Artikelen bij COM(2018)374 - Specifieke bepalingen voor de doelstelling "Europese territoriale samenwerking" (Interreg) en financieringsinstrumenten voor extern optreden

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.



HOOFDSTUK I
Algemene bepalingen

Afdeling i
Onderwerp, toepassingsgebied en Interreg-componenten

Inhoudsopgave

Artikel 1 - Onderwerp en toepassingsgebied

1. Bij deze verordening worden regels vastgesteld voor de doelstelling 'Europese territoriale samenwerking (Interreg)' met het oog op de bevordering van de samenwerking tussen de lidstaten binnen de Unie en tussen lidstaten en respectievelijk aangrenzende derde landen, partnerlanden, andere gebieden of landen en gebieden overzee (LGO's).

2. Daarnaast bevat deze verordening de nodige bepalingen om te zorgen voor de effectieve programmering, met inbegrip van technische bijstand, toezicht, evaluatie, communicatie, subsidiabiliteit, beheer en controle, alsook het financiële beheer van programma's in het kader van de doelstelling 'Europese territoriale samenwerking' ("Interreg-programma's") die worden ondersteund door het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling (EFRO).

3. Met betrekking tot steun van het 'instrument voor pretoetredingssteun' ("IPA III"), het 'instrument voor nabuurschapsbeleid, ontwikkeling en internationale samenwerking' ("NDICI") en de financiering voor alle LGO's voor de periode 2021-2027 die is vastgesteld als een programma bij besluit van de Raad (EU) XXX ("OCTP"), aan Interreg-programma's (de drie instrumenten samen: 'de financieringsinstrumenten voor extern optreden van de Unie'), worden in deze verordening aanvullende specifieke doelstellingen gedefinieerd, alsook de integratie van deze fondsen in de Interreg-programma's, de criteria voor derde landen, partnerlanden en LGO's en hun regio's om in aanmerking te komen voor de steun en een aantal specifieke uitvoeringsvoorschriften.

4. Met betrekking tot de steun uit het EFRO en de financieringsinstrumenten voor extern optreden van de Unie (samen de 'Interreg-fondsen' genoemd) voor Interreg-programma's worden in deze verordening specifieke doelstellingen voor Interreg gedefinieerd, alsook de organisatie, de criteria voor derde landen, partnerlanden en LGO's en hun regio's om in aanmerking te komen voor de steun, de financiële middelen en de criteria voor de toewijzing ervan.

5. Verordening (EU) [nieuwe GB-verordening] en Verordening (EU) [nieuwe EFRO-verordening] zijn van toepassing op Interreg-programma's, tenzij anders is bepaald in die verordeningen of in deze verordening of wanneer de bepalingen van Verordening (EU) [nieuwe GB-verordening] alleen van toepassing kunnen zijn op de doelstelling 'investeren in werkgelegenheid en groei'.

Artikel 2 - Definities

1. Voor de toepassing van deze verordening gelden de definities van artikel  van Verordening (EU) [nieuwe GB-verordening]. De volgende definities zijn eveneens van toepassing:

1) 'begunstigde van het IPA': een land of gebied dat is opgenomen in bijlage I bij Verordening (EU) [IPA III];

2) 'derde land': een land dat geen lidstaat van de Europese Unie is en geen steun ontvangt uit de Interreg-fondsen;

3) 'partnerland': een begunstigde van het IPA of een land of gebied dat wordt bestreken door het 'geografische gebied nabuurschapsbeleid' zoals vermeld in bijlage I bij Verordening (EU) [NDICI] en de Russische Federatie en steun ontvangt van de financieringsinstrumenten voor extern optreden van de Unie;

4) 'grensoverschrijdende juridische entiteit': een juridische entiteit die is opgericht naar het recht van een van de deelnemende landen aan een Interreg-programma, mits deze is opgezet door de territoriale autoriteiten of andere instanties uit ten minste twee deelnemende landen.

2. Voor de toepassing van deze verordening wordt, wanneer in de bepalingen van Verordening (EU) [nieuwe GB-verordening] wordt verwezen naar een 'lidstaat', dit gelezen als 'lidstaat waar de beheersautoriteit gevestigd is' en wanneer wordt verwezen naar 'elke lidstaat' of 'lidstaten', moet dit worden opgevat als "de lidstaten en, indien van toepassing, derde landen, partnerlanden of LGO's die deelnemen aan een bepaald Interreg-programma".

Voor de toepassing van deze verordening moet, wanneer in de bepalingen van Verordening (EU) [nieuwe GB-verordening] wordt verwezen naar 'de fondsen' als bedoeld in [artikel 1, lid 1, onder a),] van die verordening, of naar het 'EFRO', worden beschouwd dat het respectieve financieringsinstrument voor extern optreden van de Unie hier eveneens onder valt.
In het kader van de doelstelling 'Europese territoriale samenwerking (Interreg)' ondersteunen het EFRO en, indien van toepassing, de financieringsinstrumenten voor extern optreden van de Unie de volgende componenten:

1) grensoverschrijdende samenwerking tussen aan elkaar grenzende regio's ter bevordering van de geïntegreerde regionale ontwikkeling (component 1):

a) interne grensoverschrijdende samenwerking tussen aan land aan elkaar grenzende regio's van twee of meer lidstaten of tussen aan land aan elkaar grenzende regio's van ten minste één lidstaat en één of meer derde landen die zijn vermeld in artikel 4, lid 3; of

b) externe grensoverschrijdende samenwerking tussen aan land aan elkaar grenzende regio's van ten minste één lidstaat en één of meer van de volgende:

i) begunstigden van het IPA; of

ii) partnerlanden die steun ontvangen in het kader van NDICI; of

iii) de Russische Federatie, teneinde haar deelname mogelijk te maken aan grensoverschrijdende samenwerking die ook door het NDICI wordt ondersteund;

2) transnationale samenwerking en maritieme samenwerking over grotere transnationale gebieden of rond zeebekkens, waarbij lokale, regionale en nationale programmapartners in de lidstaten, derde landen, partnerlanden en Groenland betrokken zijn, met het oog op een hogere mate van territoriale integratie ("component 2"; wanneer enkel naar transnationale samenwerking wordt verwezen: "component 2A"; wanneer enkel naar maritieme samenwerking wordt verwezen: "component 2B");

3) onderlinge samenwerking tussen ultraperifere gebieden onderling en met een of meer van hun naburige derde landen, partnerlanden of LGO's, om hun regionale integratie in de regio te vergemakkelijken ("component 3");

4) interregionale samenwerking om de effectiviteit van het cohesiebeleid te versterken ("component 4") door het bevorderen van:

a) de uitwisseling van ervaringen, innovatieve benaderingen en capaciteitsopbouw in verband met:

i) de uitvoering van Interreg-programma's;

ii) de uitvoering van programma's in het kader van de doelstelling 'investeren in werkgelegenheid en groei', met name met betrekking tot interregionale en transnationale acties waarvan de begunstigden in ten minste één andere lidstaat gevestigd zijn;

iii) de oprichting, de werking en het gebruik van Europese groeperingen voor territoriale samenwerking (EGTS);

b) de analyse van ontwikkelingstrends met betrekking tot de doelstellingen 'territoriale samenhang';

5) investeringen in interregionale innovatie door commercialisering en opschaling van interregionale innovatieve projecten met het potentieel om de ontwikkeling van Europese waardeketens te stimuleren ("component 5").

Afdeling ii
Geografische dekking

Artikel 4 - Geografische dekking voor grensoverschrijdende samenwerking

1. Voor grensoverschrijdende samenwerking zijn de door het EFRO te steunen regio's de regio's van NUTS-niveau 3 van de Unie aan alle interne en externe landgrenzen met derde landen of partnerlanden.

2. Regio's aan maritieme grenzen die door middel van een vaste verbinding over de zee verbonden zijn, worden ook ondersteund in het kader van grensoverschrijdende samenwerking.

3. Interne programma's voor grensoverschrijdende samenwerking in het kader van Interreg kunnen regio's in Noorwegen, Zwitserland en het Verenigd Koninkrijk omvatten, die gelijkwaardig zijn aan regio's van NUTS-niveau 3, alsook Liechtenstein, Andorra en Monaco.

4. Voor grensoverschrijdende samenwerking zijn de door het IPA III of NDICI te steunen regio's de regio's van NUTS-niveau 3 van het betrokken partnerland of, indien er geen NUTS-classificatie is, daarmee vergelijkbare gebieden aan alle landgrenzen tussen lidstaten en partnerlanden die in het kader van IPA III of NDICI in aanmerking komen.

Artikel 5 - Geografische dekking voor transnationale samenwerking en maritieme samenwerking

1. Voor transnationale samenwerking en de samenwerking op maritiem gebied, zijn de door het EFRO te ondersteunen regio's de regio's van NUTS-niveau 2 van de Unie die aangrenzende functionele gebieden bestrijken, indien van toepassing rekening houdend met macroregionale strategieën of zeegebiedstrategieën.

2. Interreg-programma's voor transnationale samenwerking en maritieme samenwerking kunnen de volgende landen of gebieden omvatten:

a) regio's in IJsland, Noorwegen, Zwitserland, het Verenigd Koninkrijk, alsook Andorra, Liechtenstein, Monaco en San Marino;

b) Groenland;

c) de Faeröer;

d) regio's van partnerlanden in het kader van IPA III of NDICI;

ongeacht of zij worden gefinancierd uit de EU-begroting.

3. De in lid 2 genoemde regio's, derde landen of partnerlanden zijn regio's van NUTS-niveau 2 of, indien er geen NUTS-classificatie is, daarmee vergelijkbare gebieden.

Artikel 6 - Geografische dekking voor samenwerking tussen ultraperifere gebieden

1. Voor de samenwerking tussen ultraperifere gebieden worden alle regio's die zijn opgenomen in artikel 349, eerste alinea, VWEU, ondersteund door het EFRO.

2. De Interreg-programma's voor ultraperifere regio's kunnen door het NDICI ondersteunde aangrenzende partnerlanden en/of door het OCTP ondersteunde LGO's bestrijken.

Artikel 7 - Geografische dekking voor interregionale samenwerking en investeringen in interregionale innovatie

1. Voor Interreg-programma's van component 4 of voor investeringen in interregionale innovatie in het kader van component 5 wordt het gehele grondgebied van de Unie ondersteund door het EFRO.

2. Interreg-programma's van component 4 kunnen het geheel of een deel van de in de artikelen 4, 5 en 6 bedoelde derde landen, partnerlanden, andere gebieden of LGO's bestrijken, ongeacht of zij worden ondersteund door de financieringsinstrumenten voor extern optreden van de Unie.

Artikel 8 - Lijst van Interreg-programmagebieden die steun kunnen ontvangen

1. Voor de toepassing van de artikelen 4, 5 en 6, stelt de Commissie door middel van een uitvoeringshandeling een lijst vast van Interreg-programmagebieden die steun kunnen ontvangen, uitgesplitst naar elke component en elk Interreg-programma. Die uitvoeringshandeling wordt vastgesteld volgens de in artikel 63, lid 2, bedoelde raadplegingsprocedure.

Externe grensoverschrijdende Interreg-programma's worden respectievelijk als "Interreg-IPA III-CBC-programma's" of als "Interreg-nabuurschap-CBC-programma's" in de lijst opgenomen.

2. De in lid 1 bedoelde uitvoeringshandeling bevat ook een lijst waarin de regio's van NUTS-niveau 3 van de Unie zijn vermeld die in aanmerking zijn genomen voor de EFRO-toewijzing voor grensoverschrijdende samenwerking aan alle binnengrenzen en aan alle buitengrenzen die onder de financieringsinstrumenten voor extern optreden van de Unie vallen, alsmede een lijst met deze regio's van NUTS-niveau 3 die in aanmerking zijn genomen voor toewijzingsdoeleinden in het kader van component 2B als bedoeld in artikel 9, lid 3, onder a).

3. Regio's van derde landen of landen of gebieden buiten de Europese Unie die geen steun ontvangen uit het EFRO of een financieringsinstrument voor extern optreden van de Unie, moeten eveneens worden vermeld in de in lid 1 bedoelde lijst.

Afdeling iii
Middelen en medefinancieringspercentages
1. De EFRO-middelen voor de doelstelling 'Europese territoriale samenwerking (Interreg)' bedragen 8 430 000 000 EUR van de totale middelen die beschikbaar zijn voor vastleggingen in de begroting uit het EFRO, het ESF+ en het Cohesiefonds voor de programmeringsperiode 2021-2027 en die vermeld zijn in artikel [102, lid 1,] van Verordening (EU) [nieuwe GB-verordening].

2. De in lid 1 bedoelde middelen worden als volgt toegewezen:

a) 52,7 % (d.w.z. in totaal 4 440 000 000 EUR) voor grensoverschrijdende samenwerking (component 1);

b) 31,4 % (d.w.z. in totaal 2 649 900 000 EUR) voor transnationale samenwerking en maritieme samenwerking (component 2);

c) 3,2 % (d.w.z. in totaal 270 100 000 EUR) voor samenwerking tussen ultraperifere gebieden (component 3);

d) 1,2 % (d.w.z. in totaal 100 000 000 EUR) voor interregionale samenwerking (component 4);

e) 11,5 % (d.w.z. in totaal 970 000 000 EUR) voor investeringen in interregionale innovatie (component 5).

3. De Commissie stelt elke lidstaat op de hoogte van zijn aandeel, opgesplitst naar jaar, van de totale bedragen voor de componenten 1, 2 en 3.

De bevolkingsomvang in de volgende regio's wordt gebruikt als criterium voor de verdeling per lidstaat:

a) regio's van NUTS-niveau 3 voor component 1 en de regio's van NUTS-niveau 3 als bedoeld in artikel 8, lid 2, van de uitvoeringshandeling voor component 2B;

b) regio's van NUTS-niveau 2 voor de componenten 2A en 3.

4. Elke lidstaat kan tot 15 % van zijn financiële toewijzingen aan elk van de componenten 1, 2 en 3 overdragen van een van deze componenten naar een of meer van de andere componenten.

5. Op basis van de volgens lid 3 meegedeelde bedragen deelt elke lidstaat de Commissie mee of en hoe hij gebruik heeft gemaakt van de in lid 4 bedoelde mogelijkheid tot overdracht en vermeldt daarbij de daaruit resulterende verdeling van zijn deel over de Interreg-programma's waaraan de lidstaat deelneemt.

Artikel 10 - Transversale bepalingen voor fondsen

1. De Commissie stelt een uitvoeringshandeling vast tot vaststelling van het document met de meerjarige strategie met betrekking tot externe grensoverschrijdende Interreg-programma's die door het EFRO en het NDICI of IPA III worden ondersteund. Die uitvoeringshandeling wordt vastgesteld volgens de in artikel 63, lid 2, bedoelde raadplegingsprocedure.

Met betrekking tot de door het EFRO en het NDICI ondersteunde Interreg-programma's worden in die uitvoeringshandeling de in artikel 12, lid 2, van Verordening (EU) [NDICI] bedoelde elementen vastgesteld.

2. De bijdrage van het EFRO aan externe grensoverschrijdende Interreg-programma's die ook worden gesteund met gebruikmaking van de financiële middelen in het kader van IPA III die zijn toegewezen aan grensoverschrijdende samenwerking ("IPA III CBC") of de financiële middelen in het kader van NDICI die zijn toegewezen aan grensoverschrijdende samenwerking voor het geografische gebied nabuurschapsbeleid (" NDICI CBC"), wordt vastgesteld door de Commissie en de betrokken lidstaten. De EFRO-bijdrage die voor elke lidstaat wordt vastgesteld, wordt vervolgens niet over de betrokken lidstaten herschikt.

3. Er wordt steun uit het EFRO verleend aan individuele externe grensoverschrijdend Interreg-programma's op voorwaarde dat het IPA III CBC en het NDICI CBC ten minste gelijkwaardige bedragen verstrekken in het kader van het relevante strategische programmeringsdocument. Voor deze gelijkwaardigheid geldt een maximumbedrag dat is vastgesteld in de IPA III-wetgevingshandeling of de NDICI-wetgevingshandeling.

Wanneer de herziening van het desbetreffende strategische programmeringsdocument in het kader van IPA III of NDICI echter leidt tot vermindering van het bijbehorende bedrag voor de resterende jaren, moet elke betrokken lidstaat kiezen uit de volgende opties:

a) verzoeken om het mechanisme uit hoofde van artikel 12, lid 3;

b) het Interreg-programma voortzetten met de overblijvende steun uit het EFRO en het IPA III CBC of het NDICI CBC; of

c) de opties a) en b) combineren.

4. De jaarlijkse kredieten die overeenstemmen met de steun uit het EFRO, IPA III CBC of NDICI CBC voor externe grensoverschrijdende Interreg-programma's wordt opgenomen in de desbetreffende begrotingsonderdelen voor het begrotingsjaar 2021.

5. Wanneer de Commissie een specifieke financiële toewijzing heeft opgenomen ter ondersteuning van partnerlanden of regio's in het kader van Verordening (EU) [NDICI] en LGO's in het kader van Besluit van de Raad [het LGO-besluit], of beide, bij de versterking van hun samenwerking met de aangrenzende ultraperifere regio's van de Unie overeenkomstig artikel [33, lid 2,] van Verordening (EU) [NDICI] en/of artikel  van het [OCTP-besluit], kan het EFRO ook bijdragen in overeenstemming met de bepalingen van deze verordening, waar passend en op basis van wederkerigheid en evenredigheid met betrekking tot het niveau van financiering van de NDICI en/of het OCTP, door middel van acties die worden uitgevoerd door een partnerland of -regio's of een andere entiteit uit hoofde van Verordening (EU) [NDICI], door een land, gebied of een andere entiteit uit hoofde van het [LGO-besluit] of door een ultraperifere regio van de Unie, met name in het kader van een of meer gezamenlijke Interreg-programma's van de component 2, 3 of 4 of in het kader van de in artikel 60 bedoelde samenwerkingsmaatregelen die zijn vastgesteld en uitgevoerd overeenkomstig deze verordening.

Artikel 11 - Lijst van Interreg-programmamiddelen

1. Op basis van de informatie die zij op grond van artikel 9, lid 5, van de lidstaten heeft ontvangen, stelt de Commissie een uitvoeringshandeling vast waarin een lijst van alle Interreg-programma's is opgenomen en het totaalbedrag van de totale EFRO-steun voor elk programma en, indien van toepassing, de totale steun uit de financieringsinstrumenten voor extern optreden van de Unie is aangegeven. Die uitvoeringshandeling wordt vastgesteld volgens de in artikel 63, lid 2, bedoelde raadplegingsprocedure.

2. Die uitvoeringshandeling bevat ook een lijst van de overeenkomstig artikel 9, lid 5, overgemaakte bedragen, uitgesplitst naar lidstaat en naar financieringsinstrument voor extern optreden van de Unie.

Artikel 12 - Teruggave van middelen en beëindiging

1. In 2022 en 2023 wordt de jaarlijkse bijdrage uit het EFRO voor de externe grensoverschrijdende Interreg-programma's waarvoor uiterlijk op 31 maart van de respectieve jaren geen programma bij de Commissie is ingediend en die niet opnieuw is toegewezen aan een ander programma dat is ingediend in dezelfde categorie externe grensoverschrijdende Interreg-programma's, toegewezen aan de interne grensoverschrijdende Interreg-programma's waaraan de betrokken lidstaat/lidstaten deelneemt/deelnemen.

2. Als er uiterlijk op 31 maart 2024 nog steeds externe grensoverschrijdende Interreg-programma's zijn die niet bij de Commissie zijn ingediend, wordt de volledige in artikel 9, lid 5, vermelde bijdrage uit het EFRO aan die programma's voor de resterende jaren tot en met 2027, voor zover die niet opnieuw is toegewezen aan een ander extern grensoverschrijdend Interreg-programma dat ook steun ontvangt uit respectievelijk het IPA III CBC of het NDICI CBC, toegewezen aan de interne grensoverschrijdende Interreg-programma's waaraan de betrokken lidstaat/lidstaten deelneemt/deelnemen.

3. Reeds door de Commissie goedgekeurde externe grensoverschrijdende Interreg-programma's worden beëindigd of de toewijzing aan de programma's wordt verminderd in overeenstemming met de van toepassing zijnde regels en procedures, in het bijzonder als:

a) geen van de onder het respectieve Interreg-programma vallende partnerlanden de desbetreffende financieringsovereenkomst binnen de overeenkomstig artikel 57 vastgestelde termijnen heeft ondertekend;

b) het Interreg-programma niet kan worden uitgevoerd als gepland omdat zich tussen de deelnemende landen problemen hebben voorgedaan.

In dat geval wordt de in lid 1 vermelde bijdrage uit het EFRO die overeenstemt met nog niet vastgelegde jaartranches, of jaartranches die zijn vastgelegd en die gedurende hetzelfde begrotingsjaar geheel of ten dele zijn vrijgemaakt, voor zover die niet is opnieuw is toegewezen aan een ander extern grensoverschrijdend Interreg-programma dat ook steun ontvangt uit respectievelijk het IPA III CBC of NDICI CBC, toegewezen aan de interne grensoverschrijdende Interreg-programma's waaraan die lidstaat/lidstaten deelneemt/deelnemen.

4. Wat een reeds door de Commissie goedgekeurd Interreg-programma van component 2 betreft, wordt de deelname van een partnerland of van Groenland beëindigd, indien zich een van de situaties als bedoeld in lid 3, eerste alinea, onder a) en b), voordoet.

De deelnemende lidstaten en, indien van toepassing, de overige deelnemende partnerlanden verzoeken om een van de volgende elementen:

a) dat het Interreg-programma in zijn geheel wordt beëindigd, met name wanneer de belangrijkste gezamenlijke ontwikkelingsproblemen ervan niet kunnen worden verwezenlijkt zonder de deelname van die partner of Groenland;

b) dat de toewijzing voor dat Interreg-programma wordt verminderd, in overeenstemming met de toepasselijke voorschriften en procedures;

c) dat het Interreg-programma doorgaat zonder de deelname van het betrokken partnerland of van Groenland.

Wanneer de toewijzing aan het Interreg-programma wordt verminderd overeenkomstig het bepaalde onder b) van de tweede alinea van dit lid, wordt de bijdrage uit het EFRO die overeenstemt met nog niet vastgelegde jaartranches, toegewezen aan een ander Interreg-programma van component 2 waaraan een of meer van de betrokken lidstaten deelneemt of, als een lidstaat enkel deelneemt aan één Interreg-programma van component 2, aan één of meer interne grensoverschrijdende Interreg-programma's waaraan die lidstaat deelneemt.

5. De uit hoofde van dit artikel verlaagde bijdrage uit het IPA III, NDICI of OCTP wordt respectievelijk gebruikt overeenkomstig de Verordeningen (EU) [IPA III] of (EU) [NDICI] of Besluit [LGO] van de Raad.

6. Wanneer een derde land of een partnerland dat met nationale middelen bijdraagt aan een Interreg-programma, waarbij het niet gaat om de nationale medefinanciering van steun uit het EFRO of uit een financieringsinstrument voor extern optreden van de Unie, deze bijdrage vermindert tijdens de uitvoering van het Interreg-programma, hetzij in het algemeen of in verband met gezamenlijke concrete acties die reeds zijn geselecteerd en na ontvangst van het document zoals bedoeld in artikel 22, lid 6, verzoeken de deelnemende lidstaat of lidstaten om één van de in lid 4, tweede alinea, vermelde opties.

Artikel 13 - Medefinancieringspercentages

Het medefinancieringspercentage op het niveau van elk Interreg-programma bedraagt niet meer dan 70 %, tenzij met betrekking tot externe grensoverschrijdende Interreg-programma's of Interreg-programma's van componenten 3 een hoger percentage is vastgesteld in de Verordeningen (EU) [IPA III] of (EU) [NDICI] of Besluit (EU) [OCTP] van de Raad, of in elke handeling die op grond daarvan is vastgesteld.

HOOFDSTUK II
Specifieke doelstellingen voor Interreg en thematische concentratie

Artikel 14 - Specifieke doelstellingen voor Interreg

1. Het EFRO, binnen zijn toepassingsgebied zoals neergelegd in artikel 4 van Verordening (EU) [nieuwe EFRO-verordening], en, indien van toepassing, de financieringsinstrumenten voor extern optreden van de Unie dragen bij tot de beleidsdoelstellingen die zijn vastgelegd in artikel [4, lid 1,] van Verordening (EU) [nieuwe GB-verordening], door middel van gezamenlijke acties in het kader van de Interreg-programma's.

2. In geval van het Peace-Plus-programma, wanneer het optreedt ter ondersteuning van vrede en verzoening, levert het EFRO, als specifieke doelstelling onder beleidsdoelstelling 4, ook een bijdrage aan het bevorderen van de sociale, economische en regionale stabiliteit in de betrokken regio's, met name door maatregelen die de samenhang tussen gemeenschappen verbeteren. Die specifieke doelstelling wordt door een afzonderlijke prioriteit ondersteund.

3. In aanvulling op de specifieke doelstellingen van het EFRO zoals vastgesteld in artikel  van Verordening (EU) [nieuwe EFRO-verordening], kunnen het EFRO en, indien van toepassing, de financieringsinstrumenten voor extern optreden van de Unie als volgt bijdragen tot de verwezenlijking van de specifieke doelstellingen in het kader van BD 4:

a) verbetering van de doeltreffendheid van de arbeidsmarkten en toegang tot hoogwaardige werkgelegenheid over de grenzen heen;

b) verbetering van de toegang tot en de kwaliteit van onderwijs, opleiding en een leven lang leren over de grenzen heen met het oog op de verhoging van het opleidingsniveau en de bijbehorende vaardigheidsniveaus die over de grenzen heen erkend moeten worden;

c) verbetering van gelijke en tijdige toegang tot kwaliteitsvolle, duurzame en betaalbare gezondheidszorg over de grenzen heen;

d) verbetering van de toegankelijkheid, de doeltreffendheid en de veerkracht van de gezondheidsstelsels en de langdurige zorgverlening over de grenzen heen;

e) bevordering van sociale insluiting en bestrijding van armoede, onder meer door bevordering van gelijke kansen en de bestrijding van discriminatie over de grenzen heen.

4. In het kader van de componenten 1, 2 en 3 kunnen het EFRO en, indien toepasselijk, de financieringsinstrumenten voor extern optreden van de Unie ook steun verlenen aan de specifieke doelstelling voor Interreg 'een beter bestuur voor Interreg', met name door middel van de volgende acties:

a) onder Interreg-programma's van component 1 en 2B:

i) versterking van de institutionele capaciteit van overheidsinstanties, met name die welke belast zijn met het beheer van een bepaald gebied, en van de belanghebbenden;

ii) verbetering van de efficiëntie van het openbaar bestuur door de bevordering van juridische en administratieve samenwerking en samenwerking tussen burgers en instellingen, met name om een oplossing te vinden voor juridische en andere obstakels in grensregio's;

b) onder Interreg-programma's van de componenten 1, 2 en 3: verbetering van de institutionele capaciteit van overheidsinstanties en belanghebbenden bij de uitvoering van macroregionale en zeebekkenstrategieën;

c) in het kader van de externe grensoverschrijdende Interreg-programma's en Interreg-programma's van component 2 en 3 die worden ondersteund door de Interreg-fondsen, in aanvulling op de punten a) en b): het opbouwen van wederzijds vertrouwen, met name door de bevordering van intermenselijke contacten, de verbetering van duurzame democratie en ondersteuning van het maatschappelijk middenveld en hun rol bij hervormingsprocessen en democratische transities;

5. In het kader van de externe grensoverschrijdende Interreg-programma's en Interreg-programma's van component 2 en 3 verlenen het EFRO en, indien toepasselijk, de financieringsinstrumenten voor extern optreden van de Unie ook steun aan de externe specifieke doelstelling voor Interreg 'een veiliger, zekerder Europa', met name door acties op het gebied van het beheer van grensoverschrijdingen, mobiliteit en migratie, met inbegrip van de bescherming van migranten.

Artikel 15 - Thematische concentratie

1. Ten minste 60 % van de toewijzingen van het EFRO en, indien van toepassing, van de financieringsinstrumenten voor extern optreden van de Unie voor andere prioriteiten dan technische bijstand aan elk Interreg-programma in het kader van de componenten 1, 2 en 3, wordt toegewezen aan maximaal drie van de beleidsdoelstellingen die zijn uiteengezet in artikel 4, lid 1, van Verordening (EU) [nieuwe GB-verordening].

2. Een aanvullende 15 % van de toewijzingen van het EFRO en, indien van toepassing, van de financieringsinstrumenten voor extern optreden van de Unie voor andere prioriteiten dan technische bijstand aan elk Interreg-programma in het kader van de componenten 1, 2 en 3, wordt toegewezen aan de specifieke doelstelling voor Interreg 'een beter bestuur voor Interreg' of aan de externe specifieke doelstelling voor Interreg 'een veiliger, zekerder Europa'.

3. Wanneer een Interreg-programma van component 2A een macroregionale strategie ondersteunt, worden de totale toewijzingen van het EFRO en, indien van toepassing, de totale financieringsinstrumenten voor extern optreden van de Unie voor andere prioriteiten dan technische bijstand toegewezen aan de doelstellingen van die strategie.

4. Wanneer een Interreg-programma van component 2B een macroregionale strategie of zeegebiedstrategie ondersteunt, wordt ten minste 70 % van de totale toewijzingen van het EFRO en, indien van toepassing, de totale financieringsinstrumenten voor extern optreden van de Unie voor andere prioriteiten dan technische bijstand toegewezen aan de doelstellingen van die strategie.

5. Voor Interreg-programma's van component 4 worden de totale toewijzingen van het EFRO en, indien van toepassing, de totale financieringsinstrumenten voor extern optreden van de Unie voor andere prioriteiten dan technische bijstand toegewezen aan de specifieke doelstelling voor Interreg 'een beter bestuur voor Interreg'.

HOOFDSTUK III
Programmering

Afdeling i
Voorbereiding, goedkeuring en wijziging van Interreg-programma's

Artikel 16 - Voorbereiding en indiening van Interreg-programma's

1. De doelstelling 'Europese territoriale samenwerking (Interreg)' wordt uitgevoerd via Interreg-programma's in gedeeld beheer, met uitzondering van programma's van component 3, die geheel of gedeeltelijk in indirect beheer kunnen worden uitgevoerd, en programma's van component 5 die in direct of indirect beheer worden uitgevoerd.

2. De deelnemende lidstaten en, indien van toepassing, derde landen, partnerlanden of LGO's stellen een Interreg-programma op overeenkomstig het model zoals vermeld in de bijlage voor de periode van 1 januari 2021 tot en met 31 december 2027.

3. De deelnemende lidstaten bereiden een Interreg-programma voor in samenwerking met de programmapartners als bedoeld in artikel  van Verordening (EU) [nieuwe GB-verordening].

De deelnemende derde landen, partnerlanden of LGO's betrekken, indien van toepassing, hier eveneens de programmapartners bij die gelijkwaardig zijn aan die waarnaar in dat artikel wordt verwezen.

4. De lidstaat waar de kandidaat-beheersautoriteit gevestigd is, dient een Interreg-programma uiterlijk [datum van inwerkingtreding plus negen maanden;] in bij de Commissie namens alle deelnemende lidstaten en, indien van toepassing, derde landen, partnerlanden of LGO's.

Een Interreg-programma dat steun wordt ondersteund door een extern financieringsinstrument van de Unie, wordt uiterlijk zes maanden na de goedkeuring door de Commissie van de desbetreffende strategische programmeringsdocumenten uit hoofde van artikel 10, lid 1, of indien dit vereist is uit hoofde van de respectieve basishandeling van een of meer financieringsinstrumenten voor extern optreden van de Unie, ingediend door de lidstaat waar de toekomstige beheersautoriteit gevestigd is.

5. De deelnemende lidstaten en, indien van toepassing, derde landen, partnerlanden of LGO's bevestigen schriftelijk hun instemming met de inhoud van een Interreg-programma voordat het bij de Commissie wordt ingediend. Deze instemming omvat ook een verbintenis van alle deelnemende lidstaten en indien van toepassing, van derde landen, partnerlanden of LGO's, om de nodige medefinanciering voor de uitvoering van het Interreg-programma te verstrekken evenals, indien van toepassing, de toezegging voor een financiële bijdrage van de betreffende derde landen, partnerlanden of LGO's.

In afwijking van de eerste alinea worden voor Interreg-programma's waarbij ultraperifere gebieden en derde landen, partnerlanden of LGO's betrokken zijn, de respectieve derde landen, partnerlanden of LGO's door de betrokken lidstaten geraadpleegd voordat de Interreg-programma's bij de Commissie worden ingediend. In dit geval mag de instemming met de inhoud van de Interreg-programma's en de eventuele bijdrage van de derde landen, partnerlanden of LGO's ook worden vastgelegd in de formeel goedgekeurde notulen van de overlegvergaderingen met de derde landen, partnerlanden of LGO's of van de beraadslagingen van de regionale samenwerkingsorganisaties.

6. De Commissie is bevoegd om overeenkomstig artikel 62 gedelegeerde handelingen vast te stellen om de bijlage te wijzigen teneinde deze aan te passen aan de veranderingen die zich tijdens de programmeringsperiode voor niet-essentiële elementen daarvan voordoen.

Artikel 17 - Inhoud van Interreg-programma's

1. Elk Interreg-programma bevat een gezamenlijke strategie voor de bijdrage van het programma tot de in artikel [4, lid 1,] van Verordening (EU) [nieuwe GB-verordening] vastgestelde beleidsdoelstellingen en de in artikel 14, leden 4 en 5, van deze verordening vermelde specifieke doelstellingen voor Interreg en de mededeling van de resultaten ervan.

2. Elk Interreg-programma bestaat uit prioriteiten.

Elke prioriteit komt overeen met een enkele beleidsdoelstelling of, indien van toepassing, met respectievelijk één of beide specifieke doelstellingen voor Interreg of met technische bijstand. Een prioriteit die overeenstemt met een beleidsdoelstelling of, indien van toepassing, met respectievelijk één of beide specifieke doelstellingen voor Interreg, bestaat uit een of meerdere specifieke doelstellingen. Meer dan één prioriteit kan overeenkomen met dezelfde beleidsdoelstelling of specifieke doelstelling voor Interreg.

3. In naar behoren gemotiveerde gevallen en in overleg met de Commissie kan de betrokken lidstaat besluiten tot de overdracht aan Interreg-programma's van tot [x]% van het bedrag aan steun uit het EFRO dat is toegewezen aan het desbetreffende programma in het kader van de doelstelling 'investeren in werkgelegenheid en groei' voor dezelfde regio, teneinde de efficiëntie van de programma-uitvoering te vergroten en grootschaligere concrete acties te verwezenlijken. Het overgemaakte bedrag vormt een afzonderlijke prioriteit of afzonderlijke prioriteiten.

4. Voor elk Interreg-programma wordt het volgende vastgesteld:

a) het programmagebied (met inbegrip van een kaart daarvan als een afzonderlijk document);

b) een samenvatting van de voornaamste gemeenschappelijke problemen, rekening houdend met:

i) economische, sociale en territoriale verschillen;

ii) gemeenschappelijke investeringsbehoeften en complementariteit met andere vormen van steun;

iii) lessen uit ervaringen uit het verleden;

iv) macroregionale strategieën en zeegebiedstrategieën, indien het programmagebied als geheel of gedeeltelijk door één of meer strategieën wordt gedekt;

c) een motivering voor de geselecteerde beleidsdoelstellingen en specifieke doelstellingen voor Interreg, bijbehorende prioriteiten, specifieke doelstellingen en de vormen van steun, waarbij indien nodig ontbrekende schakels in de grensoverschrijdende infrastructuur worden aangepakt;

d) voor elke prioriteit, behalve voor technische bijstand, specifieke doelstellingen;

e) voor elke specifieke doelstelling:

i) de gerelateerde actietypes, met inbegrip van een lijst met geplande concrete acties die van strategisch belang zijn, en hun bijdrage aan die specifieke doelstellingen en aan macroregionale en zeegebiedstrategieën, indien van toepassing;

ii) outputindicatoren en resultaatindicatoren met de bijbehorende mijlpalen en streefdoelen;

iii) de voornaamste doelgroepen;

iv) beoogde specifieke grondgebieden, met inbegrip van het geplande gebruik van geïntegreerde territoriale investeringen, vanuit de gemeenschap geleide lokale ontwikkeling of andere territoriale instrumenten;

v) het voorgenomen gebruik van financieringsinstrumenten;

vi) indicatieve verdeling van de geprogrammeerde middelen per interventietype;

f) voor de prioriteit ten aanzien van technische bijstand, het geplande gebruik overeenkomstig de artikelen , en van Verordening (EU) [nieuwe GB-verordening] en de desbetreffende interventietypes;

g) een financieringsplan dat de volgende tabellen bevat (zonder verdeling per deelnemende lidstaat, derde land, partnerland of LGO, tenzij anders vermeld):

i) een tabel met de totale financiële toewijzingen voor het EFRO en, indien van toepassing, voor elk financieringsinstrument voor extern optreden van de Unie voor de gehele programmeringsperiode en per jaar;

ii) een tabel met de totale financiële toewijzingen voor elke prioriteit uit het EFRO en, indien van toepassing, voor elk financieringsinstrument voor extern optreden van de Unie per prioriteit, de nationale medefinanciering en of de nationale medefinanciering is samengesteld uit publieke en private bijdragen;

h) de maatregelen die zijn getroffen om de in artikel van Verordening (EU) [nieuwe GB-verordening] bedoelde relevante programmapartners te betrekken bij de voorbereiding van het Interreg-programma en de rol van die programmapartners bij de uitvoering van, het toezicht op en de evaluatie van dat programma;

i) de voorziene aanpak van de communicatie en zichtbaarheid van het Interreg-programma door het vaststellen van de doelstellingen, het doelpubliek, de communicatiekanalen, de communicatieactiviteiten op sociale media, de geplande begroting en de relevante indicatoren voor toezicht en evaluatie.

5. De in lid 4 bedoelde informatie wordt als volgt verstrekt:

a) met betrekking tot de onder g) bedoelde tabellen en wat betreft de steun uit financieringsinstrumenten voor extern optreden van de Unie, worden die fondsen als volgt opgezet:

i) voor externe grensoverschrijdende Interreg-programma's die worden ondersteund door het IPA III en het NDICI, als één bedrag ("IPA III CBC" of "nabuurschap CBC"), waarbij de bijdragen van [Rubriek 2 Cohesie en waarden, subplafond Economische, sociale en territoriale samenhang] en [Rubriek 6 Nabuurschap en internationaal beleid] worden gecombineerd);

ii) voor Interreg-programma's van de component 2 en 4 die worden ondersteund door het IPA III, NDICI of OCTP, als één bedrag ("Interreg-fondsen"), waarbij de bijdragen uit [Rubriek 2] en [Rubriek 6] worden gecombineerd, of uitgesplitst per financieringsinstrument 'EFRO', 'IPA III', 'NDICI' en 'OCTP', overeenkomstig de keuze van de programmapartners;

iii) voor Interreg-programma's van component 2 die worden ondersteund door het OCTP, uitgesplitst naar financieringsinstrument ("EFRO" en 'OCTP Groenland');

iv) voor Interreg-programma's van component 3 die worden ondersteund door het NDICI, uitgesplitst naar financieringsinstrument ("EFRO", 'NDICI' en 'OCTP', naargelang van het geval).

b) de in lid 4, onder g), ii), bedoelde tabel bevat enkel de bedragen voor de jaren 2021 tot en met 2025.

6. Met betrekking tot lid 4, onder e), vi), en onder f), worden de interventietypes gebaseerd op een nomenclatuur die is opgenomen in bijlage [I] bij Verordening (EU) [nieuwe GB-verordening].

7. Het Interreg-programma moet:

a) de beheersautoriteit, de auditautoriteit en de instantie waaraan de Commissie de betalingen verricht, identificeren;

b) de procedure voor het instellen van het gezamenlijke secretariaat vastleggen;

c) de verdeling van de aansprakelijkheden onder de deelnemende lidstaten, en indien van toepassing, derde landen, partnerlanden of LGO's vaststellen in het geval van financiële correcties die door de beheersautoriteit of de Commissie worden opgelegd.

8. De beheersautoriteit brengt de Commissie op de hoogte van elke verandering in de in lid 7, onder a), bedoelde informatie waarvoor geen programmawijziging nodig is.

9. In afwijking van lid 4 wordt de inhoud van Interreg-programma's van component 4 aangepast aan het specifieke karakter van die Interreg-programma's, met name als volgt:

a) de onder a) bedoelde informatie is niet vereist;

b) de onder b) tot en met h) vereiste informatie wordt in de vorm van een kort overzicht verstrekt;

c) voor elke specifieke doelstelling in het kader van andere prioriteiten dan technische bijstand worden de volgende gegevens verstrekt:

i) de vastlegging van één enkele begunstigde of een beperkte lijst van begunstigden en de toekenningsprocedure;

ii) gerelateerde actietypes en de verwachte bijdrage daarvan aan de verwezenlijking van de specifieke doelstellingen;

iii) outputindicatoren en resultaatindicatoren met de bijbehorende mijlpalen en streefdoelen;

iv) de voornaamste doelgroepen;

v) een indicatieve verdeling van de geprogrammeerde middelen per interventietype.

Artikel 18 - Goedkeuring van Interreg-programma's

1. De Commissie beoordeelt elk Interreg-programma en de mate waarin het Verordening (EU) [nieuwe GB-verordening], Verordening (EU) [EFRO] en deze verordening nakomt en, in het geval van steun uit een financieringsinstrument voor extern optreden van de Unie en, indien van toepassing, de samenhang ervan met het in artikel 10, lid 1, bedoelde meerjarig strategiedocument of het desbetreffende strategische programmeringskader uit hoofde van het respectieve basishandeling van één of meer van die instrumenten.

2. De Commissie kan binnen drie maanden na de datum waarop het Interreg-programma is ingediend door de lidstaat waar de toekomstige beheersautoriteit gevestigd is, opmerkingen formuleren.

3. Deelnemende lidstaten en, indien van toepassing, derde landen, partnerlanden of LGO's evalueren het Interreg-programma, rekening houdend met de opmerkingen van de Commissie.

4. De Commissie stelt uiterlijk zes maanden na indiening van elk Interreg-programma door de lidstaat waar de toekomstige beheersautoriteit gevestigd is, door middel van een uitvoeringshandeling een besluit tot goedkeuring van het programma vast.

5. Met betrekking tot externe grensoverschrijdende Interreg-programma's keurt de Commissie haar besluiten uit hoofde van lid 4 goed na raadpleging van het in overeenstemming met artikel  van Verordening (EU) [IPA III] opgerichte 'IPA III-Comité' en van het in overeenstemming met artikel  van Verordening (EU) [NDICI] opgerichte 'comité van het instrument voor nabuurschapsbeleid, ontwikkeling en internationale samenwerking'.

Artikel 19 - Wijziging van Interreg-programma's

1. De lidstaat waar de beheersautoriteit gevestigd is, kan een gemotiveerd verzoek tot wijziging van een Interreg-programma indienen samen met het gewijzigde programma waarin wordt uiteengezet wat het verwachte effect van die wijziging op de verwezenlijking van de doelstellingen is.

2. De Commissie beoordeelt de mate waarin de wijziging Verordening (EU) [nieuwe GB-verordening], Verordening (EU) [EFRO] en deze verordening nakomt en kan binnen drie maanden na de datum waarop het gewijzigde programma door de lidstaat is ingediend, opmerkingen formuleren.

3. Deelnemende lidstaten en, indien van toepassing, derde landen, partnerlanden of LGO's evalueren het gewijzigde programma, rekening houdend met de opmerkingen van de Commissie.

4. De Commissie keurt de wijziging van een Interreg-programma uiterlijk zes maanden na de indiening ervan door de lidstaat, goed.

5. De lidstaat kan tijdens de programmeringsperiode een bedrag van maximaal 5 % van de initiële toewijzing van een prioriteit en niet meer dan 3 % van de programmabegroting overdragen naar een andere prioriteit van hetzelfde Interreg-programma.

Dergelijke overdrachten hebben geen gevolgen voor de voorgaande jaren.

Zij worden beschouwd als niet-ingrijpend en vergen geen besluit van de Commissie tot wijziging van het Interreg-programma. Zij moeten echter wel voldoen aan alle regelgeving. De beheersautoriteit dient bij de Commissie de in artikel 17, lid 4, onder g), ii), bedoelde herziene tabel in.

6. Voor het corrigeren van tikfouten of louter redactionele wijzigingen die de uitvoering van het Interreg-programma niet beïnvloeden, is geen goedkeuring van de Commissie vereist. De beheersautoriteit stelt de Commissie van dergelijke correcties in kennis.

Afdeling ii
Territoriale ontwikkeling

Artikel 20 - Geïntegreerde territoriale ontwikkeling

Voor de Interreg-programma's zijn de desbetreffende stedelijke, lokale of andere territoriale autoriteiten of instanties die verantwoordelijk zijn voor het opstellen van territoriale of lokale ontwikkelingsstrategieën, als bedoeld in artikel  van Verordening (EU) [nieuwe GB-verordening] en/of verantwoordelijk zijn voor de selectie van de in het kader van deze strategieën als bedoeld in artikel [23, lid 4,] van die verordening te ondersteunen concrete acties, hetzij grensoverschrijdende juridische entiteiten of EGTS.

Een grensoverschrijdende juridische entiteit of een EGTS die een geïntegreerde territoriale investering als bedoeld in artikel 24 van Verordening (EU) [nieuwe GB-verordening] of een ander territoriaal instrument op grond van artikel , onder c), van die verordening uitvoert, kan eveneens de enige begunstigde overeenkomstig artikel 23, lid 5, van deze verordening zijn, mits er sprake is van een scheiding van functies binnen de grensoverschrijdende juridische entiteit of de EGTS.

Artikel 21 - Vanuit de gemeenschap geleide lokale ontwikkeling

Interreg-programma's kunnen vanuit de gemeenschap geleide lokale ontwikkeling ("CLLD") uit hoofde van artikel , onder b), van Verordening (EU) [nieuwe GB-verordening] omvatten, mits de desbetreffende plaatselijke actiegroepen zijn samengesteld uit vertegenwoordigers van de publieke en private lokale sociaaleconomische belangen, waarbij niet één belangengroep alleen de controle heeft over de besluitvorming, en ten minste twee deelnemende landen waarvan er één een lidstaat is.

Afdeling iii
Concrete acties en fondsen voor kleinschalige projecten

Artikel 22 - Selectie van concrete acties in het kader van Interreg

1. Concrete acties in het kader van Interreg worden door een overeenkomstig artikel 27 opgericht toezichtcomité geselecteerd in overeenstemming met de strategie en doelstellingen van het programma.

Dat toezichtcomité kan voor de selectie van concrete acties één of, met name in het geval van subprogramma's, meerdere directiecomités oprichten, die optreden onder zijn verantwoordelijkheid.

Wanneer een concrete actie geheel of gedeeltelijk buiten het programmagebied wordt uitgevoerd [binnen of buiten de Unie], is voor de selectie van die concrete actie de uitdrukkelijke goedkeuring van de beheersautoriteit in het toezichtcomité of, indien van toepassing, in het directiecomité vereist.

2. Voor de selectie van concrete acties moet het toezichtcomité of, indien van toepassing, het directiecomité criteria en procedures vaststellen en toepassen die niet-discriminerend en transparant zijn, gendergelijkheid waarborgen en rekening houden met het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie en het beginsel van duurzame ontwikkeling en van het beleid van de Unie op milieugebied overeenkomstig artikel 11 en artikel 191, lid 1, VWEU.

De criteria en procedures waarborgen de prioritering van de te selecteren concrete acties teneinde ervoor te zorgen dat de bijdrage uit de middelen van de Unie financiering van de Unie optimaal bijdraagt aan de verwezenlijking van de doelstellingen van het Interreg-programma en de uitvoering van de samenwerkingscomponent van de concrete acties in het kader van de Interreg-programma's, als bedoeld in artikel 23, leden 1 en 4.

3. De beheersautoriteit raadpleegt de Commissie en houdt rekening met haar opmerkingen voorafgaand aan de eerste indiening van de selectiecriteria bij het toezichtcomité of, indien van toepassing, het directiecomité. Hetzelfde geldt voor eventuele latere wijzigingen van deze criteria.

4. Bij de selectie van de concrete acties heeft het toezichtcomité of, indien van toepassing, het directiecomité de volgende taken:

a) waarborgen dat de geselecteerde concrete acties in overeenstemming zijn met het Interreg-programma en op effectieve wijze bijdragen tot de verwezenlijking van de specifieke doelstellingen ervan;

b) waarborgen dat de geselecteerde concrete acties niet in strijd zijn met de desbetreffende strategieën die overeenkomstig artikel 10, lid 1, zijn vastgesteld of de strategieën die zijn vastgesteld voor een of meer van de financieringsinstrumenten voor extern optreden van de Unie;

c) waarborgen dat de geselecteerde concrete acties de beste verhouding tussen het steunbedrag, de uitgevoerde activiteiten en de verwezenlijking van doelstellingen vertegenwoordigen;

d) verifiëren dat de begunstigde de nodige financiële middelen en instrumenten heeft om de exploitatie- en onderhoudskosten te dekken;

e) waarborgen dat de geselecteerde concrete acties die onder het toepassingsgebied van Richtlijn 2011/92/EU van het Europees Parlement en de Raad 36 vallen, worden onderworpen aan een milieueffectbeoordeling of een screeningprocedure overeenkomstig de voorschriften van die richtlijn zoals gewijzigd bij Richtlijn 2014/52/EU van het Europees Parlement en de Raad 37 .

f) verifiëren dat er voldaan is aan het toepasselijke recht indien de concrete acties zijn begonnen vóór de indiening van een financieringsaanvraag bij de beheersautoriteit;

g) waarborgen dat een geselecteerde concrete actie binnen het toepassingsgebied van het betrokken Interreg-fonds valt en aan een interventietype wordt toegewezen;

h) waarborgen dat concrete acties geen activiteiten omvatten die deel uitmaakten van een concrete actie waarvoor een verplaatsing in overeenstemming met artikel  van Verordening (EU) [nieuwe GB-verordening] gold of die zouden neerkomen op een overdracht van een productieve activiteit overeenkomstig [artikel 59, lid 1, onder a),] van die verordening.

i) waarborgen dat de geselecteerde concrete acties niet worden beïnvloed door een met redenen omkleed advies van de Commissie met betrekking tot een inbreukprocedure overeenkomstig artikel 258 van het VWEU dat de wettigheid en regelmatigheid van de uitgaven of de uitvoering van concrete acties in gevaar brengt;

j) de klimaatbestendigheid waarborgen van investeringen in infrastructuur met een verwachte levensduur van ten minste vijf jaar.

5. Het toezichtcomité of, indien van toepassing, het directiecomité keurt de voor de selectie van concrete acties in het kader van Interreg gebruikte methoden en criteria goed, met inbegrip van eventuele wijzigingen daarvan, onverminderd [artikel 27, lid 3, onder b),] van Verordening (EU) [nieuwe GB-verordening] betreffende de CLLD en artikel 24 van deze verordening.

6. Voor elke concrete actie in het kader van Interreg verstrekt de beheersautoriteit de eerstverantwoordelijke of enige partner een document waarin de voorwaarden voor steun voor de actie zijn vermeld, met inbegrip van de specifieke vereisten betreffende de producten of diensten die moeten worden geleverd, het financieringsplan, de uitvoeringstermijn en, indien van toepassing, de toe te passen methode voor de vaststelling van de kosten van de concrete actie en de voorwaarden voor betaling van de subsidie.

In dit document worden eveneens de verplichtingen van de eerstverantwoordelijke partner met betrekking tot terugvorderingen op grond van artikel 50 vastgesteld. Deze verplichtingen worden vastgesteld door het toezichtcomité. Een eerstverantwoordelijke partner die is gevestigd in een andere lidstaat, derde land, partnerland of LGO, dan de partner is niet verplicht om door middel van een gerechtelijke procedure terug te vorderen.

Artikel 23 - Partnerschap binnen concrete acties in het kader van Interreg

1. Bij concrete acties die in het kader van de componenten 1, 2 en 3 worden geselecteerd, zijn actoren uit ten minste twee deelnemende landen betrokken, waarvan er ten minste één begunstigde uit een lidstaat afkomstig is.

Begunstigden van steun uit hoofde van een Interreg-fonds en partners die geen financiële steun ontvangen uit hoofde van die fondsen (begunstigden en partners samen: 'partners') vormen een partnerschap binnen concrete acties in het kader van Interreg.

2. Een concrete actie in het kader van Interreg kan in één land worden uitgevoerd, mits de gevolgen voor en de voordelen van het programmagebied zijn vastgesteld in de aanvraag voor de concrete actie.

3. Lid 1 is niet van toepassing op concrete acties in het kader van het grensoverschrijdend Peace-plus-programma wanneer het optreedt ter ondersteuning van vrede en verzoening.

4. De partners werken samen bij de ontwikkeling, uitvoering en financiering van en de personeelsvoorziening voor concrete acties in het kader van Interreg.

Voor concrete acties in het kader van Interreg-programma's van component 3 moeten de partners uit ultraperifere regio's en derde landen, partnerlanden of LGO slechts voor drie van de vier in de eerste alinea vermelde aspecten samenwerken.

5. Als er twee of meer partners zijn, wordt één van hen door de gezamenlijke partners aangewezen als eerstverantwoordelijke partner.

6. Een grensoverschrijdende juridische entiteit of EGTS kan de enige partner zijn van een concrete actie in het kader van een Interreg-programma van de componenten 1, 2 en 3 zijn, mits de leden daarvan bestaan uit partners uit ten minste twee deelnemende landen.

De grensoverschrijdende juridische entiteit of EGTS bestaat uit leden uit ten minste drie deelnemende landen in het kader van een Interreg-programma van component 4.

Een juridische entiteit die een financieringsinstrument of, indien van toepassing, een fonds van fondsen uitvoert, kan de enige begunstigde van een concrete actie in het kader van Interreg zijn zonder toepassing van de in lid 1 vermelde vereisten inzake de samenstelling ervan.

7. Een enige partner is geregistreerd in een lidstaat die deelneemt aan het Interreg-programma.

Een enige partner kan evenwel geregistreerd zijn in een lidstaat die niet aan dat programma deelneemt, mits aan de voorwaarden van artikel 23, wordt voldaan.

Artikel 24 - Fonds voor kleinschalige projecten

1. De bijdrage uit het EFRO of, indien van toepassing, uit de financieringsinstrumenten voor extern optreden van de Unie aan een fonds voor kleinschalige projecten in het kader van een Interreg-programma mag niet meer bedragen dan 20 000 000 EUR of, als dat minder is, 15 % van de totale toewijzing aan het Interreg-programma.

De eindontvangers van een fonds voor kleinschalige projecten ontvangen steun uit het EFRO, of indien van toepassing, uit de financieringsinstrumenten voor extern optreden van de Unie via de begunstigde en voeren de kleinschalige projecten uit binnen dat fonds voor kleinschalige projecten ("kleinschalige project").

2. De begunstigde van een fonds voor kleinschalige projecten is een grensoverschrijdende juridische entiteit of een EGTS.

3. In het document waarin de voorwaarden voor de steun aan een fonds voor kleinschalige projecten worden, naast de in artikel 22, lid 6 neergelegde elementen, de elementen vastgesteld die nodig zijn om ervoor te zorgen dat de begunstigde:

a) een niet-discriminerende en transparante selectieprocedure vaststelt;

b) objectieve criteria voor de selectie van kleinschalige projecten toepast, waarbij belangenconflicten worden vermeden;

c) steunaanvragen beoordeelt;

d) projecten selecteert en het steunbedrag voor elk kleinschalig project vaststelt;

e) verantwoordelijk is voor de uitvoering van de concrete actie en op zijn niveau alle bewijsstukken bewaart die nodig zijn voor het auditspoor overeenkomstig bijlage [XI] van Verordening (EU) [nieuwe GB-verordening];

f) de lijst van de eindontvangers die profiteren van de concrete actie, bekendmaakt.

De begunstigde zorgt ervoor dat de eindontvangers voldoen aan de in artikel 35 vastgestelde vereisten.

4. De selectie van kleine projecten wordt niet beschouwd als het delegeren van taken door de beheersautoriteit aan een intermediaire instantie als bedoeld in artikel [65, lid 3,] van Verordening (EU) [nieuwe GB-verordening].

5. Personeelskosten en indirecte kosten die op het niveau van de begunstigde worden gemaakt voor het beheer van het fonds voor kleinschalige projecten, bedragen ten hoogste 20 % van de totale subsidiabele kosten van het respectieve fonds voor kleinschalige projecten.

6. Wanneer de overheidsbijdrage aan een klein project niet meer bedraagt dan 100 000 EUR, bestaat de bijdrage uit het EFRO of, indien van toepassing, een financieringsinstrument voor extern optreden van de Unie uit eenheidskosten of vaste bedragen of bevat deze vaste percentages, behalve voor projecten waarvoor de steun staatssteun vormt.

Indien er gebruik wordt gemaakt van financiering volgens een vast percentage, mogen de kostencategorieën waarop de vaste percentages van toepassing zijn, worden terugbetaald in overeenstemming met [artikel 48, lid 1, onder a),] van Verordening (EU) [nieuwe GB-verordening].

Artikel 25 - Taken van de eerstverantwoordelijke partner

1. De eerstverantwoordelijke partner:

a) stelt de regelingen met de andere partners vast in een overeenkomst waarin onder meer bepalingen zijn opgenomen die een goed financieel beheer garanderen van de respectieve Uniemiddelen die zijn toegewezen aan de concrete actie in het kader van Interreg, met inbegrip van regelingen voor de terugvordering van onverschuldigd betaalde bedragen;

b) neemt de verantwoordelijkheid op zich om de uitvoering van de gehele concrete actie in het kader van Interreg te garanderen;

c) garandeert dat de door alle partners gedeclareerde uitgaven zijn gedaan voor de uitvoering van de concrete actie in het kader van Interreg en overeenkomen met de tussen alle partners overeengekomen activiteiten en in overeenstemming zijn met het document dat door de beheersautoriteit is verstrekt ingevolge artikel 22, lid 6.

2. Tenzij anders bepaald in regelingen die zijn vastgelegd overeenkomstig lid 1, onder a), ziet de eerstverantwoordelijke partner erop toe dat de andere partners het totale bedrag van de bijdragen van het respectieve EU-fonds zo spoedig mogelijk en integraal ontvangen. Er mogen geen bedragen in mindering worden gebracht of worden ingehouden, noch specifieke heffingen of andere heffingen met gelijke werking worden toegepast waardoor die bedragen voor de andere partners worden verminderd.

3. Een begunstigde in een aan een Interreg-programma deelnemend(e) lidstaat, derde land, partnerland of LGO kan worden aangewezen als de eerstverantwoordelijke partner.

De aan een Interreg-programma deelnemende lidstaten, derde landen, partnerlanden of LGO's kunnen overeenkomen dat een partner die geen steun ontvangt uit het EFRO of financieringsinstrumenten voor extern optreden van de Unie, kan worden aangewezen als eerstverantwoordelijke partner.

Afdeling iv
Technische bijstand

Artikel 26 - Technische bijstand

1. Technische bijstand voor elk Interreg-programma wordt vergoed volgens een vast percentage door de in lid 2 vermelde percentages toe te passen op de subsidiabele uitgaven die in iedere betalingsaanvraag zijn opgenomen krachtens [artikel 85, lid 3, onder a) of onder c),] van Verordening (EU) [nieuwe GB-verordening].

2. Het percentage dat uit het EFRO en de financieringsinstrumenten voor extern optreden van de Unie wordt vergoed voor technische bijstand, is als volgt:

a) voor interne Interreg-programma's voor grensoverschrijdende samenwerking die worden gesteund door het EFRO: 6 %;

b) voor externe grensoverschrijdende Interreg-programma's die worden gesteund door het IPA III CBC of NDICI CBC: 10 %;

c) voor Interreg-programma's van component 2, 3 en 4 voor zowel het EFRO als, indien van toepassing, de financieringsinstrumenten voor extern optreden van de Unie: 7 %.

3. Voor Interreg-programma's met een totale toewijzing van 30 000 000 EUR tot 50 000 000 EUR wordt het bedrag dat resulteert uit het percentage voor technische bijstand, verhoogd met een aanvullend bedrag van 500 000 EUR. De Commissie voegt dat bedrag toe aan de eerste tussentijdse betaling.

4. Voor Interreg-programma's met een totale toewijzing van minder dan 30 000 000 EUR worden het in EUR uitgedrukte bedrag dat nodig is voor technische bijstand, en het daaruit resulterende percentage vastgesteld in het besluit van de Commissie tot goedkeuring van het betrokken Interreg-programma.

HOOFDSTUK IV
Toezicht, evaluatie en communicatie

Afdeling i
Toezicht

Artikel 27 - Toezichtcomité

1. De lidstaten en, indien van toepassing, derde landen, partnerlanden en LGO's die deelnemen aan dat programma, richten binnen drie maanden na de datum van kennisgeving aan de lidstaat van het besluit van de Commissie tot vaststelling van een Interreg-programma, in overleg met de beheersautoriteit een comité op dat toezicht houdt op de uitvoering van het Interreg-programma ("toezichtcomité"),

2. Het toezichtcomité wordt voorgezeten door een vertegenwoordiger van de lidstaat waar de beheersautoriteit gevestigd is, of van de beheersautoriteit.

Wanneer in het reglement van orde van het toezichtcomité een roulerend voorzitterschap is vastgesteld, wordt het toezichtcomité voorgezeten door een vertegenwoordiger van een derde land, partnerland of LGO, en voorgezeten door een vertegenwoordiger van de lidstaat of van de beheersautoriteit, en vice versa.

3. Elk lid van het toezichtcomité heeft het recht om te stemmen.

4. Elk toezichtcomité stelt zijn reglement van orde tijdens zijn eerste vergadering vast.

Het reglement van orde van het toezichtcomité of, indien van toepassing, het directiecomité voorkomt belangenconflicten bij de selectie van concrete acties in het kader van Interreg.

5. Het toezichtcomité vergadert ten minste een keer per jaar en evalueert alle vraagstukken die invloed hebben op de vooruitgang die wordt geboekt bij de verwezenlijking van de doelstellingen van het programma.

6. De beheersautoriteit publiceert het reglement van orde van het toezichtcomité en alle gegevens en informatie die met het comité worden gedeeld op de in artikel 35, lid 2, bedoelde website.

Artikel 28 - Samenstelling van het toezichtcomité

1. De samenstelling van het toezichtcomité van elk Interreg-programma wordt overeengekomen door de lidstaten en, indien van toepassing, door de aan dat programma deelnemende derde landen, partnerlanden en LGO's, waarbij wordt gezorgd voor een evenwichtige vertegenwoordiging van de relevante autoriteiten, intermediaire instanties en vertegenwoordigers van de programmapartners zoals bedoeld in artikel  van Verordening (EU) [nieuwe GB-verordening] uit de lidstaten, derde landen, partnerlanden en LGO's.

Bij de samenstelling van het toezichtcomité wordt rekening gehouden met het aantal deelnemende lidstaten, derde landen, partnerlanden en LGO's in het betrokken Interreg-programma.

Het toezichtcomité omvat ook vertegenwoordigers van instanties die gezamenlijk zijn opgericht in het hele programmagebied of die een deel daarvan bestrijken, met inbegrip van EGTS.

2. De beheersautoriteit publiceert de ledenlijst van het toezichtcomité op de in artikel 35, lid 2, bedoelde website.

3. Vertegenwoordigers van de Commissie nemen met raadgevende stem deel aan de werkzaamheden van het toezichtcomité.

Artikel 29 - Functies van het toezichtcomité

1. Het toezichtcomité onderzoekt:

a) de vooruitgang die is geboekt bij het uitvoeren van het programma en het bereiken van de mijlpalen en streefdoelen van het Interreg-programma;

b) vraagstukken die van invloed zijn op de prestaties van het Interreg-programma en de genomen maatregelen;

c) met betrekking tot financieringsinstrumenten, de in artikel [52, lid 3,] van Verordening (EU) [nieuwe GB-verordening] opgesomde elementen van de ex-antebeoordeling en het in artikel 53, lid 2, van die verordening bedoelde strategiedocument;

d) de vooruitgang bij de uitvoering van de evaluaties, de samenvattingen van evaluaties en het vervolg dat aan de bevindingen is gegeven;

e) de uitvoering van acties op het gebied van communicatie en zichtbaarheid;

f) de voortgang bij de uitvoering van concrete acties in het kader van Interreg die van strategisch belang zijn en, indien van toepassing, van grote infrastructuurprojecten;

g) de vooruitgang bij de capaciteitsopbouw voor overheidsinstanties en begunstigden, indien van toepassing.

2. In aanvulling op de taken betreffende de selectie van concrete acties als bedoeld in artikel 22, hecht het toezichtcomité zijn goedkeuring aan:

a) de methoden en de criteria die worden gebruikt voor de selectie van concrete acties, met inbegrip van veranderingen daaraan, na overleg met de Commissie in overeenstemming met artikel 22, lid 2, onverminderd artikel 27, lid 3, onder b), c) en d), van Verordening (EU) [nieuwe GB-verordening];

b) het evaluatieplan en eventuele wijzigingen daarvan;

c) een voorstel van de beheersautoriteit tot wijziging van een Interreg-programma, met inbegrip van voorstellen voor een overdracht in overeenstemming met artikel 19, lid 5;

d) een eindverslag over de prestaties.

Artikel 30 - Evaluatie

1. De Commissie kan een evaluatie organiseren om de prestaties van de Interreg-programma’s te onderzoeken.

De evaluatie kan schriftelijk worden uitgevoerd.

2. Op verzoek van de Commissie verstrekt de beheersautoriteit binnen één maand de informatie over de in artikel 29, lid 1, genoemde elementen aan de Commissie:

a) de vooruitgang die is geboekt bij het uitvoeren van het programma en het bereiken van de mijlpalen en streefdoelen, eventuele vraagstukken die van invloed zijn op de prestaties van het respectieve Interreg-programma en de maatregelen die zijn genomen om deze aan te pakken;

b) de vooruitgang bij de uitvoering van de evaluaties, de samenvattingen van evaluaties en het vervolg dat aan de bevindingen is gegeven;

c) de vooruitgang bij de capaciteitsopbouw voor overheidsinstanties en begunstigden.

3. Het resultaat van de evaluatie wordt vastgelegd in overeengekomen notulen.

4. De beheersautoriteit geeft gevolg aan door de Commissie aangehaalde kwesties en stelt de Commissie binnen drie maanden in kennis van de getroffen maatregelen.

Artikel 31 - Indiening van gegevens

1. Elke beheersautoriteit dient uiterlijk op 31 januari, 31 maart, 31 mei, 31 juli, 30 september en 30 november de cumulatieve gegevens voor het respectieve Interreg-programma in bij de Commissie op basis van het in bijlage [VII] bij Verordening (EU) [nieuwe GB-verordening] opgenomen model.

De gegevens worden uiterlijk op 31 januari 2022 voor het eerst ingediend en uiterlijk op 31 januari 2030 voor het laatst.

2. De in lid 1 bedoelde gegevens worden voor elke prioriteit opgesplitst per specifieke doelstelling en hebben betrekking op:

a) het aantal geselecteerde concrete acties in het kader van Interreg, de totale subsidiabele kosten ervan, de bijdrage van de respectieve Interreg-fondsen en het totaal van de door de partners aan de beheersautoriteit gedeclareerde subsidiabele uitgaven, steeds opgesplitst per interventietype;

b) de waarden van de output- en resultaatindicatoren voor de geselecteerde concrete acties in het kader van Interreg en de door de concrete acties in het kader van Interreg bereikte waarden.

3. Voor financieringsinstrumenten worden ook gegevens versterkt over:

a) subsidiabele uitgaven per type financieel product;

b) het bedrag van als subsidiabele uitgaven gedeclareerde beheerskosten en -vergoedingen;

c) het bedrag, per type financieel product, van particuliere en overheidsmiddelen die in aanvulling op de fondsen zijn gemobiliseerd;

d) rente en andere voordelen die voortvloeien uit de steun van de Interreg-fondsen aan de in artikel 54 van Verordening (EU) [nieuwe GB-verordening] bedoelde financieringsinstrumenten en de teruggevloeide middelen die zijn toe te rekenen aan steun uit de Interreg-fondsen als bedoeld in artikel 56.

4. De gegevens die in overeenstemming met dit artikel worden ingediend, zijn bijgewerkt tot het einde van de maand die voorafgaand aan de maand waarin zij worden ingediend.

5. De beheersautoriteit publiceert alle aan de Commissie verstrekte gegevens op de in artikel 35, lid 2, bedoelde website.

Artikel 32 - Eindverslag over de prestaties

1. Elke beheersautoriteit dient uiterlijk op 15 februari 2031 een eindverslag over de prestaties van het respectieve Interreg-programma bij de Commissie in.

Het eindverslag over de prestaties wordt ingediend aan de hand van het model dat overeenkomstig artikel [38, lid 5,] van Verordening (EU) [nieuwe GB-verordening] is opgesteld.

2. In het eindverslag over de prestaties wordt beoordeeld in hoeverre de programmadoelstellingen zijn bereikt op basis van de in artikel 29 genoemde elementen, met uitzondering van lid 1, onder c), van dat artikel.

3. De Commissie onderzoekt het eindverslag over de prestaties en deelt de beheersautoriteit binnen vijf maanden na de datum van ontvangst van dat verslag haar opmerkingen mee. Als dergelijke opmerkingen worden gemaakt, verstrekt de beheersautoriteit alle nodige informatie in verband met die opmerkingen, en stelt de beheersautoriteit de Commissie, indien van toepassing, binnen drie maanden in kennis van de getroffen maatregelen. De Commissie stelt de lidstaat in kennis van de aanvaarding van het verslag.

4. De beheersautoriteit publiceert het eindverslag over de prestaties op de in artikel 35, lid 2, bedoelde website.
1. Gemeenschappelijke output- en resultaatindicatoren, als vervat in bijlage [I] bij Verordening (EU) [nieuwe EFRO-verordening] en, waar nodig, programmaspecifieke output- en resultaatindicatoren worden gebruikt overeenkomstig artikel [12, lid 1,] van Verordening (EU) [nieuwe GB-verordening], en artikel 17, lid 3, onder d), ii), en artikel 31, lid 2, onder b), van deze verordening.

2. Voor de outputindicatoren bedragen de uitgangswaarden nul. De mijlpalen voor 2024 en de streefdoelen voor 2029 zijn cumulatief.

Afdeling ii
Evaluatie en communicatie

Artikel 34 - Evaluatie tijdens de programmeringsperiode

1. De beheersautoriteit voert een evaluatie van elk Interreg-programma uit. Elke evaluatie bevat een beoordeling van de doeltreffendheid, efficiëntie, relevantie, samenhang en EU-meerwaarde van het programma met het oog op de verbetering van de kwaliteit van het ontwerp en de uitvoering van het respectieve Interreg-programma.

2. Daarnaast voert de beheersautoriteit voor elk programma uiterlijk 30 juni 2029 een evaluatie uit voor elk Interreg-programma om het effect ervan te beoordelen.

3. De beheersautoriteit laat evaluaties uitvoeren door functioneel onafhankelijke deskundigen.

4. De beheersautoriteit zorgt voor procedures voor het opstellen en verzamelen van de voor evaluaties vereiste gegevens.

5. De beheersautoriteit stelt een evaluatieplan op dat meer dan één Interreg-programma kan bestrijken.

6. De beheersautoriteit dient het evaluatieplan uiterlijk een jaar na de goedkeuring van het Interreg-programma in bij het toezichtcomité.

7. De beheersautoriteit publiceert alle evaluaties op de in artikel 35, lid 2, bedoelde website.

Artikel 35 - Verantwoordelijkheden van de beheersautoriteiten en partners met betrekking tot transparantie en communicatie

1. Elke beheersautoriteit identificeert een communicatiemedewerker voor elk Interreg-programma waarvoor zij verantwoordelijk is.

2. De beheersautoriteit zorgt binnen zes maanden na de goedkeuring van het Interreg-programma voor een website met informatie over elk Interreg-programma waarvoor zij verantwoordelijk is, met inbegrip van informatie over de doelstellingen, activiteiten, beschikbare financieringsmogelijkheden en verwezenlijkingen van het programma.

3. Artikel [44, leden 2 tot en met 7] van Verordening (EU) [nieuwe GB-verordening] inzake de verantwoordelijkheden van de beheersautoriteit is van toepassing.

4. Iedere partner van een concrete actie in het kader van Interreg of elke instantie die een financieringsinstrument uitvoert, erkent de steun van een Interreg-fonds, met inbegrip van hergebruikte middelen voor financieringsinstrumenten overeenkomstig artikel 56 van Verordening (EU) [nieuwe GB-verordening], aan de concrete actie in het kader van Interreg door:

a) op de professionele website van de partner, indien deze bestaat, een korte beschrijving, in verhouding tot de ontvangen steun die verstrekt is door een Interreg-fonds, van de concrete actie in het kader van Interreg op te nemen, met inbegrip van het doel en de resultaten ervan, en daarbij de nadruk te leggen op de financiële steun door de Unie;

b) te zorgen voor een verklaring waarin op zichtbare wijze de steun uit het Interreg-fonds in de verf wordt gezet op documenten en communicatiemateriaal over de uitvoering van de concrete actie in het kader van Interreg, die worden gebruikt voor het publiek of voor deelnemers;

c) een plaat of bord op een voor het publiek zichtbare plek te plaatsen zodra de materiële uitvoering van de concrete actie in het kader van Interreg die gepaard gaat met fysieke investeringen of de aankoop van materiaal waarvan de totale kosten meer bedragen dan 100 000 EUR, van start gaat;

d) voor concrete acties die niet onder c) vallen, ten minste één affiche of elektronisch beeldscherm (minimaal in A3-formaat) met informatie over de concrete actie in het kader van Interreg met vermelding van de steun uit een Interreg-fonds, op een voor het publiek zichtbare plek te plaatsen;

e) voor concrete acties van strategisch belang en concrete acties waarvan de totale kosten meer dan 10 000 000 EUR bedragen, een communicatie-evenement te organiseren en de Commissie en de bevoegde beheersautoriteit daar tijdig bij te betrekken.

De term 'Interreg' wordt gebruikt naast het embleem van de Europese Unie in overeenstemming met artikel  van Verordening (EU) [nieuwe GB-verordening].

5. Voor fondsen voor kleinschalige projecten en financieringsinstrumenten zorgt de begunstigde ervoor dat de eindontvangers voldoen aan de in lid 4, onder c), vastgestelde vereisten.

6. Wanneer de begunstigde de in artikel  van Verordening (EU) [nieuwe GB-verordening] of in het eerste en tweede lid van dit artikel vermelde verplichtingen niet nakomt, past de lidstaat een financiële correctie toe door maximaal 5 % van de bijdrage van de fondsen aan de betrokken concrete actie in te trekken.

HOOFDSTUK V
Subsidiabiliteit

Artikel 36 - Regels betreffende de subsidiabiliteit van de uitgaven

1. Een concrete actie in het kader van Interreg kan geheel of gedeeltelijk buiten een lidstaat worden uitgevoerd, ook indien dit buiten het grondgebied van de Unie is, mits de concrete actie in het kader van een Interreg bijdraagt tot de doelstellingen van het respectieve Interreg-programma.

2. Onverminderd de subsidiabiliteitsregels die zijn vastgesteld in de artikelen [57 tot en met 62] van Verordening (EU) [nieuwe GB-verordening], de artikelen [4 en 6] van Verordening (EU) [nieuwe EFRO-verordening] of dit hoofdstuk, met inbegrip van de op grond hiervan vastgestelde handelingen, stellen de deelnemende lidstaten en, indien van toepassing, derde landen, partnerlanden en LGO's enkel aanvullende regels betreffende de subsidiabiliteit van de uitgaven voor het Interreg-programma vast – door middel van een gezamenlijk besluit in het toezichtcomité – voor uitgavencategorieën die niet onder die bepalingen vallen. Die aanvullende voorschriften hebben betrekking op het programmagebied als geheel.

Wanneer een Interreg-programma concrete acties selecteert op basis van uitnodigingen tot het indienen van voorstellen, worden die aanvullende voorschriften vastgesteld voordat de eerste oproep tot het indienen van voorstellen bekend is gemaakt. In alle andere gevallen worden die aanvullende voorschriften vastgesteld voordat de eerste concrete acties worden geselecteerd.

3. Voor aangelegenheden die niet vallen onder de subsidiabiliteitsregels zoals vastgesteld in de artikelen [57 tot en met 62] van Verordening (EU) [nieuwe GB-verordening], de artikelen [4 en 6] van Verordening (EU) [nieuwe EFRO-verordening] en dit hoofdstuk, met inbegrip van de op grond hiervan vastgestelde handelingen of bepalingen die overeenkomstig lid 4 zijn vastgesteld, zijn de nationale regels van de lidstaat en, indien van toepassing, van de derde landen, partnerlanden en LGO's waar de uitgaven zijn gedaan, van toepassing.

4. In geval van een verschil van mening tussen de beheersautoriteit en de auditautoriteit met betrekking tot de subsidiabiliteit als zodanig van een geselecteerde concrete actie in het kader van het respectieve Interreg-programma, prevaleert het advies van de beheersautoriteit, waarbij rekening moet worden gehouden met het advies van het toezichtcomité.

5. LGO's komen niet in aanmerking voor steun uit het EFRO in het kader van de Interreg-programma's, maar mogen deelnemen aan deze programma's onder de in deze verordening vastgestelde voorwaarden.

Artikel 37 - Algemene bepalingen inzake de subsidiabiliteit van de kostencategorieën

1. De deelnemende lidstaten en, indien van toepassing, derde landen, partnerlanden en LGO's kunnen in het toezichtcomité van een Interreg-programma overeenkomen dat uitgaven die onder één of meer van de in de artikelen 38 tot en met 43 bedoelde categorieën vallen, niet subsidiabel zijn in het kader van een of meer prioriteiten van een Interreg-programma.

2. Alle door of namens de Interreg-partner gedane uitgaven die overeenkomstig deze verordening subsidiabel zijn, dienen betrekking te hebben op de kosten van het opzetten of het opzetten en uitvoeren van een concrete actie of een deel van een concrete actie.

3. De volgende kosten zijn niet subsidiabel:

a) boetes, financiële sancties, gerechtskosten en kosten van geschillen;

b) kosten van geschenken, met uitzondering van geschenken van niet meer dan 50 EUR per stuk in verband met promotie, communicatie, reclame of informatie;

c) kosten in verband met schommelingen van wisselkoersen.

Artikel 38 - Personeelskosten

1. Personeelskosten omvatten de bruto arbeidskosten van het personeel van de Interreg-partner in een van de volgende vormen van dienstverband:

a) voltijds;

b) deeltijds met een vast percentage werktijd per maand;

c) deeltijds met een flexibel percentage werktijd per maand; of

d) op uurbasis.

2. Personeelskosten zijn beperkt tot:

a) salarisbetalingen met betrekking tot de activiteiten die de entiteit niet zou ondernemen indien de betrokken concrete actie niet was uitgevoerd en die zijn vastgelegd in een arbeidsovereenkomst of -contract, een benoemingsbesluit (alle hierna 'arbeidsdocument' genoemd), of bij wet, en die verband houden met de in de functiebeschrijving van het betrokken personeelslid aangegeven verantwoordelijkheden;

b) andere kosten die direct verband houden met de salarisbetalingen door de werkgever, zoals belastingen en socialezekerheidsbijdragen, met inbegrip van pensioenpremies, die vallen onder Verordening (EG) nr. 883/2004 van het Europees Parlement en de Raad 38 , op voorwaarde dat die kosten:

i) zijn vastgelegd in een arbeidsdocument of bij wet;

ii) in overeenstemming zijn met de wetgeving waar het arbeidsdocument naar verwijst en met de normale praktijk in het land en/of de organisatie waar het individuele personeelslid feitelijk werkt; en

iii) niet door de werkgever kunnen worden teruggevorderd.

Ten aanzien van punt a) kunnen betalingen aan natuurlijke personen die voor de Interreg-partner werken onder een andersoortig contract dan een arbeidsovereenkomst of -contract gelijkgesteld worden aan salarisbetalingen, en kunnen dergelijke andersoortige contracten als arbeidsdocument worden beschouwd.

3. Personeelskosten kunnen worden vergoed hetzij:

a) overeenkomstig [artikel 48, lid 1, eerste alinea, onder a),] van Verordening (EU) [nieuwe GB-verordening] (aangetoond door arbeidsdocument en salarisafrekeningen); of

b) in het kader van de vereenvoudigde kostenopties zoals bedoeld in [artikel 48, lid 1, eerste alinea, onder b) tot en met e),] van Verordening (EU) [nieuwe GB-verordening]; of

c) op basis van een vast percentage overeenkomstig artikel [50, lid 1,] van Verordening (EU) [nieuwe GB-verordening].

4. Personeelskosten voor personen die in deeltijd aan de concrete actie werken, worden berekend als hetzij:

a) het vaste percentage van de bruto arbeidskosten overeenkomstig artikel [50, lid 2,] van Verordening (EU) [nieuwe GB-verordening]; of

b) een flexibel aandeel in de bruto arbeidskosten, overeenkomstig een aantal aan de concrete actie bestede uren dat per maand varieert, op basis van een werktijdregistratiesysteem dat 100 % van de arbeidstijd van de werknemer bestrijkt.

5. Voor deeltijdopdrachten overeenkomstig lid 4, onder b), wordt de vergoeding van de personeelskosten berekend op basis van een uurtarief bepaald door middel van hetzij:

a) het delen van de bruto maandelijkse arbeidskosten door de maandelijkse arbeidstijd vastgesteld in het arbeidsdocument, uitgedrukt in uren; of

b) het delen van de meest recente bekende jaarlijkse bruto arbeidskosten door 1 720 (uren), overeenkomstig artikel 50, leden 2, 3 en 4, van Verordening (EU) [nieuwe GB-verordening].

6. Wat betreft personeelskosten van personen die volgens het arbeidsdocument op uurbasis werken, zijn dergelijke kosten subsidiabel op basis van toepassing van het in het arbeidsdocument overeengekomen uurtarief op het aantal feitelijk aan de concrete actie bestede uren, aan de hand van een systeem voor de registratie van werktijden.

Artikel 39 - Kantoor- en administratieve kosten

Kantoor- en administratieve kosten zijn beperkt tot de volgende posten:

a) kantoorhuur;

b) verzekeringen en belastingen in verband met de gebouwen waarin het personeel is gevestigd en de uitrusting van het kantoor (bv. brand- en diefstalverzekeringen);

c) nutsvoorzieningen (bv. elektriciteit, verwarming, water);

d) kantoorbenodigdheden;

e) algemene boekhouding van de begunstigde organisatie;

f) archieven;

g) onderhoud, reiniging en reparaties;

h) veiligheid;

i) IT-systemen;

j) communicatie (bv. telefoon, fax, internet, postdiensten, visitekaartjes);

k) bankkosten voor het openen en beheren van rekeningen wanneer voor de uitvoering van een concrete actie een afzonderlijke rekening moet worden geopend;

l) kosten voor transnationale financiële transacties.

Artikel 40 - Reis- en verblijfskosten

1. Reis- en verblijfskosten zijn beperkt tot de volgende posten:

a) reiskosten (bv. tickets, de reis- en autoverzekeringen, brandstof, de kilometerstand, tolheffing en parkeerrechten);

b) de kosten van maaltijden;

c) verblijfskosten;

d) visumkosten;

e) dagvergoedingen,

ongeacht of deze kosten in of buiten het programmagebied zijn gemaakt en betaald.

2. Alle in lid 1, onder a) tot en met d), genoemde uitgavenposten die al door een dagvergoeding worden gedekt, worden niet vergoed in aanvulling op die dagvergoeding.

3. Reis- en verblijfskosten van externe deskundigen en dienstverleners vallen onder de in artikel 41 bedoelde kosten voor externe expertise en diensten.

4. Rechtstreekse betaling van de uitgaven voor kosten in het kader van dit artikel door een medewerker van de begunstigde wordt aangetoond door een bewijs van vergoeding door de begunstigde aan die werknemer.

5. Reis- en verblijfskosten van een concrete actie kunnen worden berekend als een vast percentage, met een maximum van 15 % van de directe kosten, met uitzondering van de directe personeelskosten, van die concrete actie.

Artikel 41 - Kosten voor externe expertise en diensten

Kosten voor externe expertise en diensten blijven beperkt tot de volgende diensten en deskundigheid van een publiek- of privaatrechtelijke instantie of een natuurlijke persoon, anders dan de begunstigde van de concrete actie:

a) studies of enquêtes (bv. evaluaties, strategieën, conceptnota's, ontwerpen, handboeken);

b) opleiding;

c) vertalingen;

d) IT-systemen en ontwikkeling, aanpassing en updates van websites;

e) promotie, communicatie, publiciteit of informatie die verband houdt met de uitvoering van een concrete actie of met een samenwerkingsprogramma als zodanig;

f) financieel beheer;

g) diensten met betrekking tot de organisatie en uitvoering van evenementen of vergaderingen (met inbegrip van huur, catering en vertolking);

h) deelname aan evenementen (bv. inschrijvingskosten);

i) notariële diensten, juridisch advies en technische en financiële deskundigheid, andere advies- en accountantsdiensten;

j) intellectuele-eigendomsrechten;

k) verificaties uit hoofde van artikel [68, lid 1, onder a),] van Verordening (EU) [nieuwe GB-verordening] en artikel 45, lid 1, van deze verordening;

l) kosten voor de boekhoudfunctie op het niveau van het programma overeenkomstig artikel  van Verordening (EU) [nieuwe GB-verordening] en artikel 46 van deze verordening;

m) auditkosten op het niveau van het programma overeenkomstig de artikelen  en  van Verordening (EU) [nieuwe GB-verordening] en de artikelen 47 en 48 van deze verordening;

n) verstrekking van garanties door een bank of andere financiële instelling wanneer dit vereist wordt door wetgeving van de Unie of nationale wetgeving of in een programmeringsdocument van het toezichtcomité;

o) reis- en verblijfkosten van externe deskundigen, sprekers, voorzitters van vergaderingen en dienstverleners;

p) andere specifieke expertise en diensten die nodig zijn voor concrete acties.

Artikel 42 - Kosten voor apparatuur

1. Kosten van uitrusting die is gekocht, gehuurd of geleased door de begunstigde van de concrete actie, afgezien van de in artikel 39 bedoelde uitrusting, zijn beperkt tot het volgende:

a) kantoorapparatuur;

b) IT-apparatuur en software;

c) meubilair en uitrusting;

d) laboratoriumbenodigdheden;

e) machines en instrumenten;

f) gereedschappen of apparaten;

g) voertuigen;

h) andere specifieke uitrusting die nodig is voor concrete acties.

2. Kosten voor de aanschaf van tweedehands uitrusting en apparatuur kunnen subsidiabel zijn onder de volgende voorwaarden:

a) er is geen andere steun voor ontvangen uit de Interreg-fondsen of uit de in de lijst in [artikel 1, lid 1, onder a),] van Verordening (EU) [nieuwe GB-verordening] opgenomen fondsen;

b) deze prijs is niet hoger dan de algemeen aanvaarde marktprijs voor dergelijke uitrusting;

c) de technische eigenschappen beantwoorden aan de eisen van de concrete actie en aan de geldende normen en standaarden.

Artikel 43 - Kosten voor infrastructuur en werken

Kosten voor infrastructuur en werken zijn beperkt tot het volgende:

a) de aankoop van land overeenkomstig [artikel 58, lid 1, onder c),] van Verordening (EU) [nieuwe GB-verordening];

b) bouwvergunningen;

c) bouwmaterialen;

d) arbeid;

e) gespecialiseerde interventies (bv. bodemsanering, ontmijning).

HOOFDSTUK VI
Interreg-programma-autoriteiten, beheer, controle en audit

Artikel 44 - Intereg-programma-autoriteiten

1. De lidstaten en, indien van toepassing, de derde landen, partnerlanden en LGO's die deelnemen aan een Interreg-programma wijzen, voor de toepassing van artikel  van Verordening (EU) [nieuwe GB-verordening] één enkele beheersautoriteit en één enkele auditautoriteit aan.

2. De beheersautoriteit en de auditautoriteit zijn in dezelfde lidstaat gevestigd.

3. Met betrekking tot het Peace-Plus-programma wordt de speciale EU-programma-instantie, wanneer deze wordt aangewezen als de beheersautoriteit, beschouwd als zijnde gevestigd in een lidstaat.

4. De lidstaten en, indien van toepassing, derde landen, partnerlanden en LGO's die deelnemen aan een Interreg-programma, kunnen een EGTS aanwijzen als beheersautoriteit van dat programma.

5. Wanneer een Interreg-programma van component 2B of component 1 lange grenzen met heterogene ontwikkelingsproblemen en -behoeften bestrijkt, kunnen de lidstaten en, indien van toepassing, derde landen, partnerlanden en de LGO die deelnemen aan een Interreg-programma, subprogrammagebieden vaststellen.

6. Als de beheersautoriteit een intermediaire instantie aanwijst in het kader van een Interreg-programma overeenkomstig artikel [65, lid 3,] van Verordening (EU) [nieuwe GB-verordening], voert de intermediaire instantie de taken uit in meer dan één deelnemende lidstaat of, indien van toepassing, derde land, partnerland of LGO.

Artikel 45 - Functies van de beheersautoriteit

1. De beheersautoriteit van een Interreg-programma vervult de functies die zijn vastgesteld in de artikelen , en van Verordening (EU) [nieuwe GB-verordening], met uitzondering van de selectie van concrete acties als bedoeld in artikel 66, lid 1, onder a) en artikel 67 en de betalingen aan begunstigden als bedoeld in artikel 68, lid 1, onder b). Deze taken worden uitgevoerd in het hele grondgebied dat door dat programma wordt bestreken, behoudens afwijkingen die in hoofdstuk VIII van deze verordening zijn vastgesteld.

2. De beheersautoriteit stelt na overleg met de aan het Interreg-programma deelnemende lidstaten en, indien van toepassing, derde landen, partnerlanden of LGO's een gezamenlijk secretariaat in met personeel, rekening houdend met het partnerschap van het programma.

Het gezamenlijke secretariaat verleent de beheersautoriteit en het toezichtcomité bijstand bij de uitvoering van hun respectieve functies. Het gezamenlijke secretariaat verstrekt ook informatie aan potentiële begunstigden over financieringsmogelijkheden in het kader van Interreg-programma's en verleent bijstand aan de begunstigden en partners bij de uitvoering van concrete acties.

3. In afwijking van [artikel 70, lid 1, onder c),] van Verordening (EU) [nieuwe GB-verordening] worden in een andere valuta dan de euro gedane uitgaven door de begunstigden in euro omgerekend aan de hand van de maandelijkse boekhoudkundige wisselkoers voor de euro van de Commissie in de maand waarin die uitgaven overeenkomstig [artikel 68, lid 1, onder a),] van die verordening ter controle zijn voorgelegd aan de beheersautoriteit.

Artikel 46 - De boekhoudfunctie

1. De lidstaten en, indien van toepassing, derde landen, partnerlanden en LGO's die deelnemen aan een Interreg-programma, moeten overeenstemming bereiken over de regelingen voor de uitvoering van de boekhoudfunctie.

2. De boekhoudfunctie omvat de taken als bedoeld in [artikel 70, lid 1, onder a) en b),] van Verordening (EU) [nieuwe GB-verordening] en bestrijkt eveneens de door de Commissie verrichte betalingen en, als algemene regel, de betalingen aan de eerstverantwoordelijke partner in overeenstemming met [artikel 68, lid 1, onder b),] van Verordening (EU) [nieuwe GB-verordening].

Artikel 47 - Functies van de auditautoriteit

1. De auditautoriteit van een Interreg-programma vervult de in dit artikel en in artikel 48 bedoelde functies die zijn vastgesteld in het hele grondgebied dat door dat Interreg-programma wordt bestreken, behoudens afwijkingen die in hoofdstuk VIII zijn vastgesteld.

Een deelnemende lidstaat kan echter aangeven wanneer de auditautoriteit moet worden vergezeld door een auditor van die deelnemende lidstaat.

2. De auditautoriteit van een Interreg-programma is verantwoordelijk voor het uitvoeren van systeemaudits en audits over concrete acties teneinde de Commissie op onafhankelijke wijze zekerheid te bieden over de doeltreffendheid van de beheers- en controlesystemen en over de wettigheid en regelmatigheid van de in de bij de Commissie ingediende rekeningen opgenomen uitgaven.

3. Wanneer een Interreg-programma is opgenomen in de populatie waaruit de Commissie krachtens artikel 48, lid 1, een gemeenschappelijke steekproef selecteert, voert de auditautoriteit audits uit van door de Commissie geselecteerde concrete acties om een onafhankelijke zekerheid aan de Commissie te verschaffen dat de beheers- en controlesystemen doeltreffend functioneren.

4. Auditwerkzaamheden worden verricht overeenkomstig internationaal aanvaarde auditnormen.

5. De auditautoriteit dient elk jaar uiterlijk op 15 februari na het einde van het boekjaar een jaarlijks auditoordeel overeenkomstig artikel [63, lid 7,] van Verordening [FR-Omnibus] in bij de Commissie dat is opgesteld aan de hand van het model in bijlage [XVI] bij Verordening (EU) [nieuwe GB-verordening] en gebaseerd op alle uitgevoerde auditwerkzaamheden, en waarin de volgende aspecten worden behandeld:

a) de volledigheid, waarheidsgetrouwheid en nauwkeurigheid van de jaarrekeningen;

b) de wettigheid en regelmatigheid van de in de bij de Commissie ingediende rekeningen opgenomen uitgaven;

c) het beheers- en controlesysteem van het Interreg-programma.

Wanneer het Interreg-programma is opgenomen in de populatie waaruit de Commissie krachtens artikel 48, lid 1, een steekproef selecteert, heeft het jaarlijkse auditoordeel uitsluitend betrekking op de in de eerste alinea, onder a) en c), bedoelde onderdelen.

De termijn van 15 februari kan bij uitzondering door de Commissie worden verlengd tot 1 maart na kennisgeving door de lidstaat waar de betrokken beheersautoriteit gevestigd is.

6. De auditautoriteit dient elk jaar uiterlijk op 15 februari na het einde van het boekjaar een jaarlijks controleverslag overeenkomstig artikel [63, lid 5, onder b)] van het Financieel Reglement in bij de Commissie, dat is opgesteld aan de hand van het model in bijlage XVII bij Verordening (EU) [nieuwe GB-verordening], het in lid 5 bedoelde auditoordeel ondersteunt en dat een samenvatting van de bevindingen bevat, met inbegrip van een analyse van de aard en de omvang van de fouten en tekortkomingen in het systeem, de voorgestelde en uitgevoerde corrigerende maatregelen en het daaruit volgende totale foutenpercentage en het resterende foutenpercentage voor de in de bij de Commissie ingediende rekeningen opgenomen uitgaven.

7. Wanneer het Interreg-programma is opgenomen in de populatie waaruit de Commissie krachtens artikel 48, lid 1, een steekproef selecteert, stelt de auditautoriteit het in lid 6 van dit artikel bedoelde jaarlijkse controleverslag dat aan de eisen van artikel 63, lid 5, onder b), van Verordening (EU, Euratom) [FR-Omnibus] voldoet, op basis van het model in bijlage XVII bij Verordening (EU) [nieuwe GB-verordening] is opgesteld en het in lid 5 van dit artikel bedoelde auditoordeel ondersteund.

Dat verslag bevat een samenvatting van de bevindingen, met inbegrip van een analyse van de aard en de omvang van de fouten en tekortkomingen in de systemen, de voorgestelde en uitgevoerde corrigerende maatregelen, de resultaten van de audits van concrete acties die door de auditautoriteit zijn uitgevoerd in verband met de gemeenschappelijke steekproef als bedoeld in artikel 48, lid 1, en de door de Interreg-programma-autoriteiten toegepaste financiële correcties voor individuele onregelmatigheden die door de auditautoriteit zijn geconstateerd voor deze concrete acties.

8. De auditautoriteit zendt de systeemauditverslagen naar de Commissie zodra de vereiste contradictoire procedure met de betrokken geauditeerden is voltooid.

9. Tenzij anders is overeengekomen, komen de Commissie en de auditautoriteit regelmatig, en ten minste een maal per jaar, bijeen om de auditstrategie, het jaarlijkse controleverslag, en het auditoordeel te onderzoeken, hun auditplannen en -methoden op elkaar af te stemmen, en van gedachten te wisselen over kwesties in verband met de verbetering van de beheers- en controlesystemen.

Artikel 48 - Audit van concrete acties

1. De Commissie selecteert een gemeenschappelijke steekproef van concrete acties (of andere steekproefeenheden) met behulp van een statistische steekproefmethode voor de audits van concrete acties die voor elk boekjaar door de auditautoriteiten moeten worden uitgevoerd voor de Interreg-programma's die steun ontvangen uit het EFRO of een financieringsinstrument voor extern optreden van de Unie.

De gemeenschappelijke steekproef moet representatief zijn voor alle Interreg-programma's die de populatie vormen.

Met het oog op de selectie van de gemeenschappelijke steekproef, kan de Commissie groepen van Interreg-programma's stratificeren aan de hand van hun specifieke risico's.

2. De programma-autoriteiten verstrekken de informatie die nodig is voor het samenstellen van een gemeenschappelijke steekproef, uiterlijk op 1 september na het einde van elk boekjaar aan de Commissie.

Deze informatie wordt verstrekt in een gestandaardiseerd elektronisch formaat, moet volledig zijn en verenigbaar zijn met de bij de Commissie gedeclareerde kosten voor het referentieboekjaar.

3. Onverminderd de verplichting tot het uitvoeren van een audit zoals bedoeld in artikel 47, lid 2, voeren de auditautoriteiten voor onder de gemeenschappelijke steekproef vallende Interreg-programma's geen aanvullende audits uit van concrete acties in het kader van deze programma's, tenzij op verzoek van de Commissie overeenkomstig lid 8 van dit artikel of in gevallen waarin een auditautoriteit specifieke risico's heeft vastgesteld.

4. De Commissie stelt de auditinstanties van de betrokken Interreg-programma's tijdig, in het algemeen uiterlijk op 1 oktober na het einde van elk boekjaar, op de hoogte van de geselecteerde gemeenschappelijke steekproef zodat deze autoriteiten de mogelijkheid hebben de audits van de concrete acties uit te voeren.

5. De betrokken auditautoriteiten dienen, ten laatste in de jaarlijkse controleverslagen die overeenkomstig artikel 47, leden 6 en 7, bij de Commissie moeten worden ingediend, informatie in over de resultaten van deze audits, alsmede over financiële correcties voor afzonderlijke onregelmatigheden die worden ontdekt.

6. Na beoordeling van de resultaten van audits van overeenkomstig lid 1 geselecteerde concrete acties berekent de Commissie een algeheel geëxtrapoleerd foutenpercentage met betrekking tot de Interreg-programma's die zijn opgenomen in de populatie waaruit de gemeenschappelijke steekproef was geselecteerd, voor de toepassing van haar eigen procedure voor het verkrijgen van zekerheid.

7. Wanneer het in lid 6 bedoelde algehele geëxtrapoleerde foutenpercentage meer dan 2 % bedraagt van de totale gedeclareerde uitgaven voor de Interreg-programma's in de populatie waaruit de gemeenschappelijke steekproef was geselecteerd, berekent de Commissie een algeheel resterend foutenpercentage, met inachtneming van door de respectieve Interreg-programma-autoriteiten toegepaste financiële correcties voor individuele onregelmatigheden die zijn ontdekt tijdens de audits van uit hoofde van lid 1 geselecteerde concrete acties.

8. Wanneer het in lid 7 bedoelde algehele resterend foutenpercentage meer dan 2 % bedraagt van de totale gedeclareerde uitgaven voor de Interreg-programma's in de populatie waaruit de gemeenschappelijke steekproef was geselecteerd, bepaalt de Commissie of het nodig is de auditautoriteit van een specifiek Interreg-programma of een groep Interreg-programma's die het meest beïnvloed zijn, te verzoeken aanvullende controlewerkzaamheden te verrichten, teneinde het foutenpercentage verder te evalueren en de vereiste corrigerende maatregelen voor de Interreg-programma's die bij de geconstateerde onregelmatigheden betrokken zijn, te beoordelen.

9. Op basis van de beoordeling van de resultaten van de aanvullende auditwerkzaamheden waarom overeenkomstig lid 8 is verzocht, kan de Commissie verzoeken dat er aanvullende financiële correcties worden toegepast voor de Interreg-programma's die bij de geconstateerde onregelmatigheden betrokken zijn. In dergelijke gevallen voeren de Interreg-programma-autoriteiten de nodige financiële correcties uit in overeenstemming met artikel  van Verordening (EU) [nieuwe GB-verordening].

10. Elke auditautoriteit van een Interreg-programma waarvoor de in lid 2 bedoelde informatie ontbreekt of onvolledig is of niet is ingediend binnen de in lid 2, eerste alinea, vastgelegde termijn voert een afzonderlijke steekproefprocedure uit voor het respectieve Interreg-programma in overeenstemming met artikel 73 van Verordening (EU) [nieuwe GB-verordening].

HOOFDSTUK VII
Financieel beheer

Artikel 49 - Betalingen en voorfinanciering

1. De EFRO-steun en, indien van toepassing, de steun uit de instrumenten voor financieringsinstrumenten voor extern optreden van de Unie voor elk Interreg-programma worden, overeenkomstig artikel 46, lid 2, op één enkele rekening zonder nationale subrekeningen betaald.

2. De Commissie keert voorfinanciering uit op basis van de totale steun uit elk Interreg-fonds, zoals uiteengezet in het besluit tot goedkeuring van elk Interreg-programma uit hoofde van artikel 18, onder voorbehoud van de beschikbaarheid van middelen, in jaarlijkse tranches als volgt en vóór 1 juli van de jaren 2022 tot en met 2026, of in het jaar van het goedkeuringsbesluit, uiterlijk 60 dagen nadat dit besluit wordt aangenomen:

a) 2021: 1 %;

b) 2022: 1 %;

c) 2023: 1 %;

d) 2024: 1 %;

e) 2025: 1 %;

f) 2026: 1 %.

3. Indien externe grensoverschrijdende Interreg-programma's worden ondersteund door het EFRO en het IPA III CBC of het NDICI CBC, wordt de voorfinanciering voor alle fondsen die een dergelijk Interreg-programma ondersteunen, verricht overeenkomstig Verordening (EU) [IPA III] of [NDICI] of elke handeling die op grond daarvan is vastgesteld.

Het bedrag van de voorfinanciering kan in twee tranches worden uitgekeerd, indien dat nodig is voor de begroting.

Het totaalbedrag dat als voorfinanciering is uitgekeerd, wordt aan de Commissie terugbetaald indien geen enkele betalingsaanvraag voor het voor grensoverschrijdende Interreg-programma is toegezonden binnen een termijn van 24 maanden, te rekenen vanaf de uitkering van het eerste gedeelte van de voorfinanciering door de Commissie. Een dergelijke terugbetaling wordt beschouwd als interne bestemmingsontvangsten en brengt geen verlaging mee van de steun uit het EFRO, IPA III CBC of NDICI CBC aan het programma.

Artikel 50 - Terugvorderingen

1. De beheersautoriteit zorgt ervoor dat elk bedrag dat als gevolg van een onregelmatigheid wordt betaald, wordt teruggevorderd van de eerstverantwoordelijke of de enige partner. De partners betalen onverschuldigd betaalde bedragen terug aan de eerstverantwoordelijke partner.

2. Als de eerstverantwoordelijke partner er niet in slaagt terugbetaling van andere partners te verkrijgen of als de beheersautoriteit er niet in slaagt terugbetaling van de eerstverantwoordelijke of de enige partner te verkrijgen, betaalt de lidstaat, het derde land, partnerland of LGO op wiens grondgebied de betrokken partner gevestigd is of, in het geval van een EGTS, geregistreerd is, onverschuldigd aan die partner betaalde bedragen terug aan de beheersautoriteit. De beheersautoriteit is verantwoordelijk voor de terugbetaling van de betrokken bedragen aan de algemene begroting van de Unie, overeenkomstig de verdeling van de aansprakelijkheden onder de deelnemende lidstaten, derde landen, partnerlanden of LGO's, zoals vastgesteld in het Interreg-programma.

3. Zodra de lidstaat, het derde land, partnerland of LGO, de onverschuldigd aan een partner betaalde bedragen heeft terugbetaald aan de beheersautoriteit, kan de lidstaat, het derde land, partnerland of LGO een terugvorderingsprocedure voortzetten of inleiden tegen deze partner op grond van zijn nationale wetgeving. In geval van een geslaagde terugvordering kan een lidstaat, derde land, partnerland of LGO gebruikmaken van deze bedragen voor de nationale medefinanciering van het desbetreffende Interreg-programma. De lidstaat, het derde land, het partnerland of het LGO heeft geen verslagleggingsverplichtingen ten aanzien van de programma-autoriteiten, het toezichtcomité of de Commissie met betrekking tot dergelijke nationale terugvorderingen.

4. Indien een lidstaat, derde land, partnerland of LGO, de onverschuldigde betalingen aan een partner niet overeenkomstig lid 3 heeft terugbetaald aan de beheersautoriteit, zijn deze bedragen onderwerp van een door de gedelegeerd ordonnateur afgegeven invorderingsopdracht, die indien mogelijk wordt uitgevoerd door verrekening met de bedragen die aan de lidstaat, het derde land, het partnerland of het LGO verschuldigd zijn in het kader van latere betalingen binnen hetzelfde Interreg-programma of, in het geval van een derde land, partnerland of LGO, in het kader van latere betalingen aan programma's in het kader van de financieringsinstrumenten voor extern optreden van de Unie. Die terugvordering vormt geen financiële correctie en brengt geen verlaging mee van de steun uit het EFRO of een financieringsinstrument voor extern optreden van de Unie aan het respectieve Interreg-programma. Het teruggevorderde bedrag wordt aangemerkt als bestemmingsontvangsten overeenkomstig artikel [177, lid 3,] van Verordening (EU, Euratom) nr. [FR-omnibus].

HOOFDSTUK VIII
Deelname van derde landen, partnerlanden of LGO's aan Interreg-programma's in gedeeld beheer

Artikel 51 - Toepasselijke bepalingen

De hoofdstukken I tot en met VII en hoofdstuk X zijn van toepassing op de deelname van derde landen, partnerlanden en LGO's aan Interreg-programma's die onderworpen zijn aan de specifieke bepalingen van dit hoofdstuk.

Artikel 52 - Interreg-programma-autoriteiten en hun functies

1. Derde landen, partnerlanden en LGO's die deelnemen aan een Interreg-programma, staan hetzij toe dat de beheersautoriteit van dat programma haar functies uit kan oefenen op hun respectieve grondgebied of wijzen een nationale autoriteit aan als contactpunt voor de beheersautoriteit of een nationale controleur om beheersverificaties te verrichten als bedoeld in [artikel 68, lid 1, onder a),] van Verordening (EU) [nieuwe GB-verordening] op hun respectieve grondgebied.

2. Derde landen, partnerlanden en LGO's die deelnemen aan een Interreg-programma, staan hetzij toe dat de auditautoriteit van dat programma haar functies uit kan oefenen op hun respectieve grondgebied of wijzen een nationale auditautoriteit of -instantie aan die functioneel onafhankelijk is van de nationale autoriteit.

3. Derde landen, partnerlanden en LGO's die deelnemen aan een Interreg-programma, delegeren personeel aan het gezamenlijke secretariaat van dat programma en/of zetten op hun respectieve grondgebied een filiaal op.

4. De nationale autoriteit of een orgaan dat is gelijkgesteld aan de communicatiemedewerker van het Interreg-programma als bedoeld in artikel 35, lid 1, ondersteunen de beheersautoriteit en de partners in het betreffende derde land, partnerland of LGO met betrekking tot de in artikel 35, leden 2 tot en met 7, bedoelde taken.

Artikel 53 - Beheersmethoden

1. Externe grensoverschrijdende Interreg-programma's die door het EFRO en het IPA III CBC of NDICI CBC worden ondersteund, worden in gedeeld beheer uitgevoerd in de lidstaten en in een eventueel deelnemend derde land of partnerland.

Het Peace-Plus-programma wordt zowel in Ierland als in het Verenigd Koninkrijk in gedeeld beheer uitgevoerd.

2. Interreg-programma's van de component 2 en 4 die bijdragen uit het EFRO en één of meer financieringsinstrumenten voor extern optreden van de Unie combineren, worden in gedeeld beheer uitgevoerd in de lidstaten en in een eventueel deelnemende derde land of partnerland of, met betrekking tot component 3, LGO, ongeacht of deze LGO steun ontvangt uit een of meer financieringsinstrumenten voor extern optreden van de Unie.

3. Interreg-programma's van component 3 die bijdragen uit het EFRO en één of meer financieringsinstrumenten voor extern optreden van de Unie combineren, worden op een van de volgende wijzen uitgevoerd:

a) in gedeeld beheer in de lidstaten en in een eventueel deelnemend derde land of LGO;

b) alleen in gedeeld beheer in de lidstaten en in het deelnemende derde land of LGO met betrekking tot EFRO-uitgaven buiten de Unie voor één of meer concrete acties, terwijl de bijdragen van een of meer financieringsinstrumenten voor extern optreden van de Unie in indirect beheer worden beheerd;

c) in indirect beheer in de lidstaten en in een eventueel deelnemende derde land of LGO.

Wanneer een Interreg-programma's van component 3 geheel of gedeeltelijk in indirect beheer wordt uitgevoerd, is artikel 60 van toepassing.

Artikel 54 - Subsidiabiliteit

1. In afwijking van artikel [57, lid 2,] van Verordening (EU) [nieuwe GB-verordening] komen de uitgaven in aanmerking voor een bijdrage uit financieringsinstrumenten voor extern optreden van de Unie indien zij zijn gedaan door een partner of de particuliere partner van concrete PPP-acties bij de voorbereiding en uitvoering van concrete acties in het kader van Interreg vanaf 1 januari 2021 en betaald na de datum waarop de financieringsovereenkomst met het respectieve derde land, partnerland of LGO werd gesloten.

Uitgaven voor technische bijstand die worden beheerd door in een lidstaat gevestigde programma-autoriteiten, komen echter in aanmerking vanaf 1 januari 2021, ook indien deze uitgaven worden gedaan voor acties ten gunste van derde landen, partnerlanden of LGO's.

2. Wanneer een Interreg-programma echter concrete acties selecteert op basis van uitnodigingen tot het indienen van voorstellen, kunnen dergelijke oproepen aanvragen voor een bijdrage uit instrumenten voor financieringsinstrumenten voor extern optreden van de Unie bevatten, zelfs wanneer die zijn gestart vóór de desbetreffende financieringsovereenkomst was ondertekend, en het is mogelijk dat concrete acties al vóór die data zijn geselecteerd.

De beheersautoriteit hoeft het in artikel 22, lid 6, bedoelde document echter niet vóór die data te verstrekken.

Artikel 55 - Grote infrastructuurprojecten

1. Onder deze afdeling vallende Interreg-programma's kunnen 'grote infrastructuurprojecten' ondersteunen, d.w.z. concrete acties die een reeks werkzaamheden, activiteiten of diensten omvatten die bestemd zijn om een specifieke, ondeelbare functie met duidelijk vastgestelde doelstellingen van gemeenschappelijk belang te vervullen met de bedoeling grensoverschrijdende investeringen en baten te realiseren en waarbij een begrotingsonderdeel van minstens 2 500 000 EUR is toegewezen voor het verwerven van infrastructuur.

2. Elke begunstigde die een groot infrastructuurproject of een gedeelte daarvan uitvoert, past de toepasselijke aanbestedingsregels voor overheidsopdrachten toe.

3. Wanneer de selectie van één of meer grote infrastructuurprojecten op de agenda staat van een toezichtcomité of, indien van toepassing, een directiecomité, zendt de beheersautoriteit uiterlijk twee maanden vóór de datum van de vergadering een conceptnota voor elk van deze projecten aan de Commissie. De conceptnota telt maximaal drie bladzijden en bevat de naam, de locatie, de begroting, de eerstverantwoordelijke partner en de overige partners, alsmede de belangrijkste doelstellingen en verwachte prestaties daarvan. Als de conceptnota met betrekking tot een of meer grote infrastructuurprojecten niet binnen de vastgestelde termijn aan de Commissie is toegezonden, kan de Commissie verlangen dat de voorzitter van het toezichtcomité of het directiecomité de betrokken projecten van de agenda van de vergadering schrapt.

Artikel 56 - Aanbestedingen

1. Wanneer voor de uitvoering van een concrete actie aanbestedingen van diensten, leveringen of werken door een begunstigde nodig zijn, zijn de volgende regels van toepassing:

a) als de begunstigde een aanbestedende overheidsdienst of een aanbestedende instantie is in de zin van recht van de Unie dat van toepassing is op openbare aanbestedingsprocedures, kan hij nationale wetten, voorschriften en administratieve bepalingen toepassen die zijn goedgekeurd in samenhang met recht van de Unie;

b) indien de begunstigde een overheidsinstantie van een partnerland in het kader van IPA III of NDICI is waarvoor de medefinanciering is overgedragen aan de beheersautoriteit, kan hij nationale wetten, voorschriften en administratieve bepalingen toepassen, mits de financieringsovereenkomst dit mogelijk maakt en de opdracht wordt gegund aan de economisch voordeligste inschrijving of, indien van toepassing, aan de goedkoopste inschrijving, waarbij belangenconflicten vermeden worden.

2. Voor het plaatsen van goederen, werkzaamheden of diensten in alle andere gevallen dan die bedoeld in lid 1, zijn de aanbestedingsprocedures in het kader van de artikelen  en van Verordening (EU, Euratom) [FR-Omnibus] en hoofdstuk 3 van bijlage 1 (punten 36 tot en met 41) bij die verordening van toepassing.

Artikel 57 - Financieel beheer

De besluiten van de Commissie tot goedkeuring van de Interreg-programma's die ook worden ondersteund door een financieringsinstrument voor extern optreden van de Unie, voldoen aan de voorwaarden voor de vaststelling van financieringsbesluiten zoals bedoeld in artikel [110, lid 2,] van Verordening (EU, Euratom) [FR-Omnibus].

Artikel 58 - Sluiting van financieringsovereenkomsten in gedeeld beheer

1. Met het oog op de uitvoering van een Interreg-programma in een derde land, partnerland of LGO, in overeenstemming met artikel [112, lid 4,] van Verordening (EU, Euratom) [FR-Omnibus] wordt een financieringsovereenkomst tussen de Commissie namens de Unie en elk deelnemend derde land, partnerland of LGO, dat wordt vertegenwoordigd in overeenstemming met zijn nationale rechtskader.

2. Elke financieringsovereenkomst wordt uiterlijk op 31 december van het jaar volgende op het jaar waarin de eerste vastlegging in de begroting is gedaan, gesloten en wordt geacht te zijn gesloten op de datum waarop de laatste partij de overeenkomst ondertekend heeft.

Een financieringsovereenkomst treedt in werking:

a) wanneer de laatste partij de overeenkomst ondertekend heeft; of

b) wanneer het derde land, partnerland of LGO de ratificatieprocedure volgens zijn nationale rechtskader heeft afgerond en de Commissie hiervan in kennis heeft gesteld.

3. Wanneer meer dan één derde land, partnerland of LGO betrokken zijn bij een Interreg-programma moet vóór die datum ten minste één financieringsovereenkomst worden ondertekend door beide partijen. De andere derde landen, partnerlanden of LGO's kunnen respectieve financieringsovereenkomsten uiterlijk op 30 juni van het tweede jaar volgende op het jaar waarin de eerste vastlegging in de begroting is gedaan, ondertekenen.

4. De lidstaat waar de beheersautoriteit van het relevante Interreg-programma gevestigd is:

a) kan de financieringsovereenkomst ook ondertekenen; of

b) ondertekent, op dezelfde datum, een uitvoeringsovereenkomst met elk derde land, partnerland of LGO dat deelneemt aan dat Interreg-programma, waarin de wederzijdse rechten en verplichtingen met betrekking tot de uitvoering en het financieel beheer ervan zijn vastgelegd.

Bij de verzending van het ondertekende exemplaar van de financieringsovereenkomst of een kopie van de uitvoeringsovereenkomst aan de Commissie, zendt de lidstaat waar de beheersautoriteit is gevestigd, ook een apart document met een lijst van de geplande grote infrastructuurprojecten als bedoeld in artikel 55, met vermelding van de voorgenomen naam, locatie, begroting en eerstverantwoordelijke partner daarvan.

5. Een overeenkomstig lid 4, onder b), ondertekende uitvoeringsovereenkomst omvat ten minste de volgende elementen:

a) gedetailleerde regelingen voor betalingen;

b) financieel beheer;

c) bijhouden van bescheiden;

d) de rapportageverplichtingen;

e) verificaties, controles en audits;

f) onregelmatigheden en terugvorderingen.

6. Wanneer de lidstaat waar de beheersautoriteit van het Interreg-programma gevestigd is, besluit tot ondertekening van de financieringsovereenkomst overeenkomstig van lid 4, onder a), wordt de financieringsovereenkomst beschouwd als een instrument voor de uitvoering van de begroting van de Unie overeenkomstig de bepalingen van het Financieel Reglement en niet als een internationale overeenkomst als bedoeld in de artikelen 216 tot en met 219 VWEU.

Artikel 59 - Andere bijdragen van derde landen, partnerlanden of LGO's dan medefinanciering

1. Wanneer een derde land, partnerland of LGO een andere financiële bijdrage aan het Interreg-programma dan zijn medefinanciering van de steun van de Unie aan het Interreg-programma overmaakt aan de beheersautoriteit worden de voorschriften met betrekking tot de financiële bijdrage opgenomen in het volgende document:

a) wanneer de lidstaat de financieringsovereenkomst uit hoofde van artikel 58, lid 4, onder a), ondertekent in een afzonderlijke uitvoeringsovereenkomst die hetzij wordt ondertekend tussen de lidstaat waar de beheersautoriteit gevestigd is, en het derde land, partnerland of LGO, hetzij rechtstreeks tussen de beheersautoriteit en de bevoegde autoriteit in het derde land, partnerland of LGO;

b) wanneer de lidstaat een uitvoeringsovereenkomst ondertekend overeenkomstig artikel 58, lid 4, onder b), voor een van de volgende elementen:

i) een specifiek deel van die uitvoeringsovereenkomst; of

ii) een aanvullende uitvoeringsovereenkomst die is ondertekend door dezelfde partijen waarnaar onder a) wordt verwezen.

Voor de toepassing van de eerste alinea, onder b), i), kunnen delen van de overeenkomst, indien van toepassing, zowel de overgedragen financiële bijdrage als de steun van de Unie aan het Interreg-programma bestrijken.

2. Een uitvoeringsovereenkomst uit hoofde van lid 1 bevat ten minste de elementen betreffende de in artikel 58, lid 5, genoemde medefinanciering van het derde land, partnerland, of LGO.

Daarnaast bevat de uitvoeringsovereenkomst de volgende twee elementen:

a) het bedrag van de aanvullende financiële bijdrage;

b) het beoogde gebruik en de voorwaarden voor het gebruik ervan, met inbegrip van de voorwaarden voor aanvragen voor die aanvullende bijdrage.

3. Met betrekking tot het Peace-Plus-programma maakt de financiële bijdrage van het Verenigd Koninkrijk aan activiteiten van de Unie in de vorm van externe bestemmingsontvangsten als bedoeld in [artikel 21, lid 2, onder e)] van Verordening (EU, Euratom) [FR-Omnibus] deel uit van de begrotingskredieten voor rubriek 2 'Cohesie en waarden', subplafond 'Economische, sociale en territoriale samenhang'.

Deze bijdrage wordt onderworpen aan een specifieke financieringsovereenkomst met het Verenigd Koninkrijk overeenkomstig artikel 58. De Commissie en het Verenigd Koninkrijk, alsook Ierland zijn partijen bij deze specifieke financieringsovereenkomst.

Deze overeenkomst moet worden ondertekend vóór het begin van de uitvoering van het programma zodat de speciale instantie voor EU-programma's alle wetgeving van de Unie voor de uitvoering van het programma kan toepassen.

HOOFDSTUK IX
Specifieke bepalingen voor direct of indirect beheer

Artikel 60 - Samenwerking met ultraperifere gebieden

1. Indien een Interreg-programma van component 3 gedeeltelijk of geheel in indirect beheer wordt uitgevoerd overeenkomstig respectievelijk artikel 53, lid 3, onder b), of artikel 53, lid 3, onder c), worden de uitvoeringstaken toevertrouwd aan een van de instanties die zijn vermeld in [artikel 62, lid 1, eerste alinea, onder c),] van Verordening (EU, Euratom) [FR-Omnibus], met name aan een dergelijke instantie die gevestigd is in de deelnemende lidstaat, met inbegrip van de beheersautoriteit van het betrokken Interreg-programma.

2. In overeenstemming met [artikel 154, lid 6, onder c)] van Verordening (EU, Euratom) [FR-Omnibus] kan de Commissie besluiten niet over te gaan tot een in de leden 3 en 4 van dat artikel bedoelde ex-antebeoordeling wanneer de begrotingsuitvoeringstaken, zoals bedoeld in [artikel 62, lid 1, eerste alinea, onder c), van Verordening (EU, Euratom) [FR-Omnibus] zijn toevertrouwd aan een beheersautoriteit van een Interreg-programma voor ultraperifere gebieden dat is geïdentificeerd overeenkomstig artikel 37, lid 1, van deze verordening en in overeenstemming met artikel  van Verordening (EU) [nieuwe GB-verordening].

3. Wanneer in [artikel 62, lid 1, eerste alinea, onder c),] van Verordening [FR-Omnibus] bedoelde begrotingsuitvoeringstaken zijn toevertrouwd aan een lidstaatsorganisatie, is artikel  van Verordening (EU, Euratom) [FR-Omnibus] van toepassing.

4. Wanneer een door een of meer financieringsinstrumenten voor extern optreden medegefinancierd(e) programma of actie wordt uitgevoerd door een derde land, partnerland of LGO of door een van de andere instanties die in [artikel 62, lid 1, eerste alinea, onder c),] van Verordening (EU, Euratom) [FR-Omnibus] zijn vermeld of waarnaar in Verordening (EU) [NDICI] en/of Besluit van de Raad [het LGO-besluit] wordt verwezen, zijn de desbetreffende bepalingen van deze instrumenten van toepassing, en met name de hoofdstukken I, III en V van titel II van Verordening (EU) [NDICI].

Artikel 61 - Investeringen in interregionale innovatie

Op initiatief van de Commissie kan het EFRO steun verlenen aan investeringen in interregionale innovatie, zoals omschreven in artikel 3, lid 5, waarbij onderzoekers, bedrijven, het maatschappelijk middenveld en overheden samen worden gebracht die betrokken zijn bij op nationaal of regionaal niveau vastgestelde strategieën voor slimme specialisatie.

HOOFDSTUK X
Slotbepalingen

Artikel 62 - Uitoefening van de bevoegdheidsdelegatie

1. De bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend onder de in dit artikel neergelegde voorwaarden.

2. De bevoegdheid om de in artikel 16, lid 6, bedoelde gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend met ingang van [de dag na de bekendmaking = datum van inwerkingtreding] tot en met 31 december 2027.

3. Het Europees Parlement of de Raad kan de in artikel 16, lid 6, bedoelde bevoegdheidsdelegatie te allen tijde intrekken. Het besluit tot intrekking beëindigt de delegatie van de in dat besluit genoemde bevoegdheid. Het besluit wordt van kracht op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie of op een daarin genoemde latere datum. Het besluit laat de geldigheid van de reeds van kracht zijnde gedelegeerde handelingen onverlet.

4. Vóór de vaststelling van een gedelegeerde handeling raadpleegt de Commissie de door elke lidstaat aangewezen deskundigen overeenkomstig de beginselen die zijn neergelegd in het Interinstitutioneel Akkoord over beter wetgeven van 13 april 2016.

5. Zodra de Commissie een gedelegeerde handeling heeft vastgesteld, doet zij daarvan gelijktijdig kennisgeving aan het Europees Parlement en de Raad.

6. Een overeenkomstig artikel 16, lid 6, vastgestelde gedelegeerde handeling treedt alleen in werking indien het Europees Parlement noch de Raad daartegen binnen een termijn van twee maanden na de kennisgeving van die handeling aan het Europees Parlement en de Raad bezwaar heeft gemaakt, of indien zowel het Europees Parlement als de Raad vóór het verstrijken van die termijn de Commissie hebben medegedeeld dat zij daartegen geen bezwaar zullen maken. Die termijn wordt op initiatief van het Europees Parlement of de Raad met [twee maanden] verlengd.

Artikel 63 - Comitéprocedure

1. De Commissie wordt bijgestaan door het bij artikel [108, lid 1,] van Verordening (EU) [nieuwe GB-verordening] ingestelde comité. Dit comité is een comité in de zin van Verordening (EU) nr. 182/2011.

2. Wanneer naar dit lid wordt verwezen, is artikel 4 van Verordening (EU) nr. 182/2011 van toepassing.

Artikel 64 - Overgangsbepalingen

Verordening (EU) nr. 1299/2013 of handelingen die op grond daarvan zijn vastgesteld, blijven van toepassing op programma's en concrete acties die worden gesteund door het EFRO in de programmeringsperiode 2014-2020.

Artikel 65 - Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.