financieringsinstrumenten toepasselijke regels voor die concrete actie in één enkel financieringsinstrument.

6. In het geval van gecombineerde steun in het kader van lid 4 en lid 5, wordt voor elke bron van steun een aparte administratie bijgehouden.

7. De som van de gecombineerde steunvormen overschrijft het totale bedrag van die uitgavenpost niet. Subsidies worden niet gebruikt om steun uit financieringsinstrumenten terug te betalen. Financieringsinstrumenten worden niet gebruikt om subsidies te voorfinancieren.

Artikel 53 - Uitvoering van financieringsinstrumenten

1. Door de beheersautoriteit beheerde financieringsinstrumenten kunnen alleen leningen of garanties verstrekken. De beheersautoriteit bepaalt de voorwaarden inzake de programmabijdragen voor het financieringsinstrument in een strategiedocument dat alle in bijlage IX vastgelegde elementen bevat.

2. Onder de verantwoordelijkheid van de beheersautoriteit beheerde financieringsinstrumenten kunnen worden ingesteld op een van de volgende wijzen:

(a)een investering van programmamiddelen in het kapitaal van een juridische entiteit;

(b)afzonderlijke financiële gehelen of fiduciaire rekeningen binnen een instelling.

De beheersautoriteit selecteert de instantie die een financieringsinstrument uitvoert.

Wanneer de door de beheersautoriteit geselecteerde instantie een holdingfonds uitvoert, kan die instantie andere instanties selecteren om een specifiek fonds uit te voeren.

3. De voorwaarden van programmabijdragen aan financieringsinstrumenten die overeenkomstig lid 2 worden uitgevoerd, worden ingesteld in financieringsovereenkomsten tussen:

(a) in voorkomend geval de naar behoren gemachtigde vertegenwoordigers van de beheersautoriteit en de instantie die een holdingfonds uitvoert;

(b)de naar behoren gemachtigde vertegenwoordigers van de managementautoriteit of, in voorkomend geval, de instantie die een holdingfonds uitvoert en de instantie die een specifiek fonds uitvoert.

Deze financieringsovereenkomsten bevatten de in bijlage IX vermelde elementen.

4. De financiële aansprakelijkheid van de beheersautoriteit ligt niet hoger dan het door de beheersautoriteit in het kader van de financieringsovereenkomsten aan het financieringsinstrument toegewezen bedrag.

5. De instanties die de financieringsinstrumenten uitvoeren, of in het kader van garanties, de instantie die de onderliggende lening verstrekt, selecteren de eindontvangers, daarbij terdege rekening houdend met de programmadoelstellingen en het potentieel voor de financiële levensvatbaarheid van de investering zoals die in het bedrijfsplan of een gelijkwaardig document wordt gemotiveerd. De selectie van de eindontvangers is transparant, wordt gemotiveerd door de aard van de actie en geeft geen aanleiding tot een belangenconflict.

6. Er mag, in overeenstemming met de fondsspecifieke voorschriften, op het niveau van het holdingfonds, de specifieke fondsen of de investeringen in eindontvangers, nationale medefinanciering worden verstrekt. Wanneer nationale medefinanciering wordt verstrekt op het niveau van investeringen in eindontvangers, bewaart de instantie die de financieringsinstrumenten uitvoert, bewijsstukken die de subsidiabiliteit van de onderliggende uitgaven aantonen.

7. De beheersautoriteit die het financieringsinstrument beheert overeenkomstig lid 2, of de instantie die het financieringsinstrument uitvoert bij het beheer van het financieringsinstrument overeenkomstig lid 3, houdt afzonderlijke rekeningen bij of gebruikt een boekhoudkundige code per prioriteit en per regiocategorie voor elke programmabijdrage en apart voor respectievelijk in artikel 54 en artikel 56 bedoelde middelen.

Artikel 54 - Rente en andere voordelen als gevolg van steun uit de Fondsen aan financieringsinstrumenten

1. Aan financieringsinstrumenten betaalde steun uit de Fondsen wordt geplaatst op rentedragende rekeningen bij financiële instellingen in de lidstaten en wordt beheerd in overeenstemming met actief beheer van de kasmiddelen en gezond financieel beheer.

2. Rente en andere voordelen die kunnen worden toegeschreven aan steun uit de Fondsen die aan financieringsinstrumenten is betaald, moeten worden gebruikt voor dezelfde doeleinden als de oorspronkelijke steun uit de Fondsen, hetzij binnen hetzelfde financieringsinstrument hetzij, na de vereffening van dat financieringsinstrument, in andere financieringsinstrumenten of andere vormen van steun, tot aan het einde van de subsidiabiliteitsperiode.

3. De in lid 2 bedoelde rente en andere voordelen die niet in overeenstemming met die bepaling zijn gebruikt, worden afgetrokken van de subsidiabele uitgaven.

Artikel 55 - Gedifferentieerde behandeling van investeerders

1. Steun uit de Fondsen voor financieringsinstrumenten die in eindontvangers wordt geïnvesteerd, en andere door die investeringen gegenereerde inkomsten, die toe te schrijven zijn aan de steun uit de Fondsen, kunnen worden gebruikt voor een gedifferentieerde behandeling van investeerders die volgens het beginsel van de markteconomie werken door een passende deling van de risico's en de winsten. 

2. Het niveau van een dergelijke gedifferentieerde behandeling ligt niet hoger dan wat nodig is om stimulansen te creëren voor het aantrekken van private middelen, vastgesteld door een concurrentieprocedure of een onafhankelijke beoordeling. 

Artikel 56 - Hergebruik van middelen die kunnen worden toegeschreven aan de steun uit de Fondsen

1. Middelen die voor het einde van de subsidiabiliteitsperiode aan financieringsinstrumenten worden terugbetaald uit uitvesteringen in eindontvangers of doordat middelen vrijkomen die voor garantiecontracten zijn vastgelegd, met inbegrip van terugbetaald kapitaal en andere gegenereerde inkomsten die zijn toe te schrijven aan de steun uit de Fondsen, worden hergebruikt voor dezelfde of andere financieringsinstrumenten voor verdere investeringen in eindontvangers, onder dezelfde specifieke doelstelling of doelstellingen en voor beheerskosten en -vergoedingen die met dergelijke investeringen samenhangen.

2. De lidstaten nemen de nodige maatregelen om te waarborgen dat de in lid 1 bedoelde middelen die aan financieringsinstrumenten worden terugbetaald in een periode van ten minste acht jaar na het verstrijken van de subsidiabiliteitsperiode, worden hergebruikt overeenkomstig de beleidsdoelstellingen van het programma of de programma's in het kader waarvan zij werden opgezet, binnen hetzelfde financieringsinstrument dan wel als deze middelen niet meer tot het financieringsinstrument behoren, binnen andere financieringsinstrumenten of andere steunvormen.

HOOFDSTUK III
Subsidiabiliteitsregels

Artikel 57 - Subsidiabiliteit

1. De subsidiabiliteit van de uitgaven wordt op basis van de nationale voorschriften bepaald, tenzij specifieke voorschriften zijn vastgesteld in of op grond van deze verordening of de fondsspecifieke verordeningen.

2. Uitgaven komen voor een bijdrage uit de Fondsen in aanmerking als zij zijn gedaan door een begunstigde of de particuliere partner van een concrete PPP-actie en zijn betaald tussen de datum van indiening van het programma bij de Commissie of, als dat eerder is, 1 januari 2021, en 31 december 2029.

Voor kosten die worden terugbetaald op grond van artikel 48, lid 1, onder b) en c), moeten de acties die de basis voor de vergoeding vormen, tussen de datum van indiening van het programma bij de Commissie of, als dat eerder is, 1 januari 2021, en 31 december 2029 zijn uitgevoerd.

3. Voor het EFRO worden uitgaven die betrekking hebben op concrete acties in meer dan een regiocategorie als bepaald in artikel 102, lid 2, binnen een lidstaat, pro rata toegewezen aan de desbetreffende regiocategorieën op basis van objectieve criteria.

Voor het ESF+ dragen uitgaven die betrekking hebben op concrete acties bij aan de verwezenlijking van de specifieke doelstellingen van het programma.

4. Een concrete actie of een deel van een concrete actie kan buiten een lidstaat worden uitgevoerd, ook indien dit buiten het grondgebied van de Unie is, mits de concrete actie bijdraagt tot de doelstellingen van het programma.

5. Voor subsidies in de vorm bedoeld in artikel 48, lid 1, onder b), c) en d), zijn de uitgaven die voor een bijdrage uit de Fondsen in aanmerking komen, gelijk aan de overeenkomstig artikel 48, lid 2, berekende bedragen. 

6. Concrete acties die fysiek voltooid zijn of volledig ten uitvoer zijn gelegd voordat de financieringsaanvraag in het kader van het programma bij de beheersautoriteit is ingediend, worden niet voor steun uit de Fondsen geselecteerd, ongeacht of alle betrokken betalingen zijn verricht.

7. Als uitgaven subsidiabel worden doordat een programma wordt gewijzigd, zijn zij subsidiabel vanaf de datum waarop het verzoek tot wijziging bij de Commissie is ingediend.

Voor het EFRO en het Cohesiefonds is dat het geval als een nieuw interventietype als bedoeld in bijlage I, tabel 1, wordt toegevoegd aan het programma, en voor het AMIF, het ISF en het BMVI als een nieuw interventietype als bedoeld in de fondsspecifieke verordeningen wordt toegevoegd aan het programma.

Wanneer een programma wordt gewijzigd om te reageren op natuurrampen, kan het programma bepalen dat de uitgaven in verband met die wijziging subsidiabel zijn vanaf de datum waarop de natuurramp plaatsvond.

8. Wanneer een nieuw programma wordt goedgekeurd in het kader van de tussentijdse evaluatie overeenkomstig artikel 14, zijn de uitgaven subsidiabel vanaf de datum waarop het verzoek bij de Commissie is ingediend.

9. Voor een concrete actie mag steun worden ontvangen uit een of meer Fondsen, uit een of meer programma's en uit andere instrumenten van de Unie. In dat geval worden uitgaven die zijn gedeclareerd in een betalingsaanvraag voor een van de Fondsen, voor geen de volgende gevallen gedeclareerd:

(a)steun uit een ander fonds of instrument van de Unie;

(b)steun uit hetzelfde fonds in het kader van een ander programma.

Het bedrag van de in de betalingsaanvraag voor een fonds op te nemen uitgave kan voor elk fonds en voor het betrokken programma of de betrokken programma's pro rata worden berekend overeenkomstig het document waarin de steunvoorwaarden zijn vastgesteld.

Artikel 58 - Niet-subsidiabele kosten

1. De volgende kosten komen niet in aanmerking voor een bijdrage uit de Fondsen:

(a)debetrente, behalve met betrekking tot subsidies verleend in de vorm van een rentesubsidie of een subsidie voor garantievergoedingen;

(b)de aankoop van grond voor een bedrag van meer dan 10 % van de totale subsidiabele uitgaven in verband met de betrokken concrete actie; voor verwaarloosde gebieden en voormalige industriezones met gebouwen wordt die grens opgetrokken tot 15 %; voor garanties zijn deze percentages van toepassing op het bedrag van de onderliggende lening;

(c)belasting over de toegevoegde waarde (btw), behalve voor concrete acties waarvan de totale kostprijs lager is dan 5 000 000 EUR.

Voor punt b) zijn deze limieten niet van toepassing op concrete acties ten behoeve van milieubehoud.

2. In de fondsspecifieke verordeningen kunnen extra kosten worden vastgesteld die niet in aanmerking komen voor een bijdrage uit dat fonds.

Artikel 59 - Duurzaamheid van concrete acties

1. De lidstaat betaalt de bijdrage uit de Fondsen aan een con, met inbegrip van investeringen in infrastructuur of productieve investeringen, terug wanneer binnen vijf jaar na de eindbetaling aan de begunstigde of in voorkomend geval binnen een in de voorschriften betreffende staatssteun gestelde termijn, deze concrete actie onderworpen is aan een van de volgende gebeurtenissen:

(a)een beëindiging of verplaatsing van een productieactiviteit;

(b)een verandering in de eigendom van een infrastructuurvoorziening waardoor een onderneming of een overheidsinstantie een onrechtmatig voordeel behaalt;

(c)een substantiële verandering in de aard, de doelstellingen of de uitvoeringsvoorwaarden waardoor de oorspronkelijke doelstellingen worden ondermijnd.

De lidstaat kan de in de eerste alinea vastgestelde termijn verkorten tot drie jaar bij behoud van investeringen of door kleine en middelgrote ondernemingen gecreëerde banen.

2. Voor door het ESF+ ondersteunde concrete acties wordt de bijdrage uit het ESF+ alleen terugbetaald als de acties onderworpen zijn aan een verplichting tot behoud van de investering krachtens de voorschriften betreffende staatssteun.

3. De leden 1 en 2 zijn niet van toepassing op concrete acties waarvan een productieactiviteit wordt beëindigd wegens een niet-frauduleus faillissement.

Artikel 60 - Verplaatsing

1. Uitgaven voor verplaatsing als bedoeld in artikel 2, lid 26, komen niet in aanmerking voor een bijdrage uit de Fondsen.

2. Wanneer een bijdrage uit de Fondsen staatssteun vormt, vergewist de beheersautoriteit zich ervan dat de bijdrage geen ondersteuning is van verplaatsing overeenkomstig artikel 14, lid 16, van Verordening (EU) nr. 651/2014 van de Commissie.

Artikel 61 - Specifieke subsidiabiliteitsvoorschriften voor subsidies

1. Bijdragen in natura in de vorm van de verstrekking van werken, goederen, diensten, land en onroerend goed waarvoor geen door facturen of documenten met vergelijkbare bewijskracht gestaafde betaling is gedaan, kunnen in aanmerking komen mits aan de volgende voorwaarden is voldaan:

(a)de aan de concrete actie betaalde overheidssteun die bijdragen in natura omvat, is aan het einde van de concrete actie niet hoger dan de totale subsidiabele uitgaven, exclusief bijdragen in natura;

(b)de aan bijdragen in natura toegekende waarde is niet hoger dan de kosten die gewoonlijk op de desbetreffende markt worden aanvaard;

(c)de waarde en de verstrekking van de bijdrage in natura kunnen onafhankelijk worden beoordeeld en geverifieerd;

(d)bij verstrekking van grond of onroerend goed kan een betaling worden gedaan met het oog op een huurovereenkomst voor een nominaal bedrag per jaar dat niet meer bedraagt dan een enkele eenheid van de valuta van de betreffende lidstaat;

(e)bij bijdragen in natura in de vorm van onbetaalde arbeid, wordt de waarde van de arbeid bepaald aan de hand van de gecontroleerde werkelijke arbeidstijd en de hoogte van de beloning voor soortgelijke arbeid.

De waarde van de grond of het onroerend goed als bedoeld in dit artikel, eerste alinea, onder d), wordt gecertificeerd door een onafhankelijke gekwalificeerde deskundige of een hiertoe gemachtigde officiële instantie en bedraagt niet meer dan de artikel 58, lid 1, onder b), bedoelde bovengrens.

2. Afschrijvingskosten waarvoor geen door facturen gestaafde betaling is gedaan, kunnen in aanmerking komen mits aan de volgende voorwaarden is voldaan:

(a)de subsidiabiliteitsvoorschriften van het programma staan dit toe;

(b)het uitgavenbedrag wordt naar behoren gestaafd door ondersteunende documenten met dezelfde bewijskracht als facturen voor subsidiabele kosten wanneer die kosten in de in artikel 48, lid 1, onder a), bedoelde vorm werden vergoed;

(c)de kosten hebben uitsluitend betrekking op de steunperiode voor de concrete actie;

(d)er is geen overheidssubsidie verleend voor de aanschaf van de afgeschreven activa.

Artikel 62 - Specifieke subsidiabiliteitsvoorschriften voor financieringsinstrumenten

1. De subsidiabele uitgaven voor een financieel instrument zijn het totaalbedrag aan programmabijdragen die zijn betaald aan, of, in het geval van garanties die zijn gereserveerd zoals overeengekomen in garantiecontracten, door het financieringsinstrument binnen de subsidiabiliteitsperiode, waar dat bedrag komt overeen met:

(a)betalingen aan eindontvangers, in geval van leningen, investeringen in eigen vermogen of investeringen in quasi-eigenvermogen;

(b)middelen die gereserveerd zijn zoals overeengekomen in garantiecontracten, ongeacht of ze nog uitstaan of reeds verlopen zijn, om aan mogelijke aanspraken op garanties voor verliezen te kunnen voldoen, berekend op grond van een multiplicatorratio dat een meervoudig bedrag dekt van onderliggende uitgekeerde nieuwe leningen of investeringen in eigen vermogen of in quasi-eigen vermogen van eindontvangers;

(c)betalingen aan, of ten voordele van eindontvangers, wanneer financieringsinstrumenten worden gecombineerd met een andere bijdrage van de Unie in één enkel financieringsinstrument overeenkomstig artikel 52, lid 5;

(d)betalingen van beheersvergoedingen en vergoedingen van de beheerskosten die de instanties die het financieringsinstrument uitvoeren, verschuldigd zijn.

2. Voor de toepassing van lid 1, onder b), wordt de multiplicatorratio vastgesteld in een prudente ex-ante risicobeoordeling en overeengekomen in de desbetreffende financieringsovereenkomst. De multiplicatorratio kan worden herzien indien latere veranderingen van de marktomstandigheden dat rechtvaardigen. Een dergelijke herziening heeft geen terugwerkende kracht.

3. Voor de toepassing van lid 1, onder d), zijn de beheersvergoedingen gebaseerd op prestaties. Indien een instantie die een holdingfonds en/of specifieke fondsen uitvoert, overeenkomstig artikel 53, lid 3, wordt geselecteerd door middel van een rechtstreekse gunning van een opdracht, is het bedrag van de aan deze instanties betaalde beheerskosten en -vergoedingen dat kan worden gedeclareerd als subsidiabele uitgave onderworpen aan een drempel van maximaal 5 % van het totaalbedrag van programmabijdragen die zijn uitbetaald aan eindontvangers in de vorm van leningen, investeringen in eigen vermogen of investeringen in quasi-eigenvermogen, of bedragen die als overeengekomen in garantiecontracten zijn gereserveerd. 

Die drempel is niet van toepassing wanneer de instanties die de financieringsinstrumenten uitvoeren door middel van een openbare aanbesteding zijn geselecteerd in overeenstemming met de toepasselijke wetgeving, en de openbare aanbesteding de noodzaak van hogere beheerskosten en -vergoedingen aantoont.

4. Afsluitprovisies die geheel of gedeeltelijk aan de eindontvanger worden berekend, gelden niet als subsidiabele uitgave.

5. De overeenkomstig lid 1 gedeclareerde subsidiabele uitgaven bedragen niet meer dan de som van het totale bedrag aan ondersteuning uit de Fondsen dat voor de toepassing van dit lid is betaald en de bijhorende nationale medefinanciering.

Titel VI
Beheer en controle

HOOFDSTUK 1
Algemene regels voor beheer en controle

Artikel 63 - Verantwoordelijkheden van de lidstaten

1. De lidstaten beschikken over beheers- en controlesystemen voor hun programma's overeenkomstig deze titel en zij waarborgen dat die systemen functioneren overeenkomstig de beginselen van gezond financieel beheer en de in bijlage X opgesomde fundamentele eisen.

2. De lidstaten zorgen voor de wettigheid en regelmatigheid van in de rekeningen opgenomen uitgaven die bij de Commissie zijn ingediend, en treffen alle nodige maatregelen om onregelmatigheden, met inbegrip van fraude, te voorkomen, op te sporen, te verbeteren en te rapporteren.

3. De lidstaten nemen op verzoek van de Commissie de nodige maatregelen om de doeltreffende werking van hun beheers- en controlesysteem en de wettigheid en regelmatigheid van de bij de Commissie ingediende uitgaven te waarborgen. Als een dergelijke maatregel een audit is, kunnen ambtenaren van de Commissie of hun gemachtigde vertegenwoordigers daaraan deelnemen.

4. De lidstaten waarborgen de kwaliteit en de betrouwbaarheid van het monitoringsysteem en van de gegevens over indicatoren.

5. De lidstaten beschikken over systemen en procedures om te waarborgen dat alle voor het in bijlage IX bedoelde auditspoor benodigde documenten worden bewaard overeenkomstig de in artikel 76 bepaalde vereisten.

6. De lidstaten beschikken over regelingen die ervoor zorgen dat klachten over de Fondsen daadwerkelijk worden onderzocht. Op verzoek van de Commissie onderzoeken zij de bij de Commissie ingediende klachten die in het toepassingsgebied van hun programma's vallen en zij informeren de Commissie over de resultaten van de onderzoeken.

Voor de toepassing van dit artikel dekken klachten elk geschil tussen potentiële en geselecteerde begunstigden met betrekking tot de voorgestelde of geselecteerde concrete actie en alle geschillen met derde partijen over de tenuitvoerlegging van het programma of de concrete acties daarvan, ongeacht de verwijzing naar de rechtsmiddelen krachtens het nationale recht.

7. De lidstaten zorgen ervoor dat de uitwisseling van alle informatie tussen de begunstigden en de programma-autoriteiten door middel van elektronische systemen voor gegevensuitwisseling overeenkomstig bijlage XII kan plaatsvinden.

Voor door het EFMZV, het AMIF, het ISF en het BMVI ondersteunde programma's is de eerste alinea van toepassing vanaf 1 januari 2023.

Het eerste lid is niet van toepassing op in artikel [4, lid 1, onder c), vii)], van de ESF+-verordening bedoelde programma's.

8. De lidstaten zorgen ervoor dat de officiële uitwisseling van alle informatie met de Commissie plaatsvindt door middel van elektronische systemen voor gegevensuitwisseling overeenkomstig bijlage XIII.

9. Elke lidstaat stelt, na de goedkeuring van het programma ten laatste bij de indiening van de aanvraag voor de eindbetaling voor het eerste boekjaar en uiterlijk op 30 juni 2023, een beschrijving op van het beheers- en controlesysteem overeenkomstig het in bijlage XIV opgenomen model. Zij past die beschrijving aan aan latere wijzigingen.

10. De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 107 gedelegeerde handelingen goed te keuren die lid 2 van dit artikel aanvullen door de criteria vast te stellen ter bepaling van de te rapporteren gevallen van onregelmatigheden en te verstrekken gegevens.

11. De Commissie keurt een uitvoeringshandeling goed om het model op te stellen dat moet worden gebruikt voor de rapportering van onregelmatigheden in overeenstemming met de in artikel 109, lid 2, bedoelde raadplegingsprocedure om eenvormige voorwaarden te garanderen voor de uitvoering van dit artikel.

Artikel 64 - Bevoegdheden en verantwoordelijkheden van de Commissie

1. De Commissie vergewist zich ervan dat de lidstaten beheers- en controlesystemen hebben opgezet die aan deze verordening voldoen en dat die systemen tijdens de uitvoering van de programma’s doeltreffend functioneren. De Commissie stelt een auditstrategie en een auditplan op op basis van een risicobeoordeling.

De Commissie en de auditinstanties coördineren hun auditplannen.

2. De audits van de Commissie worden uitgevoerd tot drie jaar na de goedkeuring van de rekeningen waar de betreffende uitgave in was begrepen. Deze termijn is niet van toepassing op concrete acties waarvoor een vermoeden van fraude bestaat.

3. Voor het verrichten van hun audits krijgen de ambtenaren van de Commissie of hun gemachtigde vertegenwoordigers inzage in alle noodzakelijke gegevens, documenten en metagegevens over de door de Fondsen gesteunde concrete acties of over de beheers- en controlesystemen en krijgen zij kopieën in de specifiek gevraagde formaten.

4. Voor controles ter plaatse geldt eveneens het volgende:

(a)behalve in dringende gevallen stelt de Commissie de bevoegde programma-autoriteit ten minste twaalf werkdagen van tevoren in kennis van de controle. Aan deze audits mogen ambtenaren of gemachtigde vertegenwoordigers van de lidstaat deelnemen;

(b)wanneer door de toepassing van nationale bepalingen bepaalde handelingen voorbehouden worden aan daartoe door nationale wetgeving specifiek aangewezen functionarissen, hebben ambtenaren van de Commissie en gemachtigde vertegenwoordigers inzage in de aldus verkregen informatie, onverminderd de bevoegdheden van nationale gerechtelijke instanties en met volledige inachtneming van de grondrechten van de betrokken rechtssubjecten;

(c)de Commissie zendt de voorlopige auditbevindingen in ten minste één officiële taal van de Unie uiterlijk drie maanden na de laatste dag van de audit aan de bevoegde autoriteit van de lidstaat;

(d)de Commissie zendt het auditverslag in ten minste één officiële taal van de Unie uiterlijk drie maanden na de laatste dag van ontvangst van een volledig antwoord van de bevoegde autoriteit van de lidstaat op de voorlopige auditbevindingen.

De Commissie kan de onder c) en d) bedoelde termijnen met drie maanden verlengen. 

Artikel 65 - Programma-autoriteiten

1. Voor de toepassing van artikel [63, lid 3], van het Financieel Reglement, identificeert de lidstaat voor elk programma een beheersautoriteit en een auditautoriteit. Wanneer een lidstaat gebruikt maakt van de in artikel 66, lid 2, bedoelde mogelijkheid, wordt de desbetreffende instantie geïdentificeerd als een programma-autoriteit. Deze autoriteiten kunnen voor meerdere programma's verantwoordelijk zijn.

2. De auditautoriteit is een openbare autoriteit die volledig onafhankelijk is van de geauditeerde.

3. De beheersautoriteit kan een of meer intermediaire instanties aanwijzen om bepaalde taken onder haar verantwoordelijk uit te voeren. Regelingen tussen de beheersautoriteit en intermediaire instanties worden schriftelijk vastgelegd.

4. Lidstaten waarborgen dat het beginsel van scheiding van functies tussen en binnen de programma-autoriteiten in acht wordt genomen.

5. De instantie die het in artikel van Verordening EU (...) [Horizon Europa deelnameregels] bedoelde medefinanciering voor het programma uitvoeren, worden geïdentificeerd als een intermediaire instantie door de beheersautoriteit van het desbetreffende programma, overeenkomstig lid 3.

HOOFDSTUK II
Standaard beheer- en controlesystemen

Artikel 66
Functies van de beheersautoriteit

1. De beheersautoriteit is verantwoordelijk voor het beheer van het programma met het oog op het bereiken van de doelstellingen van het programma. Zij heeft met name de volgende functies:

(a)acties selecteren in overeenstemming met artikel 67;

(b)programmabeheerstaken uitvoeren in overeenstemming met artikel 68;

(c)de werkzaamheden van het toezichtcomité ondersteunen in overeenstemming met artikel 69;

(d)toezicht houden op intermediaire instanties;

(e)in een elektronisch systeem de gegevens van elke concrete actie registreren en opslaan voor toezicht, evaluatie, financieel beheer, controles en audits, en de beveiliging, integriteit en vertrouwelijkheid van de gegevens en de authenticatie van gebruikers waarborgen.

2. De lidstaat kan de in artikel 70 bedoelde boekhoudfunctie toevertrouwen aan de beheersautoriteit of een andere instantie.

3. Voor door het AMIF, het ISF en het BMVI ondersteunde programma's wordt de boekhoudfunctie uitgeoefend door of onder de verantwoordelijkheid van de beheersautoriteit.

4. De Commissie keurt een uitvoeringshandeling goed overeenkomstig de in artikel 109, lid 2, bedoelde raadplegingsprocedure om eenvormige voorwaarden te garanderen voor de in lid 1, onder e), bedoelde registratie en opslag van elektronische gegevens. Die uitvoeringshandeling wordt volgens de in artikel 109, lid 2, bedoelde raadplegingsprocedure vastgesteld.

Artikel 67
Selectie van concrete acties door de beheersautoriteit

1. Voor de selectie van concrete acties moet de beheersautoriteit criteria en procedures vaststellen en toepassen die niet-discriminerend en transparant zijn, gendergelijkheid waarborgen en rekening houden met het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie en het beginsel van duurzame ontwikkeling en van het beleid van de Unie op milieugebied overeenkomstig artikel 11 en artikel 191, lid 1, VWEU.

De criteria en procedures waarborgen de prioritering van de te selecteren concrete acties teneinde ervoor te zorgen dat de bijdrage uit de middelen van de Unie financiering van de Unie optimaal bijdraagt aan de verwezenlijking van de doelstellingen van het programma.

2. Op verzoek van de Commissie raadpleegt de beheersautoriteit de Commissie en houdt zij rekening met haar opmerkingen voorafgaand aan de eerste indiening van de selectiecriteria bij het toezichtcomité en voordat deze criteria worden gewijzigd.

3. Voor de selectie van concrete acties moet de beheersautoriteit:

(a)waarborgen dat de geselecteerde concrete acties in overeenstemming zijn met het programma en op effectieve wijze bijdragen tot de verwezenlijking van de specifieke doelstellingen ervan;

(b)waarborgen dat de geselecteerde concrete acties overeenstemmen met de bijhorende strategieën en planningsdocumenten die zijn opgesteld voor de verwezenlijking van de randvoorwaarden;

(c)waarborgen dat de geselecteerde concrete acties de beste verhouding tussen het steunbedrag, de uitgevoerde activiteiten en de verkregen resultaten vertegenwoordigen;

(d)verifiëren dat de begunstigde de nodige financiële middelen en instrumenten heeft om de exploitatie- en onderhoudskosten te dekken;

(e)waarborgen dat de geselecteerde concrete acties die onder het toepassingsgebied vallen van Richtlijn 2011/92/EU van het Europees Parlement en de Raad  48 worden onderworpen aan een milieueffectbeoordeling of een screeningprocedure overeenkomstig de voorschriften van die richtlijn zoals gewijzigd bij Richtlijn 2014/52/EU van het Europees Parlement en de Raad  49 ;

(f)verifiëren dat er voldaan is aan het toepasselijke recht indien de concrete acties zijn begonnen vóór de indiening van een financieringsaanvraag bij de beheersautoriteit;

(g)waarborgen dat een geselecteerde concrete actie binnen het toepassingsgebied van het betrokken fonds valt en aan een interventietype of voor het EFMZV een ondersteuningsgebied wordt toegewezen;

(h)waarborgen dat concrete acties geen activiteiten omvatten die deel uitmaakten van een concrete actie waarvoor een verplaatsing in overeenstemming met artikel 60 gold of die zouden neerkomen op een overdracht van een productieve activiteit overeenkomstig artikel 59, lid 1, onder a);

(i)waarborgen dat de geselecteerde concrete acties niet worden beïnvloed door een met redenen omkleed advies van de Commissie met betrekking tot een inbreukprocedure overeenkomstig artikel 258 van het VWEU dat de wettigheid en regelmatigheid van de uitgaven of de uitvoering van concrete acties in gevaar brengt;

(j)de klimaatbestendigheid waarborgen van investeringen in infrastructuur met een verwachte levensduur van ten minste vijf jaar.

4. De beheersautoriteit waarborgt dat de begunstigde een document wordt verstrekt waarin alle voorwaarden voor steun voor elke concrete actie zijn vermeld, met inbegrip van de specifieke vereisten betreffende de producten of diensten die moeten worden geleverd, het financieringsplan, de uitvoeringstermijn en, indien van toepassing, de toe te passen de methode voor de vaststelling van de kosten van de concrete actie en de voorwaarden voor betaling van de subsidie.

5. Voor concrete acties die een certificaat 'Excellentiekeur' hebben ontvangen of die zijn geselecteerd in het kader van de medefinanciering voor het programma binnen Horizon Europa, kan de beheersautoriteit besluiten rechtstreeks uit het EFRO of het ESF+ steun te verlenen, op voorwaarde dat die concrete acties stroken met de doelstellingen van het programma.

Het medefinancieringspercentage van het instrument dat het certificaat 'Excellentiekeur' of de medefinanciering voor het programma verstrekt, is van toepassing en wordt vastgesteld in het in lid 4 bedoelde document.

6. Wanneer de beheersautoriteit een concrete actie van strategisch belang selecteert, stelt zij de Commissie daar onmiddellijk van in kennis en verstrekt zij de Commissie alle informatie over die actie.

Artikel 68
Programmabeheer door de beheersautoriteit

1. De beheersautoriteit:

(a)voert beheersverificaties uit om te verifiëren of de medegefinancierde producten en diensten zijn geleverd, of de concrete actie voldoet aan het toepasselijke recht, aan het programma en aan de voorwaarden voor steun voor de concrete actie en,

i) voor kosten die worden vergoed overeenkomstig artikel 48, lid 1, onder a), of het bedrag van de door de begunstigden met betrekking tot die kosten gedeclareerde uitgaven daadwerkelijk is betaald en of de begunstigden een afzonderlijke boekhouding voeren voor alle met die concrete actie samenhangende transacties;

ii) voor kosten die worden vergoed overeenkomstig artikel 48, lid 1, onder b), c) en d), of is voldaan aan de voorwaarden voor de vergoeding van de uitgave aan de begunstigde;

(b)waarborgt dat, onder voorbehoud van de beschikbaarheid van de financiering, de begunstigde uiterlijk negentig dagen na de datum waarop hij de betalingsaanvraag heeft ingediend, het verschuldigde totale bedrag ontvangt;

(c)zorgt voor doeltreffende en evenredige fraudepreventiemaatregelen en -procedures op basis van de vastgestelde risico's;

(d)voorkomt onregelmatigheden, spoort ze op en corrigeert ze;

(e)bevestigt dat de in de rekeningen opgenomen uitgaven wettig en regelmatig zijn;

(f)stelt de beheersverklaring op overeenkomstig het in bijlage XV opgenomen model;

(g)zenden uiterlijk op 31 januari en 31 juli een raming van het bedrag waarvoor zij verwachten betalingsaanvragen te zullen indienen voor het lopende en voor de volgende kalenderjaren, overeenkomstig het in bijlage XII opgenomen model.

Wat de eerste alinea, onder b), betreft mogen er geen bedragen in mindering worden gebracht of worden ingehouden, noch specifieke extra heffingen of andere heffingen met gelijke werking worden toegepast die bedragen verschuldigd aan begunstigden zouden verminderen.

Met betrekking tot concrete PPP-acties voert de beheersautoriteit de betalingen uit naar een geblokkeerde rekening die specifiek daarvoor is geopend op naam van de begunstigde om te worden gebruikt overeenkomstig de PPP-overeenkomst.

2. De in lid 1, onder a), bedoelde beheersverificaties zijn risicogebaseerd en proportioneel met de in een risicobeheersstrategie vastgestelde risico's.

Beheersverificaties omvatten administratieve verificaties met betrekking tot elke betalingsaanvraag van begunstigden en verificaties ter plaatse van concrete acties. Zij worden uitgevoerd voordat de rekeningen overeenkomstig artikel 92 worden voorbereid.

3. Als de beheersautoriteit ook begunstigde van het programma is, moeten de regelingen voor de beheersverificaties een scheiding van functies garanderen.

4. In afwijking van lid 2 kan de ETS-verordening specifieke voorschriften inzake op Interreg-programma's toepasselijke beheersverificaties bevatten.

Artikel 69
Ondersteuning van het werk van het toezichtcomité door de beheersautoriteit

De beheersautoriteit:

(a)verstrekt het toezichtcomité tijdig alle informatie die het nodig heeft om zijn taken uit te voeren;

(b)zorgt ervoor dat gevolg wordt gegeven aan de besluiten en aanbevelingen van het toezichtcomité.

Artikel 70De boekhoudfunctie

1. De boekhoudfunctie omvat:

(a)betalingsaanvragen opstellen en indien bij de Commissie overeenkomstig de artikelen 85 en 86;

(b)rekeningen opstellen overeenkomstig artikel 92 en bescheiden bijhouden van alle elementen van de rekeningen in een elektronisch systeem;

(c)de bedragen van in een andere valuta dan de euro gedane uitgaven omrekenen aan de hand van de maandelijkse wisselkoers voor de euro van de Commissie in de maand waarin die uitgaven zijn geregistreerd in het boekhoudsysteem van de instantie die de in dit artikel bepaalde taken uitvoert.

2. De boekhoudfunctie houdt geen verificaties op het niveau van begunstigden in.

3. In afwijking van lid 1, onder c), kan in de ETS-verordening een andere methode worden bepaald voor het omrekenen van in een andere valuta dan de euro gedane uitgaven.

Artikel 71
Functies van de auditautoriteit

1. De auditautoriteit is verantwoordelijk voor het uitvoeren van systeemaudits, audits over concrete acties en audits van rekeningen en zo de Commissie op onafhankelijke wijze waarborgen te bieden over de doeltreffendheid van de beheers- en controlesystemen doeltreffend over de wettigheid en regelmatigheid van de in de bij de Commissie ingediende rekeningen opgenomen uitgaven.

2. Auditwerkzaamheden worden verricht overeenkomstig internationaal aanvaarde auditnormen.

3. De auditautoriteit moet de volgende documenten opstellen en bij de Commissie indienen:

(a)een jaarlijks auditoordeel overeenkomstig artikel [63, lid 7] van het Financieel Reglement en overeenkomstig het in bijlage XVI opgenomen model, op basis van alle auditwerkzaamheden, waarin elk van de volgende aspecten wordt behandeld:

i) de volledigheid, waarheidsgetrouwheid en nauwkeurigheid van de jaarrekeningen,

ii) de wettigheid en regelmatigheid van de in de bij de Commissie ingediende rekeningen opgenomen uitgaven;

iii) de doeltreffende werking van het beheer- en controlesysteem.

(b)een jaarlijks controleverslag dat voldoet aan de eisen van artikel [63, lid 5, onder b)] van het Financieel Reglement, overeenkomstig het in bijlage XVII opgenomen model, dat het onder a) bedoelde auditoordeel ondersteunt en dat een samenvatting van de bevindingen bevat, met inbegrip van een analyse van de aard en de omvang van de fouten en tekortkomingen in het systeem, de voorgestelde en uitgevoerde corrigerende maatregelen en het daaruit volgende totale foutenpercentage en het resterende foutenpercentage voor de in de bij de Commissie ingediende rekeningen opgenomen uitgaven.

4. Wanneer programma's voor de audit van concrete acties worden gegroepeerde overeenkomstig artikel 73, lid 2, kan de in lid 3, onder b), gevraagde informatie in één verslag worden opgenomen.

Wanneer de auditautoriteit van deze mogelijkheid gebruik maakt voor door het AMIF, het ISF en het BMVI ondersteunde programma's, brengt het fonds verslag uit over de in lid 3, onder b), gevraagde informatie.

5. De auditautoriteit zendt de systeemauditverslagen naar de Commissie zodra de contradictoire procedure met de betrokken geauditeerden is voltooid.

6. Tenzij anders is overeengekomen, komen de Commissie en de auditautoriteiten regelmatig, en ten minste een maal per jaar, bijeen om de auditstrategie, het jaarlijkse controleverslag, en het auditoordeel te onderzoeken, hun auditplannen en -methoden op elkaar af te stemmen, en van gedachten te wisselen over kwesties in verband met de verbetering van de beheers- en controlesystemen.

Artikel 72
Auditstrategie

1. De auditautoriteit stelt een auditstrategie op op basis van een risicobeoordeling, rekening houdend met het beheers- en controlesysteem als beschreven in artikel 63, lid 9, betreffende systeemaudits en audits van concrete acties. De auditstrategie omvat systeemaudits van nieuw geïdentificeerde beheersautoriteiten en autoriteiten belast met de boekhoudfunctie binnen een termijn van negen maanden na hun eerste werkjaar. De auditstrategie wordt opgesteld overeenkomstig het in bijlage XVIII opgenomen model en wordt jaarlijks bijgewerkt nadat het eerste jaarlijkse controleverslag en auditoordeel bij de Commissie is ingediend. Zij kan betrekking hebben op een of meerdere programma's.

2. Op verzoek wordt de auditstrategie aan de Commissie verstrekt.

Artikel 73
Audits van concrete acties

1. Audits van concrete acties hebben betrekking op bij de Commissie gedeclareerde uitgaven in het boekjaar op basis van een steekproef. Die steekproef is representatief en gebaseerd op statistische steekproefmethodes.

2. Wanneer de populatie uit minder dan 300 steekproefeenheden bestaat, kan de auditautoriteit op basis van haar professionele oordeel een niet-statistische steekproefmethode toepassen. In dergelijke gevallen moet de steekproef omvangrijk genoeg zijn om de auditautoriteit in staat te stellen een geldig auditoordeel uit te brengen. De niet-statistische steekproefmethode bestrijkt minimaal 10 % van de steekproefeenheden in de populatie van het boekjaar, op aselecte wijze gekozen.

De statistische steekproef kan betrekking hebben op een of meer door het EFRO, het Cohesiefonds en het ESF+ ondersteunde programma's en, met in voorkomend geval de stratificatie, op een of meerdere programmeringsperioden, op basis van het professionele oordeel van de auditautoriteit.

De steekproef van door het AMIF, het ISF, het BMVI en het EFMZV ondersteunde concrete acties heeft betrekking op door elk fonds apart ondersteunde concrete acties.

3. Audits van concrete acties omvatten alleen een verificatie ter plaatse van de materiële uitvoering van de concrete actie als het type concrete actie dat vereist.

De ESF+-verordening kan specifieke bepalingen bevatten voor in artikel [4, lid 1, onder c), vii)], van de ESF+-verordening bedoelde programma's.

4. De Commissie is bevoegd om overeenkomstig artikel 107 een gedelegeerde handeling vast te stellen om dit artikel aan te vullen door gestandaardiseerde kant-en-klare steekproefmethoden en -modaliteiten te bepalen om een of meerdere programmeringsperioden te dekken.

Artikel 74
Regelingen inzake één enkele audit

1. Bij het uitvoeren van audits houden de Commissie en de auditautoriteiten rekening met het beginsel van één enkele audit en met het evenredigheidsbeginsel in verhouding tot de omvang van het risico voor de begroting van de Unie. Zij voorkomen herhaling van audits over dezelfde bij de Commissie gedeclareerde uitgaven om zo de kosten voor beheersverificaties en -audits en de administratieve lasten voor de begunstigden tot een minimum te beperken.

De Commissie en de auditautoriteiten gebruiken eerst alle in het in artikel 66, lid 1, onder e), bedoelde elektronische systeem beschikbare gegevens, met inbegrip van beheersverificaties, en vragen en verkrijgen alleen aanvullende documenten en auditbewijs van de begunstigden als zij dit, op basis van hun professionele oordeel, nodig achten ter staving van betrouwbare auditconclusies.

2. Voor programma's waarvoor de Commissie concludeert dat het oordeel van de auditautoriteit betrouwbaar is, en de betrokken lidstaat deelneemt aan de nauwere samenwerking op het gebied van het Europees Openbaar Ministerie, blijven de audits van de Commissie beperkt tot een audit van de werkzaamheden van de auditautoriteit.

3. Concrete acties waarvan de totale subsidiabele uitgaven niet meer dan 400 000 EUR voor het EFRO en het Cohesiefonds, 300 000 EUR voor het ESF+, of 200 000 EUR voor het EFMZV, het AMIF, het ISF en het BMVI bedragen, worden voorafgaand aan de indiening van de rekeningen voor het boekjaar waarin de concrete actie is voltooid, onderworpen aan niet meer dan één audit, verricht door hetzij de auditautoriteit, hetzij de Commissie.

Andere concrete acties worden voorafgaand aan de indiening van de rekeningen voor het boekjaar waarin de concrete actie is voltooid, onderworpen aan niet meer dan één audit per boekjaar, verricht door hetzij de auditautoriteit hetzij de Commissie. Concrete acties worden in een bepaald jaar niet meer door de Commissie of de auditautoriteit aan een audit onderworpen wanneer dat jaar reeds een audit door de Rekenkamer heeft plaatsgevonden, mits de auditautoriteit of de Commissie de resultaten van die audit van de Europese Rekenkamer voor dergelijke concrete acties voor het uitvoeren van hun respectieve taken kunnen gebruiken.

4. Onverminderd lid 3 kan een concrete actie worden onderworpen aan meer dan een audit als de auditautoriteit op basis van haar professionele oordeel tot de conclusie komt dat geen auditoordeel kan worden uitgebracht.

5. De leden 2 en 3 zijn niet van toepassing in het geval van:

(a)een specifiek risico op onregelmatigheden of aanwijzingen van fraude;

(b)de noodzaak om de auditactiviteit te herhalen om de zekerheid te krijgen dat de auditautoriteit doeltreffend functioneert; 

(c)bewijs van een ernstige tekortkoming in het werk van de auditautoriteit.

Artikel 75
Beheersverificaties en audits van financieringsinstrumenten

1. De beheersautoriteit verricht overeenkomstig artikel 68, lid 1, beheersverificaties ter plaatse, uitsluitend op het niveau van de instanties die het financieringsinstrument uitvoeren en, in het kader van garantiefondsen, op het niveau van de instanties die de onderliggende nieuwe leningen verstrekken.

2. De beheersautoriteit verricht geen verificaties ter plaatse op het niveau van de Europese Investeringsbank (EIB) of andere internationale financiële instellingen waarvan een lidstaat aandeelhouder is.

De EIB of andere internationale financiële instellingen waarvan een lidstaat aandeelhouder is, bezorgen de beheersautoriteit evenwel bij elke betalingsaanvraag een controleverslag.

3. De auditautoriteit verricht overeenkomstig de artikelen 71, 73 en 77 systeemaudits en audits van concrete acties op het niveau van de instanties die het financieringsinstrument uitvoeren en, in het kader van garantiefondsen, op het niveau van de instanties die de onderliggende nieuwe leningen verstrekken.

4. De auditautoriteit verricht geen audits op het niveau van de EIB of andere internationale financiële instellingen waarvan een lidstaat aandeelhouder is, voor financieringsinstrumenten die zij uitvoeren.

De EIB of andere internationale financiële instellingen waarvan een lidstaat aandeelhouder is, bezorgen de Commissie en de auditautoriteit evenwel een jaarlijks auditverslag dat aan het eind van elk kalenderjaar door hun externe auditors is opgesteld. Dit verslag heeft betrekking op de in bijlage XVII opgenomen elementen.

5. De EIB of andere internationale instellingen verstrekken de programma-autoriteiten alle documenten die zij nodig hebben om hun verplichtingen na te komen.

Artikel 76
Beschikbaarheid van documenten

1. Onverminderd de regels over staatssteun zorgt de beheersautoriteit ervoor dat alle bewijsstukken met betrekking tot een door de fondsen ondersteunde concrete actie op het gepaste niveau worden bewaard gedurende vijf jaar te rekenen vanaf 31 december vanaf het jaar waarin de laatste betaling van de beheersautoriteit aan de begunstigde wordt verricht.

2. In geval van gerechtelijke procedures of op verzoek van de Commissie kan deze termijn worden onderbroken.


HOOFDSTUK III
Gebruik van nationale beheerssystemen

Artikel 77 - Verbeterde evenredige regelingen

De lidstaat kan de volgende verbeterde evenredige regelingen toepassen voor het beheers- en controlesysteem van een programma wanneer is voldaan aan de in artikel 78 vastgestelde voorwaarden:

(a)in afwijking van artikel 68, lid 1, onder a), en artikel 68, lid 2, kan de beheersautoriteit alleen nationale procedures toepassen om beheersverificaties uit te voeren;

(b)in afwijking van artikel 73, leden 1 en 3, kan de auditautoriteit haar auditactiviteiten beperken tot een statistische steekproef van 30 steekproefeenheden voor het programma of de groep programma’s in kwestie;

(c)de Commissie beperkt haar eigen audits tot een toetsing van de werkzaamheden van de auditautoriteit door deze uitsluitend op haar niveau te herhalen, tenzij de beschikbare informatie duidt op een ernstige tekortkoming in de werkzaamheden van de auditautoriteit.

Wanneer de onder b) bedoelde populatie uit minder dan 300 steekproefeenheden bestaat, kan de auditautoriteit een niet-statistische steekproefmethode toepassen overeenkomstig artikel 73, lid 2.

Artikel 78 - Voorwaarden voor de toepassing van verbeterde evenredige regelingen

1. De lidstaat kan de in artikel 77 vastgestelde verbeterde evenredige regelingen op elk moment tijdens de programmeringsperiode toepassen, mits de Commissie in haar gepubliceerde jaarlijkse activiteitenverslagen voor de laatste twee jaar voorafgaand aan het besluit van de lidstaat om de bepalingen van dit artikel toe te passen, heeft bevestigd dat het beheers- en controlesysteem van het programma doeltreffend functioneert en het totale foutenpercentage voor elk jaar lager ligt dan 2 %. Wanneer wordt nagegaan of het beheers- en controlesysteem van het programma doeltreffend functioneert, houdt de Commissie rekening met de deelname van de betrokken lidstaat aan de nauwere samenwerking op het gebied van het Europees Openbaar Ministerie.

Wanneer een lidstaat besluit gebruik te maken van deze mogelijkheid, stelt deze de Commissie in kennis van de toepassing van de in artikel 77 vastgestelde evenredige regelingen die van toepassing zijn vanaf het begin van het daaropvolgende boekjaar.

2. Aan het begin van de programmeringsperiode kan de lidstaat de in artikel 77 bedoelde regelingen toepassen, mits is voldaan aan de in lid 1 van dit artikel vastgestelde voorwaarden ten aanzien van een soortgelijk programma dat in 2014-2020 is uitgevoerd, en mits de voor het programma 2021-2027 vastgestelde beheers- en controleregelingen grotendeels voortbouwen op de regelingen voor het vorige programma. In dergelijke gevallen zullen de verbeterde evenredige regelingen van toepassing zijn vanaf de aanvang van het programma.

3. De in artikel 63, lid 9, en artikel 72 bedoelde beschrijving van het beheers- en controlesysteem en de auditstrategie worden dienovereenkomstig opgesteld of geactualiseerd door de lidstaat.

Artikel 79 - Aanpassing tijdens de programmeringsperiode

1. Wanneer de Commissie of de auditautoriteit op basis van de uitgevoerde audits en het jaarlijkse controleverslag concluderen dat niet meer wordt voldaan aan de in artikel 78 vastgestelde voorwaarden, verzoekt de Commissie de auditautoriteit aanvullende auditwerkzaamheden te verrichten overeenkomstig artikel 63, lid 3, en corrigerende maatregelen te nemen.

2. Wanneer in het daaropvolgende jaarlijkse controleverslag wordt bevestigd dat nog steeds niet wordt voldaan aan de voorwaarden, waardoor slechts in beperkte mate zekerheid wordt verschaft aan de Commissie over de doeltreffende werking van de beheers- en controlesystemen en de wettigheid en regelmatigheid van de uitgaven, verzoekt de Commissie de auditautoriteit systeemaudits uit te voeren.

3. Nadat de Commissie de lidstaat in de gelegenheid heeft gesteld zijn opmerkingen te formuleren, stelt zij de lidstaat ervan in kennis dat de in artikel 77 vastgestelde verbeterde evenredige regelingen niet meer kunnen worden toegepast.

Titel VII
financieel beheer, indiening en onderzoek van rekeningen en financiële correcties

HOOFDSTUK I
Financieel beheer

Afdeling I
Algemene boekhoudregels

Artikel 80 - Vastleggingen in de begroting

1. Het besluit tot goedkeuring van het programma overeenkomstig artikel 18 vormt een financieringsbesluit in de zin van [artikel 110, lid 3,] van het Financieel Reglement en de kennisgeving ervan aan de betrokken lidstaat vormt een juridische verbintenis.

In dat besluit wordt de bijdrage van de Unie per fonds en per jaar vermeld.

2. De vastleggingen in de begroting van de Unie voor elk programma worden in de periode van 1 januari 2021 tot en met 31 december 2027 verricht door de Commissie in jaarlijkse tranches voor elk fonds.

3. In afwijking van artikel 111, lid 2, van het Financieel Reglement geschieden de vastleggingen in de begroting voor de eerste tranche na de vaststelling van het programma door de Commissie.

Artikel 81 - Gebruik van de euro

Alle bedragen die worden vermeld in programma’s of door de lidstaten worden gemeld aan of gedeclareerd bij de Commissie worden uitgedrukt in euro.

Artikel 82 - Terugbetaling

1. Elke aan de begroting van de Unie te verrichten terugbetaling geschiedt vóór de vervaldag die is vermeld in de invorderingsopdracht die is opgesteld overeenkomstig [artikel 98 van het Financieel Reglement]. Deze vervaldatum is de laatste dag van de tweede maand die volgt op de maand waarin de invorderingsopdracht is gegeven.

2. Elke vertraging van de terugbetaling geeft aanleiding tot rente wegens te late betaling, te rekenen vanaf de vervaldatum tot en met de datum van de daadwerkelijke betaling. De toe te passen rentevoet is anderhalf procentpunt hoger dan die welke de Europese Centrale Bank toepast bij haar voornaamste herfinancieringstransacties op de eerste werkdag van de maand waarin de vervaldatum valt.

Afdeling II
Voorschriften voor betalingen aan de lidstaten

Artikel 83 - Soorten betalingen

De betalingen gebeuren in de vorm van een voorfinanciering, tussentijdse betalingen en betalingen van het saldo van de rekeningen voor het boekjaar.

Artikel 84 - Voorfinanciering

1. De Commissie betaalt voorfinanciering op basis van de totale steun uit de fondsen zoals vastgesteld in het besluit tot goedkeuring van het programma overeenkomstig artikel 17, lid 3, onder f) en i).

2. De voorfinanciering voor elk fonds wordt vóór 1 juli van elk jaar betaald in jaarlijkse tranches, afhankelijk van de beschikbare middelen, als volgt:

(a)2021: 0,5 %;

(b)2022: 0,5 %;

(c)2023: 0,5 %;

(d)2024: 0,5 %;

(e)2025: 0,5 %;

(f)2026: 0,5 %.

Wanneer een programma na 1 juli 2021 wordt vastgesteld, worden de eerdere tranches in het jaar van vaststelling betaald.

3. In afwijking van lid 2 worden voor Interreg-programma’s specifieke regels inzake voorfinanciering vastgesteld in de ETS-verordening.

4. Het als voorfinanciering uitgekeerde bedrag wordt uiterlijk in het laatste boekjaar behandeld in het kader van de goedkeuring van de rekeningen van de Commissie.

5. De renteopbrengsten van de voorfinanciering worden ingezet voor het betrokken programma op dezelfde wijze als de fondsen en worden opgenomen in de rekeningen van het laatste boekjaar.

Artikel 85 - Betalingsaanvragen

1. De lidstaat dient een maximum van vier betalingsaanvragen in per programma, per fonds en per boekjaar. Elk jaar loopt de termijn voor elke betalingsaanvraag af op 30 april, 31 juli, 31 oktober en 26 december.

De laatste betalingsaanvraag die uiterlijk op 31 juli is ingediend, wordt beschouwd als de aanvraag voor de eindbetaling voor het boekjaar dat is geëindigd op 30 juni.

2. Betalingsaanvragen zijn slechts ontvankelijk als het meest recente zekerheidspakket is ingediend.

3. Betalingsaanvragen worden ingediend bij de Commissie overeenkomstig het in bijlage XIX vastgestelde model en bevatten voor elke prioriteit en per regiocategorie:

(a)het totaalbedrag van door begunstigden gedane subsidiabele uitgaven dat is betaald voor de uitvoering van concrete acties, zoals opgenomen in het systeem van de instantie die de boekhoudfunctie uitoefent;

(b)het bedrag voor technische bijstand dat is berekend overeenkomstig artikel 31, lid 2;

(c)het totaalbedrag van betaalde of te betalen overheidsbijdragen, zoals opgenomen in de boekhoudsystemen van de instantie die de boekhoudfunctie uitoefent;

4. In afwijking van lid 3, onder a), is het volgende van toepassing:

(a)wanneer de bijdrage van de Unie wordt verstrekt overeenkomstig artikel 46, onder a), bevat een betalingsaanvraag de bedragen die zijn gerechtvaardigd door de vooruitgang met de naleving van de voorwaarden of het boeken van resultaten, overeenkomstig het in artikel 89, lid 2, bedoelde besluit;

(b)wanneer de bijdrage van de Unie wordt verstrekt overeenkomstig artikel 46, onder c), d) en e), bevat een betalingsaanvraag de bedragen die zijn bepaald overeenkomstig het in artikel 88, lid 3, bedoelde besluit;

(c) in een betalingsaanvraag voor de in artikel 48, lid 1, onder b), c) en d), genoemde vormen van subsidies worden de kosten opgenomen als berekend volgens de toepasselijke grondslag.

5. In afwijking van lid 3, onder c), in geval van steunregelingen krachtens artikel 107 VWEU, moet de overheidsbijdrage die overeenkomt met de in een betalingsaanvraag vermelde uitgaven door de steunverlenende instantie aan de begunstigden zijn betaald.

Artikel 86 - Specifieke elementen voor financieringsinstrumenten in betalingsaanvragen

1. Bij de uitvoering van financieringsinstrumenten overeenkomstig artikel 53, lid 2, bevatten de overeenkomstig bijlage XIX ingediende betalingsaanvragen de totaalbedragen die de beheersautoriteit heeft uitgekeerd aan of, in het geval van garanties, de in garantiecontracten overeengekomen bedragen die de beheersautoriteit heeft gereserveerd voor eindbegunstigden, als bedoeld in artikel 62, lid 1, onder a), b) en c).

2. Bij de uitvoering van financieringsinstrumenten overeenkomstig artikel 53, lid 3, worden betalingsaanvragen die uitgaven voor financieringsinstrumenten bevatten, ingediend overeenkomstig de volgende voorwaarden:

(a)het in de eerste betalingsaanvraag opgenomen bedrag is betaald aan de financieringsinstrumenten en bedraagt ten hoogste 25 % van het totaalbedrag aan programmabijdragen dat is vastgelegd voor de financieringsinstrumenten krachtens de desbetreffende financieringsovereenkomst, in overeenstemming met de desbetreffende prioriteit en regiocategorie, indien van toepassing;

(b)het bedrag dat is opgenomen in de daaropvolgende betalingsaanvragen die zijn ingediend tijdens de subsidiabiliteitsperiode omvat de subsidiabele uitgaven als bedoeld in artikel 62, lid 1.

3. Het in de eerste betalingsaanvraag opgenomen bedrag als bedoeld in lid 2, onder a), wordt uiterlijk in het laatste boekjaar behandeld in het kader van de goedkeuring van de rekeningen van de Commissie.

Het bedrag wordt afzonderlijk meegedeeld in de betalingsaanvragen.

Artikel 87 - Gemeenschappelijke voorschriften voor betalingen

1. Onder voorbehoud van de beschikbare begrotingsmiddelen voert de Commissie tussentijdse betalingen uit binnen 60 dagen na de datum waarop de Commissie de betalingsaanvraag heeft ontvangen.

2. Elke betaling wordt toegerekend aan de oudste openstaande vastlegging in de begroting van het fonds en de regiocategorie in kwestie. De Commissie vergoedt bij wijze van tussentijdse betaling 90 % van de in de betalingsaanvraag opgenomen bedragen, hetgeen wordt berekend door het medefinancieringspercentage voor elke prioriteit toe te passen op de totale subsidiabele uitgaven of de overheidsbijdrage, in voorkomend geval. De Commissie bepaalt welke resterende bedragen worden vergoed of teruggevorderd bij de berekening van het saldo van de rekeningen overeenkomstig artikel 94.

3. De steun uit de fondsen voor een prioriteit in tussentijdse betalingen ligt niet hoger dan het bedrag van de steun uit de fondsen voor de prioriteit dat is vastgesteld in het besluit van de Commissie tot goedkeuring van het programma.

4. Wanneer de bijdrage van de Unie de vorm van artikel 46, onder a), aanneemt, of wanneer de subsidies de vorm als bedoeld in artikel 48, lid 1, onder b), c) en d), aannemen, betaalt de Commissie niet meer dan het door de lidstaat gevraagde bedrag.

5. Daarnaast bedraagt de steun uit de fondsen voor een prioriteit bij de betaling van het saldo van het laatste boekjaar niet meer dan:

(a)de in de betalingsaanvragen gedeclareerde overheidsbijdrage;

(b)de aan de begunstigden betaalde steun uit de fondsen;

(c)het door de lidstaat gevraagde bedrag.

6. Op verzoek van een lidstaat kunnen de tussentijdse betalingen worden verhoogd met 10 % boven het medefinancieringspercentage dat van toepassing is op elke prioriteit van de fondsen, indien een lidstaat voldoet aan een van de volgende voorwaarden na [datum van vaststelling van deze verordening]:

(a)de lidstaat ontvangt een lening van de Unie op grond van Verordening (EU) nr. 407/2010 van de Raad;

(b)de lidstaat ontvangt financiële bijstand op middellange termijn in het kader van het ESM zoals vastgelegd in het verdrag tot instelling van het ESM van 2 februari 2012 of zoals bedoeld in Verordening (EG) nr. 332/2002 van de Raad 50 , mits een macro-economisch aanpassingsprogramma wordt uitgevoerd;

(c)aan de lidstaat wordt financiële bijstand beschikbaar gesteld, mits een macro-economisch aanpassingsprogramma wordt uitgevoerd overeenkomstig Verordening (EU) nr. 472/2013 van het Europees Parlement en van de Raad 51 .

Het verhoogde percentage, dat niet meer dan 100 % mag bedragen, is van toepassing op de betalingsverzoeken die worden ingediend tot het einde van het kalenderjaar waarin de desbetreffende financiële bijstand wordt stopgezet.

7. Lid 6 is niet van toepassing op Interreg-programma’s.

Artikel 88 - Vergoeding van subsidiabele uitgaven op basis van eenheidskosten, vaste bedragen en vaste percentages

1. De Commissie kan de bijdrage van de Unie aan een programma vergoeden op basis van de eenheidskosten, vaste bedragen en vaste percentages voor vergoeding van de bijdrage van de Unie aan een programma.

2. Om gebruik te maken van een bijdrage van de Unie aan het programma op basis van eenheidskosten, vaste bedragen en vaste percentages zoals bedoeld in artikel 46, dienen de lidstaten een voorstel in bij de Commissie overeenkomstig de in de bijlagen V en VI vastgestelde modellen, als onderdeel van het programma of een verzoek tot wijziging ervan.

De door de lidstaat voorgestelde bedragen en percentages worden vastgesteld op basis van de in lid 4 bedoelde gedelegeerde handeling of op basis van het volgende:

(a)een eerlijke, billijke en controleerbare berekeningsmethode op basis van een van de volgende elementen:

i) statistische gegevens, andere objectieve informatie of een deskundige beoordeling;

ii) geverifieerde historische gegevens;

iii) de toepassing van de gebruikelijke kostenberekeningsmethoden;

(b)ontwerpbegrotingen;

(c)de voorschriften voor overeenkomstige eenheidskosten en vaste bedragen die van toepassing zijn voor beleidsmaatregelen van de Unie voor soortgelijke soorten concrete acties;

(d)de voorschriften voor overeenkomstige eenheidskosten en vaste bedragen die worden toegepast op grond van regelingen voor volledig door de lidstaat gefinancierde subsidies voor soortgelijke soorten concrete acties.

3. In het besluit van de Commissie tot goedkeuring van het programma of de wijziging ervan is vastgesteld welke soorten concrete acties in aanmerking komen voor vergoeding op basis van eenheidskosten, vaste bedragen en vaste percentages, wat en welke bedragen worden gedekt door eenheidskosten, vaste bedragen en vaste percentages en welke methoden worden gebruikt om de bedragen aan te passen.

De lidstaten maken gebruik van een van de in artikel 48, lid 1, bedoelde vormen van subsidies om steun te verlenen aan concrete acties waarvoor uitgaven worden vergoed door de Commissie op grond van dit artikel.

De audits van de Commissie of de lidstaten hebben uitsluitend tot doel te verifiëren of is voldaan aan de voorwaarden voor vergoeding door de Commissie.

4. De Commissie is bevoegd om overeenkomstig artikel 107 een gedelegeerde handeling vast te stellen ter aanvulling van dit artikel door de eenheidskosten, de vaste bedragen, de vaste percentages, de bedragen daarvan en de aanpassingsmethoden vast te stellen op een van de in lid 2, tweede alinea, bedoelde wijzen.

Artikel 89 - Financiering die geen verband houdt met kosten

1. Om gebruik te maken van een bijdrage van de Unie aan de gehele of delen van een prioriteit van programma’s op basis van financiering die geen verband houdt met kosten, dienen de lidstaten een voorstel in bij de Commissie overeenkomstig de in de bijlagen V en VI vastgestelde modellen, als onderdeel van het programma of een verzoek tot wijziging ervan. Het voorstel bevat de volgende informatie:

(a)de betrokken prioriteit en het totaalbedrag dat in aanmerking komt voor financiering die geen verband houdt met kosten; een beschrijving van het deel van het programma en het soort concrete acties die in aanmerking komen voor financiering die geen verband houdt met kosten;

(b)een beschrijving van de na te leven voorwaarden of de te boeken resultaten en een tijdschema;

(c)tussentijdse doelstellingen die aanleiding geven tot vergoeding door de Commissie;

(d)meeteenheden;

(e)het tijdschema voor de vergoeding door de Commissie en de desbetreffende bedragen die verband houden met de vooruitgang met de naleving van de voorwaarden of het boeken van resultaten;

(f)de regelingen waarmee wordt nagegaan of de tussentijdse doelstellingen zijn verwezenlijkt en de voorwaarden zijn nageleefd of de resultaten zijn geboekt;

(g)de methoden voor de aanpassing van de bedragen, indien van toepassing;

(h)de regelingen waarmee overeenkomstig bijlage XI voor een auditspoor wordt gezorgd waaruit blijkt dat de voorwaarden zijn nageleefd of de resultaten zijn geboekt.

2. Het besluit van de Commissie tot goedkeuring van het programma of het verzoek tot wijziging ervan bevat alle in lid 1 genoemde elementen.

3. De lidstaten maken gebruik van een van de in artikel 48, lid 1, bedoelde vormen van subsidies om steun te verlenen aan concrete acties waarvoor uitgaven worden vergoed door de Commissie op grond van dit artikel.

De audits van de Commissie of de lidstaten hebben uitsluitend tot doel te verifiëren of de voorwaarden voor vergoeding door de Commissie zijn nageleefd of de resultaten zijn geboekt.

4. De Commissie is bevoegd om overeenkomstig artikel 107 een gedelegeerde handeling vast te stellen ter aanvulling van dit artikel door te voorzien in bedragen voor financiering die geen verband houdt met kosten per soort concrete actie, de methoden voor de aanpassing van de bedragen en de na te leven voorwaarden of de te boeken resultaten.


Afdeling III
Onderbrekingen en schorsingen

Artikel 90 - Onderbreking van betalingstermijn

1. De Commissie kan de betalingstermijn onderbreken voor betalingen, met uitzondering van voorfinanciering, voor een periode van maximaal zes maanden, wanneer is voldaan aan een van de volgende voorwaarden:

(a)er zijn aanwijzingen van een ernstige tekortkoming waarvoor geen corrigerende maatregelen zijn genomen;

(b)de Commissie moet aanvullende verificaties verrichten naar aanleiding van informatie waaruit blijkt dat uitgaven in een betalingsaanvraag mogelijk verband houden met een onregelmatigheid.

2. De lidstaat kan ermee instemmen dat de onderbrekingsperiode met drie maanden wordt verlengd.

3. De Commissie beperkt de onderbreking tot het deel van de uitgaven waarvoor de in lid 1 bedoelde elementen gelden, tenzij niet kan worden uitgemaakt om welk deel van de uitgaven het gaat. De Commissie stelt de lidstaat schriftelijk in kennis van de reden voor de onderbreking en verzoekt deze de situatie recht te zetten. De Commissie heft de onderbreking op zodra maatregelen zijn genomen om de in lid 1 bedoelde elementen te verhelpen.

4. In de fondsspecifieke voorschriften voor het EFMZV kunnen specifieke gronden voor de onderbreking van betalingen worden vastgesteld in verband met de niet-naleving van regels die gelden uit hoofde van het gemeenschappelijk visserijbeleid.

Artikel 91 - Schorsing van betalingen

1. Nadat de Commissie de lidstaat in de gelegenheid heeft gesteld zijn opmerkingen te formuleren, kan zij de betalingen geheel of gedeeltelijk schorsen, indien is voldaan aan een van de volgende voorwaarden:

(a)de lidstaat heeft nagelaten de nodige maatregelen te nemen om een einde te maken aan de situatie die aanleiding geeft tot een onderbreking krachtens artikel 90;

(b)er is sprake van een ernstige tekortkoming;

(c)de uitgaven in de betalingsaanvragen houden verband met een onregelmatigheid waarvoor geen corrigerende maatregelen zijn genomen;

(d)de Commissie heeft op grond van artikel 258 VWEU een met redenen omkleed advies uitgebracht in verband met een inbreuk waardoor de wettigheid en regelmatigheid van de uitgaven in gevaar worden gebracht;

(e)de lidstaat heeft nagelaten de nodige maatregelen te nemen overeenkomstig artikel 15, lid 6.

2. De Commissie heft de gehele of gedeeltelijke schorsing van de betalingen op wanneer de lidstaat maatregelen heeft genomen om de in lid 1 genoemde elementen te verhelpen.

3. In de fondsspecifieke voorschriften voor het EFMZV kunnen specifieke gronden voor de schorsing van betalingen worden vastgesteld in verband met de niet-naleving van regels die gelden uit hoofde van het gemeenschappelijk visserijbeleid.

HOOFDSTUK II
Indiening en onderzoek van rekeningen

Artikel 92 - Inhoud en indiening van rekeningen

1. Voor elk boekjaar waarvoor betalingsaanvragen zijn ingediend, dient de lidstaat uiterlijk op 15 februari bij de Commissie de volgende documenten ("het zekerheidspakket") in, die het voorgaande boekjaar bestrijken zoals gedefinieerd in artikel 2, lid 28:

(a)de rekeningen overeenkomstig het in bijlage XX vastgestelde model;

(b)de in artikel 68, lid 1, onder f), bedoelde beheersverklaring overeenkomstig het in bijlage XV vastgestelde model;

(c)het in artikel 71, lid 3, onder a), bedoelde auditadvies overeenkomstig het in bijlage XVI vastgestelde model;

(d)het in artikel 71, lid 3, onder b), bedoelde jaarlijkse controleverslag overeenkomstig het in bijlage XVII vastgestelde model.

2. De in lid 1 bedoelde termijn kan bij uitzondering door de Commissie worden verlengd tot 1 maart na kennisgeving door de betrokken lidstaat.

3. De rekeningen omvatten op het niveau van elke prioriteit en, voor zover van toepassing, elk fonds en elke regiocategorie:

(a)het totaalbedrag van de subsidiabele uitgaven die zijn opgenomen in de boekhoudsystemen van de instantie die de boekhoudfunctie uitoefent en die zijn opgenomen in de aanvraag voor de eindbetaling voor het boekjaar en het totaalbedrag van de overeenkomstige betaalde of te betalen overheidsbijdrage;

(b)de bedragen die tijdens het boekjaar zijn geschrapt;

(c)de bedragen van de overheidsbijdrage die aan elk financieringsinstrument is betaald;

(d)voor elke prioriteit een toelichting van eventuele verschillen tussen de bedragen die zijn gedeclareerd overeenkomstig punt a) en de bedragen die zijn gedeclareerd in de betalingsaanvragen voor hetzelfde boekjaar.

4. De rekeningen zijn slechts ontvankelijk indien de lidstaten de nodige correcties hebben uitgevoerd om het resterende risico voor de wettigheid en regelmatigheid van de in de rekeningen opgenomen uitgaven te verlagen tot minder dan 2 %.

5. De lidstaten brengen met name het volgende in mindering op de rekeningen:

(a)de onregelmatige uitgaven waarop financiële correcties zijn toegepast overeenkomstig artikel 97;

(b)de uitgaven waarvan de wettigheid en regelmatigheid nog worden gecontroleerd;

(c)andere bedragen die nodig zijn om het resterende foutenpercentage van de in de rekeningen gedeclareerde uitgaven te verlagen tot 2 %.

De lidstaat kan de in de eerste alinea, onder b), bedoelde uitgaven opnemen in een betalingsaanvraag in daaropvolgende boekjaren zodra de wettigheid en regelmatigheid ervan is bevestigd.

6. De lidstaat kan onregelmatige bedragen die na de indiening van de rekeningen worden ontdekt, vervangen door de dienovereenkomstige aanpassingen aan te brengen in de rekeningen voor het boekjaar waarin de onregelmatigheid aan het licht is gekomen, onverminderd artikel 98.

7. Als onderdeel van het zekerheidspakket dient de lidstaat voor het laatste boekjaar het in artikel 38 bedoelde eindverslag over de prestaties of het laatste jaarlijkse uitvoeringsverslag voor het EFMZV, het AMIF, het ISF en het BMVI in.

Artikel 93 - Onderzoek van rekeningen

Uiterlijk op 31 mei van het jaar volgend op het einde van het boekjaar vergewist de Commissie zich ervan dat de rekeningen volledig, nauwkeurig en waarachtig zijn, tenzij artikel 96 van toepassing is.

Artikel 94 - Berekening van het saldo

1. Bij het bepalen van het bedrag dat voor het boekjaar ten laste komt van de fondsen en de daaruit volgende aanpassingen met betrekking tot de betalingen aan de lidstaat, houdt de Commissie rekening met:

(a)de in artikel 95, lid 2, onder a), bedoelde bedragen in de rekeningen waarop het medefinancieringspercentage voor elke prioriteit moet worden toegepast;

(b)het totaalbedrag van de tussentijdse betalingen die de Commissie tijdens dat boekjaar heeft verricht.

2. Wanneer een bedrag terugvorderbaar is van de lidstaat, wordt dat bedrag voorwerp van een door de Commissie te verstrekken invorderingsopdracht, die indien mogelijk ten uitvoer wordt gelegd door verrekening met de bedragen die aan de lidstaat verschuldigd zijn in het kader van latere betalingen binnen hetzelfde programma. Die terugvordering vormt geen financiële correctie en brengt geen verlaging mee van de steun uit de fondsen aan het programma. Het teruggevorderde bedrag wordt aangemerkt als bestemmingsontvangsten overeenkomstig artikel [177, lid 3,] van het Financieel Reglement.

Artikel 95 - Procedure voor het onderzoek van rekeningen

1. De in artikel 96 vastgestelde procedure is van toepassing in elk van de volgende gevallen:

(a)de auditautoriteit heeft een auditadvies met voorbehoud of een afkeurend auditadvies uitgebracht om redenen in verband met de volledigheid, de nauwkeurigheid en de waarheidsgetrouwheid van de rekeningen;

(b)de Commissie beschikt over bewijs dat twijfels oproept over de betrouwbaarheid van een zonder voorbehoud goedkeurend auditadvies.

2. In alle overige gevallen berekent de Commissie de bedragen die ten laste van de fondsen komen overeenkomstig artikel 94 en verricht zij de respectievelijke betalingen of terugvorderingen vóór 1 juli. Die betaling of terugvordering houdt in dat de rekeningen zijn goedgekeurd.

Artikel 96 - Contradictoire procedure voor het onderzoek van rekeningen

1. Indien de auditautoriteit een auditadvies met voorbehoud uitbrengt om redenen in verband met de volledigheid, de nauwkeurigheid en de waarheidsgetrouwheid van de rekeningen, verzoekt de Commissie de lidstaat om de rekeningen te herzien en de in artikel 92, lid 1, bedoelde documenten binnen één maand opnieuw in te dienen.

Wanneer op de in de eerste alinea vastgestelde termijn:

(a)het auditadvies goedkeurend is zonder voorbehoud, is artikel 94 van toepassing en betaalt de Commissie binnen twee maanden de verschuldigde aanvullende bedragen of gaat zij over tot terugvordering;

(b)het auditadvies nog steeds vergezeld gaat van voorbehoud of de lidstaat de documenten niet opnieuw heeft ingediend, zijn de leden 2, 3 en 4 van toepassing.

2. Indien het auditadvies nog steeds vergezeld gaat van voorbehoud om redenen in verband met de volledigheid, de nauwkeurigheid en de waarheidsgetrouwheid van de rekeningen of indien het auditadvies onbetrouwbaar blijft, stelt de Commissie de lidstaat in kennis van het bedrag dat voor het boekjaar ten laste van de fondsen komt.

3. Wanneer de lidstaat binnen één maand instemt met dit bedrag, betaalt de Commissie binnen twee maanden de verschuldigde aanvullende bedragen of gaat zij over tot terugvordering overeenkomstig artikel 94.

4. Wanneer de lidstaat niet instemt met het in lid 2 bedoelde bedrag, stelt de Commissie het bedrag vast dat voor het boekjaar ten laste van de fondsen komt. Die handeling vormt geen financiële correctie en brengt geen verlaging mee van de steun uit de fondsen aan het programma. De Commissie betaalt binnen twee maanden de verschuldigde aanvullende bedragen of gaat over tot terugvordering overeenkomstig artikel 94.

5. Uiterlijk twee maanden na de datum van aanvaarding van het in artikel 38 bedoelde eindverslag over de prestaties wordt, wat het laatste boekjaar betreft, het jaarlijkse saldo van de rekeningen voor de programma’s die steun ontvangen uit het EFRO, het ESF+ en het Cohesiefonds betaald of teruggevorderd door de Commissie.

HOOFDSTUK III
Financiële correcties

Artikel 97 - Financiële correcties door de lidstaten

1. De lidstaten beschermen de begroting van de Unie en passen financiële correcties toe door de steun uit de fondsen voor een concrete actie of programma volledig of gedeeltelijk in te trekken wanneer bij de Commissie gedeclareerde uitgaven onregelmatig worden bevonden.

2. Financiële correcties worden opgenomen in de rekeningen voor het boekjaar waarin tot de intrekking wordt besloten.

3. De ingetrokken steun uit de fondsen kan opnieuw worden gebruikt door de lidstaat in het kader van het betrokken programma, behalve voor een concrete actie waarop deze correctie is toegepast of, wanneer een financiële correctie is toegepast wegens een systemische onregelmatigheid, voor door de systemische onregelmatigheid getroffen concrete acties.

4. In de fondsspecifieke voorschriften voor het EFMZV kunnen specifieke gronden voor financiële correcties door de lidstaten worden vastgesteld in verband met de niet-naleving van regels die gelden uit hoofde van het gemeenschappelijk visserijbeleid.

5. In afwijking van de leden 1 tot en met 3, voor concrete acties die financieringsinstrumenten omvatten, kan een bijdrage die overeenkomstig dit artikel is ingetrokken als gevolg van een individuele onregelmatigheid opnieuw worden gebruikt in het kader van dezelfde concrete actie onder de volgende voorwaarden:

(a)wanneer de onregelmatigheid die de aanleiding vormt voor de intrekking van de bijdrage is vastgesteld op het niveau van de eindontvanger: uitsluitend voor andere eindontvangers binnen hetzelfde financieringsinstrument;

(b)wanneer de onregelmatigheid die de aanleiding vormt voor de intrekking van de bijdrage is vastgesteld op het niveau van de instantie die het specifieke fonds uitvoert, wanneer een financieringsinstrument wordt uitgevoerd via een structuur met een holdingfonds: uitsluitend voor andere instanties die specifieke fondsen uitvoeren.

Wanneer de onregelmatigheid die de aanleiding vormt voor de intrekking van de bijdrage is vastgesteld op het niveau van de instantie die het holdingfonds uitvoert, of op het niveau van de instantie die het specifieke fonds uitvoert wanneer een financieringsinstrument wordt uitgevoerd via een structuur zonder een holdingfonds, wordt de ingetrokken bijdrage niet opnieuw binnen dezelfde concrete actie gebruikt.

Wanneer een financiële correctie wordt doorgevoerd naar aanleiding van een systemische onregelmatigheid, wordt de ingetrokken bijdrage niet opnieuw gebruikt voor door de systemische onregelmatigheid getroffen concrete acties.

6. De instanties die de financieringsinstrumenten uitvoeren, vergoeden de lidstaten voor de programmabijdragen waarbij sprake was van onregelmatigheden, alsmede rente en andere voordelen die door deze bijdragen zijn verkregen.

De instanties die de financieringsinstrumenten uitvoeren, vergoeden de lidstaten niet voor de in de eerste alinea bedoelde bedragen mits deze instanties aantonen dat voor een gegeven onregelmatigheid aan de volgende cumulatieve voorwaarden is voldaan:

(a)de onregelmatigheid deed zich voor op het niveau van de eindbegunstigden of, in het geval van een holdingfonds, op het niveau van de instanties die de specifieke fondsen uitvoeren of de eindontvangers;

(b)de instanties die financieringsinstrumenten uitvoeren, zijn hun verplichtingen nagekomen overeenkomstig de toepasselijke wetgeving wat betreft de programmabijdragen waarop de onregelmatigheid betrekking had en hebben gehandeld met de mate van professionele zorg, transparantie en zorgvuldigheid die verwacht mag worden van een professionele organisatie met ervaring met de uitvoering van financieringsinstrumenten;

(c)de bedragen waarop de onregelmatigheid betrekking had, konden niet worden teruggevorderd, hoewel de instanties die de financieringsinstrumenten uitvoeren alle toepasselijke contractuele en wettelijke maatregelen met gepaste inspanningen hebben nagestreefd.

Artikel 98 - Financiële correcties door de Commissie

1. De Commissie verricht financiële correcties door de steun uit de fondsen aan een programma te verlagen wanneer zij concludeert dat:

(a)er sprake is van een ernstige tekortkoming die een risico inhoudt voor de reeds aan het programma betaalde steun uit de fondsen;

(b)de uitgaven in goedgekeurde rekeningen onregelmatig zijn en niet zijn opgespoord en gemeld door de lidstaat;

(c)de lidstaat niet aan zijn verplichtingen uit hoofde van artikel 91 heeft voldaan voordat de procedure voor financiële correctie werd ingeleid door de Commissie.

Wanneer de Commissie forfaitaire of geëxtrapoleerde financiële correcties toepast, worden deze uitgevoerd overeenkomstig bijlage XXI. 

2. Voordat de Commissie over een financiële correctie besluit, stelt zij de lidstaat in kennis van haar conclusies en stelt zij de lidstaat in de gelegenheid binnen twee maanden zijn opmerkingen te formuleren.

3. Wanneer de lidstaat de conclusies van de Commissie niet aanvaardt, nodigt de Commissie de lidstaat uit voor een hoorzitting om te waarborgen dat zij haar conclusies over de toepassing van de financiële correctie op alle relevante informatie en opmerkingen kan baseren.

4. De Commissie neemt bij uitvoeringshandeling een besluit over een financiële correctie binnen twaalf maanden na de hoorzitting of de indiening van aanvullende informatie op verzoek van de Commissie.

De Commissie houdt bij haar besluit over een financiële correctie rekening met alle ingediende informatie en opmerkingen.

Wanneer een lidstaat instemt met de financiële correctie voor de in lid 1, onder a) en c), bedoelde gevallen vóór de vaststelling van het in lid 1 bedoelde besluit, kan de lidstaat de betrokken bedragen opnieuw gebruiken. Deze mogelijkheid is niet van toepassing op financiële correcties voor de in lid 1, onder b), bedoelde gevallen.

5. In de fondsspecifieke voorschriften voor het EFMZV kunnen specifieke gronden voor financiële correcties door de Commissie worden vastgesteld in verband met de niet-naleving van regels die gelden uit hoofde van het gemeenschappelijk visserijbeleid

HOOFDSTUK IV
Vrijmaking

Artikel 99 - Beginselen en voorschriften voor vrijmaking

1. Het bedrag van een programma dat op 26 december van het tweede kalenderjaar na het jaar van de vastleggingen in de begroting voor de jaren 2021 tot en met 2026 niet is gebruikt voor voorfinanciering overeenkomstig artikel 84 of waarvoor geen betalingsaanvraag is ingediend overeenkomstig de artikelen 85 en 86, wordt vrijgemaakt door de Commissie.

2. Het bedrag dat binnen de in lid 1 vastgestelde termijn met betrekking tot de vastlegging in de begroting van 2021 moet worden gedekt door een voorfinanciering of betalingsaanvraag, bedraagt 60 % van die vastlegging. 10 % van de vastlegging in de begroting van 2021 wordt toegevoegd aan elke vastlegging in de begroting voor de jaren 2022 tot en met 2025 om de te dekken bedragen te berekenen.

3. Het deel van de vastleggingen dat op 31 december 2029 nog openstaat, wordt vrijgemaakt indien het zekerheidspakket en het eindverslag over de prestaties voor programma’s die steun ontvangen uit het ESF+, het EFRO en het Cohesiefonds niet binnen de in artikel 38, lid 1, vastgestelde termijn zijn ingediend bij de Commissie.

Artikel 100 - Uitzonderingen op de vrijmakingsvoorschriften

1. Het bedrag van de vrijmaking wordt verlaagd met de bedragen die gelijkwaardig zijn aan dat deel van de vastlegging in de begroting waarvoor:

(a)de concrete acties zijn geschorst door een gerechtelijke procedure of een administratief beroep met schorsende werking; of

(b)geen betalingsaanvraag kon worden ingediend wegens overmacht, voor zover deze situatie ernstige gevolgen had voor de uitvoering van het programma of een deel daarvan.

De nationale autoriteiten die zich op overmacht beroepen, tonen de rechtstreekse gevolgen van de overmachtsituatie voor de uitvoering van het programma of een deel ervan aan.

2. De lidstaat stuurt de Commissie uiterlijk op 31 januari informatie over de in lid 1, onder a) en b), bedoelde uitzonderingen die van toepassing zijn op de bedragen die uiterlijk op 26 december moesten worden gedeclareerd.

Artikel 101 - Vrijmakingsprocedure

1. De Commissie informeert de lidstaat op basis van de informatie die zij op 31 januari heeft ontvangen over de hoogte van het bedrag dat op grond van die informatie wordt vrijgemaakt.

2. De lidstaat heeft één maand de tijd om in te stemmen met het vrij te maken bedrag of zijn opmerkingen te doen toekomen.

3. Uiterlijk op 30 juni dient de lidstaat een herzien financieringsplan bij de Commissie in waarin het verlaagde steunbedrag voor een of meer prioriteiten van het programma voor het betrokken kalenderjaar is opgenomen. Voor programma’s die steun ontvangen uit meer dan één fonds wordt het steunbedrag verlaagd per fonds naar evenredigheid met de bedragen die worden vrijgemaakt en niet zijn gebruikt in het betrokken kalenderjaar.

Als de lidstaat nalaat dit herziene financieringsplan in te dienen, herziet de Commissie het financieringsplan door de bijdrage uit de fondsen voor het betrokken kalenderjaar te verlagen. Deze verlaging wordt verdeeld over de prioriteiten naar evenredigheid met de bedragen die worden vrijgemaakt en niet zijn gebruikt in het betrokken kalenderjaar.

4. Uiterlijk op 31 oktober wijzigt de Commissie het besluit tot goedkeuring van het programma.

TITEL VIII
Financieel kader

Artikel 102 - Geografische dekking van de steun voor de doelstelling 'investeren in werkgelegenheid en groei'

1. Het EFRO, het ESF+ en het Cohesiefonds ondersteunen de doelstelling 'investeren in werkgelegenheid en groei' in alle regio's die behoren tot niveau 2 van de gemeenschappelijke nomenclatuur van territoriale eenheden voor de statistiek ("regio's van NUTS-niveau 2") zoals vastgesteld bij Verordening (EG) nr. 1059/2003, gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 868/2014 van de Commissie.

2. De middelen uit het EFRO en het ESF+ voor de doelstelling 'investeren in werkgelegenheid en groei' worden aan de volgende drie regiocategorieën van NUTS-niveau 2 toegewezen:

(a)de minder ontwikkelde regio's, waarvan het bbp per inwoner minder dan 75 % van het gemiddelde bbp van de EU-27 bedraagt ("minder ontwikkelde regio's");

(b)de overgangsregio's, waarvan het bbp per inwoner 75 % tot 100 % van het gemiddelde bbp van de EU-27 bedraagt ("overgangsregio's");

(c)de meer ontwikkelde regio's, waarvan het bbp per inwoner meer dan 100 % van het gemiddelde bbp van de EU-27 bedraagt ("meer ontwikkelde regio's").

De classificatie van de regio's in een van de drie regiocategorieën wordt vastgesteld aan de hand van het bbp per inwoner, gemeten in koopkrachtstandaarden en berekend op basis van de cijfers van de Unie voor de periode 2014-2016 ten opzichte van het gemiddelde bbp van de EU-27 voor dezelfde referentieperiode.

3. Het Cohesiefonds ondersteunt de lidstaten waarvan het bni per inwoner, gemeten in koopkrachtstandaarden en berekend op basis van de cijfers van de Unie voor de periode 2014-2016, minder dan 90 % van het gemiddelde bni per inwoner van de EU-27 voor dezelfde referentieperiode bedraagt.

4. De Commissie stelt bij middel van een uitvoeringshandeling een besluit vast tot vaststelling van de lijst van de regio's die aan de criteria voor een van de drie regiocategorieën voldoen, alsmede van de lidstaten die aan de in lid 3 vermelde criteria voldoen. Deze lijst geldt van 1 januari 2021 tot en met 31 december 2027.

Artikel 103 - Middelen voor economische, sociale en territoriale samenhang

1. De middelen voor economische, sociale en territoriale samenhang die voor de periode 2021-2027 voor vastlegging in de begroting beschikbaar zijn, bedragen 330 624 388 630 EUR in prijzen van 2018. 

Ten behoeve van de programmering en vervolgens de opneming in de begroting van de Unie wordt dat bedrag geïndexeerd met 2 % per jaar.

2. De Commissie stelt bij uitvoeringshandeling een besluit vast tot vastlegging van de jaarlijkse verdeling van de totale middelen per lidstaat in het kader van de doelstelling 'investeren in werkgelegenheid en groei' per regiocategorie, samen met de lijst van in aanmerking komende regio’s overeenkomstig de in bijlage XXII vastgestelde methode.

In dat besluit wordt ook de jaarlijkse verdeling van de totale middelen per lidstaat in het kader van de doelstelling 'Europese territoriale samenwerking' (Interreg) vastgesteld.

3. 0,35 % van de totale middelen wordt, na aftrek van de steun aan de in artikel 104, lid 4, bedoelde Connecting Europe Facility, toegewezen aan technische bijstand op initiatief van de Commissie.

Artikel 104 - Middelen voor de doelstellingen 'investeren in werkgelegenheid en groei' en 'Europese territoriale samenwerking' (Interreg)

1. De middelen voor de doelstelling 'investeren in werkgelegenheid en groei' bedragen 97,5 % van de totale middelen (d.w.z. in totaal 322 194 388 630 EUR) en worden als volgt verdeeld:

(a)61,6 % (d.w.z. in totaal 198 621 593 157 EUR) voor de minder ontwikkelde regio's;

(b)14,3 % (d.w.z. in totaal 45 934 516 595 EUR) voor de overgangsregio's;

(c)10,8 % (d.w.z. in totaal 34 842 689 000 EUR) voor de meer ontwikkelde regio's;

(d)12,8 % (d.w.z. in totaal 41 348 556 877 EUR) voor de door het Cohesiefonds ondersteunde lidstaten;

(e)0,4 % (d.w.z. in totaal 1 447 034 001 EUR) als aanvullende financiering voor de in artikel 349 VWEU bedoelde ultraperifere gebieden en de regio's van NUTS-niveau 2 die aan de criteria in artikel 2 van Protocol nr. 6 bij de Toetredingsakte van 1994 voldoen.

2. In 2024 voert de Commissie, in haar technische aanpassing voor het jaar 2025 overeenkomstig artikel van Verordening (EU, Euratom) [[…] (MFK-verordening)], een herziening uit van de totale toewijzingen die elke lidstaat in het kader van de doelstelling 'investeren in werkgelegenheid en groei' voor 2025-2027 heeft verricht.

De Commissie past in haar herziening de in bijlage XXII vastgestelde toewijzingsmethode toe op basis van de meest recente statistieken die beschikbaar zijn.

Na de technische aanpassing wijzigt de Commissie de in artikel 103, lid 2, bedoelde uitvoeringshandeling tot vaststelling van een herziene jaarlijkse verdeling.

3. De middelen die beschikbaar zijn voor het ESF+ in het kader van de doelstelling 'investeren in werkgelegenheid en groei' bedragen 88 646 194 590 EUR.

Het bedrag van de in lid 1, onder e), bedoelde aanvullende financiering voor de ultraperifere gebieden dat wordt toegewezen aan het ESF+ bedraagt 376 928 934 EUR.

4. De steun uit het Cohesiefonds die moet worden overgedragen naar de CEF bedraagt 10 000 000 000 EUR. Zij wordt besteed aan vervoersinfrastructuurprojecten door specifieke oproepen te doen overeenkomstig Verordening (EU) [nummer van de nieuwe CEF-verordening], uitsluitend in de lidstaten die voor steun uit het Cohesiefonds in aanmerking komen.

De Commissie stelt een uitvoeringshandeling vast tot vaststelling van het uit de toewijzing van het Cohesiefonds voor elke lidstaat aan de CEF over te schrijven bedrag, welk bedrag pro rata wordt vastgesteld voor de hele periode.

Dit bedrag wordt afgetrokken van de toewijzing van het Cohesiefonds voor elke lidstaat.

De jaarlijkse kredieten die overeenstemmen met de in de eerste alinea vermelde steun uit het Cohesiefonds, worden vanaf begrotingsjaar 2021 opgenomen in de betrokken begrotingsonderdelen van de CEF.

30 % van de naar de CEF overgedragen middelen worden onmiddellijk na de overdracht beschikbaar gemaakt voor alle lidstaten die voor steun uit het Cohesiefonds in aanmerking komen, voor de financiering van vervoersinfrastructuurprojecten overeenkomstig Verordening (EU) [de nieuwe CEF-verordening].

Op de in de eerste alinea bedoelde specifieke oproepen zijn de regels van toepassing die in het kader van Verordening (EU) [de nieuwe CEF-verordening] gelden voor de vervoerssector. Tot en met 31 december 2023 worden bij de selectie van financierbare projecten de nationale toewijzingen in het kader van het Cohesiefonds geëerbiedigd voor 70 % van de naar de CEF overgedragen middelen.

Vanaf 1 januari 2024 worden de naar de CEF overgedragen middelen die niet voor een vervoersinfrastructuurproject zijn vastgelegd, beschikbaar gemaakt voor alle lidstaten die voor steun uit het Cohesiefonds in aanmerking komen, voor de financiering van vervoersinfrastructuurprojecten overeenkomstig Verordening (EU) [de nieuwe CEF-verordening].

5. 500 000 000 EUR van de middelen voor de doelstelling 'investeren in werkgelegenheid en groei' wordt toegewezen aan het Europees Urban-initiatief in het kader van direct of indirect beheer door de Commissie.

6. 175 000 000 EUR van de middelen uit het ESF+ voor de doelstelling 'investeren in werkgelegenheid en groei' wordt toegewezen aan transnationale samenwerking waarmee steun wordt geboden aan innovatieve oplossingen in het kader van direct of indirect beheer.

7. De middelen voor de doelstelling 'Europese territoriale samenwerking' (Interreg) bedragen 2,5 % van de totale middelen die beschikbaar zijn voor vastleggingen in de begroting uit de fondsen voor de periode 2021-2027 (d.w.z. in totaal 8 430 000 000 EUR).

Artikel 105 - Overdraagbaarheid van middelen

1. De Commissie kan een voorstel aanvaarden dat door een lidstaat bij de indiening van de partnerschapsovereenkomst of in het kader van de tussentijdse evaluatie wordt ingediend, voor een overdracht:

(a) van niet meer dan 15 % van de totale toewijzingen voor minder ontwikkelde regio’s naar overgangsregio’s of meer ontwikkelde regio’s en van overgangsregio's naar meer ontwikkelde regio's;

(b)van de toewijzingen voor meer ontwikkelde regio’s of overgangsregio’s naar minder ontwikkelde regio’s.

2. De totale toewijzingen voor elke lidstaat voor de doelstelling 'investeren in werkgelegenheid en groei' en de doelstelling 'Europese territoriale samenwerking' (Interreg), kunnen niet tussen deze doelen worden overgedragen.

Artikel 106 - Bepaling van de medefinancieringspercentages

1. In het besluit van de Commissie tot goedkeuring van een programma worden het medefinancieringspercentage en het maximumbedrag van de steun uit de fondsen voor elke prioriteit bepaald.

2. Voor elke prioriteit wordt in het besluit van de Commissie vastgesteld op welke van de volgende elementen het medefinancieringspercentage voor de prioriteit van toepassing is:

(a)het totaal van de particuliere en overheidsbijdrage;

(b)de overheidsbijdrage.

3. Het medefinancieringspercentage voor de doelstelling 'investeren in werkgelegenheid en groei' op het niveau van elke prioriteit bedraagt niet meer dan:

(a)70 % voor de minder ontwikkelde regio's;

(b)55 % voor de overgangsregio's;

(c)40 % voor de meer ontwikkelde regio's.

De onder a) vastgestelde medefinancieringspercentages zijn ook van toepassing op de ultraperifere gebieden.

Het medefinancieringspercentage voor het Cohesiefonds op het niveau van elke prioriteit ligt niet hoger dan 70 %.

In de ESF+-verordening kunnen hogere medefinancieringspercentages worden vastgesteld voor prioriteiten ter ondersteuning van innovatieve acties overeenkomstig artikel van die verordening.

4. Het medefinancieringspercentage voor Interreg-programma’s ligt niet hoger dan 70 %.

In de ETS-verordening kunnen hogere medefinancieringspercentages worden vastgesteld voor externe programma’s voor grensoverschrijdende samenwerking in het kader van de doelstelling 'Europese territoriale samenwerking' (Interreg).

5. Maatregelen op het gebied van technische bijstand die op initiatief van of namens de Commissie worden uitgevoerd, kunnen voor 100 % worden gefinancierd.

Titel IX
Delegatie van bevoegdheid, uitvoerings-, overgangs- en slotbepalingen

HOOFDSTUK I
Delegatie van bevoegdheid en uitvoeringsbepalingen

Artikel 107 - Delegatie van bevoegdheid

De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 108 gedelegeerde handelingen vast te stellen tot wijziging van de bijlagen bij deze verordening om in te spelen op veranderingen die zich voordoen tijdens de programmeringsperiode voor niet-essentiële onderdelen van deze verordening, met uitzondering van de bijlagen III, IV, X en XXII.

Artikel 108 - Uitoefening van de bevoegdheidsdelegatie

1. De bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend onder de in dit artikel neergelegde voorwaarden.

2. De in artikel 63, lid 10, artikel 73, lid 4, artikel 88, lid 4, artikel 89, lid 4, en artikel 107 bedoelde bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend voor onbepaalde tijd met ingang van de datum van inwerkingtreding van deze verordening.

3. Het Europees Parlement of de Raad kan de in artikel 63, lid 10, artikel 73, lid 4, artikel 88, lid 4, en artikel 89, lid 1, bedoelde bevoegdheidsdelegatie te allen tijde intrekken. Het besluit tot intrekking beëindigt de delegatie van de in dat besluit genoemde bevoegdheid. Het wordt van kracht op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie of op een daarin genoemde latere datum. Het laat de geldigheid van de reeds van kracht zijnde gedelegeerde handelingen onverlet.

4. Vóór de vaststelling van een gedelegeerde handeling raadpleegt de Commissie de door elke lidstaat aangewezen deskundigen overeenkomstig de beginselen die in het Interinstitutioneel Akkoord over beter wetgeven van 13 april 2016 zijn neergelegd.

5. Zodra de Commissie een gedelegeerde handeling heeft vastgesteld, doet zij daarvan gelijktijdig kennisgeving aan het Europees Parlement en de Raad.

6. Een overeenkomstig artikel 63, lid 10, artikel 73, lid 4, artikel 88, lid 4, artikel 89, lid 4, en artikel 107 vastgestelde gedelegeerde handeling treedt alleen in werking indien het Europees Parlement noch de Raad daartegen binnen een termijn van twee maanden na de kennisgeving van de handeling aan het Europees Parlement en de Raad bezwaar heeft gemaakt, of indien zowel het Europees Parlement als de Raad voor het verstrijken van die termijn de Commissie hebben medegedeeld dat zij daartegen geen bezwaar zullen maken. Die termijn wordt op initiatief van het Europees Parlement of de Raad met twee maanden verlengd.

Artikel 109 - Comitéprocedure

1. De Commissie wordt bijgestaan door een comité. Dat comité is een comité in de zin van Verordening (EU) nr. 182/2011.

2. Wanneer naar dit lid wordt verwezen, is artikel 4 van Verordening (EU) nr. 182/2011 van toepassing.

HOOFDSTUK II
Overgangs- en slotbepalingen

Artikel 110 - Overgangsbepalingen

Verordening (EG) nr. 1303/2013 of elke andere handeling die van toepassing is op de programmeringsperiode 2014-2020 blijft van toepassing op de programma’s en concrete acties die steun ontvangen uit het EFRO, het ESF+, het Cohesiefonds en het EFMZV in die periode.

Artikel 111 - Voorwaarden voor concrete acties waarvoor gefaseerde uitvoering geldt

1. De beheersautoriteit kan voortgaan met de selectie van een concrete actie bestaande uit de tweede fase van een concrete actie die voor steun is geselecteerd en is begonnen op grond van Verordening (EG) nr. 1303/2013, mits aan de volgende cumulatieve voorwaarden is voldaan:

(a)de concrete actie die voor steun is geselecteerd op grond van Verordening (EG) nr. 1303/2013 bestaat vanuit een financieel oogpunt uit twee duidelijk te onderscheiden fasen met aparte auditsporen;

(b)de totale kosten van de concrete actie bedragen meer dan 10 miljoen EUR;

(c)de uitgaven die zijn opgenomen in een betalingsaanvraag met betrekking tot de eerste fase zijn niet opgenomen in betalingsaanvragen met betrekking tot de tweede fase;

(d)de tweede fase van de concrete actie is in overeenstemming met het toepasselijke recht en komt in aanmerking voor steun uit het EFRO, het ESF+ en het Cohesiefonds overeenkomstig de bepalingen van deze verordening of de fondsspecifieke verordeningen;

(e)de lidstaat verbindt zich er in het overeenkomstig artikel 141 van Verordening (EG) nr. 1303/2013 ingediende eindverslag over de uitvoering toe de tweede en laatste fase tijdens de programmeringsperiode te voltooien en operationeel te maken.

2. De bepalingen van deze verordening zijn van toepassing op de tweede fase van de concrete actie.

Artikel 112 - Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in de lidstaten overeenkomstig de Verdragen.