Artikelen bij COM(2018)392 - Voorschriften inzake steun voor strategische plannen die de lidstaten in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid opstellen, gefinancierd uit het ELGF en het Elfpo

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.



TITEL I
ONDERWERP EN TOEPASSINGSGEBIED, TOEPASSELIJKE BEPALINGEN EN DEFINITIES

Inhoudsopgave

Artikel 1 - Onderwerp en toepassingsgebied

1. Bij deze verordening worden voorschriften vastgesteld met betrekking tot:

(a)de algemene en specifieke doelstellingen die in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid (GLB) moeten worden verwezenlijkt door middel van steun van de Unie die uit het Europees Landbouwgarantiefonds (ELGF) en het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling (Elfpo) wordt gefinancierd, en de daarmee verband houdende indicatoren;

(b)de interventietypes en de gemeenschappelijke vereisten voor de lidstaten voor het verwezenlijken van deze doelstellingen, en de bijbehorende financiële regelingen;

(c)de door de lidstaten op te stellen strategische GLB-plannen, waarin streefcijfers worden vastgesteld, interventies worden omschreven en financiële middelen worden toegewezen in aansluiting op de specifieke doelstellingen en de vastgestelde behoeften;

(d)coördinatie en governance, alsmede monitoring, rapportage en evaluatie.

2. Deze verordening is van toepassing op steun van de Unie die uit het ELGF en het Elfpo wordt gefinancierd voor interventies die zijn omschreven in een door de lidstaten opgesteld en door de Commissie goedgekeurd strategisch GLB-plan voor de periode van 1 januari 2021 tot en met 31 december 2027.

Artikel 2 - Toepasselijke bepalingen

1. Verordening (EU) nr. [HzV] van het Europees Parlement en de Raad 25 en de op grond van die verordening vastgestelde bepalingen zijn van toepassing op de steun uit hoofde van deze verordening.

2. Hoofdstuk III van titel II, hoofdstuk II van titel III en de artikelen 41 en 43 van Verordening (EU) nr. [verordening gemeenschappelijke bepalingen] van het Europees Parlement en de Raad 26 zijn van toepassing op de steun die op grond van deze verordening uit het Elfpo wordt gefinancierd.

Artikel 3 - Definities

Met het oog op de toekenning van steun van de Unie op grond van deze verordening gelden de volgende definities:

(a)"landbouwer": een natuurlijk persoon of rechtspersoon dan wel een groep natuurlijke personen of rechtspersonen, ongeacht de rechtspositie van de groep en haar leden volgens het nationale recht, van wie het bedrijf zich bevindt binnen het territoriale toepassingsgebied van de Verdragen als omschreven in artikel 52 van het Verdrag betreffende de Europese Unie (VEU) in samenhang met de artikelen 349 en 355 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU), en die een landbouwactiviteit uitoefent als gedefinieerd door de lidstaten;

(b)"bedrijf": alle eenheden op het grondgebied van eenzelfde lidstaat die voor landbouwactiviteiten worden gebruikt en door een landbouwer worden beheerd;

(c)"interventie": een steuninstrument met een reeks subsidiabiliteitsvoorwaarden dat door de lidstaten in de strategische GLB-plannen nader is omschreven op basis van een interventietype waarin deze verordening voorziet;

(d)"steunpercentage": het percentage van de overheidsbijdrage aan een verrichting. In het geval van financiële instrumenten wordt hiermee het brutosubsidie-equivalent van de steun bedoeld zoals gedefinieerd in artikel 2, punt 20, van Verordening (EU) nr. 702/2014 van de Commissie 27 ;

(e)"onderling fonds": een door de lidstaat overeenkomstig zijn nationale wetgeving geaccrediteerd systeem dat de aangesloten landbouwers in de gelegenheid stelt zich te verzekeren en hun compensatiebetalingen uitkeert voor economische verliezen;

(f)"verrichting":

i) een project, contract, actie of groep projecten dat/die in het kader van de betrokken programma's is geselecteerd;

ii) in de context van financiële instrumenten, een programmabijdrage aan een financieel instrument en de financiële steun die vervolgens uit dat financieel instrument aan de eindontvangers wordt verleend;

(g)"intermediaire instantie": elke publiek- of privaatrechtelijke instantie die handelt onder de verantwoordelijkheid van een beheersautoriteit of namens die autoriteit taken verricht;

(h)"begunstigde", bij interventietypes voor plattelandsontwikkeling:

i) een publiek- of privaatrechtelijke instantie, een entiteit met of zonder rechtspersoonlijkheid of een natuurlijke persoon die belast is met het opzetten of het opzetten en uitvoeren van verrichtingen;

ii) in de context van staatssteunregelingen, de instantie die de steun ontvangt;

iii) in de context van financiële instrumenten, de instantie die het holdingfonds uitvoert of, wanneer er geen holdingfondsstructuur is, de instantie die het specifieke fonds uitvoert of, indien de beheersautoriteit het financieel instrument beheert, de beheersautoriteit;

(i)"streefcijfers": vooraf vastgestelde waarden die aan het einde van de periode moeten zijn bereikt ten opzichte van de voor een specifieke doelstelling opgenomen resultaatindicatoren;

(j)"mijlpalen": tussentijdse streefcijfers die op een bepaald tijdstip tijdens de periode die door het strategisch GLB-plan wordt bestreken, moeten zijn bereikt ten opzichte van de voor een specifieke doelstelling opgenomen indicatoren.

Artikel 4 - In de strategische GLB-plannen te formuleren definities

1. De lidstaten nemen in hun strategisch GLB-plan een definitie op van landbouwactiviteit, landbouwareaal, subsidiabele hectare, echte landbouwer en jonge landbouwer.

(a)"landbouwactiviteit” wordt zodanig gedefinieerd dat daaronder zowel de productie wordt verstaan van landbouwproducten die zijn vermeld in bijlage I bij het VWEU, met inbegrip van katoen en hakhout met korte omlooptijd, als de instandhouding van het landbouwareaal in een staat die begrazing of teelt mogelijk maakt zonder dat daarvoor voorbereidende activiteiten nodig zijn die verder gaan dan activiteiten op basis van de gebruikelijke landbouwmethoden en -machines;

(b)"landbouwareaal" wordt zodanig gedefinieerd dat dit begrip bouwland, blijvende teelten en blijvend grasland omvat. De begrippen 'bouwland', 'blijvende teelten' en 'blijvend grasland' worden door de lidstaten nader gespecificeerd binnen het volgende kader:

i) 'bouwland' is grond die voor de teelt van gewassen wordt gebruikt of daarvoor beschikbaar is, maar braak ligt, en omvat areaal dat is braakgelegd overeenkomstig de artikelen 22, 23 en 24 van Verordening (EG) nr. 1257/1999 van de Raad 28 , artikel 39 van Verordening (EG) nr. 1698/2005 van de Raad 29 , artikel 28 van Verordening (EU) nr. 1305/2013 of artikel 65 van de onderhavige verordening;

ii) 'blijvende teelten' zijn niet in de vruchtwisseling opgenomen teelten van gewassen, andere dan blijvend grasland en blijvend weiland, die de grond gedurende ten minste vijf jaar in beslag nemen en die geregeld een oogst opleveren, met inbegrip van producten van kwekerijen en hakhout met korte omlooptijd;

iii) 'blijvend grasland en blijvend weiland' (samen 'blijvend grasland') is grond met een natuurlijke of ingezaaide vegetatie van grassen of andere kruidachtige voedergewassen die ten minste vijf jaar niet in de vruchtwisseling van het bedrijf is opgenomen. Dit begrip kan ook andere soorten omvatten zoals struiken en/of bomen die kunnen worden begraasd of die diervoeder produceren;

(c)voor de toepassing van interventies in de vorm van rechtstreekse betalingen wordt 'subsidiabele hectare' zodanig gedefinieerd dat hieronder om het even welk landbouwareaal van het bedrijf wordt verstaan dat:

i) in de loop van het jaar waarvoor de steun wordt aangevraagd, wordt gebruikt voor een landbouwactiviteit of, indien het areaal ook voor niet-landbouwactiviteiten wordt gebruikt, overwegend voor landbouwactiviteiten wordt gebruikt, en ter beschikking van de landbouwer staat. Wanneer dit om milieuredenen terdege gerechtvaardigd is, kunnen ook bepaalde arealen die slechts om de twee jaar voor landbouwactiviteiten worden gebruikt, subsidiabele hectaren zijn;

ii) recht gaf op betalingen op grond van titel III, hoofdstuk II, afdeling 2, onderafdeling 2, van de onderhavige verordening of op grond van de basisbetalingsregeling of de regeling inzake een enkele areaalbetaling als vastgesteld in titel III van Verordening (EU) nr. 1307/2013, en dat:

–als gevolg van de uitvoering van de Richtlijnen 92/43/EEG en 2009/147/EG of Richtlijn 2000/60/EG niet langer voldoet aan de definitie van 'subsidiabele hectare' onder punt a) van Verordening (EU) nr. 1307/2013;

–voor de looptijd van de betrokken verbintenis van de individuele landbouwer is bebost uit hoofde van artikel 31 van Verordening (EG) nr. 1257/1999, artikel 43 van Verordening (EG) nr. 1698/2005 of artikel 22 van Verordening (EU) nr. 1305/2013 of op grond van een nationale regeling waarvan de voorwaarden stroken met artikel 43, leden 1, 2 en 3, van Verordening (EG) nr. 1698/2005 of artikel 22 van Verordening (EU) nr. 1305/2013 of de artikelen 65 en 67 van de onderhavige verordening;

–voor de looptijd van de betrokken verbintenis van de individuele landbouwer is braakgelegd uit hoofde van de artikelen 22, 23 en 24 van Verordening (EG) nr. 1257/1999, artikel 39 van Verordening (EG) nr. 1698/2005, artikel 28 van Verordening (EU) nr. 1305/2013 of artikel 65 van de onderhavige verordening.

Voor de productie van hennep gebruikte arealen vormen slechts subsidiabele hectaren indien het gehalte aan tetrahydrocannabinol van de gebruikte rassen maximaal 0,2 % bedraagt;

(d)"echte landbouwers" wordt zodanig gedefinieerd dat geen steun wordt verleend aan personen van wie de landbouwactiviteit slechts een onaanzienlijk deel van hun totale economische activiteiten vormt of van wie de hoofdactiviteit geen landbouwactiviteit is, maar dat pluri-actieve landbouwers niet van de steun worden uitgesloten. De definitie maakt het mogelijk om op basis van voorwaarden, zoals een inkomenstoets, de arbeidsinput op het landbouwbedrijf, het ondernemingsdoel en/of de opname in registers, te bepalen welke landbouwers niet als echte landbouwers worden beschouwd;

(e) 'jonge landbouwer' wordt zodanig gedefinieerd dat de definitie het volgende omvat:

i) een maximumleeftijd van ten hoogste veertig jaar;

ii) de voorwaarden om 'bedrijfshoofd' te zijn;

iii) de vereiste passende opleiding en/of vaardigheden.

2. De Commissie is bevoegd om overeenkomstig artikel 138 gedelegeerde handelingen vast te stellen die deze verordening aanvullen met voorschriften waarbij de toekenning van de betalingen afhankelijk wordt gesteld van het gebruik van gecertificeerd zaad van bepaalde henneprassen en inzake de procedure voor de bepaling van henneprassen en voor de verificatie van het in lid 1, onder c), genoemde tetrahydrocannabinolgehalte van die rassen met het oog op de volksgezondheid.

TITEL II
DOELSTELLINGEN EN INDICATOREN

Artikel 5 - Algemene doelstellingen

De steun uit het ELGF en het Elfpo dient om de duurzame ontwikkeling van landbouw, voeding en plattelandsgebieden verder te verbeteren en draagt bij aan de verwezenlijking van de volgende algemene doelstellingen:

(a)bevorderen van een slimme, veerkrachtige en gediversifieerde landbouwsector om voedselzekerheid te garanderen;

(b)intensiveren van milieuzorg en klimaatactie en bijdragen aan de verwezenlijking van de milieu- en klimaatgerelateerde doelstellingen van de Unie;

(c)versterken van het sociaaleconomische weefsel van de plattelandsgebieden.

Deze doelstellingen worden aangevuld met de horizontale doelstelling die erin bestaat de sector te moderniseren door kennisstimulering en -deling, innovatie en digitalisering in de landbouw en de plattelandsgebieden en door bevordering van de benutting daarvan.

Artikel 6 - Specifieke doelstellingen

1. De algemene doelstellingen worden verwezenlijkt aan de hand van de volgende specifieke doelstellingen:

(a)bieden van steun met het oog op een leefbaar landbouwinkomen en veerkracht in de hele Unie om de voedselzekerheid te vergroten;

(b)vergroten van de marktgerichtheid en van het concurrentievermogen, onder meer door beter te focussen op onderzoek, technologie en digitalisering;

(c)verbeteren van de positie van de landbouwers in de waardeketen;

(d)bijdragen tot matiging van en aanpassing aan klimaatverandering en tot duurzame energie;

(e)bevorderen van duurzame ontwikkeling en efficiënt beheer van natuurlijke hulpbronnen zoals water, bodem en lucht;

(f)bijdragen tot de bescherming van de biodiversiteit, versterken van ecosysteemdiensten en in stand houden van habitats en landschappen;

(g)aantrekken van jonge landbouwers en vergemakkelijken van bedrijfsontwikkeling in plattelandsgebieden;

(h)bevorderen van de werkgelegenheid, groei, sociale inclusie en lokale ontwikkeling in plattelandsgebieden, met inbegrip van bio-economie en duurzame bosbouw;

(i)beter inspelen door de EU-landbouw op de maatschappelijke verwachtingen inzake voedsel en gezondheid, onder meer wat betreft veilig, voedzaam en duurzaam voedsel, voedselverspilling en dierenwelzijn.

2. Bij het nastreven van de specifieke doelstellingen zorgen de lidstaten ervoor dat de GLB-steun eenvoudiger wordt en prestaties levert.

Artikel 7 - Indicatoren

1. De verwezenlijking van de in artikel 5 en artikel 6, lid 1, bedoelde doelstellingen wordt beoordeeld aan de hand van gemeenschappelijke indicatoren op het gebied van output, resultaten en impact. De reeks gemeenschappelijke indicatoren omvat:

(a)outputindicatoren met betrekking tot de gerealiseerde output van de ondersteunde interventies;

(b)resultaatindicatoren die op de desbetreffende specifieke doelstellingen betrekking hebben en worden gebruikt om gekwantificeerde mijlpalen en streefcijfers voor die specifieke doelstellingen in de strategische GLB-plannen vast te stellen en om de voortgang in de richting van de streefcijfers te beoordelen. De indicatoren voor de milieu- en klimaatspecifieke doelstellingen kunnen betrekking hebben op interventies die zijn opgenomen in de desbetreffende nationale milieu- en klimaatplanningsinstrumenten die voortvloeien uit de in bijlage XI vermelde wetgeving van de Unie;

(c)impactindicatoren die op de in artikel 5 en artikel 6, lid 1, vastgestelde doelstellingen betrekking hebben en worden gebruikt in het kader van de strategische GLB-plannen en in het kader van het GLB.

De gemeenschappelijke output-, resultaat- en impactindicatoren zijn vastgesteld in bijlage I.

2. De Commissie is bevoegd om overeenkomstig artikel 138 gedelegeerde handelingen vast te stellen tot wijziging van bijlage I teneinde de gemeenschappelijke output-, resultaat- en impactindicatoren aan te passen om rekening te houden met de ervaring die bij de toepassing daarvan is opgedaan, en teneinde zo nodig nieuwe indicatoren toe te voegen.

TITEL III
GEMEENSCHAPPELIJKE VEREISTEN EN INTERVENTIETYPES

HOOFDSTUK I
GEMEENSCHAPPELIJKE VEREISTEN

Afdeling 1
Algemene beginselen

Artikel 8 - Selectie van de interventies

De lidstaten streven de doelstellingen van titel II na door overeenkomstig de in dit hoofdstuk vastgestelde gemeenschappelijke vereisten interventies te omschrijven op basis van de in de hoofdstukken II, III en IV, van deze titel vastgestelde interventietypes.

Artikel 9 - Algemene beginselen

De lidstaten ontwerpen de interventies in hun strategische GLB-plannen in overeenstemming met het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie en de algemene beginselen van het recht van de Unie.

De lidstaten zorgen ervoor dat de interventies worden vastgesteld op basis van objectieve en niet-discriminerende criteria, verenigbaar zijn met de interne markt en de mededinging niet verstoren.

De lidstaten stellen het rechtskader voor de toekenning van de steun van de Unie aan de begunstigden vast op basis van het strategisch GLB-plan en overeenkomstig de beginselen en vereisten van de onderhavige verordening en Verordening (EU) [HzV].

Artikel 10 - Binnenlandse steun in het kader van de WTO

1. De lidstaten zorgen ervoor dat bij de interventies op basis van de interventietypes die in bijlage II bij deze verordening zijn vermeld, met inbegrip van de in artikel 3 vastgestelde definities en van de in artikel 4 vastgestelde en in de strategische GLB-plannen te formuleren definities, de bepalingen in acht worden genomen van punt 1 van bijlage 2 bij de WTO-overeenkomst inzake de landbouw.

Die interventies zijn ook in overeenstemming met de bepalingen van het andere, in bijlage II bij deze verordening aangegeven punt van bijlage 2 bij de WTO-overeenkomst inzake de landbouw. Interventies die behoren tot andere interventietypes dan de basisinkomenssteun voor duurzaamheid, de aanvullende herverdelende inkomenssteun voor duurzaamheid, de aanvullende inkomenssteun voor jonge landbouwers en de regelingen voor klimaat en milieu, mogen in plaats daarvan aan een ander punt van bijlage 2 bij de WTO-overeenkomst inzake de landbouw voldoen wanneer dat in het strategisch GLB-plan wordt gerechtvaardigd.

2. De lidstaten zien erop toe dat de interventies op basis van de gewasspecifieke betaling voor katoen als bedoeld in hoofdstuk II, afdeling 3, onderafdeling 2, van deze titel, voldoen aan artikel 6, lid 5, van de WTO-Overeenkomst inzake de landbouw.

Afdeling 2
Conditionaliteit

Artikel 11 - Beginsel en toepassingsgebied

1. De lidstaten nemen in hun strategische GLB-plannen een conditionaliteitsregeling op op grond waarvan aan begunstigden die rechtstreekse betalingen krachtens hoofdstuk II van deze titel of jaarlijkse premies krachtens de artikelen 65, 66 en 67 ontvangen, een administratieve sanctie wordt opgelegd wanneer zij niet voldoen aan de uit het recht van de Unie voortvloeiende beheerseisen en de in het strategisch GLB-plan vastgestelde normen voor een goede landbouw- en milieuconditie van grond die zijn vermeld in bijlage III en betrekking hebben op de volgende specifieke gebieden:

(a)klimaat en milieu;

(b)volksgezondheid, diergezondheid en gezondheid van planten;

(c)dierenwelzijn.

2. De in het strategisch GLB-plan op te nemen voorschriften inzake administratieve sancties voldoen aan de vereisten van titel IV, hoofdstuk IV, van Verordening (EU) [HzV].

3. De in bijlage III bedoelde rechtshandelingen betreffende de uit de regelgeving voortvloeiende beheerseisen gelden in de versie waarin zij van toepassing zijn en, in het geval van richtlijnen, zoals geïmplementeerd door de lidstaten.

4. Voor de toepassing van deze afdeling wordt onder 'uit de regelgeving voortvloeiende beheerseis' verstaan elke in een bepaalde rechtshandeling vastgestelde afzonderlijke beheerseis die voortvloeit uit het recht van de Unie als bedoeld in bijlage III die inhoudelijk verschilt van de andere in diezelfde handeling gestelde eisen.

Artikel 12 - Verplichtingen van de lidstaten op het gebied van een goede landbouw- en milieuconditie

1. De lidstaten zien erop toe dat alle landbouwarealen, met inbegrip van grond die niet langer voor productiedoeleinden wordt gebruikt, in een goede landbouw- en milieuconditie wordt gehouden. De lidstaten stellen op nationaal of regionaal niveau de door de begunstigden na te leven minimumnormen voor een goede landbouw- en milieuconditie van de grond vast overeenkomstig de in bijlage III bedoelde hoofddoelstelling van de normen, en houden daarbij rekening met de specifieke kenmerken van de betrokken arealen, met inbegrip van de bodem- en klimaatgesteldheid, de bestaande landbouwsystemen, het landgebruik, de vruchtwisseling, de landbouwpraktijken en de structuur van de landbouwbedrijven.

2. Ten aanzien van de in bijlage III vastgestelde hoofddoelstellingen kunnen de lidstaten normen voorschrijven die een aanvulling zijn op die welke in die bijlage voor die hoofddoelstellingen zijn vastgesteld. De lidstaten stellen evenwel geen minimumnormen vast voor andere hoofddoelstellingen dan de hoofddoelstellingen die in bijlage III zijn vastgesteld.

3. De lidstaten zetten een systeem op om het in bijlage III bedoelde landbouwbedrijfsduurzaamheidsintrument voor nutriënten, met de in die bijlage omschreven minimale elementen en functionaliteiten, ter beschikking te stellen van de begunstigden, die van dat instrument moeten gebruikmaken.

De Commissie kan de lidstaten ondersteunen bij de ontwikkeling van dat instrument en de vereiste diensten voor gegevensopslag en -verwerking.

4. De Commissie is bevoegd om overeenkomstig artikel 138 gedelegeerde handelingen vast te stellen die deze verordening aanvullen met regels inzake een goede landbouw- en milieuconditie, waarbij onder meer de elementen van het systeem van het aandeel blijvend grasland, het referentiejaar en het omschakelingspercentage in het kader van GLMC 1 als bedoeld in bijlage III, en de format en de aanvullende minimale elementen en functionaliteiten van het landbouwbedrijfsduurzaamheidsinstrument voor nutriënten worden vastgesteld.

Afdeling 3
Bedrijfsadviesdiensten voor de landbouw

Artikel 13 - Bedrijfsadviesdiensten voor de landbouw

1. De lidstaten nemen in het strategisch GLB-plan een systeem op voor het verstrekken van diensten die landbouwers en andere begunstigden van de GLB-steun adviseren over grondbeheer en landbouwbedrijfsbeheer (hierna 'bedrijfsadviesdiensten voor de landbouw' genoemd).

2. De bedrijfsadviesdiensten voor de landbouw bestrijken de economische, ecologische en sociale dimensies en verstrekken actuele technologische en wetenschappelijke informatie die is ontwikkeld in het kader van onderzoek en innovatie. Zij zijn geïntegreerd in de onderling samenhangende diensten van bedrijfsadviseurs voor de landbouw, onderzoekers, landbouwersorganisaties en andere belanghebbenden, die samen de kennis- en innovatiesystemen voor de landbouw (Agricultural Knowledge and Innovation Systems - AKIS) vormen.

3. De lidstaten zien erop toe dat het aan de landbouwbedrijven verstrekte advies onpartijdig is en dat de adviseurs geen belangenconflicten hebben.

4. De bedrijfsadviesdiensten voor de landbouw bestrijken ten minste het volgende:

(a)alle in het strategisch GLB-plan vastgestelde vereisten, voorwaarden en beheersverbintenissen die van toepassing zijn op landbouwers en andere begunstigden, met inbegrip van de vereisten en normen in het kader van de conditionaliteit en de voorwaarden voor de steunregelingen alsmede informatie over de financiële instrumenten en bedrijfsplannen die op grond van het strategisch GLB-plan zijn vastgesteld;

(b)de door de lidstaten vastgestelde voorschriften voor de uitvoering van Richtlijn 2000/60/EG, Richtlijn 92/43/EEG, Richtlijn 2009/147/EG, Richtlijn 2008/50/EG, Richtlijn (EU) 2016/2284, Verordening (EU) 2016/2031, Verordening (EU) 2016/429, artikel 55 van Verordening (EG) nr. 1107/2009 van het Europees Parlement en de Raad 30 en Richtlijn 2009/128/EG;

(c)de landbouwpraktijken ter voorkoming van de ontwikkeling van antimicrobiële resistentie als vastgesteld in de mededeling 'Een Europees 'één gezondheid"-actieplan tegen antimicrobiële resistentie" 31 ;

(d)risicobeheer als bedoeld in artikel 70;

(e)steun voor innovatie, met name voor de voorbereiding en uitvoering van projecten van operationele groepen in het kader van het Europees Innovatiepartnerschap voor productiviteit en duurzaamheid in de landbouw als bedoeld in artikel 114;

(f)de ontwikkeling van digitale technologieën in de landbouw en de plattelandsgebieden als bedoeld in artikel 102, onder b).

HOOFDSTUK II
INTERVENTIETYPES IN DE VORM VAN RECHTSTREEKSE BETALINGEN

Afdeling 1
Interventietypes en verlaging

Artikel 14 - Interventietypes in de vorm van rechtstreekse betalingen

5. De interventietypes uit hoofde van dit hoofdstuk kunnen de vorm aannemen van ontkoppelde en gekoppelde rechtstreekse betalingen.

6. Bij de ontkoppelde rechtstreekse betalingen gaat het om:

(a)basisinkomenssteun voor duurzaamheid;

(b)aanvullende herverdelende inkomenssteun voor duurzaamheid;

(c)aanvullende inkomenssteun voor jonge landbouwers;

(d)regelingen voor klimaat en milieu.

7. Bij de gekoppelde rechtstreekse betalingen gaat het om:

(a)gekoppelde inkomenssteun;

(b)de gewasspecifieke betaling voor katoen.

Artikel 15 - Verlaging van betalingen

1. De lidstaten verlagen het bedrag aan rechtstreekse betalingen dat op grond van dit hoofdstuk voor een bepaald kalenderjaar aan een landbouwer wordt toegekend en hoger is dan 60 000 EUR, als volgt:

(a)met ten minste 25 % voor de tranche tussen 60 000 EUR en 75 000 EUR;

(b)met ten minste 50 % voor de tranche tussen 75 000 EUR en 90 000 EUR;

(c)met ten minste 75 % voor de tranche tussen 90 000 EUR en 100 000 EUR;

(d)met 100 % voor het bedrag boven 100 000 EUR.

2. Voordat de lidstaten lid 1 toepassen, brengen zij op het bedrag aan rechtstreekse betalingen dat op grond van dit hoofdstuk voor een bepaald kalenderjaar aan een landbouwer wordt toegekend, de volgende bedragen in mindering:

(a)de aan een landbouwactiviteit gekoppelde lonen die door de landbouwer zijn aangegeven, met inbegrip van belastingen en sociale bijdragen op de arbeid, en

(b)de equivalente kosten van regelmatige en onbetaalde arbeid die gekoppeld zijn aan een landbouwactiviteit die wordt uitgeoefend door op het betrokken landbouwbedrijf werkende personen die geen loon ontvangen of minder loon ontvangen dan het bedrag dat gewoonlijk voor de geleverde diensten wordt betaald, maar worden beloond uit de economische opbrengsten van het landbouwbedrijf.

Voor de berekening van de onder a) en b) bedoelde bedragen passen de lidstaten de gemiddelde standaardlonen toe die op nationaal of regionaal niveau gekoppeld zijn aan de betrokken landbouwactiviteit, vermenigvuldigd met het aantal arbeidsjaareenheden dat de betrokken landbouwer heeft aangegeven.

3. De geraamde opbrengst van de verlaging van de betalingen wordt in de eerste plaats gebruikt om bij te dragen in de financiering van de aanvullende herverdelende inkomenssteun voor duurzaamheid en vervolgens in de financiering van andere interventies die tot de ontkoppelde rechtstreekse betalingen behoren.

De lidstaten kunnen de opbrengst ook geheel of gedeeltelijk, door middel van een overheveling, gebruiken voor de financiering van interventietypes in het kader van het Elfpo als omschreven in hoofdstuk IV. Een dergelijke overheveling naar het Elfpo wordt opgenomen in de financiële tabellen van het strategisch GLB-plan en kan overeenkomstig artikel 90 in 2023 worden herzien. De op grond van artikel 90 vastgestelde maxima voor overhevelingen van middelen uit het ELGF naar het Elfpo zijn hierop niet van toepassing.

4. De Commissie is bevoegd om overeenkomstig artikel 138 gedelegeerde handelingen vast te stellen die deze verordening aanvullen met voorschriften waarbij een geharmoniseerde grondslag voor de berekening van de in lid 1 bedoelde verlaging van de betalingen wordt vastgesteld met het oog op een correcte verdeling van de middelen onder de gerechtigde begunstigden.

Afdeling 2
Ontkoppelde rechtstreekse betalingen

Onderafdeling 1
Algemene bepalingen

 Artikel 16
Minimumvereisten voor het ontvangen van ontkoppelde rechtstreekse betalingen

1. De lidstaten kennen ontkoppelde rechtstreekse betalingen toe onder de voorwaarden die in deze afdeling zijn vastgesteld en door hen nader zijn gespecificeerd in hun strategische GLB-plannen.

2. De lidstaten stellen een areaaldrempel vast en kennen slechts ontkoppelde rechtstreekse betalingen toe aan echte landbouwers van wie het subsidiabele areaal van het bedrijf waarvoor de ontkoppelde rechtstreekse betalingen worden aangevraagd, groter is dan deze drempel.

Bij de vaststelling van de areaaldrempel zorgen de lidstaten ervoor dat de ontkoppelde rechtstreekse betalingen uitsluitend kunnen worden toegekend aan echte landbouwers indien:

(a)het beheer van de desbetreffende betalingen niet leidt tot buitensporige administratieve lasten, en

(b)de desbetreffende bedragen een effectieve bijdrage leveren aan de in artikel 6, lid 1, vastgestelde doelstellingen waaraan de ontkoppelde rechtstreekse betalingen bijdragen.

3. De betrokken lidstaten kunnen besluiten om lid 1 niet toe te passen op de ultraperifere gebieden en de kleinere eilanden in de Egeïsche Zee.

Onderafdeling 2
Basisinkomenssteun voor duurzaamheid

Artikel 17 - Algemene regels

1. De lidstaten verstrekken basisinkomenssteun voor duurzaamheid (hierna 'basisinkomenssteun' genoemd) onder de voorwaarden die in deze onderafdeling zijn vastgesteld en door hen nader zijn gespecificeerd in hun strategische GLB-plannen.

2. De lidstaten verstrekken de basisinkomenssteun in de vorm van een jaarlijkse ontkoppelde betaling per subsidiabele hectare.

3. Onverminderd de artikelen 19 tot en met 24 wordt de basisinkomenssteun toegekend voor elke subsidiabele hectare die door een echte landbouwer wordt aangegeven.

Artikel 18 - Steunbedrag per hectare

1. Tenzij de lidstaten besluiten de basisinkomenssteun toe te kennen op basis van de in artikel 19 bedoelde betalingsrechten, wordt de steun in de vorm van een uniform bedrag per hectare betaald.

2. De lidstaten kunnen besluiten om het bedrag van de basisinkomenssteun per hectare te differentiëren naar groepen gebieden met vergelijkbare sociaaleconomische of agronomische omstandigheden.

Artikel 19 - Betalingsrechten

1. Lidstaten die de in titel III, hoofdstuk I, afdeling 1, van Verordening (EU) nr. 1307/2013 vastgestelde basisbetalingsregeling hebben toegepast, kunnen besluiten de basisinkomenssteun op basis van betalingsrechten toe te kennen overeenkomstig de artikelen 20 tot en met 24 van de onderhavige verordening.

2. Als lidstaten die de in titel III, hoofdstuk I, afdeling 1, van Verordening (EU) nr. 1307/2013 vastgestelde basisbetalingsregeling hebben toegepast, besluiten de basisinkomenssteun niet op basis van betalingsrechten toe te kennen, vervallen de op grond van Verordening (EU) nr. 1307/2013 toegewezen betalingsrechten op 31 december 2020.

Artikel 20 - Waarde van betalingsrechten en convergentie

1. De lidstaten stellen de waarde per eenheid van de betalingsrechten vóór convergentie overeenkomstig dit artikel vast door de waarde van de betalingsrechten proportioneel aan te passen aan hun overeenkomstig Verordening (EU) nr. 1307/2013 voor het claimjaar 2020 vastgestelde waarde en de daarmee samenhangende betaling voor het claimjaar 2020 voor landbouwpraktijken die gunstig zijn voor klimaat en milieu als vastgesteld in titel III, hoofdstuk III, van die verordening.

2. De lidstaten kunnen besluiten om de waarde van de betalingsrechten te differentiëren overeenkomstig artikel 18, lid 2.

3. De lidstaten stellen uiterlijk voor het claimjaar 2026 de maximumwaarde van de betalingsrechten vast voor de lidstaat of voor elke overeenkomstig artikel 18, lid 2, omschreven groep gebieden.

4. Als de overeenkomstig lid 1 bepaalde waarde van de betalingsrechten binnen een lidstaat of een overeenkomstig artikel 18, lid 2, omschreven groep gebieden niet uniform is, zorgen de lidstaten ervoor dat de waarde van de betalingsrechten uiterlijk in het claimjaar 2026 naar een uniforme eenheidswaarde convergeert.

5. Met het oog op de toepassing van lid 4 zorgen de lidstaten ervoor dat uiterlijk voor het claimjaar 2026 alle betalingsrechten een waarde hebben van ten minste 75 % van het voor het claimjaar 2026 geplande gemiddelde eenheidsbedrag voor de basisinkomenssteun dat in het overeenkomstig artikel 106, lid 1, overgelegde strategisch GLB-plan is vastgesteld voor de lidstaat of de overeenkomstig artikel 18, lid 2, omschreven gebieden.

6. De lidstaten financieren de verhogingen van de waarde van de betalingsrechten die nodig zijn om aan de leden 4 en 5 te voldoen, door gebruik te maken van eventuele opbrengsten die uit de toepassing van lid 3 voortvloeien en, indien nodig, door het verschil te verkleinen tussen de overeenkomstig lid 1 bepaalde waarde per eenheid van de betalingsrechten en het voor het claimjaar 2026 geplande gemiddelde eenheidsbedrag voor de basisinkomenssteun dat in het overeenkomstig artikel 106, lid 1, overgelegde strategisch GLB-plan is vastgesteld voor de lidstaat of de overeenkomstig artikel 18, lid 2, omschreven gebieden.

De lidstaten kunnen besluiten om de verlaging toe te passen op alle betalingsrechten of een deel daarvan waarvan de overeenkomstig lid 1 bepaalde waarde hoger is dan het voor het claimjaar 2026 geplande gemiddelde eenheidsbedrag voor de basisinkomenssteun dat in het overeenkomstig artikel 106, lid 1, overgelegde strategisch GLB-plan is vastgesteld voor de lidstaat of de overeenkomstig artikel 18, lid 2, omschreven gebieden.

7. De in lid 6 bedoelde verlagingen worden gebaseerd op objectieve en niet-discriminerende criteria. Onverminderd het overeenkomstig lid 5 vastgestelde minimum kunnen die criteria de vaststelling inhouden van een maximale daling die niet kleiner mag zijn dan 30 %.

Artikel 21 - Activering van de betalingsrechten

1. De lidstaten verlenen aan echte landbouwers die beschikken over betalingsrechten, in eigendom of gehuurd, een basisinkomenssteun na activering van die betalingsrechten. De lidstaten zien erop toe dat echte landbouwers, met het oog op de activering van de betalingsrechten, aangifte doen van de aan een betalingsrecht gebonden subsidiabele hectaren.

2. De lidstaten zorgen ervoor dat de betalingsrechten, ook in het geval van feitelijke of verwachte vererving, uitsluitend worden geactiveerd in de lidstaat of de overeenkomstig artikel 18, lid 2, omschreven groep gebieden waar zij zijn toegewezen.

3. De lidstaten zorgen ervoor dat geactiveerde betalingsrechten recht geven op betaling op basis van het daarin vastgestelde bedrag.

Artikel 22 - Reserves van betalingsrechten

1. Elke lidstaat die besluit de basisinkomenssteun op basis van betalingsrechten te verlenen, beheert een nationale reserve.

2. In afwijking van lid 1 kunnen lidstaten, wanneer zij besluiten de basisinkomenssteun te differentiëren overeenkomstig artikel 18, lid 2, besluiten om voor elke overeenkomstig dat artikel omschreven groep gebieden een reserve aan te leggen.

3. De lidstaten zien erop toe dat betalingsrechten uit de reserve uitsluitend aan echte landbouwers worden toegewezen.

4. De lidstaten gebruiken hun reserve om bij voorrang betalingsrechten toe te wijzen aan de volgende landbouwers:

(a)jonge landbouwers die onlangs voor het eerst een bedrijf hebben opgericht;

(b)landbouwers die onlangs voor het eerst als bedrijfshoofd een bedrijf hebben opgericht en een passende opleiding hebben genoten of over de nodige vaardigheden beschikken zoals die door de lidstaten voor jonge landbouwers zijn omschreven.

5. De lidstaten wijzen betalingsrechten toe aan of verhogen de waarde van de bestaande betalingsrechten van echte landbouwers die daarop recht hebben op grond van een definitieve gerechtelijke uitspraak of een definitief bestuursrechtelijk besluit van de bevoegde autoriteit van een lidstaat. De lidstaten zien erop toe dat die echte landbouwers op een door de lidstaat vast te stellen datum het aantal betalingsrechten en de waarde daarvan ontvangen zoals die in die uitspraak of dat besluit zijn vastgesteld.

6. De lidstaten zorgen ervoor dat de reserve door middel van een lineaire verlaging van de waarde van alle betalingsrechten wordt aangevuld wanneer de reserve niet volstaat voor de toewijzing van betalingsrechten overeenkomstig de leden 4 en 5.

7. De lidstaten kunnen aanvullende voorschriften inzake het gebruik van de reserve vaststellen en bepalen in welke gevallen wordt overgegaan tot het aanvullen van de reserve door middel van een lineaire verlaging van de waarde van alle betalingsrechten.

8. De lidstaten stellen de waarde van de uit de reserve toegewezen nieuwe betalingsrechten vast op de gemiddelde nationale waarde van de betalingsrechten in het jaar van toewijzing of op de gemiddelde waarde van de betalingsrechten voor elke overeenkomstig artikel 18, lid 2, omschreven groep gebieden in het jaar van toewijzing.

9. De lidstaten kunnen besluiten de waarde van de bestaande betalingsrechten te verhogen tot de gemiddelde nationale waarde in het jaar van toewijzing of tot de gemiddelde waarde voor elke overeenkomstig artikel 18, lid 2, omschreven groep gebieden in het jaar van toewijzing.

Artikel 23 - Gedelegeerde bevoegdheden

De Commissie is bevoegd om overeenkomstig artikel 138 gedelegeerde handelingen vast te stellen die deze verordening aanvullen met voorschriften betreffende:

(a)het aanleggen van de reserve;

(b)de toegang tot de reserve;

(c)de inhoud van de aangifte en de vereisten inzake de activering van de betalingsrechten.

Artikel 24 - Overdrachten van betalingsrechten

1. Behalve in het geval van overdracht door feitelijke of verwachte vererving worden betalingsrechten uitsluitend overgedragen aan een echte landbouwer.

2. Wanneer de lidstaten besluiten om de basisinkomenssteun te differentiëren overeenkomstig artikel 18, lid 2, worden de betalingsrechten uitsluitend overgedragen binnen de groep gebieden waar zij zijn toegewezen.

Artikel 25 - Forfaitaire betaling voor kleine landbouwers

De lidstaten kunnen aan kleine landbouwers zoals gedefinieerd door de lidstaten, betalingen in de vorm van een forfaitaire som toekennen ter vervanging van de rechtstreekse betalingen in het kader van deze afdeling en afdeling 3 van dit hoofdstuk. De lidstaten ontwerpen de overeenkomstige interventie in het strategisch GLB-plan op zodanige wijze dat zij facultatief is voor de landbouwers.

Onderafdeling 3
Aanvullende inkomenssteun

Artikel 26 - Aanvullende herverdelende inkomenssteun voor duurzaamheid

1. De lidstaten verstrekken aanvullende herverdelende inkomenssteun voor duurzaamheid (hierna 'herverdelende inkomenssteun' genoemd) onder de voorwaarden die in dit artikel zijn vastgesteld en door hen nader zijn gespecificeerd in hun strategische GLB-plannen.

2. De lidstaten zorgen voor een herverdeling van de steun van grotere naar kleinere of middelgrote landbouwbedrijven door aan de landbouwers die recht hebben op een betaling in het kader van de in artikel 17 bedoelde basisinkomenssteun, herverdelende inkomenssteun te verstrekken in de vorm van een jaarlijkse ontkoppelde betaling per subsidiabele hectare.

3. De lidstaten stellen een bedrag per hectare of verschillende bedragen voor verschillende reeksen hectaren vast, alsmede het maximale aantal hectaren per landbouwer aan wie de herverdelende inkomstensteun wordt betaald.

4. Het voor een bepaald claimjaar geplande bedrag per hectare mag niet hoger zijn dan het nationale gemiddelde bedrag van de rechtstreekse betalingen per hectare voor dat claimjaar.

5. Het nationale gemiddelde bedrag van de rechtstreekse betalingen per hectare wordt gedefinieerd als de verhouding tussen het nationale maximum voor rechtstreekse betalingen voor een bepaald claimjaar als vastgesteld in bijlage IV, en de totale geplande outputs voor de basisinkomenssteun voor dat claimjaar, uitgedrukt in aantal hectaren.

Artikel 27 - Aanvullende inkomenssteun voor jonge landbouwers

1. De lidstaten kunnen aanvullende inkomenssteun voor jonge landbouwers verstrekken onder de voorwaarden die in dit artikel zijn vastgesteld en door de lidstaten nader zijn gespecificeerd in hun strategische GLB-plannen.

2. Als onderdeel van hun verplichting om aan de in artikel 6, lid 1, onder g), vastgestelde specifieke doelstelling 'aantrekken van jonge landbouwers en vergemakkelijken van bedrijfsontwikkeling in plattelandsgebieden' bij te dragen en om overeenkomstig artikel 86, lid 4, ten minste 2 % van hun toewijzingen voor rechtstreekse betalingen aan deze doelstelling te besteden, kunnen de lidstaten aanvullende inkomenssteun verstrekken aan jonge landbouwers die zich onlangs voor het eerst hebben gevestigd en die recht hebben op een betaling in het kader van de in artikel 17 bedoelde basisinkomenssteun.

3. De aanvullende inkomenssteun voor jonge landbouwers wordt verleend in de vorm van een jaarlijkse ontkoppelde betaling per subsidiabele hectare.

Onderafdeling 4
Regelingen voor klimaat en milieu

Artikel 28 - Regelingen voor klimaat en milieu

1. De lidstaten verstrekken steun voor vrijwillige regelingen voor klimaat en milieu ("ecoregelingen") onder de voorwaarden die in dit artikel zijn vastgesteld en door hen nader zijn gespecificeerd in hun strategische GLB-plannen.

2. De lidstaten steunen in het kader van dit interventietype echte landbouwers die verbintenissen aangaan om op subsidiabele hectaren landbouwpraktijken toe te passen die gunstig zijn voor het klimaat en het milieu.

3. De lidstaten stellen de lijst op van landbouwpraktijken die gunstig zijn voor het klimaat en het milieu.

4. Die praktijken zijn van dien aard dat zij voldoen aan een of meer van de specifieke milieu- en klimaatgerelateerde doelstellingen die zijn vastgesteld in artikel 6, lid 1, onder d), e) en f).

5. In het kader van dit type interventies verrichten de lidstaten uitsluitend betalingen voor verbintenissen die:

(a)verder gaan dan de desbetreffende uit de regelgeving voortvloeiende beheerseisen en de desbetreffende normen voor een goede landbouw- en milieuconditie die op grond van deze titel, hoofdstuk I, afdeling 2, zijn vastgesteld;

(b)verder gaan dan de minimumvoorschriften voor het gebruik van meststoffen en gewasbeschermingsmiddelen, dierenwelzijn en andere dwingende voorschriften die zijn vastgesteld in de nationale wetgeving en de wetgeving van de Unie;

(c)verder gaan dan de voorwaarden voor de instandhouding van het landbouwareaal overeenkomstig artikel 4, lid 1, onder a);

(d)verschillend zijn van de verbintenissen waarvoor betalingen worden toegekend op grond van artikel 65.

6. De steun voor ecoregelingen neemt de vorm aan van een jaarlijkse betaling per subsidiabele hectare en wordt verleend:

(a)hetzij als aanvullende betaling bij de basisinkomenssteun als vastgesteld in deze afdeling, onderafdeling 2,

(b)hetzij als betaling om de begunstigden geheel of gedeeltelijk te vergoeden voor de extra kosten en de gederfde inkomsten als gevolg van de aangegane verbintenissen als vastgesteld op grond van artikel 65.

7. De lidstaten zorgen ervoor dat de interventies op grond van dit artikel in overeenstemming zijn met die op grond van artikel 65.

8. De Commissie is bevoegd om overeenkomstig artikel 138 gedelegeerde handelingen vast te stellen die deze verordening aanvullen met nadere regels betreffende ecoregelingen.

Afdeling 3
Gekoppelde rechtstreekse betalingen

Onderafdeling 1
Gekoppelde inkomenssteun

Artikel 29 - Algemene regels

1. De lidstaten kunnen echte landbouwers gekoppelde inkomenssteun verlenen onder de voorwaarden die in deze onderafdeling zijn vastgesteld en door de lidstaten nader zijn gespecificeerd in hun strategische GLB-plannen.

2. De interventies van de lidstaten helpen de in artikel 30 vermelde ondersteunde sectoren en producties of specifieke soorten landbouw binnen die sectoren of producties door de problemen die daar worden ondervonden, aan te pakken via het verbeteren van het concurrentievermogen, de duurzaamheid of de kwaliteit ervan.

3. De gekoppelde inkomenssteun wordt verleend in de vorm van een jaarlijkse betaling per hectare of per dier.

Artikel 30 - Toepassingsgebied

Gekoppelde inkomenssteun mag uitsluitend voor de volgende sectoren en producties of specifieke soorten landbouw binnen die sectoren of producties worden toegekend voor zover die van belang zijn om economische, sociale of ecologische redenen: granen, oliehoudende zaden, eiwithoudende gewassen, zaaddragende leguminosen, vlas, hennep, rijst, noten, zetmeelaardappelen, melk en zuivelproducten, zaaizaad, schapen- en geitenvlees, rundvlees, olijfolie, zijderupsen, gedroogde voedergewassen, hop, suikerbieten, suikerriet en cichorei, groenten en fruit, hakhout met korte omlooptijd en andere niet-voedingsgewassen, met uitzondering van bomen, die worden gebruikt om er producten van te maken die mogelijk fossiele materialen kunnen vervangen.

Artikel 31 - Subsidiabiliteit

1. De lidstaten mogen de gekoppelde inkomenssteun in de vorm van een betaling per hectare uitsluitend toekennen voor arealen die door hen als subsidiabele hectaren zijn omschreven.

2. Wanneer de gekoppelde inkomenssteun betrekking heeft op runderen dan wel op schapen of geiten, bepalen de lidstaten dat de eisen inzake identificatie en registratie van dieren die in Verordening (EG) nr. 1760/2000 van het Europees Parlement en de Raad 32 , respectievelijk Verordening (EG) nr. 21/2004 van de Raad 33 zijn vastgesteld, subsidiabiliteitsvoorwaarden voor de steun zijn. Onverminderd de overige toepasselijke subsidiabiliteitsvoorwaarden worden runderen, schapen of geiten evenwel geacht voor steun in aanmerking te komen voor zover uiterlijk op een door de lidstaten te bepalen datum in het betrokken claimjaar wordt voldaan aan de identificatie- en registratievoorschriften.

Artikel 32 - Maatregelen om te voorkomen dat begunstigden van gekoppelde inkomenssteun in een bepaalde sector nadeel ondervinden van structurele onevenwichtigheden op de markt

De Commissie is bevoegd om overeenkomstig artikel 138 gedelegeerde handelingen vast te stellen die deze verordening aanvullen met maatregelen die moeten voorkomen dat begunstigden van gekoppelde inkomenssteun in een bepaalde sector nadeel ondervinden van structurele onevenwichtigheden op de markt. Bij die gedelegeerde handelingen kan het de lidstaten worden toegestaan te besluiten dat de gekoppelde inkomenssteun verder mag worden betaald tot 2027 op basis van de productie-eenheden waarvoor die steun in een eerdere referentieperiode werd toegekend.

Artikel 33 - Uitvoering van het Memorandum van Overeenstemming betreffende bepaalde oliehoudende zaden tussen de Europese Economische Gemeenschap en de Verenigde Staten van Amerika

1. Wanneer de interventie in de vorm van gekoppelde inkomenssteun betrekking heeft op enkele of alle oliehoudende zaden als genoemd in de bijlage bij het Memorandum van Overeenstemming betreffende bepaalde oliehoudende zaden tussen de Europese Economische Gemeenschap en de Verenigde Staten van Amerika 34 , is het totale steunareaal op basis van de in de strategische GLB-plannen van de betrokken lidstaten opgenomen geplande outputs, met het oog op de naleving van de internationale verplichtingen van de Unie, niet groter dan het maximale steunareaal voor de hele Unie.

Uiterlijk zes maanden na de inwerkingtreding van deze verordening stelt de Commissie uitvoeringshandelingen vast waarbij voor elke lidstaat een indicatief referentiesteunareaal wordt vastgesteld, berekend op basis van het aandeel van elke lidstaat in het gemiddelde teeltareaal van de Unie gedurende de vijf jaren voorafgaand aan het jaar van inwerkingtreding van deze verordening. Die uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 139, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld.

2. Elke lidstaat die voornemens is gekoppelde inkomenssteun toe te kennen voor oliehoudende zaden die onder het in lid 1 bedoelde Memorandum van Overeenstemming vallen, vermeldt in zijn voorstel voor een strategisch GLB-plan als bedoeld in artikel 106, lid 1, de desbetreffende geplande outputs, uitgedrukt in hectaren.

Als na de kennisgeving door de lidstaten van alle geplande outputs het maximale steunareaal voor de hele Unie wordt overschreden, berekent de Commissie voor elke lidstaat die een surplus ten opzichte van zijn referentieareaal heeft gemeld, een verlagingscoëfficiënt die in verhouding staat tot het surplus bij zijn geplande output. Dit moet resulteren in een aanpassing van het in lid 1 bedoelde maximale steunareaal voor de hele Unie. Elke betrokken lidstaat wordt van deze verlagingscoëfficiënt in kennis gesteld in de opmerkingen die de Commissie overeenkomstig artikel 106, lid 3, op het strategisch GLB-plan maakt. De verlagingscoëfficiënt voor elke lidstaat wordt vastgesteld in de uitvoeringshandeling waarmee de Commissie het strategisch GLB-plan van de lidstaat goedkeurt, als bedoeld in artikel 106, lid 6.

Na de in artikel 106, lid 1, bedoelde datum wijzigen de lidstaten hun steunareaal niet meer op eigen initiatief.

3. Wanneer lidstaten voornemens zijn hun in lid 1 bedoelde geplande outputs, die door de Commissie in de strategische GLB-plannen zijn goedgekeurd, te verhogen, stellen zij de Commissie vóór 1 januari van het jaar dat aan het betrokken claimjaar voorafgaat, van de herziene geplande outputs in kennis door middel van een verzoek tot wijziging van de strategische GLB-plannen overeenkomstig artikel 107.

Om te voorkomen dat het in de eerste alinea van lid 1 bedoelde maximale steunareaal voor de hele Unie wordt overschreden, herziet de Commissie zo nodig de in dat lid bedoelde verlagingscoëfficiënten voor alle lidstaten die hun in hun strategische GLB-plannen vastgestelde referentieareaal hebben overschreden.

De Commissie stelt de betrokken lidstaten vóór 1 februari van het jaar dat aan het betrokken claimjaar voorafgaat, in kennis van de herziening van de verlagingscoëfficiënt.

Elke betrokken lidstaat dient vóór 1 april van het jaar dat aan het betrokken claimjaar voorafgaat, een overeenkomstig verzoek tot wijziging van zijn strategisch GLB-plan in met de in de tweede alinea bedoelde herziene verlagingscoëfficiënt. De herziene verlagingscoëfficiënt wordt vastgesteld in de uitvoeringshandeling tot goedkeuring van de wijziging van het strategisch GLB-plan als bedoeld in artikel 107, lid 8.

4. Met betrekking tot de oliehoudende zaden die onder het in de eerste alinea van lid 1 bedoelde Memorandum van Overeenstemming vallen, stellen de lidstaten de Commissie in de in artikel 121 bedoelde jaarlijkse prestatieverslagen in kennis van het totale aantal hectaren waarvoor de steun daadwerkelijk is betaald.

Onderafdeling 2
Gewasspecifieke betaling voor katoen

Artikel 34 - Toepassingsgebied

De lidstaten verlenen onder de in deze onderafdeling vastgestelde voorwaarden een gewasspecifieke betaling voor katoen aan echte landbouwers die katoen van GN-code 5201 00 produceren.

Artikel 35 - Algemene regels

1. De gewasspecifieke betaling voor katoen wordt toegekend per hectare subsidiabel katoenareaal. Het areaal is enkel subsidiabel wanneer het bestaat uit landbouwgrond waarvoor de lidstaat een vergunning voor de katoenproductie heeft verleend, die is ingezaaid met door de lidstaat toegestane rassen en die daadwerkelijk is geoogst in normale teeltomstandigheden.

2. De gewasspecifieke betaling voor katoen wordt uitgekeerd voor katoen van gezonde handelskwaliteit.

3. De lidstaten verlenen de vergunning voor de in lid 1 bedoelde grond en rassen overeenkomstig de uit hoofde van lid 4 vast te stellen regels en voorwaarden.

4. De Commissie is bevoegd om overeenkomstig artikel 138 gedelegeerde handelingen vast te stellen die deze verordening aanvullen met regels en voorwaarden voor de vergunningverlening voor grond en rassen in het kader van de gewasspecifieke betaling voor katoen.

5. De Commissie stelt uitvoeringshandelingen vast die voorzien in regels inzake de procedure voor de vergunningverlening voor grond en rassen in het kader van de gewasspecifieke betaling voor katoen en inzake de kennisgevingen aan producenten betreffende die vergunningverlening. Die uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 139, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld.

Artikel 36 - Basisarealen, vaste opbrengsten en referentiebedragen

1. De volgende nationale basisarealen worden vastgesteld:

–Bulgarije: 3 342 ha,

–Griekenland: 250 000 ha,

–Spanje: 48 000 ha,

–Portugal: 360 ha.

2. Voor de referentieperiode worden de volgende vaste opbrengsten vastgesteld:

–Bulgarije: 1,2 ton/ha,

–Griekenland: 3,2 ton/ha,

–Spanje: 3,5 ton/ha,

–Portugal: 2,2 ton/ha.

3. Het bedrag van de gewasspecifieke betaling voor katoen per hectare subsidiabel areaal wordt berekend door de in lid 2 vastgestelde opbrengsten te vermenigvuldigen met de volgende referentiebedragen:

–Bulgarije: 624,11 EUR,

–Griekenland: 225,04 EUR,

–Spanje: 348,03 EUR,

–Portugal: 219,09 EUR.

4. Indien het subsidiabele katoenareaal in een bepaalde lidstaat het in lid 1 vastgestelde basisareaal in een bepaald jaar overschrijdt, wordt het in lid 3 voor die lidstaat vastgestelde bedrag verlaagd in verhouding tot de overschrijding van het basisareaal.

5. De Commissie is bevoegd om overeenkomstig artikel 138 gedelegeerde handelingen vast te stellen die deze verordening aanvullen met regels inzake de voorwaarden voor de toekenning van de gewasspecifieke betaling voor katoen, inzake de subsidiabiliteitseisen en inzake de agronomische praktijken.

6. De Commissie kan uitvoeringshandelingen vaststellen met voorschriften voor de berekening van de in lid 4 bedoelde verlaging. Die uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 139, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld.

Artikel 37 - Erkende brancheorganisaties

1. Voor de toepassing van deze onderafdeling wordt onder 'erkende brancheorganisatie' verstaan een juridische entiteit die uit katoenproducerende landbouwers en ten minste één egreneringsbedrijf bestaat en die activiteiten verricht zoals:

(a)het bijdragen tot een betere coördinatie van de wijze waarop katoen op de markt wordt gebracht, met name door middel van onderzoeks- en marktstudies;

(b)het opstellen van standaardformulieren voor contracten die verenigbaar zijn met de voorschriften van de Unie;

(c)het sturen van de productie in de richting van producten die beter zijn afgestemd op de behoeften van de markt en op de vraag van de consument, met name op het gebied van kwaliteit en consumentenbescherming;

(d)het actualiseren van methoden en middelen ter verbetering van de productkwaliteit;

(e)het ontwikkelen van marketingstrategieën om de afzet van katoen te bevorderen door middel van kwaliteitscertificeringsregelingen.

2. De lidstaat waar de egreneringsbedrijven zijn gevestigd, erkent de brancheorganisaties die voldoen aan de uit hoofde van lid 3 vast te stellen criteria.

3. De Commissie is bevoegd om overeenkomstig artikel 138 gedelegeerde handelingen vast te stellen die deze verordening aanvullen met voorschriften betreffende:

(a)de criteria voor de erkenning van brancheorganisaties;

(b)de verplichtingen waaraan de producenten moeten voldoen;

(c)de situatie waarin de erkende brancheorganisatie niet voldoet aan de onder a) bedoelde criteria.

Artikel 38 - Toekenning van de betaling

1. De gewasspecifieke betaling voor katoen wordt aan de landbouwers toegekend per subsidiabele hectare zoals vastgesteld in artikel 36.

2. Voor de bij een erkende brancheorganisatie aangesloten landbouwers wordt de toe te kennen gewasspecifieke betaling voor katoen per subsidiabele hectare die binnen het in artikel 36, lid 1, vastgestelde basisareaal valt, verhoogd met 2 EUR.

HOOFSTUK III
SECTORALE INTERVENTIETYPES

Afdeling 1
Algemene bepalingen

Artikel 39 - Toepassingsgebied

In dit hoofdstuk worden regels vastgesteld inzake de sectorale interventietypes in de volgende sectoren:

(a)de sector groenten en fruit, als bedoeld in artikel 1, lid 2, onder i), van Verordening (EU) nr. 1308/2013;

(b)de sector producten van de bijenteelt, als bedoeld in artikel 1, lid 2, onder v), van Verordening (EU) nr. 1308/2013;

(c)de wijnsector, als bedoeld in artikel 1, lid 2, onder l), van Verordening (EU) nr. 1308/2013;

(d)de hopsector, als bedoeld in artikel 1, lid 2, onder f), van Verordening (EU) nr. 1308/2013;

(e)de sector olijfolie en tafelolijven, als bedoeld in artikel 1, lid 2, onder g), van Verordening (EU) nr. 1308/2013;

(f)andere sectoren als bedoeld in artikel 1, lid 2, onder a) tot en met h), k), m), o) tot en met t), en w), van Verordening (EU) nr. 1308/2013.

Artikel 40 - Verplichte en facultatieve sectorale interventietypes

1. De sectorale interventietypes in de sector groenten en fruit als bedoeld in artikel 39, onder a), en in de sector van de bijenteelt als bedoeld in artikel 39, onder b), zijn verplicht voor elke lidstaat.

2. Het sectorale interventietype in de wijnsector als bedoeld in artikel 39, onder c), is verplicht voor de lidstaten die zijn opgenomen in de lijst in bijlage V.

3. De lidstaten kunnen ervoor kiezen om in hun strategisch GLB-plan de in artikel 39, onder d), e) en f), bedoelde sectorale interventietypes toe te passen.

4. De in artikel 82, lid 3, bedoelde lidstaat kan het in artikel 39, onder f), bedoelde sectorale interventietype slechts uitvoeren in de hopsector als die lidstaat in zijn strategisch GLB-plan besluit het in artikel 39, onder d), bedoelde sectorale interventietype niet uit te voeren.

5. De in artikel 82, lid 4, bedoelde lidstaten kunnen het in artikel 39, onder f), bedoelde sectorale interventietype slechts uitvoeren in de sector olijfolie en tafelolijven als die lidstaten in hun strategische GLB-plannen besluiten het in artikel 39, onder e), bedoelde sectorale interventietype niet uit te voeren.

Artikel 41 - Gedelegeerde bevoegdheden voor de vaststelling van aanvullende voorschriften voor de sectorale interventietypes

De Commissie is gemachtigd om overeenkomstig artikel 138 gedelegeerde handelingen vast te stellen die deze verordening aanvullen met voorschriften ter aanvulling van de voorschriften van dit hoofdstuk, met name wat betreft:

(a)het garanderen van de goede werking van de in dit hoofdstuk vastgestelde interventietypes;

(b)de grondslag voor de berekening van de in dit hoofdstuk bedoelde financiële steun van de Unie, met inbegrip van de referentieperioden en de berekening van de waarde van de op de markt gebrachte productie;

(c)het maximumniveau van de financiële steun van de Unie voor uitdemarktnemingen als bedoeld in artikel 46, lid 4, onder a), en voor de interventietypes als bedoeld in artikel 52, lid 3;

(d)regels voor de vaststelling van een maximum voor de uitgaven voor herbeplanting van wijngaarden als bedoeld in artikel 52, lid 1, onder a);

(e)regels op grond waarvan producenten bijproducten van de wijnbereiding aan de markt moeten onttrekken, en met betrekking tot uitzonderingen op die verplichting ter voorkoming van bijkomende administratieve lasten, alsmede regels voor de vrijwillige certificering van distilleerders.

Afdeling 2
Sector groenten en fruit

Artikel 42 - Doelstellingen in de sector groenten en fruit

In de sector groenten en fruit worden de volgende doelstellingen nagestreefd:

(a)productieplanning, aanpassing van de productie aan de vraag, met name wat kwaliteit en hoeveelheid betreft, optimalisatie van de productiekosten en van het rendement op investeringen en stabilisatie van de producentenprijzen; deze doelstellingen houden verband met de specifieke doelstellingen die zijn vastgelegd in artikel 6, lid 1, onder a), b), c) en i);

(b)concentratie van het aanbod en op de markt brengen van de producten van de groenten- en fruitsector, onder meer door middel van direct marketing; deze doelstellingen houden verband met de specifieke doelstellingen die zijn vastgelegd in artikel 6, lid 1, onder a) en c);

(c)onderzoek en ontwikkeling op het gebied van duurzame productiemethoden, onder meer met betrekking tot weerstand tegen plagen, en innovatieve praktijken die het economisch concurrentievermogen vergroten en de marktontwikkelingen versterken; deze doelstellingen houden verband met de specifieke doelstellingen die zijn vastgelegd in artikel 6, lid 1, onder a), c) en i);

(d)ontwikkeling, uitvoering en bevordering van milieuvriendelijke productiemethoden, ecologisch verantwoorde teeltmethoden en productietechnieken, duurzaam gebruik van natuurlijke hulpbronnen, met name water, bodem, lucht, biodiversiteit en overige natuurlijke hulpbronnen; deze doelstellingen houden verband met de specifieke doelstellingen die zijn vastgelegd in artikel 6, lid 1, onder e) en f);

(e)bijdragen tot matiging van en aanpassing aan klimaatverandering, als vastgelegd in artikel 6, lid 1, onder d);

(f)verhoging van de handelswaarde en de kwaliteit van de producten, met inbegrip van de verbetering van de productkwaliteit en de ontwikkeling van producten met een beschermde oorsprongsbenaming of een beschermde geografische aanduiding of van producten die onder een nationale kwaliteitsregeling vallen; deze doelstellingen houden verband met de specifieke doelstelling die is vastgelegd in artikel 6, lid 1, onder b);

(g)promotie en marketing van de producten van de sector groenten en fruit, in verse dan wel verwerkte vorm; deze doelstellingen houden verband met de specifieke doelstellingen die zijn vastgelegd in artikel 6, lid 1, onder b) en c);

(h)verhoging van de consumptie van producten van de sector groenten en fruit, in verse dan wel verwerkte vorm; deze doelstelling houdt verband met de specifieke doelstelling die is vastgelegd in artikel 6, lid 1, onder i);

(i)crisispreventie en risicobeheer, gericht op het voorkomen van en het omgaan met crises op de groenten- en fruitmarkten; deze doelstellingen houden verband met de specifieke doelstellingen die zijn vastgelegd in artikel 6, lid 1, onder a), b) en c).

Artikel 43 - Interventietypes in de sector groenten en fruit

1. Ten aanzien van de in artikel 42, onder a) tot en met h), bedoelde doelstellingen kiezen de lidstaten in hun strategische GLB-plannen een of meer van de volgende interventietypes:

(a)investeringen in materiële en immateriële activa, met name gericht op waterbesparing, energiebesparing, milieuvriendelijke verpakking en afvalvermindering;

(b)onderzoek en experimentele productie, met name gericht op waterbesparing, energiebesparing, milieuvriendelijke verpakking, afvalvermindering, weerstand tegen plagen, vermindering van de risico's en de effecten van het gebruik van pesticiden, voorkoming van schade veroorzaakt door ongunstige weersomstandigheden en stimulering van het gebruik van variëteiten groenten en fruit die aan de veranderende klimaatomstandigheden zijn aangepast;

(c)biologische productie;

(d)geïntegreerde productie;

(e)acties voor bodembehoud en verhoging van het koolstofgehalte in de bodem;

(f)acties voor de aanleg en het behoud van habitats die gunstig zijn voor de biodiversiteit of acties voor het behoud van het landschap, met inbegrip van de instandhouding van de historische elementen ervan;

(g)acties om energie te besparen, de energie-efficiëntie te verbeteren en het gebruik van hernieuwbare energie te doen toenemen;

(h)acties om de weerstand tegen plagen te verhogen;

(i)acties om het watergebruik en -beheer te verbeteren, met inbegrip van waterbesparing en drainage;

(j)acties en maatregelen om de afvalproductie te verminderen en het afvalbeheer te verbeteren;

(k)acties om de duurzaamheid en de efficiëntie van het vervoer en de opslag van producten van de sector groenten en fruit te verbeteren;

(l)acties om de klimaatverandering te matigen, zich aan de klimaatverandering aan te passen en het gebruik van hernieuwbare energie te doen toenemen;

(m)uitvoering van op het niveau van de Unie en op nationaal niveau ingestelde kwaliteitsregelingen;

(n)afzetbevordering en communicatie, met inbegrip van acties en activiteiten die erop gericht zijn de groenten- en fruitmarkten te diversifiëren en te consolideren en informatie te verstrekken over de voordelen van de consumptie van groenten en fruit voor de gezondheid;

(o)adviesdiensten en technische bijstand, met name op het gebied van duurzame plaagbestrijdingstechnieken, duurzaam gebruik van pesticiden en aanpassing aan en matiging van de klimaatverandering;

(p)opleiding en uitwisseling van beste praktijken die met name betrekking hebben op duurzame plaagbestrijdingstechnieken en duurzaam gebruik van pesticiden en bijdragen tot de aanpassing aan en de matiging van de klimaatverandering.

2. Ten aanzien van de in artikel 42, onder i), bedoelde doelstelling kiezen de lidstaten in hun strategische GLB-plannen een of meer van de volgende interventietypes:

(a)het opzetten en/of aanvullen van onderlinge fondsen door producentenorganisaties en unies van producentenorganisaties die zijn erkend op grond van Verordening (EU) nr. 1308/2013;

(b)investeringen in materiële en immateriële activa met het oog op een efficiënter beheer van de op de markt gebrachte hoeveelheden;

(c)herbeplanting van boomgaarden waar dat nodig is na verplichte rooiing om sanitaire of fytosanitaire redenen in opdracht van de bevoegde autoriteit van de lidstaat;

(d)uitdemarktneming voor gratis verstrekking of andere bestemmingen;

(e)groen oogsten, waaronder wordt verstaan het oogsten op een bepaald areaal van de totale hoeveelheid onrijpe, niet-afzetbare producten die vóór het groen oogsten niet beschadigd zijn als gevolg van weersomstandigheden, ziekte of andere oorzaken;

(f)niet oogsten van groenten en fruit, waaronder wordt verstaan de beëindiging van de aan de gang zijnde productiecyclus op het betrokken areaal wanneer het product goed ontwikkeld en van gezonde handelskwaliteit is, met uitzondering van de vernietiging van producten wegens weersomstandigheden of ziekte;

(g)oogstverzekeringen die de inkomsten van de producenten helpen veiligstellen bij verliezen als gevolg van natuurrampen, ongunstige weersomstandigheden, ziekten of plagen en er tegelijk voor zorgen dat de begunstigden de nodige risicopreventiemaatregelen nemen;

(h)coaching van andere producentenorganisaties en unies van producentenorganisaties die zijn erkend op grond van Verordening (EU) nr. 1308/2013, of van individuele producenten;

(i)uitvoering en beheer van fytosanitaire protocollen van derde landen op het grondgebied van de Unie om de toegang tot de markten van derde landen te vergemakkelijken;

(j)uitvoering van op het niveau van de Unie en op nationaal niveau ingestelde kwaliteitsregelingen;

(k)adviesdiensten en technische bijstand, met name op het gebied van duurzame plaagbestrijdingstechnieken en duurzaam gebruik van pesticiden.

3. De lidstaten omschrijven in hun strategische GLB-plannen de interventies die beantwoorden aan de door hen overeenkomstig de leden 1 en 2 gekozen interventietypes.

Artikel 44 - Operationele programma's

1. De in artikel 42 bedoelde doelstellingen en de interventies in de sector groenten en fruit die door de lidstaten in hun strategische GLB-plannen zijn vastgesteld, worden onder de in dit artikel neergelegde voorwaarden uitgevoerd door middel van goedgekeurde operationele programma's van producentenorganisaties en/of unies van producentenorganisaties die zijn erkend op grond van Verordening (EU) nr. 1308/2013.

2. De operationele programma's hebben een looptijd van ten minste drie jaar en ten hoogste zeven jaar. Zij streven de in artikel 42, onder d) en e) bedoelde doelstellingen en ten minste twee andere in dat artikel bedoelde doelstellingen na.

3. Voor elke gekozen doelstelling worden in de operationele programma's de interventies opgenomen die zijn gekozen uit de interventies die de lidstaten in hun strategische GLB-plannen hebben vastgesteld.

4. De operationele programma's worden ter goedkeuring aan de lidstaten overgelegd door producentenorganisaties en/of unies van producentenorganisaties die zijn erkend op grond van Verordening (EU) nr. 1308/2013.

5. De operationele programma's mogen uitsluitend worden uitgevoerd door producentenorganisaties of unies van producentenorganisaties die zijn erkend op grond van Verordening (EU) nr. 1308/2013.

6. De operationele programma's van unies van producentenorganisaties behelzen niet dezelfde interventies als de operationele programma's van de aangesloten organisaties. De lidstaten beoordelen de operationele programma's van unies van producentenorganisaties samen met de operationele programma's van de aangesloten organisaties.

Met het oog daarop zien de lidstaten erop toe dat:

(a)de interventies in het kader van de operationele programma's van een unie van producentenorganisaties volledig gefinancierd worden uit bijdragen van de bij die unie aangesloten organisaties en dat die financiering wordt bijeengebracht door de actiefondsen van die aangesloten organisaties;

(b)de interventies en de overeenkomstige financiële bijdrage vermeld worden in het operationele programma van elke aangesloten organisatie.

7. De lidstaten zorgen ervoor dat:

(a)ten minste 20 % van de uitgaven in het kader van de operationele programma's betrekking heeft op interventies in verband met de in artikel 42, onder d) en e), bedoelde doelstellingen;

(b)ten minste 5 % van de uitgaven in het kader van de operationele programma's betrekking heeft op interventies in verband met de in artikel 42, onder c), bedoelde doelstelling;

(c)de interventies in het kader van interventietypes als bedoeld in artikel 43, lid 2, onder d), e) en f), niet meer dan één derde uitmaken van de totale uitgaven in het kader van de operationele programma's.

Artikel 45 - Actiefondsen

1. Producentenorganisaties in de sector groenten en fruit en/of unies daarvan kunnen een actiefonds oprichten. Dit fonds wordt gefinancierd met:

(a)financiële bijdragen van:

i) de leden van de producentenorganisatie en/of de producentenorganisatie zelf, of

ii) unies van producentenorganisaties via de leden van deze unies;

(b)financiële steun van de Unie, die aan producentenorganisaties of unies daarvan kan worden verleend indien die unies een operationeel programma indienen.

2. De actiefondsen worden slechts gebruikt voor de financiering van operationele programma's die door de lidstaten zijn goedgekeurd.

Artikel 46 - Financiële steun van de Unie voor de sector groenten en fruit

1. De financiële steun van de Unie is gelijk aan het bedrag van de in artikel 45, lid 1, onder a), bedoelde financiële bijdragen die daadwerkelijk betaald zijn, en is beperkt tot 50 % van de daadwerkelijk gedane uitgaven.

2. De financiële steun van de Unie is beperkt tot:

(a)4,1 % van de waarde van de door elke producentenorganisatie op de markt gebrachte productie;

(b)4,5 % van de waarde van de door elke unie van producentenorganisaties op de markt gebrachte productie;

(c)5 % van de waarde van de door elke transnationale producentenorganisatie of transnationale unie van producentenorganisaties op de markt gebrachte productie.

In afwijking van de eerste alinea kan de financiële steun van de Unie als volgt worden verhoogd:

(a)in het geval van producentenorganisaties kan het percentage worden verhoogd tot 4,6 % van de waarde van de op de markt gebrachte productie mits het bedrag dat 4,1 % van de waarde van de op de markt gebrachte productie overschrijdt, uitsluitend wordt gebruikt voor één of meer interventies die verband houden met de in artikel 42, onder c), d), e), g), h) en i), bedoelde doelstellingen;

(b)in het geval van unies van producentenorganisaties kan het percentage worden verhoogd tot 5 % van de waarde van de op de markt gebrachte productie mits het bedrag dat 4,5 % van de waarde van de op de markt gebrachte productie overschrijdt, uitsluitend wordt gebruikt voor één of meer interventies die met de in artikel 42, onder c), d), e), g), h) en i), bedoelde doelstellingen verband houden en door de unie van producentenorganisaties namens haar leden worden uitgevoerd;

(c)in het geval van een transnationale producentenorganisatie of een transnationale unie van producentenorganisaties kan het percentage worden verhoogd tot 5,5 % van de waarde van de op de markt gebrachte productie mits het bedrag dat 5 % van de waarde van de op de markt gebrachte productie overschrijdt, uitsluitend wordt gebruikt voor één of meer interventies die met de in artikel 42, onder c), d), e), g), h) en i), bedoelde doelstellingen verband houden en door de transnationale producentenorganisatie of transnationale unie van producentenorganisaties namens haar leden worden uitgevoerd.

3. Op verzoek van een producentenorganisatie wordt het in lid 1 vastgestelde maximum van 50 % verhoogd tot 60 % voor een operationeel programma of een gedeelte daarvan dat voldoet aan ten minste een van de volgende voorwaarden:

(a)het gaat om producentenorganisaties die in verschillende lidstaten werkzaam zijn en de interventies in verband met de in artikel 42, onder b) en e), bedoelde doelstellingen transnationaal uitvoeren;

(b)één of meer producentenorganisaties zijn betrokken bij interventies die door samenwerkende branches in een bedrijfskolom worden uitgevoerd;

(c)het operationele programma heeft uitsluitend betrekking op specifieke steun voor de productie van onder Verordening (EG) nr. 834/2007 van de Raad 35 vallende biologische producten;

(d)het operationele programma wordt voor het eerst uitgevoerd door een unie van producentenorganisaties die op grond van Verordening (EU) nr. 1308/2013 is erkend;

(e)de producentenorganisaties vertegenwoordigen minder dan 20 % van de groenten- en fruitproductie in een lidstaat;

(f)de producentenorganisatie is werkzaam in een van de ultraperifere gebieden als bedoeld in artikel 349 VWEU;

(g)het operationele programma omvat interventies die verband houden met de in artikel 42, onder c), d), e), h) en i), bedoelde doelstellingen.

4. Het in lid 1 genoemde maximum van 50 % wordt tot 100 % verhoogd in de volgende gevallen:

(a)de hoeveelheden uit de markt genomen groenten en fruit bedragen niet meer dan 5 % van het volume van de op de markt gebrachte productie van elke producentenorganisatie en worden als volgt afgezet:

i) gratis verstrekking aan daartoe door de lidstaten erkende liefdadigheidsinstellingen of -organisaties voor hun activiteiten ten behoeve van personen die op grond van de nationale wetgeving recht hebben op overheidsbijstand, met name omdat zij over onvoldoende middelen beschikken om in hun levensonderhoud te voorzien;

ii) gratis verstrekking aan door de lidstaten aangewezen strafinrichtingen, scholen en openbare onderwijsinstellingen, instellingen als bedoeld in artikel 22 van Verordening (EU) nr. 1308/2013 en kindervakantiekampen, alsmede ziekenhuizen en bejaardentehuizen, waarbij de lidstaten de nodige maatregelen nemen opdat de in dit kader verstrekte hoeveelheden boven de hoeveelheden komen die deze instellingen normaal aankopen;

(b)acties in verband met het coachen van andere producentenorganisaties die zijn erkend op grond van Verordening (EU) nr. 1308/2013 mits die producentenorganisaties uit de in artikel 47, lid 2, van deze verordening bedoelde regio's van lidstaten komen, of van individuele producenten.

Artikel 47 - Nationale financiële steun

1. In regio's van de lidstaten waar de producenten in de sector groenten en fruit in aanzienlijk mindere mate georganiseerd zijn dan het gemiddelde van de Unie, mogen de lidstaten producentenorganisaties die zijn erkend op grond van Verordening (EU) nr. 1308/2013, nationale financiële steun toekennen voor een bedrag van ten hoogste 80 % van de in artikel 45, lid 1, onder a) genoemde financiële bijdragen en van ten hoogste 10 % van de waarde van de op de markt gebrachte productie van een dergelijke producentenorganisatie. De nationale financiële steun komt bovenop het actiefonds.

2. De mate waarin producenten in een regio van een lidstaat georganiseerd zijn, wordt als aanzienlijk onder het gemiddelde van de Unie beschouwd wanneer de gemiddelde organisatiegraad minder dan 20 % is in drie opeenvolgende jaren voorafgaand aan de uitvoering van het operationele programma. De organisatiegraad wordt berekend als de waarde van de in de desbetreffende regio verkregen groenten- en fruitproductie die op de markt is gebracht door producentenorganisaties en unies van producentenorganisaties die zijn erkend op grond van Verordening (EU) nr. 1308/2013, gedeeld door de totale waarde van de in die regio verkregen groenten- en fruitproductie.

De lidstaten die overeenkomstig lid 1 nationale financiële steun toekennen, stellen de Commissie in kennis van de regio's die aan de in lid 2 bedoelde criteria voldoen, en van de nationale financiële steun die aan producentenorganisaties in die regio's is toegekend.

Afdeling 3
Bijenteeltsector

Artikel 48 - Doelstellingen in de bijenteeltsector

De lidstaten streven ten minste één van de in artikel 6, lid 1, genoemde specifieke doelstellingen in de bijenteeltsector na.

Artikel 49 - Interventietypes in de bijenteeltsector en financiële steun van de Unie

1. In hun strategische GLB-plannen kiezen de lidstaten voor elke in artikel 6, lid 1, vastgestelde specifieke doelstelling een of meer van de volgende interventietypes in de bijenteeltsector:

(a)technische bijstand voor bijenhouders en bijenhoudersorganisaties;

(b)acties ter bestrijding van vijanden van de bijenvolken en ziekten in de bijenteelt, in het bijzonder de varroamijtziekte;

(c)acties voor de rationalisatie van de transhumance;

(d)acties om laboratoria te ondersteunen bij de analyse van producten van de bijenteelt;

(e)herstel van het bijenbestand in de Unie;

(f)samenwerking met instanties die gespecialiseerd zijn in de uitvoering van onderzoeksprogramma's op het gebied van de bijenteelt en de producten van de bijenteelt;

(g)acties op het gebied van marktmonitoring;

(h)acties om de kwaliteit van de producten te verbeteren.

2. De lidstaten onderbouwen in hun strategische GLB-plannen de door hen gekozen specifieke doelstellingen en interventietypes. De lidstaten omschrijven interventies binnen de gekozen interventietypes.

3. De lidstaten stellen in hun strategische GLB-plannen de financiering vast die zij voor de in hun strategische GLB-plannen gekozen interventietypes verstrekken.

4. De financiële steun van de Unie voor de in lid 2 bedoelde interventies bedraagt ten hoogste 50 % van de uitgaven. Het resterende gedeelte van de uitgaven is ten laste van de lidstaten.

5. Bij het opstellen van hun strategische GLB-plannen winnen de lidstaten het advies in van vertegenwoordigers van organisaties op het gebied van de bijenhouderij.

6. De lidstaten stellen de Commissie jaarlijks in kennis van het aantal bijenkasten op hun grondgebied.

Artikel 50 - Gedelegeerde bevoegdheden

De Commissie is gemachtigd om overeenkomstig artikel 138 gedelegeerde handelingen vast te stellen die deze verordening aanvullen met voorschriften ter aanvulling van de voorschriften van deze afdeling betreffende:

(a)de in artikel 49, lid 6, vastgestelde verplichting voor de lidstaten om de Commissie jaarlijks in kennis te stellen van het aantal bijenkasten op hun grondgebied;

(b)een definitie van het begrip 'bijenkast' en methoden voor de berekening van het aantal bijenkasten;

(c)de minimumbijdrage van de Unie in de uitgaven voor de uitvoering van de in artikel 49 bedoelde interventietypes en interventies.

Afdeling 4
Wijnsector

Artikel 51 - Doelstellingen in de wijnsector

De lidstaten streven een of meer van de volgende doelstellingen in de wijnsector na:

(a)het concurrentievermogen van de wijnproducenten van de Unie verbeteren, en onder meer bijdragen aan de verbetering van duurzame productiesystemen en aan de verkleining van de ecologische impact van de wijnsector van de Unie; deze doelstellingen houden verband met de specifieke doelstellingen die zijn vastgelegd in artikel 6, lid 1, onder b) tot en met f) en h);

(b)de prestaties van de wijnondernemingen van de Unie en hun aanpassing aan de markteisen verbeteren, alsmede hun concurrentievermogen op het vlak van productie en afzet van wijnbouwproducten vergroten, met inbegrip van energiebesparingen, algemene energie-efficiëntie en duurzame procedés; deze doelstellingen houden verband met de specifieke doelstellingen die zijn vastgelegd in artikel 6, lid 1, onder a) tot en met e), g) en h);

(c)bijdragen aan het herstel van het evenwicht tussen vraag en aanbod op de wijnmarkt van de Unie om marktcrises te voorkomen; deze doelstelling houdt verband met de specifieke doelstelling die is vastgelegd in artikel 6, lid 1, onder a);

(d)bijdragen aan het veiligstellen van de inkomsten van de wijnproducenten van de Unie bij verliezen als gevolg van natuurrampen, ongunstige weersomstandigheden, dieren, ziekten of plagen; deze doelstelling houdt verband met de doelstelling die is vastgelegd in artikel 6, lid 1, onder a);

(e)de verhandelbaarheid en het concurrentievermogen van de wijnbouwproducten van de Unie vergroten, met name door de ontwikkeling van innovatieve producten, procedés en technologieën en door het toevoegen van waarde in elk stadium van de toeleveringsketen, met inbegrip van een element van kennisoverdracht; deze doelstelling houdt verband met de specifieke doelstellingen die zijn vastgelegd in artikel 6, lid 1, onder a), b), c), e) en i);

(f)bijproducten van de wijnbereiding gebruiken voor industriële en energiedoeleinden om de kwaliteit van wijn uit de Unie te garanderen en tegelijk het milieu te beschermen; deze doelstelling houdt verband met de specifieke doelstellingen die zijn vastgelegd in artikel 6, lid 1, onder d) en e);

(g)bijdragen tot het vergroten van het consumentenbewustzijn met betrekking tot verantwoord wijngebruik en tot de kwaliteitsregelingen van de Unie voor wijn; deze doelstelling houdt verband met de specifieke doelstellingen die zijn vastgelegd in artikel 6, lid 1, onder b) en i);

(h)het concurrentievermogen van wijnbouwproducten van de Unie in derde landen verbeteren; deze doelstelling houdt verband met de doelstellingen die zijn vastgelegd in artikel 6, lid 1, onder b) en h);

(i)bijdragen tot het beter bestand maken van de producenten tegen schommelingen op de markt; deze doelstelling houdt verband met de doelstellingen die zijn vastgelegd in artikel 6, lid 1, onder a).

Artikel 52 - Interventietypes in de wijnsector

1. Voor elke doelstelling die wordt gekozen uit de in artikel 51 vastgestelde doelstellingen, kiezen de lidstaten in hun strategische GLB-plannen één of meer van de volgende interventietypes:

(a)herstructurering en omschakeling van wijngaarden, met inbegrip van herbeplanting van wijngaarden waar dat nodig is na verplichte rooiing om sanitaire of fytosanitaire redenen in opdracht van de bevoegde autoriteit van de lidstaat, met uitzondering van de gewone vernieuwing van wijngaarden waarbij hetzelfde perceel wordt herbeplant met hetzelfde druivenras en volgens dezelfde teeltmethode van de wijnstokken wanneer wijnstokken aan het eind van hun natuurlijke levenscyclus zijn gekomen;

(b)materiële en immateriële investeringen in verwerkingsinstallaties en de infrastructuur van wijnhuizen, alsmede afzetstructuren en -instrumenten;

(c)groen oogsten, waaronder wordt verstaan de volledige vernietiging of verwijdering van de nog onrijpe druiventrossen waardoor de opbrengst van het betrokken areaal tot nul wordt herleid, met uitzondering van het niet-oogsten, waarbij verhandelbare druiven aan het einde van de normale productiecyclus aan de wijnstokken worden gelaten;

(d)oogstverzekeringen tegen inkomensverlies als gevolg van ongunstige weersomstandigheden die met natuurrampen worden gelijkgesteld, ongunstige weeromstandigheden, dieren, plantenziekten of plagen;

(e)materiële en immateriële investeringen in innovatie waarbij innovatieve producten en bijproducten van de wijnbereiding en innovatieve procedés en technologieën worden ontwikkeld, alsmede andere investeringen die in elk stadium van de toeleveringsketen waarde toevoegen en onder meer gericht zijn op kennisuitwisseling;

(f)distillatie van bijproducten van de wijnbereiding die wordt uitgevoerd overeenkomstig de beperkingen die zijn vastgesteld in deel II, afdeling D, van bijlage VIII bij Verordening (EU) nr. 1308/2013;

(g)voorlichtingsacties over wijnen van de Unie die in de lidstaten worden uitgevoerd en verantwoord wijngebruik aanmoedigen of kwaliteitsregelingen van de Unie betreffende oorsprongsbenamingen en geografische aanduidingen bevorderen;

(h)afzetbevordering in derde landen, bestaande uit één of meer van het onderstaande:

i) acties op het gebied van public relations, afzetbevordering of reclame die met name de hoge normen voor producten van de Unie belichten, vooral wat kwaliteit, voedselveiligheid en milieu betreft;

ii) deelname aan evenementen, beurzen of tentoonstellingen van internationaal belang;

iii) voorlichtingscampagnes, met name betreffende de kwaliteitsregelingen van de Unie met betrekking tot oorsprongsbenamingen, geografische aanduidingen en biologische productie;

iv) onderzoek naar nieuwe markten die noodzakelijk zijn voor de verruiming van de afzetmogelijkheden;

v) studies om de resultaten van de voorlichtings- en afzetbevorderingsmaatregelen te evalueren;

vi) opstelling van technische dossiers, met inbegrip van laboratoriumtests en beoordelingen inzake oenologische procedés, fytosanitaire en hygiënevoorschriften en andere voorschriften van derde landen voor de invoer van producten van de wijnsector, om de toegang tot de markten van derde landen te vergemakkelijken;

(i)tijdelijke en degressieve steun voor de financiering van de administratieve kosten van de oprichting van onderlinge fondsen.

2. De lidstaten onderbouwen in hun strategische GLB-plannen de door hen voor de wijnsector gekozen doelstellingen en interventietypes. Zij omschrijven interventies binnen de gekozen interventietypes.

3. In aanvulling op de vereisten van titel V stellen de lidstaten in hun strategische GLB-plannen het volgende vast: een uitvoeringsschema voor de geselecteerde interventietypes, interventies en een algemene financiële tabel met de in te zetten middelen en de beoogde verdeling daarvan over de gekozen interventietypes en interventies overeenkomstig de financiële toewijzingen van bijlage V.

Artikel 53 - Financiële steun van de Unie voor de wijnsector

1. De financiële steun van de Unie voor de in artikel 52, lid 1, onder a), bedoelde herstructurering en omschakeling van wijngaarden bedraagt hoogstens 50 % van de werkelijke kosten van de herstructurering en omschakeling van de wijngaarden, dan wel 75 % van de werkelijke kosten van de herstructurering en omschakeling van wijngaarden in minder ontwikkelde regio's.

De steun mag alleen worden verleend in de vorm van een vergoeding die de producenten krijgen voor het verlies aan inkomsten als gevolg van de uitvoering van de interventie, en in de vorm van een bijdrage in de herstructurerings- en omschakelingskosten. De vergoeding van de producenten voor het verlies aan inkomsten als gevolg van de uitvoering van de interventie mag hoogstens 100 % van het betrokken verlies bedragen.

2. De financiële steun van de Unie voor de in artikel 52, lid 1, onder b), bedoelde investeringen blijft beperkt tot de volgende maxima:

(a)50 % van de subsidiabele investeringskosten in de minder ontwikkelde regio's;

(b)40 % van de subsidiabele investeringskosten in andere dan de minder ontwikkelde regio's;

(c)75 % van de subsidiabele investeringskosten in de ultraperifere gebieden als bedoeld in artikel 349 VWEU;

(d)65 % van de subsidiabele investeringskosten in de kleinere eilanden van de Egeïsche Zee als gedefinieerd in artikel 1, lid 2, van Verordening (EU) nr. 229/2013.

De in de eerste alinea bedoelde financiële steun van de Unie ten belope van het maximumpercentage wordt enkel verleend aan kleine, middelgrote en micro-ondernemingen in de zin van Aanbeveling 2003/361/EG van de Commissie 36 ; hij kan evenwel aan alle ondernemingen worden toegekend in de ultraperifere gebieden als bedoeld in artikel 349 VWEU en de kleinere eilanden van de Egeïsche Zee als gedefinieerd in artikel 1, lid 2, van Verordening (EU) nr. 229/2013.

Voor ondernemingen die niet onder artikel 2, lid 1, van titel I van de bijlage bij Aanbeveling 2003/361/EG vallen en minder dan 750 werknemers of een omzet van minder dan 200 miljoen EUR hebben, worden de in de eerste alinea bedoelde maxima gehalveerd.

De financiële steun van de Unie wordt niet verleend aan ondernemingen in moeilijkheden in de zin van de richtsnoeren van de Unie voor reddings- en herstructureringssteun aan niet-financiële ondernemingen in moeilijkheden 37 .

3. De financiële steun van de Unie voor groen oogsten als bedoeld in artikel 52, lid 1, onder c), bedraagt ten hoogste 50 % van de som van de rechtstreekse kosten van de vernietiging of verwijdering van de druiventrossen en van het inkomstenverlies als gevolg van die vernietiging of verwijdering.

4. De financiële steun van de Unie voor de in artikel 52, lid 1, onder d), bedoelde oogstverzekeringen bedraagt ten hoogste:

(a)80 % van de verzekeringspremies die de producenten betalen om zich in te dekken tegen verliezen als gevolg van ongunstige weersomstandigheden die kunnen worden gelijkgesteld met natuurrampen;

(b)50 % van de verzekeringspremies die de producenten betalen om zich in te dekken tegen:

i) onder a) bedoelde verliezen en door ongunstige weersomstandigheden veroorzaakte verliezen;

ii) verliezen die zijn veroorzaakt door dieren, plantenziekten of plagen.

De financiële steun van de Unie voor oogstverzekeringen mag worden verleend indien de verzekeringsuitkeringen, inclusief vergoedingen die de producent ontvangt op grond van andere steunregelingen voor het verzekerde risico, niet meer dan 100 % van het door de producent geleden inkomstenverlies dekken. In de verzekeringscontracten wordt bepaald dat de begunstigden de nodige risicopreventiemaatregelen moeten nemen.

5. De financiële steun van de Unie voor de in artikel 52, lid 1, onder e), bedoelde innovatie bedraagt ten hoogste:

(a)50 % van de subsidiabele investeringskosten in de minder ontwikkelde regio's;

(b)40 % van de subsidiabele investeringskosten in andere dan de minder ontwikkelde regio's;

(c)75 % van de subsidiabele investeringskosten in de ultraperifere gebieden als bedoeld in artikel 349 VWEU;

(d)65 % van de subsidiabele investeringskosten in de kleinere eilanden van de Egeïsche Zee als gedefinieerd in artikel 1, lid 2, van Verordening (EU) nr. 229/2013.

De in de eerste alinea bedoelde financiële steun van de Unie ten belope van het maximumpercentage wordt enkel verleend aan kleine, middelgrote en micro-ondernemingen in de zin van Aanbeveling 2003/361/EG; hij kan evenwel aan alle ondernemingen worden toegekend in de ultraperifere gebieden als bedoeld in artikel 349 VWEU en de kleinere eilanden van de Egeïsche Zee als gedefinieerd in artikel 1, lid 2, van Verordening (EU) nr. 229/2013.

Voor ondernemingen die niet onder artikel 2, lid 1, van titel I van de bijlage bij Aanbeveling 2003/361/EG vallen en minder dan 750 werknemers of een omzet van minder dan 200 miljoen EUR hebben, worden de in de eerste alinea bedoelde maxima gehalveerd.

6. De financiële steun van de Unie voor voorlichtingsacties en afzetbevordering als bedoeld in artikel 52, lid 1, onder g) en h), bedraagt hoogstens 50 % van de subsidiabele uitgaven.

7. De financiële steun van de Unie voor de distillatie van bijproducten van de wijnbereiding als bedoeld in artikel 52, lid 1, onder f), wordt door de Commissie overeenkomstig de specifieke voorschriften van artikel 54, lid 3, bepaald door middel van uitvoeringshandelingen die worden vastgesteld volgens de in artikel 139, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure.

Artikel 54 - Specifieke voorschriften inzake de financiële steun van de Unie voor de wijnsector

1. De betrokken lidstaten zien erop toe dat de financiële steun van de Unie voor oogstverzekeringen de mededinging op de verzekeringsmarkt niet verstoort.

2. De betrokken lidstaten zetten op basis van objectieve criteria een systeem op om te voorkomen dat individuele wijnproducenten dankzij groen oogsten een vergoeding krijgen die het in artikel 53, lid 3, bepaalde maximum overschrijdt.

3. Het bedrag van de steun van de Unie voor de distillatie van bijproducten van de wijnbereiding wordt vastgesteld per % vol en per hectoliter geproduceerde alcohol. Er wordt geen financiële steun van de Unie betaald voor het alcoholvolume in de te distilleren bijproducten dat 10 % hoger ligt dan het alcoholvolume in de geproduceerde wijn.

De betrokken lidstaten zorgen ervoor dat de financiële steun van de Unie voor de distillatie van bijproducten van de wijnbereiding wordt betaald aan distilleerders die de voor distillatie geleverde bijproducten van de wijnbereiding verwerken tot ruwe alcohol met een alcoholgehalte van ten minste 92 % vol.

De financiële steun van de Unie omvat een forfaitair bedrag ter compensatie van de kosten van de inzameling van de bijproducten van de wijnbereiding. Dat bedrag wordt van de distilleerder naar de producent overgedragen indien die kosten door de producent worden gedragen.

De betrokken lidstaten zorgen ervoor dat de alcohol die wordt verkregen uit de distillatie van bijproducten van de wijnbereiding als bedoeld in artikel 52, lid 1, onder f), waarvoor financiële steun van de Unie is verleend, uitsluitend wordt gebruikt voor industriële of energiedoeleinden die de mededinging niet verstoren.

4. De betrokken lidstaten stellen in hun strategische GLB-plannen een minimumpercentage aan uitgaven vast voor acties die gericht zijn op milieubescherming, aanpassing aan de klimaatverandering, verbetering van de duurzaamheid van de productiesystemen en -processen, verkleining van de ecologische impact van de wijnsector van de Unie, energiebesparing en verbetering van de algemene energie-efficiëntie in de wijnsector. 

Afdeling 5
De hopsector

Artikel 55 - Doelstellingen en interventietypes in de hopsector

1. De in artikel 82, lid 3, bedoelde lidstaat streeft een of meer van de volgende doelstellingen in de hopsector na:

(a)productieplanning, aanpassing van de productie aan de vraag, met name wat kwaliteit en hoeveelheid betreft; deze doelstellingen houden verband met de specifieke doelstellingen die zijn vastgelegd in artikel 6, lid 1, onder a), b) en c);

(a)concentratie van het aanbod en op de markt brengen van de producten van de hopsector, onder meer door middel van direct marketing; deze doelstellingen houden verband met de specifieke doelstellingen die zijn vastgelegd in artikel 6, lid 1, onder a) en c);

(b)optimalisatie van de productiekosten en van het rendement op investeringen om de milieunormen te halen, en stabilisatie van de producentenprijzen; deze doelstellingen houden verband met de specifieke doelstellingen die zijn vastgelegd in artikel 6, lid 1, onder a) en c);

(c)onderzoek en ontwikkeling op het gebied van duurzame productiemethoden, waaronder de weerstand tegen plagen, innovatieve praktijken die het economisch concurrentievermogen vergroten en de marktontwikkelingen versterken; deze doelstellingen houden verband met de specifieke doelstellingen die zijn vastgelegd in artikel 6, lid 1, onder a), c) en i);

(d)ontwikkeling, uitvoering en bevordering van milieuvriendelijke productiemethoden, milieuvriendelijke teeltmethoden en productietechnieken, duurzaam gebruik van natuurlijke hulpbronnen, met name van water, bodem en overige natuurlijke hulpbronnen; deze doelstellingen houden verband met de specifieke doelstellingen die zijn vastgelegd in artikel 6, lid 1, onder e) en f);

(e)bijdragen tot matiging van en aanpassing aan klimaatverandering, als vastgelegd in artikel 6, lid 1, onder d).

2. De in artikel 82, lid 3, bedoelde lidstaat omschrijft in zijn strategisch GLB-plan een of meer van de in artikel 60 bedoelde interventietypes waarmee de door hem gekozen en in lid 1 vastgestelde doelstellingen worden nagestreefd. Hij omschrijft de interventies binnen de gekozen interventietypes. De in artikel 82, lid 3, bedoelde lidstaat motiveert in zijn strategisch GLB-plan de keuze van de doelstellingen, interventietypes en interventies om aan die doelstellingen te voldoen.

Afdeling 6
De sector olijfolie en tafelolijven

Artikel 56 - Doelstellingen in de sector olijfolie en tafelolijven

De in artikel 82, lid 4, bedoelde lidstaten streven een of meer van de volgende doelstellingen in de sector olijfolie en tafelolijven na:

(a)versterking van de organisatie en het beheer van de productie van olijfolie en tafelolijven; deze doelstelling houdt verband met de specifieke doelstellingen die zijn vastgelegd in artikel 6, lid 1, onder a) en b);

verbetering van het concurrentievermogen van de sector olijfolie en tafelolijven op middellange en lange termijn, met name door modernisering; deze doelstelling houdt verband met de specifieke doelstelling die is vastgelegd in artikel 6, lid 1, onder c);

vermindering van de milieueffecten van de olijventeelt en bijdrage van de olijventeelt aan klimaatactie; deze doelstellingen houden verband met de specifieke doelstellingen die zijn vastgelegd in artikel 6, lid 1, onder d) en e);

verbetering van de kwaliteit van olijfolie en tafelolijven; deze doelstelling houdt verband met de specifieke doelstelling die is vastgelegd in artikel 6, lid 1, onder f);

onderzoek en ontwikkeling op het gebied van duurzame productiemethoden, waaronder de weerstand tegen plagen, innovatieve praktijken die het economisch concurrentievermogen vergroten en de marktontwikkelingen versterken; deze doelstelling houdt verband met de specifieke doelstellingen die zijn vastgelegd in artikel 6, lid 1, onder a), c) en i);

crisispreventie en -beheer, gericht op de verbetering van de weerstand tegen plagen en het voorkomen van en het omgaan met crises op de markten voor olijfolie en tafelolijven; deze doelstelling houdt verband met de specifieke doelstelling die is vastgelegd in artikel 6, lid 1, onder h).

Artikel 57 - Interventietypes en de uitvoering ervan in de sector olijfolie en tafelolijven

1. Om de in artikel 56 genoemde doelstellingen na te streven, kiezen de in artikel 82, lid 4, genoemde lidstaten in hun strategische GLB-plannen een of meer van de in artikel 60 genoemde interventietypes. Zij omschrijven de interventies binnen de gekozen interventietypes.

2. De door de lidstaten omschreven interventies als bedoeld in artikel 82, lid 4, worden uitgevoerd door middel van goedgekeurde operationele programma's van producentenorganisaties en/of unies van producentenorganisaties die zijn erkend op grond van Verordening (EU) nr. 1308/2013. Hiertoe zijn de artikelen 61 en 62 van deze verordening van toepassing.

Artikel 58 - Financiële steun van de Unie

1. De financiële steun van de Unie voor de subsidiabele kosten bedraagt niet meer dan:

(a)75 % van de werkelijk gedane uitgaven voor interventies die verband houden met de in artikel 56, onder a), b), c) en e), bedoelde doelstellingen;

(b)75 % van de werkelijk gedane uitgaven voor investeringen in vaste activa en 50 % voor andere interventies die verband houden met de in artikel 56, onder d), bedoelde doelstelling;

(c)50 % van de werkelijk gedane uitgaven voor interventies die verband houden met de in artikel 56, onder f), bedoelde doelstelling;

(d)75 % van de werkelijk gedane uitgaven voor de interventietypes als bedoeld in artikel 60, lid 1, onder f) en h), wanneer het operationeel programma wordt uitgevoerd in ten minste drie derde landen of niet-producerende lidstaten door producentenorganisaties uit ten minste twee producerende lidstaten; 50 % van de werkelijk gedane uitgaven wanneer deze voorwaarde niet vervuld is voor dit interventietype.

2. De financiële steun van de Unie is beperkt tot 5 % van de waarde van de door elke producentenorganisatie of unie van producentenorganisaties op de markt gebrachte productie.

3. De lidstaten waarborgen aanvullende financiering van ten hoogste 50 % van de kosten die niet door de financiële steun van de Unie worden gedekt.

Afdeling 7
Andere sectoren

Artikel 59 - Doelstellingen in andere sectoren

De lidstaten streven een of meer van de volgende doelstellingen in de in artikel 39, onder f), bedoelde andere sectoren na:

(a)productieplanning, aanpassing van de productie aan de vraag, met name wat kwaliteit en hoeveelheid betreft, optimalisatie van de productiekosten en van het rendement op investeringen en stabilisatie van de producentenprijzen; deze doelstellingen houden verband met de specifieke doelstellingen die zijn vastgelegd in artikel 6, lid 1, onder a), b), c) en i);

concentratie van het aanbod en op de markt brengen van de betrokken producten; deze doelstellingen houden verband met de specifieke doelstellingen die zijn vastgelegd in artikel 6, lid 1, onder a) en c);

onderzoek en ontwikkeling op het gebied van duurzame productiemethoden, waaronder de weerstand tegen plagen, innovatieve praktijken en productietechnieken die het economisch concurrentievermogen vergroten en de marktontwikkelingen versterken; deze doelstellingen houden verband met de specifieke doelstellingen die zijn vastgelegd in artikel 6, lid 1, onder a), c) en i);

ontwikkeling, uitvoering en bevordering van milieuvriendelijke productiemethoden en van normen inzake dierenwelzijn, milieuvriendelijke en plaagbestendige teeltmethoden, productietechnieken en productiemethoden, vanuit milieuoogpunt verantwoord gebruik en beheer van bijproducten en afvalstoffen, duurzaam gebruik van natuurlijke hulpbronnen, met name bescherming van water, bodem en overige natuurlijke hulpbronnen; deze doelstellingen houden verband met de specifieke doelstellingen die zijn vastgelegd in artikel 6, lid 1, onder e) en f);

bijdragen tot matiging van en aanpassing aan klimaatverandering, als vastgelegd in artikel 6, lid 1, onder d);

verhoging van de handelswaarde en de kwaliteit van de producten, met inbegrip van de verbetering van de productkwaliteit en de ontwikkeling van producten met een beschermde oorsprongsbenaming of een beschermde geografische aanduiding of van producten die onder nationale kwaliteitsregelingen vallen; deze doelstellingen houden verband met de specifieke doelstelling die is vastgelegd in artikel 6, lid 1, onder b);

afzetbevordering en afzet van de producten van een of meer sectoren als bedoeld in artikel 40, onder f); deze doelstellingen houden verband met de specifieke doelstellingen die zijn vastgelegd in artikel 6, lid 1, onder b) en c);

crisispreventie en risicobeheer, gericht op het voorkomen van en het omgaan met crises op de markten van een of meer sectoren als bedoeld in artikel 39, onder f); deze doelstellingen houden verband met de specifieke doelstellingen die zijn vastgelegd in artikel 6, lid 1, onder a), b) en c);

Artikel 60 - Interventietypes

1. Ten aanzien van de in artikel 59, onder a) tot en met g), bedoelde doelstellingen kiezen de lidstaten in hun strategische GLB-plannen een of meer van de volgende interventietypes:

(a)investeringen in materiële en immateriële activa; onderzoek en experimentele productie, alsmede andere acties, met inbegrip van acties voor:

i) bodembehoud, met inbegrip van verbetering van het koolstofgehalte in de bodem;

ii) verbetering van het watergebruik en -beheer, met inbegrip van waterbesparing en drainage;

iii) voorkoming van schade veroorzaakt door ongunstige weersomstandigheden en stimulering van het gebruik van variëteiten en beheerspraktijken die aan de veranderende klimaatomstandigheden zijn aangepast;

iv) energiebesparing en verhoging van de energie-efficiëntie;

v) milieuvriendelijke verpakking;

vi) gezondheid en welzijn van dieren;

vii) afvalvermindering en verbetering van het gebruik en beheer van bijproducten en afvalstoffen;

viii) verbetering van de weerstand tegen plagen;

ix) vermindering van de risico’s en de effecten van het gebruik van pesticiden;

x) aanleg en behoud van habitats die gunstig zijn voor de biodiversiteit;

(b)adviesdiensten en technische bijstand, met name op het gebied van de aanpassing aan en de matiging van de klimaatverandering,

(c)opleiding, met inbegrip van coaching en uitwisseling van beste praktijken;

(d)biologische productie;

(e)acties om de duurzaamheid en efficiëntie van het vervoer en de opslag te verbeteren van producten van een of meer sectoren als bedoeld in artikel 40, onder f),

(f)afzetbevordering, communicatie en afzet, waaronder acties en activiteiten die in het bijzonder zijn gericht op het vergroten van het consumentenbewustzijn inzake kwaliteitsregelingen van de Unie en het belang van gezonde eetgewoonten, en op de diversificatie van afzetmarkten;

(g)uitvoering van op nationaal niveau en op het niveau van de Unie ingestelde kwaliteitsregelingen;

(h)invoering van traceerbaarheids- en certificeringssystemen, met name monitoring van de kwaliteit van de aan de eindverbruikers verkochte producten.

2. Ten aanzien van de in artikel 59, onder h), bedoelde doelstelling kiezen de lidstaten in hun strategische GLB-plannen een of meer van de volgende interventietypes:

(a)het opzetten en/of aanvullen van onderlinge fondsen door producentenorganisaties die zijn erkend op grond van Verordening (EU) nr. 1308/2013; 

(b)investeringen in materiële en immateriële activa om de op de markt gebrachte hoeveelheden efficiënter te beheren;

(c)collectieve opslag van producten die zijn geproduceerd door een producentenorganisatie of door leden van een producentenorganisatie;

(d)herbeplanting van boomgaarden waar dat nodig is na verplichte rooiing om sanitaire of fytosanitaire redenen in opdracht van de bevoegde autoriteit van de lidstaat of ter aanpassing aan de klimaatverandering;

(e)uitdemarktneming voor gratis verstrekking of andere bestemmingen;

(f)groen oogsten, waaronder wordt verstaan het oogsten op een bepaald areaal van de totale hoeveelheid onrijpe, niet-afzetbare producten die vóór het groen oogsten niet beschadigd zijn als gevolg van weersomstandigheden, ziekte of andere oorzaken;

(g)niet oogsten, waaronder wordt verstaan de beëindiging van de aan de gang zijnde productiecyclus op het betrokken areaal wanneer het product goed ontwikkeld en van gezonde handelskwaliteit is, met uitzondering van de vernietiging van producten wegens weersomstandigheden of ziekte;

(h)oogst- en productieverzekering die de inkomsten van de producenten helpt veiligstellen bij verliezen als gevolg van natuurrampen, ongunstige weersomstandigheden, ziekten of plagen, en er tegelijk voor zorgt dat de begunstigden de nodige risicopreventiemaatregelen nemen.

3. In hun strategische GLB-plannen kiezen de lidstaten de sectoren waarin zij de in dit artikel vastgelegde interventietypes implementeren. Voor elke sector kiezen zij een of meer doelstellingen uit de in artikel 59 vastgestelde doelstellingen, en interventietypes als vastgesteld in de leden 1 en 2 van dit artikel. De lidstaten omschrijven de interventies binnen elk interventietype. De lidstaten motiveren hun keuze van sectoren, doelstellingen, interventietypes en interventies.

Artikel 61 - Operationele programma's

1. In elke betrokken sector worden de doelstellingen en interventies die de lidstaten in hun strategische GLB-plannen hebben vastgesteld, onder de in dit artikel neergelegde voorwaarden uitgevoerd door middel van goedgekeurde operationele programma's van producentenorganisaties en/of unies van producentenorganisaties die zijn erkend op grond van Verordening (EU) nr. 1308/2013.

2. De operationele programma's als bedoeld in artikel 39, onder f), hebben een looptijd van ten minste drie jaar en ten hoogste zeven jaar.

3. In de operationele programma's worden de interventies beschreven die zijn gekozen uit de interventies die de lidstaten in hun strategische GLB-plannen hebben vastgesteld.

4. De operationele programma's worden ter goedkeuring bij de lidstaten ingediend door producentenorganisaties en/of unies van producentenorganisaties die zijn erkend op grond van Verordening (EU) nr. 1308/2013.

5. De operationele programma's mogen uitsluitend worden uitgevoerd door producentenorganisaties of unies van producentenorganisaties die zijn erkend op grond van Verordening (EU) nr. 1308/2013.

6. De operationele programma's van unies van producentenorganisaties betreffen niet dezelfde interventies als de operationele programma's van de aangesloten organisaties. De lidstaten beoordelen de operationele programma's van unies van producentenorganisaties samen met de operationele programma's van de aangesloten organisaties.

Met het oog daarop zien de lidstaten erop toe dat:

(a)de interventies in het kader van de operationele programma's van een unie van producentenorganisaties volledig gefinancierd worden uit bijdragen van de bij die unie aangesloten organisaties en dat die financiering wordt bijeengebracht door de actiefondsen van die aangesloten organisaties;

(b)de interventies en de overeenkomstige financiële bijdrage vermeld worden in het operationele programma van elke aangesloten organisatie; en

(c)er geen dubbele financiering plaatsvindt.

7. De lidstaten zien erop toe dat de interventies die verband houden met de doelstelling als bedoeld in artikel 59, onder h), niet meer dan één derde uitmaken van de totale uitgaven in het kader van de operationele programma's van producentenorganisaties of unies van producentenorganisaties.

Artikel 62 - Actiefondsen

1. De producentenorganisaties en/of hun unies in de sectoren als bedoeld in artikel 39, onder f), kunnen een actiefonds oprichten. Dit fonds wordt gefinancierd met:

(a)financiële bijdragen van:

i) de leden van de producentenorganisatie en/of de producentenorganisatie zelf; of

ii) unies van producentenorganisaties via de leden van deze unies;

(b)financiële steun van de Unie, die aan producentenorganisaties of unies daarvan kan worden verleend indien die unies een operationeel programma indienen.

2. De actiefondsen worden slechts gebruikt voor de financiering van operationele programma's die door de lidstaten zijn goedgekeurd.

Artikel 63 - Financiële steun van de Unie

1. De financiële steun van de Unie is gelijk aan het bedrag van de in artikel 62, lid 1, onder a), bedoelde financiële bijdragen die daadwerkelijk betaald zijn en is beperkt tot 50 % van de daadwerkelijk gedane uitgaven.

2. De financiële steun van de Unie is beperkt tot 5 % van de waarde van de door elke producentenorganisatie of unie van producentenorganisaties in de handel gebrachte productie.

HOOFDSTUK IV
INTERVENTIETYPES VOOR PLATTELANDSONTWIKKELING

Afdeling 1
Interventietypes

Artikel 64 - Interventietypes voor plattelandsontwikkeling

De interventietypes in het kader van dit hoofdstuk zijn de volgende:

(a)milieu-, klimaat- en andere beheersverbintenissen;

(b)natuurlijke beperkingen of andere gebiedsspecifieke beperkingen;

(c)gebiedsspecifieke nadelen als gevolg van bepaalde verplichte vereisten;

(d)investeringen;

(e)vestiging van jonge landbouwers en het opstarten van plattelandsbedrijven;

(f)risicobeheersinstrumenten;

(g)samenwerking;

(h)kennisuitwisseling en informatie.

Artikel 65 - Milieu-, klimaat- en andere beheersverbintenissen

1. De lidstaten kunnen betalingen toekennen voor milieu-, klimaat- en andere beheersverbintenissen onder de voorwaarden die in dit artikel zijn vastgesteld en die door hen nader zijn gespecificeerd in hun strategische GLB-plannen.

2. In hun strategisch GLB-plannen nemen de lidstaten agromilieuklimaatverbintenissen op.

3. De lidstaten kunnen steun in het kader van dit interventietype beschikbaar stellen op hun gehele grondgebied in overeenstemming met hun specifieke nationale, regionale of plaatselijke behoeften.

4. De lidstaten kennen alleen betalingen toe aan landbouwers en andere begunstigden die op vrijwillige basis beheersverbintenissen aangaan die geacht worden bevorderlijk te zijn voor het bereiken van de specifieke doelstellingen die zijn vastgelegd in artikel 6, lid 1.

5. In het kader van dit type interventies verrichten de lidstaten uitsluitend betalingen voor verbintenissen die:

(a)verder gaan dan de desbetreffende uit de regelgeving voortvloeiende beheerseisen en de desbetreffende normen voor een goede landbouw- en milieuconditie die op grond van hoofdstuk I, afdeling 2, van deze titel zijn vastgesteld;

(b)verder gaan dan de minimumvoorschriften voor het gebruik van meststoffen en gewasbeschermingsmiddelen, dierenwelzijn en andere verplichte vereisten die zijn vastgesteld in het nationale recht en het recht van de Unie;

(c)verder gaan dan de voorwaarden voor de instandhouding van het landbouwareaal overeenkomstig artikel 4, lid 1, onder a);

(d)verschillend zijn van de verbintenissen waarvoor betalingen worden toegekend op grond van artikel 28.

6. De lidstaten vergoeden de begunstigden voor de gemaakte kosten en gederfde inkomsten als gevolg van de aangegane verbintenissen. Waar nodig kunnen zij ook transactiekosten dekken. In naar behoren gemotiveerde gevallen kunnen de lidstaten steun toekennen in de vorm van een forfaitair bedrag of een eenmalige betaling per eenheid. De betalingen worden jaarlijks toegekend.

7. De lidstaten kunnen collectieve regelingen en resultaatgerichte betalingsregelingen stimuleren en ondersteunen die landbouwers moeten aansporen om op grotere schaal en op meetbare wijze te zorgen voor een aanzienlijke kwalitatieve verbetering van het milieu.

8. De verbintenissen worden aangegaan voor een periode van vijf tot zeven jaar. Als dat nodig is om de nagestreefde milieuvoordelen te bereiken of te behouden, kunnen de lidstaten in hun strategische GLB-plannen evenwel voor bepaalde soorten verbintenissen een langere periode vaststellen, onder meer door te voorzien in een jaarlijkse verlenging ervan na afloop van de eerste periode. In uitzonderlijke en naar behoren gemotiveerde gevallen kunnen de lidstaten voor nieuwe verbintenissen die onmiddellijk op de periode van de eerste verbintenis aansluiten een kortere periode vaststellen in hun strategische GLB-plannen.

9. Indien in het kader van dit type interventies steun wordt verleend voor agromilieuklimaatverbintenissen, verbintenissen tot omschakeling naar of voortzetting van biologische landbouwpraktijken en -methoden als bedoeld in Verordening (EG) nr. 834/2007, en bosmilieu- en klimaatdiensten, stellen de lidstaten een betaling per hectare vast.

10. De lidstaten zorgen ervoor dat personen die in het kader van dit type interventies verrichtingen uitvoeren, toegang hebben tot de kennis en informatie die nodig zijn bij de uitvoering van zulke verrichtingen.

11. De lidstaten zorgen ervoor dat de interventies uit hoofde van dit artikel in overeenstemming zijn met die welke worden verleend op grond van artikel 28.

Artikel 66 - Natuurlijke beperkingen of andere gebiedsspecifieke beperkingen

1. De lidstaten kunnen betalingen toekennen voor natuurlijke beperkingen of andere gebiedsspecifieke beperkingen onder de voorwaarden die in dit artikel zijn vastgesteld en die door hen nader zijn gespecificeerd in hun strategische GLB-plannen, met als doel bij te dragen tot de verwezenlijking van de specifieke doelstellingen die zijn vastgelegd in artikel 6, lid 1.

2. Deze betalingen worden verleend aan echte landbouwers voor gebieden die overeenkomstig artikel 32 van Verordening (EU) nr. 1305/2013 zijn aangewezen.

3. De lidstaten kunnen betalingen in het kader van dit interventietype alleen verstrekken om begunstigden geheel of gedeeltelijk te vergoeden voor de extra kosten en gederfde inkomsten met betrekking tot de natuurlijke of andere gebiedsspecifieke beperkingen in het betrokken gebied.

4. Voor de berekening van de in lid 3 bedoelde extra kosten en gederfde inkomsten met betrekking tot natuurlijke of andere gebiedsspecifieke beperkingen wordt een vergelijking gemaakt met gebieden die niet met natuurlijke of andere gebiedsspecifieke beperkingen worden geconfronteerd.

5. De betalingen worden jaarlijks toegekend per hectare areaal.

Artikel 67 - Gebiedsspecifieke nadelen als gevolg van bepaalde verplichte vereisten

1. De lidstaten kunnen betalingen toekennen voor gebiedsspecifieke nadelen als gevolg van vereisten die voorvloeien uit de uitvoering van de Richtlijnen 92/43/EEG en 2009/147/EG of Richtlijn 2000/60/EG onder de voorwaarden die in dit artikel zijn vastgesteld en die door hen nader zijn gespecificeerd in hun strategische GLB-plannen, met als doel bij te dragen tot de verwezenlijking van de specifieke doelstellingen die zijn vastgelegd in artikel 6, lid 1.

2. Deze betalingen kunnen worden verleend aan landbouwers, bosbezitters en andere grondbeheerders met betrekking tot de in lid 1 bedoelde gebieden met nadelen.

3. Bij de afbakening van gebieden met nadelen kunnen de lidstaten de volgende gebieden opnemen:

(a)overeenkomstig de Richtlijnen 92/43/EEG en 2009/147/EG aangewezen Natura 2000-landbouwgebieden en Natura 2000-bosbouwgebieden;

(b)andere afgebakende natuurbeschermingsgebieden met specifieke beperkingen op milieugebied voor landbouw of bossen, die bijdragen tot de uitvoering van artikel 10 van Richtlijn 92/43/EEG, op voorwaarde dat deze gebieden niet groter zijn dan 5 % van de oppervlakte van de aangewezen Natura 2000-gebieden die onder de territoriale reikwijdte van elk strategisch GLB-plan vallen;

(c)landbouwgebieden die zijn opgenomen in stroomgebiedsbeheersplannen op grond van Richtlijn 2000/60/EG;

4. De lidstaten kunnen betalingen in het kader van dit interventietype alleen verstrekken om begunstigden geheel of gedeeltelijk te vergoeden voor de extra kosten en de gederfde inkomsten met betrekking tot de gebiedsspecifieke nadelen in het betrokken gebied.

5. De in lid 4 bedoelde extra kosten en gederfde inkomsten worden berekend:

(a)ten aanzien van de beperkingen als gevolg van de Richtlijnen 92/43/EEG en 2009/147/EG, in verband met nadelen die voortvloeien uit voorschriften die verder gaan dan de relevante in hoofdstuk I, afdeling 2, van deze titel van deze verordening vastgestelde normen voor een goede landbouw- en milieuconditie en de overeenkomstig artikel 4, lid 1, onder a), van deze verordening vastgestelde voorwaarden voor de instandhouding van het landbouwareaal;

(b)ten aanzien van de beperkingen als gevolg van Richtlijn 2000/60/EG, in verband met nadelen die voortvloeien uit voorschriften die verder gaan dan de relevante uit de regelgeving voortvloeiende beheerseisen, met uitzondering van RBE 2 als bedoeld in bijlage III, en normen voor een goede landbouw- en milieuconditie die zijn vastgesteld overeenkomstig hoofdstuk I, afdeling 2, van deze titel, en de overeenkomstig artikel 4, lid 1, onder a), van deze verordening vastgestelde voorwaarden voor de instandhouding van het landbouwareaal.

6. De betalingen worden jaarlijks toegekend per hectare land.

Artikel 68 - Investeringen

1. De lidstaten kunnen steun voor investeringen verstrekken onder de voorwaarden die in dit artikel zijn vastgesteld en die door hen nader zijn gespecificeerd in hun strategische GLB-plannen.

2. De lidstaten kunnen steun in het kader van dit type interventies alleen verstrekken voor materiële en/of immateriële investeringen, die bijdragen tot de verwezenlijking van de specifieke doelstellingen als bedoeld in artikel 6. Steun voor de bosbouwsector wordt gebaseerd op een bosbeheerplan of gelijkwaardig instrument.

3. De lidstaten stellen een lijst op van niet-subsidiabele investeringen en uitgavencategorieën, waaronder ten minste de volgende:

(a)aankoop van landbouwproductierechten;

(b)aankoop van betalingsrechten;

(c)aankoop van grond, met uitzondering van aankoop van grond ten behoeve van milieubehoud of grond die door jonge landbouwers wordt aangekocht met behulp van financiële instrumenten;

(d)aankoop van dieren en zaai- en pootgoed van eenjarige gewassen alsook het planten daarvan, anders dan ten behoeve van het herstel van het landbouw- of bosbouwpotentieel na natuurrampen en rampzalige gebeurtenissen;

(e)rente op schulden, behalve met betrekking tot subsidies verleend in de vorm van een rentesubsidie of een subsidie voor garantievergoedingen;

(f)investeringen in irrigatie die niet verenigbaar zijn met het bereiken van een goede toestand van waterlichamen, als vastgesteld in artikel 4, lid 1, van Richtlijn 2000/60/EG, met inbegrip van uitbreiding van irrigatiegebieden met betrekking tot waterlichamen waarvan de toestand als minder dan goed is aangemerkt in het betrokken stroomgebiedsbeheersplan;

(g)investeringen in grote infrastructuurprojecten die geen deel uitmaken van plaatselijke ontwikkelingsstrategieën;

(h)investeringen in bebossing die niet verenigbaar zijn met de klimaat- en milieudoelstellingen overeenkomstig de beginselen van duurzaam bosbeheer, zoals ontwikkeld in het kader van de pan-Europese richtsnoeren voor bebossing en herbebossing.

De bepalingen onder a), b), d) en g), van de eerste alinea zijn niet van toepassing wanneer steun wordt verleend in de vorm van financiële instrumenten.

4. De lidstaten beperken de steun tot maximaal 75 % van de subsidiabele kosten.

Het maximale steunpercentage kan worden verhoogd voor de volgende investeringen:

a) bebossing en niet-productieve investeringen die verband houden met de specifieke milieu- en klimaatgerelateerde doelstellingen die zijn vastgelegd in artikel 6, lid 1, onder d), e) en f);

b) investeringen in basisdiensten in plattelandsgebieden;

c) investeringen in het herstel van het landbouw- of bosbouwpotentieel na natuurrampen of rampzalige gebeurtenissen en investeringen in passende preventieve acties in bossen en op het platteland.

Artikel 69 - Vestiging van jonge landbouwers en het opstarten van plattelandsbedrijven

1. De lidstaten kunnen steun toekennen voor de vestiging van jonge landbouwers en het opstarten van plattelandsbedrijven onder de voorwaarden die in dit artikel zijn vastgesteld en die door hen nader zijn gespecificeerd in hun strategische GLB-plannen, met als doel bij te dragen tot de verwezenlijking van de specifieke doelstellingen die zijn vastgelegd in artikel 6.

2. De lidstaten kunnen steun in het kader van dit type interventies alleen verstrekken voor de bevordering van:

(a)de vestiging van jonge landbouwers die voldoen aan de voorwaarden van de definitie in artikel 4, lid 1, onder e);

(b)het opstarten van plattelandsbedrijven die verband houden met land- en bosbouw of inkomensdiversificatie voor landbouwhuishoudens;

(c)het opstarten van niet-landbouwactiviteiten in plattelandsgebieden, als onderdeel van plaatselijke ontwikkelingsstrategieën.

3. De lidstaten stellen voorwaarden vast voor de indiening en de inhoud van bedrijfsplannen.

4. De lidstaten verstrekken de steun in de vorm van vaste bedragen. De steun bedraagt maximaal 100 000 EUR en kan worden gecombineerd met financiële instrumenten.

Artikel 70 - Risicobeheersinstrumenten

1. De lidstaten verstrekken steun voor risicobeheersinstrumenten onder de voorwaarden die in dit artikel zijn vastgesteld en die door hen nader zijn gespecificeerd in hun strategische GLB-plannen.

2. De lidstaten verstrekken steun in het kader van dit interventietype met het oog op de bevordering van risicobeheersinstrumenten, die echte landbouwers helpen bij het beheer van de met hun landbouwactiviteiten verband houdende productie- en inkomensrisico's waarover zij geen controle hebben en die bijdragen tot de verwezenlijking van de specifieke doelstellingen die zijn vastgelegd in artikel 6.

3. De lidstaten kunnen in het bijzonder de volgende steun verstrekken:

(a)financiële bijdragen aan premies voor verzekeringen;

(b)financiële bijdragen aan onderlinge fondsen, met inbegrip van de administratieve kosten voor het opzetten ervan;

4. De lidstaten bepalen de volgende subsidiabiliteitsvoorwaarden:

(a)de soorten subsidiabele verzekeringen en onderlinge fondsen en de dekking ervan;

(b)de methode voor de berekening van verliezen en factoren die aanleiding geven tot compensatie;

(c)de regels voor de oprichting en het beheer van de onderlinge fondsen.

5. De lidstaten zorgen ervoor dat alleen steun wordt verstrekt voor verliezen van ten minste 20 % van de gemiddelde jaarproductie of het gemiddelde jaarinkomen van de landbouwer in de laatste drie jaar of de gemiddelde jaarproductie of het gemiddelde inkomen van drie van de laatste vijf jaar, het hoogste en het laagste inkomen niet meegerekend.

6. De lidstaten beperken de steun tot maximaal 70 % van de subsidiabele kosten.

7. De lidstaten zorgen ervoor dat overcompensatie als gevolg van de combinatie van de in dit artikel bedoelde interventies met andere publieke en particuliere risicobeheerregelingen, wordt vermeden.

Artikel 71 - Samenwerking

1. De lidstaten kunnen steun verstrekken voor samenwerking onder de voorwaarden die in dit artikel zijn vastgesteld en die door hen nader zijn gespecificeerd in hun strategische GLB-plannen ter voorbereiding en uitvoering van projecten van operationele groepen van het Europees Innovatiepartnerschap voor productiviteit en duurzaamheid in de landbouw als bedoeld in artikel 114 en van Leader, in artikel 25 van Verordening (EU) [CPR] vanuit de gemeenschap geleide lokale ontwikkeling genoemd, evenals ter bevordering van kwaliteitsregelingen, producentenorganisaties of andere vormen van samenwerking.

2. De lidstaten kunnen steun in het kader van dit type interventies alleen verstrekken om vormen van samenwerking te bevorderen waarbij ten minste twee entiteiten betrokken zijn en die bijdragen tot de verwezenlijking van de specifieke doelstellingen die zijn vastgelegd in artikel 6.

3. De lidstaten kunnen in het kader van dit interventietype de kosten dekken die verband houden met alle aspecten van de samenwerking.

4. De lidstaten kunnen de steun verlenen als een totaalbedrag dat de kosten dekt van de samenwerking en van de uitgevoerde projecten en verrichtingen, of kunnen alleen de kosten voor de samenwerking dekken en voor de projectuitvoering middelen uit andere interventietypes, nationale of uniale steuninstrumenten gebruiken.

5. Indien de steun als totaalbedrag wordt uitgekeerd, zorgen de lidstaten ervoor dat de Unieregels en -vereisten met betrekking tot soortgelijke acties die onder andere interventietypes vallen, in acht worden genomen. Dit lid is niet van toepassing op Leader, in artikel 25 van Verordening (EU) [CPR] vanuit de gemeenschap geleide lokale ontwikkeling genoemd.

6. De lidstaten verlenen in het kader van dit type interventies geen steun voor samenwerking waarbij alleen onderzoeksinstanties betrokken zijn.

7. In het geval van samenwerking in het kader van de opvolging van een landbouwbedrijf kunnen lidstaten alleen steun verlenen aan landbouwers die de pensioenleeftijd hebben bereikt, zoals die is vastgesteld in de nationale wetgeving.

8. De lidstaten beperken de steun tot maximaal zeven jaar, uitgezonderd voor collectieve milieu- en klimaatacties in naar behoren gemotiveerde gevallen, om de specifieke milieu- en klimaatgerelateerde doelstellingen te bereiken die zijn vastgelegd in artikel 6, lid 1, onder d), e) en f).

Artikel 72 - Kennisuitwisseling en informatie

1. De lidstaten kunnen steun toekennen voor kennisuitwisseling en informatie in landbouw-, bosbouw- en plattelandsbedrijven onder de voorwaarden die in dit artikel zijn vastgesteld en die door hen nader zijn gespecificeerd in hun strategische GLB-plannen.

2. In het kader van dit type interventies kunnen de lidstaten de kosten dekken voor alle relevante acties die gericht zijn op de bevordering van innovatie, de toegang tot opleiding en advies, en de uitwisseling en verspreiding van kennis en informatie die bijdraagt tot de verwezenlijking van de specifieke doelstellingen die zijn vastgelegd in artikel 6.

3. De lidstaten beperken de steun tot maximaal 75 % van de subsidiabele kosten.

In afwijking van de eerste alinea kunnen de lidstaten, in het geval van de oprichting van bedrijfsadviesdiensten voor de landbouw, steun verstrekken in de vorm van een vast bedrag van maximaal 200 000 EUR.

4. In afwijking van lid 3 kunnen de lidstaten, in ultraperifere gebieden en in andere naar behoren gemotiveerde gevallen, een hoger percentage of een hoger bedrag toepassen dan is vastgelegd in dat lid, om de specifieke doelstellingen die zijn vastgelegd in artikel 6 te verwezenlijken.

5. In het geval van steun voor de oprichting van bedrijfsadviesdiensten voor de landbouw zien de lidstaten erop toe dat de steun in de tijd beperkt is.

6. De lidstaten waarborgen dat acties uit hoofde van dit type interventies gebaseerd zijn op en in overeenstemming zijn met de beschrijving van het AKIS in het strategisch GLB-plan overeenkomstig artikel 102, onder a), i).

Afdeling 2
Elementen die voor verscheidene interventietypes gelden

Artikel 73 - Selectie van verrichtingen

1. De beheersautoriteit van het strategisch GLB-plan of andere aangewezen intermediaire instanties stellen na raadpleging van het in artikel 111 bedoelde monitoringcomité selectiecriteria vast voor interventies die betrekking hebben op een of meer van de volgende interventietypes: investeringen, vestiging van jonge landbouwers en het opstarten van plattelandsbedrijven, samenwerking, kennisuitwisseling en informatie. Deze selectiecriteria staan borg voor de gelijke behandeling van de aanvragers, voor een beter gebruik van de financiële middelen en voor het afstemmen van de steun overeenkomstig het doel van de interventies.

De lidstaten kunnen besluiten geen selectiecriteria toe te passen voor investeringsinterventies die duidelijk zijn gericht op milieudoelen of worden uitgevoerd in verband met herstelactiviteiten.

2. De verantwoordelijkheid van de beheersautoriteit als vastgesteld in lid 1 doet geen afbreuk aan de taken van de plaatselijke actiegroepen als vastgesteld in artikel 27 van Verordening (EU) [CPR].

3. Lid 1 is niet van toepassing wanneer steun wordt verleend in de vorm van financiële instrumenten.

4. Er worden geen selectiecriteria vastgesteld voor verrichtingen die een certificaat 'Excellentiekeur' hebben ontvangen in het kader van Horizon 2020 of Horizon Europa, of die zijn geselecteerd in het kader van LIFE+, op voorwaarde dat zulke verrichtingen in overeenstemming zijn met het strategisch GLB-plan.

5. Verrichtingen die fysiek zijn afgerond of volledig zijn uitgevoerd vóór de financieringsaanvraag in het kader van het strategisch GLB-plan is ingediend, worden niet geselecteerd voor steun, ongeacht of alle betrokken betalingen zijn verricht.

Artikel 74 - Algemene regels voor financiële instrumenten

1. Indien steun in het kader van de interventietypes uit dit hoofdstuk wordt verleend in de vorm van financiële instrumenten als vastgelegd in artikel 52 van Verordening (EU) [CPR], zijn de definities van 'financieel instrument', 'financieel product', 'eindontvanger', 'holdingfonds', 'specifiek fonds', 'hefboomeffect', 'multiplicatorratio', beheerskosten" en 'beheersvergoedingen' als vastgelegd in artikel 2 van Verordening (EU) [CPR] en de bepalingen van titel V, hoofdstuk II, afdeling 2, van die verordening van toepassing.

Ook zijn de in de leden 2 tot en met 5 vastgelegde bepalingen van toepassing.

2. Indien steun in het kader van de interventietypes uit dit hoofdstuk wordt verleend in de vorm van financiële instrumenten als vastgelegd in artikel 52 van Verordening (EU) [CPR], leven de lidstaten de in de volgende leden vastgestelde vereisten na.

3. Overeenkomstig artikel 52, lid 2, van Verordening (EU) [CPR] en in afwijking van artikel 62, lid 2, van deze verordening, kan werkkapitaal, op zichzelf staand of als onderdeel van een verrichting, als een subsidiabele uitgave worden beschouwd.

Voor activiteiten die binnen de werkingssfeer van artikel 42 VWEU vallen, kan werkkapitaal als een subsidiabele uitgave worden beschouwd met een brutosubsidie-equivalent van ten hoogste 200 000 EUR over een periode van drie begrotingsjaren, onverminderd de steunpercentages die in deze verordening zijn vastgesteld.

4. Wanneer een verrichting een combinatie van steun krijgt in de vorm van financiële instrumenten en subsidies, is het toepasselijke maximale steunpercentage van toepassing op de gecombineerde steun verleend voor de verrichting en bedragen de door de lidstaat gedeclareerde subsidiabele uitgaven niet meer dan 100 % van de subsidiabele kosten van de verrichting.

5. De subsidiabele uitgaven voor een financieel instrument zijn het totaalbedrag aan bijdragen van het strategisch GLB-plan die door het financiële instrument binnen de subsidiabiliteitsperiode zijn betaald, of in het geval van garanties, zijn gereserveerd zoals overeengekomen in garantiecontracten, waarbij dat bedrag overeenkomt met:

(a)betalingen aan, of ten voordele van eindontvangers, in geval van leningen, investeringen in eigen vermogen of investeringen in quasi-eigenvermogen;

(b)middelen die gereserveerd zijn zoals overeengekomen in garantiecontracten, ongeacht of ze nog uitstaan of reeds verlopen zijn, om aan mogelijke aanspraken op garanties voor verliezen te kunnen voldoen, berekend op grond van een multiplicatorratio dat een meervoudig bedrag dekt van onderliggende uitgekeerde nieuwe leningen of investeringen in eigen vermogen van eindontvangers;

(c)betalingen aan, of ten voordele van eindontvangers, wanneer financiële instrumenten worden gecombineerd met een andere bijdrage van de Unie in één enkel financieel instrument overeenkomstig artikel 52, lid 5, van Verordening (EU) [CPR];

(d)betalingen van beheersvergoedingen en vergoedingen van de beheerskosten betaald door de instanties die het financiële instrument implementeren.

Voor de toepassing van dit lid, onder b), wordt de multiplicatorratio vastgesteld in een prudente voorafgaande risicobeoordeling en overeengekomen in de betrokken financieringsovereenkomst. De multiplicatorratio kan worden herzien indien latere veranderingen van de marktomstandigheden dat rechtvaardigen. Zulke herziening heeft geen terugwerkende kracht.

Voor de toepassing van dit lid, onder d), zijn de beheersvergoedingen prestatiegericht. Indien een instantie die een holdingfonds en/of specifieke fondsen uitvoert, overeenkomstig artikel 53, lid 3, van Verordening (EU) [CPR], wordt geselecteerd door middel van een rechtstreekse gunning van een opdracht, is het bedrag van de aan deze instantie betaalde beheerskosten en -vergoedingen dat kan worden gedeclareerd als subsidiabele uitgave onderworpen aan een drempel van [5 %] van het totaalbedrag van bijdragen van het strategisch GLB-plan die zijn uitbetaald aan eindontvangers in de vorm van leningen, investeringen in eigen vermogen, investeringen in quasi-eigenvermogen of in garantiecontracten overeengekomen gereserveerde bedragen.

Deze drempel is niet van toepassing wanneer de instanties die de financiële instrumenten uitvoeren door middel van een openbare aanbesteding zijn geselecteerd in overeenstemming met de toepasselijke wetgeving, en de concurrerende aanbesteding de noodzaak van hogere beheerskosten en -vergoedingen aantoont.

Afsluitprovisies die geheel of gedeeltelijk aan de eindontvangers worden berekend, gelden niet als subsidiabele uitgave.

Artikel 75 - Gebruik van het Elfpo via of gecombineerd met InvestEU

1. Overeenkomstig artikel 10 van Verordening (EU) [CPR] en de vereisten in dit artikel mogen de lidstaten in het strategisch GLB-plan het bedrag toewijzen dat wordt verstrekt uit hoofde van InvestEU. Het uit hoofde van InvestEU te verstrekken bedrag bedraagt niet meer dan 5 % van de totale Elfpo-toewijzing, behalve in naar behoren gemotiveerde gevallen. Het strategisch GLB-plan vermeldt de motivering voor het gebruik van de begrotingsgaranties van InvestEU.

In aanvulling op de in de eerste alinea bedoelde toewijzingen kunnen de lidstaten een deel van de in artikel 112 vermelde technische bijstand toewijzen aan InvestEU voor de overeenkomstige InvestEU-bijstand voor activiteiten die zijn vermeld in de bijdrageovereenkomst als bedoeld in artikel 9 van de [InvestEU-Verordening].

2. De verzoeken tot wijziging van een strategisch GLB-plan als bedoeld in artikel 107 mogen alleen betrekking hebben op middelen voor toekomstige jaren worden.

Middelen van 2026 en 2027 worden niet gebruikt voor toewijzingen uit hoofde van lid 1.

3. Het in lid 1, eerste alinea, bedoelde bedrag wordt gebruikt voor de voorziening van het deel van de EU-garantie in het compartiment van de lidstaat.

4. Indien uiterlijk op 31 december 2021 geen bijdrageovereenkomst, als vermeld in artikel van de [InvestEU-verordening] is gesloten voor een in lid 1 bedoeld bedrag, dient de lidstaat een verzoek tot wijziging van het strategisch GLB-plan in overeenkomstig artikel 107, teneinde gebruik te maken van het desbetreffende bedrag.

De bijdrageovereenkomst voor een in lid 1 bedoeld bedrag dat is toegewezen in het verzoek tot wijziging van een strategisch GLB-plan, wordt gelijktijdig met de goedkeuring van het besluit tot wijziging van het GLB-plan gesloten.

5. Indien binnen [negen] maanden na de goedkeuring van de bijdrageovereenkomst geen garantieovereenkomst, als omschreven in artikel van de [InvestEU-verordening], is gesloten voor een in lid 1 bedoeld bedrag, worden de respectieve bedragen die naar het gemeenschappelijk voorzieningsfonds zijn overgemaakt als voorziening, terug overgedragen naar het strategisch GLB-plan, en dient de lidstaat een overeenkomstig verzoek tot wijziging van zijn strategisch GLB-plan in.

6. Indien een garantieovereenkomst binnen [vier jaar] na de ondertekening ervan, als omschreven in artikel van de [InvestEU-verordening], niet volledig is geïmplementeerd, kunnen de lidstaten verzoeken dat bedragen die zijn vastgelegd in de garantieovereenkomst maar geen onderliggende leningen of andere risicodragende instrumenten dekken, worden behandeld overeenkomstig lid 5.

7. De middelen die worden gegenereerd door of toe te rekenen zijn aan de bedragen die worden bijgedragen aan InvestEU en verstrekt door middel van begrotingsgaranties, worden ter beschikking gesteld aan de lidstaat en gebruikt voor terugbetaalbare vormen van steun overeenkomstig het strategisch GLB-plan.

Artikel 76 - Deugdelijkheid en nauwkeurigheid van de betalingsberekening

Indien steun wordt verleend op basis van extra kosten en gederfde inkomsten overeenkomstig de artikelen 65, 66 en 67, zorgen de lidstaten ervoor dat de betrokken berekeningen deugdelijk en nauwkeurig zijn en op voorhand zijn vastgesteld op basis van een eerlijke, evenwichtige en verifieerbare berekeningsmethode. Hiertoe voert een instantie die functioneel onafhankelijk is van de autoriteiten die verantwoordelijk zijn voor de uitvoering van het strategisch GLB-plan en die over de nodige deskundigheid beschikt, de berekeningen uit of bevestigt ze de deugdelijkheid en de nauwkeurigheid ervan.

Artikel 77 - Vereenvoudigde kostenopties

1. Onverminderd de artikelen 65, 66, 67 en 69, kan de in het kader van dit hoofdstuk verleende steun de volgende vormen aannemen:

(a)vergoeding van de subsidiabele kosten die een begunstigde daadwerkelijk heeft gemaakt;

(b)eenheidskosten;

(c)vaste bedragen;

(d)financiering volgens een vast percentage.

2. De bedragen voor de in lid 1, onder b), c) en d), genoemde vormen van subsidies worden vastgesteld op één van de hierna genoemde manieren:

(a)een eerlijke, billijke en verifieerbare berekeningsmethode op basis van:

i) statistische gegevens, andere objectieve informatie of een deskundig oordeel; of

ii) de geverifieerde historische gegevens van individuele begunstigden; of

iii) de toepassing van de gebruikelijke kostenberekeningsmethoden van individuele begunstigden;

(b)ontwerpbegrotingen;

(c)conform de voorschriften voor de toepassing van overeenkomstige eenheidskosten, vaste bedragen en vaste percentages die van toepassing zijn voor beleidsmaatregelen van de Unie voor soortgelijke soorten verrichtingen;

(d) conform de voorschriften voor de toepassing van overeenkomstige eenheidskosten, vaste bedragen en vaste percentages die worden toegepast op grond van regelingen voor volledig door de lidstaat gefinancierde subsidies voor een soortgelijke soort verrichtingen.

Artikel 78 - Gedelegeerde bevoegdheden voor de vaststelling van aanvullende vereisten voor interventietypes voor plattelandsontwikkeling

De Commissie is bevoegd om overeenkomstig artikel 138 gedelegeerde handelingen vast te stellen tot aanvulling van deze verordening met voorschriften die een aanvulling vormen op die welke in dit hoofdstuk zijn vastgesteld betreffende de voorwaarden voor het verlenen van steun voor de volgende interventietypes voor plattelandsontwikkeling:

(a)beheersverbintenissen als bedoeld in artikel 65;

investeringen als bedoeld in artikel 68;

samenwerking als bedoeld in artikel 71.

TITEL IV
FINANCIËLE BEPALINGEN

Artikel 79 - ELGF- en Elfpo-uitgaven

1. Het ELGF financiert de interventietypes met betrekking tot:

(a)de in artikel 14 vervatte rechtstreekse betalingen;

(b)de in titel III, hoofdstuk III vervatte sectorale interventies.

2. Het Elfpo financiert de interventietypes als bedoeld in titel III, hoofdstuk IV.

Artikel 80 - Subsidiabiliteit van de uitgaven

1. Uitgaven komen in aanmerking voor een bijdrage uit het ELGF en het Elfpo vanaf 1 januari van het jaar volgend op het jaar waarin het strategisch GLB-plan door de Commissie is goedgekeurd.

2. Als uitgaven subsidiabel worden doordat een strategisch GLB-plan wordt gewijzigd, komen zij pas in aanmerking voor een bijdrage uit het Elfpo vanaf de datum waarop het verzoek tot wijziging bij de Commissie is ingediend.

In afwijking van artikel 73, lid 5, en de eerste alinea van dit lid, kan in het geval van noodmaatregelen wegens natuurrampen, rampzalige gebeurtenissen, ongunstige weersomstandigheden of een plotse, ingrijpende wijziging van de sociaaleconomische omstandigheden in de lidstaat of regio, in het strategisch GLB-plan worden bepaald dat uit het Elfpo gefinancierde uitgaven in verband met wijzigingen van het plan subsidiabel zijn vanaf de datum waarop de gebeurtenis zich heeft voorgedaan.

3. Uitgaven komen in aanmerking voor een bijdrage uit het Elfpo als zij zijn gedaan door een begunstigde en uiterlijk op 31 december zijn betaald. Uitgaven komen bovendien alleen voor een bijdrage uit het Elfpo in aanmerking als de desbetreffende steun uiterlijk op 31 december werkelijk door het betaalorgaan is betaald.

Artikel 81 - Financiële toewijzingen voor interventietypes in de vorm van rechtstreekse betalingen

1. Onverminderd artikel 15 van Verordening (EU) [HzR], mag het totale bedrag voor interventietypes in de vorm van rechtstreekse betalingen dat met betrekking tot een kalenderjaar in een lidstaat kan worden toegekend uit hoofde van titel III, hoofdstuk II, van deze verordening, de in bijlage IV vastgelegde financiële toewijzing van die lidstaat niet overschrijden.

Onverminderd artikel 15 van Verordening (EU) [HzR], mag het maximumbedrag dat met betrekking tot een kalenderjaar in een lidstaat kan worden toegekend uit hoofde van titel III, hoofdstuk II, afdeling 2, onderafdeling 2, van deze verordening, voorafgaand aan de uitvoering van artikel 15 van deze verordening, de in bijlage VI vastgelegde financiële toewijzing van die lidstaat niet overschrijden.

Voor de toepassing van artikel 86, lid 5, is de in de eerste alinea bedoelde financiële toewijzing van een lidstaat na aftrek van de in bijlage VI vastgelegde bedragen en vóór overdrachten overeenkomstig artikel 15, vastgelegd in bijlage VII.

2. De Commissie is bevoegd om overeenkomstig artikel 138 gedelegeerde handelingen vast te stellen tot wijziging van de in de bijlagen IV en VII vastgelegde toewijzingen van de lidstaten om rekening te houden met het totale maximumbedrag aan rechtstreekse betalingen dat mag worden toegekend, met inbegrip van de overdrachten als bedoeld in de artikelen 15 en 90, de overdrachten van financiële toewijzingen als bedoeld in artikel 82, lid 5, en de verlagingen die nodig zijn voor de financiering van interventietypes in andere sectoren als bedoeld in artikel 82, lid 6.

In afwijking van de eerste alinea worden overdrachten overeenkomstig artikel 15 buiten beschouwing worden gelaten bij de aanpassing van bijlage VII.

3. Het bedrag van de indicatieve financiële toewijzingen per interventie als bedoeld in artikel 88 voor de interventietypes in de vorm van rechtstreekse betalingen als vastgelegd in artikel 14, dat in een lidstaat zal worden toegekend met betrekking tot een kalenderjaar, mag de in bijlage IV vastgelegde toewijzing van die lidstaat overschrijden met het in het strategisch GLB-plan opgenomen geraamde bedrag van de verlaging van betalingen als bedoeld in artikel 100, lid 2, onder d), tweede alinea.

Artikel 82 - Financiële toewijzingen voor bepaalde sectorale interventietypes

1. De financiële steun van de Unie voor interventietypes in de wijnsector wordt aan de lidstaten toegewezen overeenkomstig bijlage V.

2. De financiële steun van de Unie voor interventietypes in de bijenteeltsector wordt aan de lidstaten toegewezen overeenkomstig bijlage VIII.

3. De financiële steun van de Unie die aan Duitsland wordt toegewezen voor interventietypes in de hopsector bedraagt 2 188 000 EUR per jaar.

4. De financiële steun van de Unie voor interventietypes in de sector olijfolie en tafelolijven wordt als volgt toegewezen:

(a)10 666 000 EUR per jaar voor Griekenland;

(b)554 000 EUR per jaar voor Frankrijk; en

(c)34 590 000 EUR per jaar voor Italië.

5. De betrokken lidstaten kunnen in hun strategische GLB-plannen besluiten de totale financiële toewijzingen als bedoeld in de leden 3 en 4 over te dragen naar hun toewijzingen voor rechtstreekse betalingen. Dat besluit kan niet worden herzien.

De financiële toewijzingen van de lidstaten die zijn overgedragen aan de toewijzingen voor rechtstreekse betalingen zijn niet meer beschikbaar voor de interventietypes als bedoeld in de leden 3 en 4.

6. De lidstaten kunnen in hun strategische GLB-plannen beslissen om ten hoogste 3 % van de toewijzingen voor rechtstreekse betalingen van de lidstaten in bijlage IV, na aftrek van de voor katoen beschikbare bedragen in bijlage VI, te gebruiken voor interventietypes in andere sectoren als bedoeld in titel III, hoofdstuk III, afdeling 7.

7. De lidstaten kunnen in 2023 hun in lid 6 bedoelde beslissing herzien als onderdeel van een verzoek tot wijziging van hun strategische GLB-plannen, als bedoeld in artikel 107.

8. De in het goedgekeurde strategisch GLB-plan vastgelegde bedragen die voortvloeien uit de toepassing van de leden 6 en 7 zijn bindend in de betrokken lidstaat.

Artikel 83 - Financiële toewijzingen voor interventietypes voor plattelandsontwikkeling

1. Het totale bedrag van de steun van de Unie voor interventietypes voor plattelandsontwikkeling in het kader van deze verordening voor de periode van 1 januari 2021 tot en met 31 december 2027 bedraagt 78 811 miljoen EUR in lopende prijzen, overeenkomstig het meerjarig financieel kader voor de jaren 2021 tot en met 2027 38 .

2. 0,25 % van de in lid 1 bedoelde middelen worden besteed aan de financiering van de op initiatief van de Commissie uitgevoerde activiteiten in verband met technische bijstand als bedoeld in artikel 7 van Verordening (EU) [HzR], waaronder het Europees netwerk voor het gemeenschappelijk landbouwbeleid als bedoeld in artikel 113, lid 2, van deze verordening en het Europees Innovatiepartnerschap voor productiviteit en duurzaamheid in de landbouw als bedoeld in artikel 114 van deze verordening. Zulke activiteiten kunnen betrekking hebben op voorgaande en volgende perioden van het strategisch GLB-plan.

3. De jaarlijkse uitsplitsing per lidstaat van de in lid 1 genoemde bedragen, na aftrek van het in lid 2 genoemde bedrag, is vastgesteld in bijlage IX.

4. De Commissie is bevoegd om overeenkomstig artikel 138 gedelegeerde handelingen vast te stellen tot wijziging van bijlage IX om de jaarlijkse uitsplitsing per lidstaat te herzien en daarbij rekening te houden met relevante ontwikkelingen, waaronder de in de artikelen 15 en 90 bedoelde overdrachten, om technische aanpassingen te doen zonder de algemene toewijzingen te veranderen, of teneinde rekening te houden met elke andere verandering uit hoofde van een wetgevingshandeling na vaststelling van deze verordening.

Artikel 84 - Bijdrage uit het Elfpo

In de uitvoeringshandeling van de Commissie tot goedkeuring van het strategisch GLB-plan op grond van artikel 106, lid 6, wordt de maximumbijdrage uit het Elfpo aan het plan vastgesteld. De bijdrage uit het Elfpo wordt berekend op basis van het bedrag aan subsidiabele overheidsuitgaven.

Artikel 85 - Elfpo-bijdragepercentages

1. In de strategische GLB-plannen wordt één Elfpo-bijdragepercentage vastgesteld dat op alle interventies van toepassing is.

2. Het maximale Elfpo-bijdragepercentage bedraagt:

(a)70 % van de subsidiabele overheidsuitgaven in de ultraperifere gebieden en de kleinere eilanden in de Egeïsche Zee in de zin van Verordening (EU) nr. 229/2013;

(b)70 % van de subsidiabele overheidsuitgaven in de minder ontwikkelde regio's;

(c)65 % van de subsidiabele uitgaven voor betalingen in het kader van artikel 66;

(d)43 % van de subsidiabele overheidsuitgaven in de overige regio's.

Het minimale Elfpo-bijdragepercentage bedraagt 20 %.

3. In afwijking van lid 2 bedraagt het maximale Elfpo-bijdragepercentage:

(a)80% voor de in artikel 65 van deze verordening bedoelde beheersverbintenissen, voor betalingen in het kader van artikel 67 van deze verordening, voor de in de artikel 68 bedoelde niet-productieve investeringen, voor de steun voor het Europees Innovatiepartnerschap in het kader van artikel 71 van deze verordening en voor Leader, in artikel 25 van Verordening (EU) [CPR] vanuit de gemeenschap geleide lokale ontwikkeling genoemd;

(b)100 % voor verrichtingen die worden gefinancierd met middelen die aan het Elfpo zijn overgedragen op grond van de artikelen 15 en 90 van deze verordening.

Artikel 86 - Minimale en maximale financiële toewijzingen  

1. Ten minste 5 % van de totale Elfpo-bijdrage aan het strategisch GLB-plan, als vastgesteld in bijlage IX, wordt voorbehouden voor Leader, in artikel 25 van Verordening (EU) [CPR] vanuit de gemeenschap geleide lokale ontwikkeling genoemd.

2. Ten minste 30 % van de totale Elfpo-bijdrage aan het strategisch GLB-plan, als vastgesteld in bijlage IX, wordt voorbehouden voor interventies die zijn gericht op de specifieke milieu- en klimaatgerelateerde doelstellingen die zijn vastgelegd in artikel 6, lid 1, onder d), e) en f), van deze verordening, uitgezonderd interventies op basis van artikel 66.

De eerste alinea geldt niet voor de ultraperifere gebieden.

3. Maximaal 4 % van de totale Elfpo-bijdrage aan het strategisch GLB-plan, als vastgesteld in bijlage IX, kan worden gebruikt voor de financiering van de acties in verband met technische bijstand op initiatief van de lidstaten als bedoeld in artikel 112.

De Elfpo-bijdrage voor strategische GLB-plannen kan worden verhoogd tot 6 % indien het totale bedrag van de steun van de Unie voor plattelandsontwikkeling niet meer dan 90 miljoen EUR bedraagt.

Technische bijstand wordt vergoed volgens een vast percentage overeenkomstig artikel 125, lid 1, onder e), van Verordening (EU/Euratom …/…[nieuw Financieel Reglement] in het kader van tussentijdse betalingen op grond van artikel 30 van Verordening (EU) [HZR]. Dit vaste percentage vertegenwoordigt het in het strategisch GLB-plan vastgestelde percentage voor technische bijstand van de totale gedeclareerde uitgaven.

4. Voor elke lidstaat wordt het minimumbedrag als vastgesteld in bijlage X voorbehouden om bij te dragen aan de in artikel 6, lid 1, onder g), vastgestelde specifieke doelstelling 'aantrekken van jonge landbouwers en vergemakkelijken van bedrijfsontwikkeling'. Op basis van de analyse van de situatie wat betreft de sterke en zwakke punten, kansen en bedreigingen (de 'SWOT'-analyse) en de identificatie van de behoeften waarin moet worden voorzien, wordt het bedrag gebruikt voor de volgende interventietypes:

(a)de aanvullende inkomenssteun voor jonge landbouwers als vastgesteld in artikel 27;

(b)de vestiging van jonge landbouwers als bedoeld in artikel 69.

5. De indicatieve financiële toewijzingen voor de interventies in de vorm van gekoppelde inkomenssteun als bedoeld in titel III, hoofdstuk II, afdeling 2, onderafdeling 1, mogen niet meer bedragen dan 10 % van de in bijlage VII vastgestelde bedragen.

In afwijking van de eerste alinea kunnen de lidstaten die in overeenstemming met artikel 53, lid 4, van Verordening (EU) nr. 1307/2013 meer dan 13 % van hun in bijlage II van die verordening vastgelegde jaarlijkse nationale maximum hebben gebruikt als vrijwillige gekoppelde steun, besluiten om meer dan 10 % van het in bijlage VII vastgelegde bedrag te gebruiken als gekoppelde inkomenssteun. Het resulterende percentage bedraagt niet meer dan het door de Commissie goedgekeurde percentage voor vrijwillige gekoppelde steun voor het claimjaar 2018.

Het in de eerste alinea bedoelde percentage mag worden verhoogd met maximaal 2 %, mits het bedrag dat overeenstemt met het percentage dat 10 % overschrijdt, wordt toegewezen voor de steun voor eiwithoudende gewassen op grond van titel III, hoofdstuk II, afdeling 2, onderafdeling 1.

Het in het goedgekeurde strategisch GLB-plan opgenomen bedrag dat voortvloeit uit de toepassing van de eerste en tweede alinea is bindend.

6. Onverminderd artikel 15 van Verordening (EU) [HzR], mag het maximumbedrag dat met betrekking tot een kalenderjaar in een lidstaat kan worden toegekend uit hoofde van titel III, hoofdstuk II, afdeling 2, onderafdeling 1, van deze verordening, voorafgaand aan de uitvoering van artikel 15 van deze verordening, de in het strategisch GLB-plan vastgestelde bedragen niet overschrijden overeenkomstig lid 6.

7. De lidstaten kunnen in hun strategische GLB-plannen besluiten om een bepaald deel van de Elfpo-toewijzing te gebruiken om steun te mobiliseren en geïntegreerde strategische natuurprojecten zoals gedefinieerd in de [LIFE-Verordening] op te schalen en om acties te financieren met betrekking tot transnationale leermobiliteit voor mensen op het gebied van landbouw en plattelandsontwikkeling, waarbij de nadruk ligt op jonge landbouwers, overeenkomstig de [Erasmusverordening].

Artikel 87 - Tracering van klimaatgerelateerde uitgaven

1. Op basis van de door de lidstaten verstrekte informatie evalueert de Commissie de bijdrage van het beleid aan de klimaatveranderingsdoelstellingen aan de hand van een eenvoudige en gemeenschappelijke methodiek.

2. De bijdrage aan het uitgavenstreefdoel wordt geraamd door de toekenning van specifieke gewichten die verschillen naargelang de bijdrage die de steun aan de verwezenlijking van de klimaatveranderingsdoelstellingen levert aanzienlijk of matig is. Deze weging is als volgt:

(a)40 % voor de uitgaven in het kader van de basisinkomenssteun voor duurzaamheid en de aanvullende inkomenssteun als bedoeld in titel III, hoofdstuk II, afdeling 2, onderafdelingen 2 en 3;

(b)100 % voor uitgaven in het kader van de regelingen voor klimaat en milieu als bedoeld in titel III, hoofdstuk II, afdeling 2, onderafdeling 4;

(c)100 % voor uitgaven voor de interventies als bedoeld in artikel 86, lid 2, eerste alinea;

(d)40 % voor uitgaven voor natuurlijke of andere gebiedsspecifieke beperkingen als bedoeld in artikel 66.

Artikel 88 - Indicatieve financiële toewijzingen

1. De lidstaten stellen in hun strategische GLB-plannen voor elke interventie een indicatieve financiële toewijzing vast. Voor elke interventie is de vermenigvuldiging van het geplande eenheidsbedrag, zonder toepassing van het variatiepercentage als bedoeld in artikel 89, met de geplande outputs, gelijk aan deze indicatieve financiële toewijzing.

2. Indien binnen een interventie verschillende eenheidsbedragen worden gepland, is de som van de vermenigvuldigingen van de geplande eenheidsbedragen, zonder toepassing van het variatiepercentage als bedoeld in artikel 89, met de overeenkomstige geplande outputs, gelijk aan de indicatieve financiële toewijzing als bedoeld in lid 1.

Artikel 89 - Variatie van het eenheidsbedrag

1. Onverminderd de toepassing van artikel 15, bepalen de lidstaten een maximaal steunbedrag per eenheid of een variatiepercentage voor elke interventie van de volgende interventietypes:

(a)ontkoppelde rechtstreekse betalingen en gekoppelde inkomenssteun als bedoeld in titel III, hoofdstuk II;

(b)betalingen voor beheersverbintenissen als bedoeld in artikel 65;

(c)betalingen voor natuurlijke beperkingen of andere gebiedsspecifieke nadelen als bedoeld in de artikelen 66 en 67.

Het variatiepercentage is het percentage waarmee het gerealiseerde gemiddelde of uniforme eenheidsbedrag het geplande gemiddelde of uniforme eenheidsbedrag als bedoeld in het strategisch GLB-plan mag overschrijden.

Voor elke interventie in de vorm van rechtstreekse betalingen mag het gerealiseerde gemiddelde of uniforme eenheidsbedrag nooit lager zijn dan het geplande eenheidsbedrag, tenzij de gerealiseerde output de in het strategisch GLB-plan vastgestelde geplande output overschrijdt.

Indien verschillende eenheidsbedragen binnen een interventie zijn vastgesteld, is deze alinea van toepassing op elk uniform of gemiddeld eenheidsbedrag van die interventie.

2. Voor de toepassing van dit artikel wordt het gerealiseerde of uniforme eenheidsbedrag berekend door per interventie de verrichte jaarlijkse uitgaven te delen door de corresponderende gerealiseerde output.

Artikel 90 - Flexibiliteit tussen toewijzingen voor rechtstreekse betalingen en Elfpo-toewijzingen

1. Als onderdeel van hun voorstel voor een strategisch GLB-plan als bedoeld in artikel 106, lid 1, kunnen de lidstaten besluiten de volgende percentages over te hevelen:

(a)maximaal 15 % van de toewijzing van de lidstaat voor rechtstreekse betalingen in bijlage IV, na aftrek van de toewijzingen voor katoen in bijlage VI voor de kalenderjaren 2021 – 2026, naar de Elfpo-toewijzing van de lidstaat in de begrotingsjaren 2022 – 2027; of

(b)maximaal 15 % van de Elfpo-toewijzing van de lidstaat in de begrotingsjaren 2022 – 2027, naar de toewijzing van de lidstaat voor rechtstreekse betalingen in bijlage IV voor de kalenderjaren 2021 – 2026.

Het percentage van de toewijzing van de lidstaat voor rechtstreekse betalingen dat wordt overgedragen naar de Elfpo-toewijzing als bedoeld in de eerste alinea kan worden verhoogd met:

(c)maximaal 15 procentpunten, mits de lidstaten de corresponderende verhoging gebruiken voor uit het Elfpo gefinancierde interventies gericht op de specifieke milieu- en klimaatgerelateerde doelstellingen die zijn vastgelegd in artikel 6, lid 1, onder d), e) en f);

(d)maximaal 2 procentpunten, mits de lidstaten de corresponderende verhoging gebruiken overeenkomstig artikel 86, lid 4, onder b).

2. De in lid 1 bedoelde besluiten vermelden het in lid 1 bedoelde percentage, dat per kalenderjaar kan variëren.

3. De lidstaten kunnen in 2023 hun in lid 1 bedoelde beslissing herzien als onderdeel van een verzoek tot wijziging van hun strategische GLB-plannen, als bedoeld in artikel 107.

TITEL V
STRATEGISCH GLB-PLAN

HOOFDSTUK 1
ALGEMENE VEREISTEN

Artikel 91 - Strategische GLB-plannen

De lidstaten stellen overeenkomstig deze verordening strategische GLB-plannen op om de uit het ELGF en het Elfpo gefinancierde steun van de Unie te implementeren en de specifieke doelstellingen die zijn vastgelegd in artikel 6 te verwezenlijken.

Op basis van de SWOT-analyse als bedoeld in artikel 103, lid 2, en een beoordeling van de behoeften als bedoeld in artikel 96, bepaalt de lidstaat in de strategische GLB-plannen een interventiestrategie als bedoeld in artikel 97, waarbij de streefcijfers en mijlpalen worden bepaald teneinde de specifieke doelstellingen die zijn vastgelegd in artikel 6 te verwezenlijken. De streefcijfers worden bepaald aan de hand van een gemeenschappelijke reeks resultaatindicatoren, als vastgelegd in bijlage I.

Om deze streefcijfers te halen, stellen de lidstaten interventies vast op basis van de interventietypes in titel III.

Elk strategisch GLB-plan beslaat de periode van 1 januari 2021 tot en met 31 december 2027.

Artikel 92 - Meer ambitie met betrekking tot de milieu- en klimaatgerelateerde doelstellingen

1. De lidstaten zetten zich in om door middel van hun strategische GLB-plannen en in het bijzonder de elementen van de interventiestrategie die zijn bedoeld in artikel 97, lid 2, onder a), een grotere algehele bijdrage te leveren tot de verwezenlijking van de milieu- en klimaatgerelateerde doelstellingen die zijn vastgelegd in artikel 6, lid 1, onder d), e) en f), dan de totale bijdrage die in de periode 2014 tot en met 2020 is geleverd tot de verwezenlijking van de doelstelling in artikel 110, lid 2, eerste alinea, onder b), van Verordening (EU) nr. 1306/2013 door middel van steun in het kader van het ELGF en het Elfpo.

2. De lidstaten leggen in hun strategische GLB-plannen op basis van de beschikbare informatie uit op welke manier ze de in lid 1 vermelde grotere algehele bijdrage willen bereiken. Die uitleg wordt gebaseerd op relevante informatie, waaronder de elementen die zijn genoemd in artikel 95, lid 1, onder a) tot en met f), en artikel 95, lid 2, onder b).

Artikel 93 - Architectuur van het strategisch GLB-plan

Elke lidstaat stelt één strategisch GLB-plan voor zijn gehele grondgebied op.

Wanneer elementen van het strategisch GLB-plan op regionaal niveau worden vastgesteld, zorgt de lidstaat ervoor dat die consistent zijn met de op nationaal niveau vastgestelde elementen van het strategisch GLB-plan.

Artikel 94 - Procedurevereisten

1. De lidstaten ontwerpen de strategische GLB-plannen op basis van transparante procedures, in overeenstemming met hun institutionele en wettelijke kader.

2. De instantie die in de lidstaat verantwoordelijk is voor het ontwerp van het strategisch GLB-plan waarborgt dat de bevoegde autoriteiten voor milieu en klimaat naar behoren worden betrokken bij de milieu- en klimaatgerelateerde aspecten van het plan.

3. Elke lidstaat organiseert een partnerschap met de bevoegde regionale en lokale autoriteiten. Bij dit partnerschap zijn ten minste de volgende partners betrokken:

(a)relevante overheidsinstanties;

(b)economische en sociale partners;

(c)de desbetreffende instanties die het maatschappelijk middenveld vertegenwoordigen en, waar van toepassing, de instanties die tot taak hebben sociale inclusie, grondrechten, gendergelijkheid en non-discriminatie te bevorderen.

De lidstaten betrekken deze partners bij de voorbereiding van de strategische GLB-plannen.

4. De lidstaten en de Commissie werken samen om te zorgen voor doeltreffende coördinatie bij de uitvoering van de strategische GLB-plannen, en houden daarbij rekening met de beginselen van evenredigheid en gedeeld beheer.

HOOFDSTUK II
INHOUD VAN HET STRATEGISCH GLB-PLAN

Artikel 95 - Inhoud van de strategische GLB-plannen

1. Elk strategisch GLB-plan bevat de volgende delen:

(a)een beoordeling van de behoeften;

(b)een interventiestrategie;

(c)een beschrijving van de elementen die gemeenschappelijk zijn voor verschillende interventies;

(d)een beschrijving van de in de strategie gespecificeerde rechtstreekse betalingen, en sectorale en plattelandsontwikkelingsinterventies;

(e)streefcijfer- en financiële plannen;

(f)een beschrijving van het governance- en coördinatiesysteem;

(g)een beschrijving van de elementen die zorgen voor modernisering van het GLB;

(h)een beschrijving van de elementen met betrekking tot vereenvoudiging en vermindering van de administratieve lasten voor eindbegunstigden;

2. Elk strategisch GLB-plan bevat de volgende bijlagen:

(a)bijlage I over de ex-ante-evaluatie en de strategische milieueffectbeoordeling (SMEB);

(b)bijlage II over de SWOT-analyse;

(c)bijlage III over de raadpleging van de partners;

(d)bijlage IV over de gewasspecifieke betaling voor katoen;

(e)bijlage V over de aanvullende nationale financiering die wordt verstrekt in het kader van het strategisch GLB-plan.

3. De gedetailleerde regels voor de inhoud van de delen van en de bijlagen bij het strategisch GLB-plan als bedoeld in de leden 1 en 2 worden vastgesteld in de artikelen 96 tot en met 103.

Artikel 96 - Beoordeling van de behoeften

De in artikel 95, lid 1, onder a), bedoelde beoordeling van de behoeften omvat het volgende:

(a)een samenvatting van de in artikel 103, lid 2, bedoelde SWOT-analyse;

(b)een identificatie van de behoeften voor elke in artikel 6 bedoelde specifieke doelstelling, op basis van de uit de SWOT-analyse verkregen elementen. Alle behoeften moeten worden beschreven, ongeacht of zij in het strategisch GLB-plan worden aangepakt of niet;

(c)wat betreft de specifieke doelstelling van het bieden van steun met het oog op een levensvatbaar landbouwinkomen en veerkracht als bedoeld in artikel 6, lid 1, onder a), een beoordeling van de behoeften inzake risicobeheer;

indien van toepassing, een analyse van de specifieke behoeften van kwetsbare geografische gebieden, zoals de ultraperifere gebieden;

(d)een prioritering en rangschikking van de behoeften, waaronder een solide motivering van de gemaakte keuzes en indien relevant, de reden waarom bepaalde geïdentificeerde behoeften niet of slechts deels worden aangepakt in het strategisch GLB-plan.

Wat betreft de specifieke milieu- en klimaatdoelstellingen als bedoeld in artikel 6, lid 1, onder d), e) en f), wordt in de beoordeling rekening gehouden met de nationale milieu- en klimaatplannen die voortvloeien uit de in bijlage XI bedoelde wetgevingsinstrumenten.

De lidstaten maken bij deze beoordeling gebruik van de meest recente en meest betrouwbare gegevens.

Artikel 97 - Interventiestrategie

1. De in artikel 95, lid 1, onder b), bedoelde interventiestrategie omvat voor elke in artikel 6, lid 1, vermelde specifieke doelstelling die in het strategisch GLB-plan wordt aangepakt:

(a)streefcijfers voor elke relevante gemeenschappelijke en, waar van toepassing, elke voor het strategisch GLB-plan specifieke resultaatindicator, en gerelateerde mijlpalen. De waarde van deze streefcijfers wordt gemotiveerd in het licht van de beoordeling van behoeften als bedoeld in artikel 96. Wat betreft de specifieke doelstellingen als bedoeld in artikel 6, lid 1, onder d), e) en f), worden streefcijfers afgeleid van de toelichtende elementen in lid 2, onder a) en b), van dit artikel;

(b)er worden interventies ontwikkeld op basis van de interventietypes als bedoeld in titel III, met uitzondering van de gewasspecifieke betaling voor katoen als vastgelegd in titel III, hoofdstuk II, afdeling 3, onderafdeling 2, om de specifieke situatie in het betrokken gebied aan te pakken, volgens een adequate interventielogica, en ondersteund door de in artikel 125 bedoelde ex-ante-evaluatie, de in artikel 103, lid 2, bedoelde SWOT-analyse en de in artikel 96 bedoelde beoordeling van de behoeften;

(c)elementen die aantonen hoe de interventies ervoor zorgen dat de streefcijfers kunnen worden gehaald en hoe zij onderling samenhangend en verenigbaar zijn;

(d)elementen die aantonen dat de toewijzing van de financiële middelen aan de interventies van het strategisch GLB-plan gerechtvaardigd is en volstaat om de gestelde streefcijfers te halen, en in overstemming is met het financieel plan als bedoeld in artikel 100.

2. De interventiestrategie moet ook de volgende elementen omvatten die aantonen dat de strategie, met het oog op de specifieke doelstellingen in artikel 6, lid 1, samenhangend is en de interventies complementair zijn:

(a)een overzicht van de architectuur van het strategisch GLB-plan op het gebied van milieu en klimaat, met een beschrijving van de basisvoorwaarden van en de complementariteit tussen de conditionaliteit en de verschillende interventies die zijn gericht op de specifieke milieu- en klimaatgerelateerde doelstellingen als vastgelegd in artikel 6, lid 1, onder d), e) en f), evenals de manier waarop de in artikel 92 bedoelde grotere algehele bijdrage moet worden bereikt;

(b)een toelichting over de manier waarop de architectuur van het strategisch GLB-plan op het gebied van milieu en klimaat moet bijdragen aan de reeds vastgestelde nationale langetermijnstreefcijfers die zijn opgenomen in of voortvloeien uit de in bijlage XI bedoelde wetgevingsinstrumenten;

(c)met betrekking tot de in artikel 6, lid 1, onder g), vastgestelde specifieke doelstelling 'aantrekken van jonge landbouwers en vergemakkelijken van bedrijfsontwikkeling', wordt een overzicht gegeven van de in het strategisch GLB-plan opgenomen relevante interventies en specifieke voorwaarden, zoals die genoemd in artikel 22, lid 4, de artikelen 27 en 69, en artikel 71, lid 7. Bij de presentatie van het financieel plan met betrekking tot de interventietypes als bedoeld in de artikelen 27 en 69, verwijzen de lidstaten in het bijzonder naar artikel 86, lid 5. Het overzicht moet eveneens de interactie met nationale instrumenten toelichten met het oog op de verbetering van de samenhang tussen de uniale en de nationale acties op dit gebied;

(d)een overzicht van de sectorgerelateerde interventies, met inbegrip van gekoppelde inkomenssteun als bedoeld in titel III, hoofdstuk II, afdeling 3, onderafdeling 1, en de sectorale interventies als bedoeld in titel III, hoofdstuk III, met een motivering van de keuze voor de betrokken sectoren, de lijst van interventies per sector, hun complementariteit en de eventuele aanvullende specifieke streefcijfers in verband met de sectorale interventietypes als bedoeld in titel III, hoofdstuk III;

(e)een toelichting over welke interventies zullen bijdragen aan een samenhangende en geïntegreerde aanpak voor risicobeheer;

(f)een beschrijving van de interactie tussen nationale en regionale interventies, met inbegrip van de verdeling van de financiële toewijzingen per interventie en per fonds.

Artikel 98 - Elementen die gemeenschappelijk zijn voor verschillende interventies

De beschrijving van de elementen die gemeenschappelijk zijn voor verschillende interventies als bedoeld in artikel 95, lid 1, onder c), omvat:

(a)de definities die de lidstaten hebben geformuleerd overeenkomstig artikel 4, lid 1, alsook de minimumvereisten voor interventies in de vorm van ontkoppelde rechtstreekse betalingen overeenkomstig artikel 16;

(b)een beschrijving van het conditionaliteitssysteem, met:

i) voor elke GLMC-norm als bedoeld in bijlage III een beschrijving van de wijze waarop de Unienorm wordt geïmplementeerd, waaronder de volgende elementen: een samenvatting van de praktijk op het landbouwbedrijf, het territoriaal toepassingsgebied, het betrokken type landbouwers, en een motivering van de bijdrage aan de hoofddoelstelling van de praktijk;

ii) een beschrijving van de algehele bijdrage aan de specifieke milieu- en klimaatgerelateerde doelstellingen die zijn vastgelegd in artikel 6, lid 1, onder d), e) en f);

(c)een beschrijving van het gebruik van 'technische bijstand' als bedoeld in artikel 83, lid 2, artikel 86, lid 3, en artikel 112 en van de GLB-netwerken als bedoeld in artikel 113;

(d)andere informatie over de implementatie, met name:

i) een korte beschrijving van de vaststelling van de waarde van betalingsrechten en van de werking van de reserve, in voorkomend geval;

ii) het gebruik van de geraamde opbrengst van de verlaging van de rechtstreekse betalingen als bedoeld in artikel 15;

iii) een overzicht van de coördinatie, afbakening en complementariteit tussen het Elfpo-fonds en andere Uniefondsen die actief zijn in plattelandsgebieden;

Artikel 99 - Interventies

De beschrijving van elke interventie die wordt vermeld in de strategie als bedoeld in artikel 95, lid 1, onder d), omvat:

(a)het interventietype waartoe de interventie behoort;

(b)het territoriaal toepassingsgebied;

(c)het specifieke ontwerp of de vereisten van die interventie die waarborgen dat een effectieve bijdrage wordt geleverd aan de specifieke doelstelling(en) als vastgesteld in artikel 6, lid 1. Voor milieu- en klimaatinterventies toont de koppeling met de conditionaliteitsvereisten aan dat de praktijken elkaar niet overlappen;

(d)de subsidiabiliteitsvoorwaarden;

(e)voor elke interventie die is gebaseerd op de interventietypes in bijlage II bij deze verordening, de wijze waarop de interventie voldoet aan de relevante bepalingen van bijlage 2 bij de WTO-overeenkomst inzake de landbouw, als omschreven in artikel 10 van en bijlage II bij deze verordening, en voor elke interventie die niet is gebaseerd op de interventietypes in bijlage II bij deze verordening, of, en zo ja, op welke wijze de interventie voldoet aan de relevante bepalingen van artikel 6.5 van of bijlage 2 bij de WTO-overeenkomst inzake de landbouw;

(f)de jaarlijkse geplande outputs voor de interventie, en in voorkomend geval, een uitsplitsing per uniform of gemiddeld steunbedrag per eenheid;

(g)het jaarlijkse geplande steunbedrag per eenheid, de motivering daarvoor, en een gemotiveerde maximale variatie van dat bedrag per eenheid als bedoeld in artikel 89. Indien van toepassing wordt ook de volgende informatie verstrekt:

i) de vorm van de steun en het steunpercentage;

ii) de berekening van het steunbedrag per eenheid en de certificering als bedoeld in artikel 76;

iii) de verschillende uniforme steunbedragen per eenheid binnen die interventie, met name voor in artikel 18, lid 2, omschreven groepen gebieden;

iv) wanneer de lidstaten besluiten het bedrag van de basisinkomenssteun per hectare te differentiëren overeenkomstig artikel 18, lid 2, voor elke groep gebieden;

(h)de resulterende jaarlijkse financiële toewijzing voor de interventie, als bedoeld in artikel 88. Indien van toepassing, wordt een uitsplitsing verstrekt van de bedragen die voor subsidies zijn gepland en de bedragen die voor financiële instrumenten zijn gepland;

(i)een vermelding of de interventie buiten het toepassingsgebied van artikel 42 VWEU valt en afhankelijk is van een staatssteunbeoordeling.

Artikel 100 - Streefcijfer- en financiële plannen

1. Het in artikel 95, lid 1, onder e), bedoelde plan met streefcijfers bestaat uit een overzichtstabel met de streefcijfers als bedoeld in artikel 97, lid 1, onder a), die de uitsplitsing in jaarlijkse mijlpalen weergeeft.

2. Het in artikel 95, lid 1, onder e), bedoelde financiële plan bestaat uit tabellen die in overeenstemming zijn met artikel 99, onder f) en h), met inbegrip van:

(a)de in artikel 81, lid 1, bedoelde toewijzingen van de lidstaten voor interventietypes in de vorm van rechtstreekse betalingen, de in artikel 82, lid 1, bedoelde sectorale interventietypes voor wijn, de in artikel 82, lid 2, bedoelde interventietypes voor de bijenteelt, en de in artikel 83, lid 3, bedoelde interventietypes voor plattelandsontwikkeling;

(b)de overdrachten van bedragen tussen interventietypes in de vorm van rechtstreekse betalingen en interventietypes voor plattelandsontwikkeling en de verlagingen van de toewijzingen van de lidstaten voor interventietypes in de vorm van rechtstreekse betalingen met het oog op het beschikbaar maken van bedragen voor interventietypes in andere sectoren als bedoeld in titel III, hoofdstuk III, afdeling 7, overeenkomstig artikel 82, lid 6;

(c)de in artikel 82, lid 4, bedoelde toewijzingen van de lidstaat voor de sectorale interventietypes voor olijfolie en de in artikel 82, lid 3, bedoelde toewijzingen van de lidstaat voor de sectorale interventietypes voor hop, en indien de desbetreffende interventietypes niet worden geïmplementeerd, het besluit om de desbetreffende toewijzingen op te nemen in de toewijzing van de lidstaat voor rechtstreekse betalingen overeenkomstig artikel 82, lid 5;

(d)een uitsplitsing van de toewijzingen van de lidstaten voor interventies in de vorm van rechtstreekse betalingen na overdrachten als bedoeld onder b) en c), gebaseerd op indicatieve financiële toewijzingen per interventietype en per interventie, met vermelding van de geplande outputs, het gemiddelde of uniforme eenheidsbedrag en de maximale variatie als bedoeld in artikel 89. Waar van toepassing omvat de uitsplitsing het bedrag van de reserve aan betalingsrechten.

De totale geraamde opbrengst van de verlaging van de betalingen wordt vermeld.

Rekening houdend met het gebruik van de opbrengst van de verlaging van de betalingen als bedoeld in artikel 15 en artikel 81, lid 3, worden deze indicatieve financiële toewijzingen, de bijbehorende geplande outputs en de desbetreffende gemiddelde of uniforme eenheidsbedragen vastgesteld vóór de verlaging van de betalingen;

(e)een uitsplitsing van de toewijzingen voor de in titel III, hoofdstuk III, afdeling 7, bedoelde sectorale interventietypes per interventie, met vermelding van de geplande outputs en het gemiddelde eenheidsbedrag;

(f)een uitsplitsing van de toewijzingen van de lidstaten voor plattelandsontwikkeling na overdrachten naar en van rechtstreekse betalingen als bedoeld onder b), per interventietype en per interventie, met inbegrip van de totalen voor de periode en met vermelding van het toepasselijke Elfpo-bijdragepercentage, waar van toepassing uitgesplitst naar interventie en naar regiotype. In het geval van overdrachten van middelen van rechtstreekse betalingen, wordt vermeld welke interventie(s) of onderdelen van interventies met de overdrachten wordt (worden) gefinancierd. De tabel vermeldt ook de geplande outputs per interventie en de gemiddelde of uniforme eenheidsbedragen, alsmede een uitsplitsing van de bedragen die voor subsidies zijn gepland en de bedragen die voor financiële instrumenten zijn gepland. De bedragen voor technische bijstand worden eveneens vermeld;

(g)opgaven van de interventies die bijdragen aan de minimumfinancieringsvereisten van artikel 86.

De in dit lid bedoelde elementen worden vastgesteld per jaar.

Artikel 101 - Governance- en coördinatiesystemen

De in artikel 95, lid 1, onder f), bedoelde beschrijving van de governance- en coördinatiesystemen omvat:

(a)de identificatie van alle in titel II, hoofdstuk II, van Verordening (EU) [HzR] bedoelde governance-instanties;

(b)de identificatie en de rol van gedelegeerde en intermediaire instanties die niet in Verordening (EU) [HzR] worden vermeld;

(c)informatie over de in titel IV van Verordening (EU) [HzR] bedoelde controlesystemen en sancties, met inbegrip van:

i) het in titel IV, hoofdstuk II, van Verordening (EU) [HzR] bedoelde geïntegreerd beheers- en controlesysteem;

ii) het in titel IV, hoofdstuk IV, van Verordening (EU) [HzR] bedoelde controle- en sanctiesysteem;

iii) de bevoegde controle-instanties die verantwoordelijk zijn voor de controles;

(d)een beschrijving van de monitoring- en rapportagestructuur.

Artikel 102 - Modernisering

De in artikel 95, lid 1, onder g), bedoelde beschrijving van de elementen die zorgen voor modernisering van het GLB benadrukt de elementen van het strategisch GLB-plan die de modernisering van de landbouwsector en het GLB ondersteunen en omvat in het bijzonder:

(a)een overzicht van de manier waarop het strategisch GLB-plan bijdraagt aan de algemene horizontale doelstelling inzake het stimuleren en delen van kennis, innovatie en digitalisering en het bevorderen van het gebruik daarvan als vastgesteld in artikel 5, tweede alinea, met name via:

i) een beschrijving van de organisatiestructuur van het AKIS, dat wordt opgevat als de combinatie van de organisatie van en de kennisstromen tussen personen, organisaties en instellingen die kennis voor de landbouw en aanverwante gebieden gebruiken en produceren;

ii) een beschrijving van de manier waarop de artikel 13 bedoelde adviesdiensten, onderzoeks- en GLB-netwerken samenwerken binnen het AKIS-kader en hoe advies- en innovatieondersteuningsdiensten worden verstrekt;

een beschrijving van de strategie voor de ontwikkeling van digitale technologieën in de landbouw en in plattelandsgebieden en voor het gebruik van deze technologieën met het oog op de verbetering van de doeltreffendheid en de efficiëntie van de interventies uit het strategisch GLB-plan.

Artikel 103 - Bijlagen

1. Bijlage I bij het strategisch GLB-plan als bedoeld in artikel 95, lid 2, onder a), bevat een samenvatting van de belangrijkste resultaten van de ex-ante-evaluatie als bedoeld in artikel 125 en van de SMEB als bedoeld in Richtlijn 2001/42/EG van het Europees Parlement en de Raad 39 , en de manier waarop die zijn aangepakt of de reden waarom er geen rekening mee is gehouden, alsmede een link naar de volledige verslagen van de ex-ante-evaluatie en de SMEB.

2. Bijlage II bij het strategisch GLB-plan als bedoeld in artikel 95, lid 2, onder b), bevat een SWOT-analyse van de huidige situatie van het gebied dat onder het strategisch GLB-plan valt.

De SWOT-analyse wordt gebaseerd op de huidige situatie in het gebied dat onder het strategisch GLB-plan valt en omvat voor elke specifieke doelstelling als bedoeld in artikel 6, lid 1, een alomvattende beschrijving van de huidige situatie in het voorgenoemde gebied, op basis van gemeenschappelijke contextindicatoren en andere kwantitatieve en kwalitatieve actuele informatie zoals studies, eerdere evaluatieverslagen, sectorale analyse, en lessen die uit eerdere ervaringen zijn getrokken.

In deze beschrijving wordt daarnaast met betrekking tot elke algemene en specifieke doelstelling als bedoeld in artikel 5 en artikel 6, lid 1, met name het volgende benadrukt:

(a)geïdentificeerde sterke punten in het gebied waarop het strategisch GLB-plan betrekking heeft;

(b)geïdentificeerde zwakke punten in het gebied waarop het strategisch GLB-plan betrekking heeft;

(c)geïdentificeerde kansen in het gebied waarop het strategisch GLB-plan betrekking heeft;

(d)geïdentificeerde bedreigingen in het gebied waarop het strategisch GLB-plan betrekking heeft;

(e)indien van toepassing, een analyse van territoriale aspecten, met nadruk op de gebieden waarop interventies zijn gericht;

(f)indien van toepassing, een analyse van de sectorale aspecten, met name voor de sectoren waarop specifieke interventies en/of sectorale programma's zijn gericht.

Wat betreft de in artikel 6, lid 1, onder d), e) en f), vastgestelde specifieke doelstellingen, wordt in de SWOT-analyse verwezen naar de nationale plannen die voortvloeien uit de in bijlage XI bedoelde wetgevingsinstrumenten.

Wat betreft de in artikel 6, lid 1, onder g), vastgestelde specifieke doelstelling om jonge landbouwers aan te trekken, bevat de SWOT-analyse een korte analyse van toegang tot land, mobiliteit en herverkaveling van het land, toegang tot financiering en krediet, en toegang tot kennis en advies.    

Wat betreft de algemene horizontale doelstelling inzake het stimuleren en delen van kennis, innovatie en digitalisering en het bevorderen van het gebruik daarvan als vastgesteld in artikel 5, tweede alinea, geeft de SWOT-analyse ook relevante informatie over de werking van het AKIS en gerelateerde structuren.

3. Bijlage III bij het strategisch GLB-plan als bedoeld in artikel 95, lid 2, onder c), bevat de resultaten van de raadpleging van de partners en een korte beschrijving van de manier waarop de raadpleging is gehouden.

4. Bijlage IV bij het strategisch GLB-plan als bedoeld in artikel 95, lid 2, onder d), bevat een korte beschrijving van de gewasspecifieke betaling voor katoen en de complementariteit daarvan met de andere interventies in het kader van het strategisch GLB-plan.

5. Bijlage V bij het strategisch GLB-plan als bedoeld in artikel 95, lid 2, onder e), omdat het volgende:

(a)een korte beschrijving van de aanvullende nationale financiering die wordt verstrekt in het kader van het strategisch GLB-plan, met inbegrip van de bedragen per maatregel en vermelding van de naleving van de vereisten van deze verordening;

(b)een toelichting van de complementariteit met de interventies in het kader van het strategisch GLB-plan; en

(c)een vermelding of de aanvullende nationale financiering buiten het toepassingsgebied van artikel 42 VWEU valt en afhankelijk is van een staatssteunbeoordeling.

Artikel 104 - Gedelegeerde bevoegdheden voor de inhoud van het strategisch GLB-plan

De Commissie is bevoegd om overeenkomstig artikel 138 gedelegeerde handelingen vast te stellen tot wijziging van dit hoofdstuk wat betreft de inhoud van het strategisch GLB-plan en de bijlagen erbij.

Artikel 105 - Uitvoeringsbevoegdheden voor de inhoud van het strategisch GLB-plan

De Commissie kan uitvoeringshandelingen vaststellen waarin voorschriften worden vastgelegd voor de presentatie van de in de artikelen 96 tot en met 103 beschreven elementen in strategische GLB-plannen. Die uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 139, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld.

HOOFDSTUK III
GOEDKEURING EN WIJZIGING VAN HET STRATEGISCH GLB-PLAN

Artikel 106 - Goedkeuring van het strategisch GLB-plan

1. Elke lidstaat dient uiterlijk op 1 januari 2020 bij de Commissie een voorstel voor een strategisch GLB-plan in dat de in artikel 95 bedoelde informatie bevat.

2. De Commissie beoordeelt de voorgestelde strategische GLB-plannen op basis van de volledigheid van de plannen, de consistentie en samenhang ervan met de algemene beginselen van het recht van de Unie, met deze verordening en de op grond van deze verordening vastgestelde bepalingen, en met de horizontale verordening, alsmede op basis van hun daadwerkelijke bijdrage aan de specifieke doelstellingen als vastgesteld in artikel 6, lid 1, de gevolgen voor de goede werking van de interne markt en concurrentieverstoring, en de omvang van de administratieve lasten voor begunstigden en overheidsdiensten. In de beoordeling wordt in het bijzonder gelet op de toereikendheid van de strategie van het strategisch GLB-plan, de desbetreffende specifieke doelstellingen, streefcijfers en interventies en de toewijzing van begrotingsmiddelen om de specifieke doelstellingen van het strategisch GLB-plan te halen door middel van de voorgestelde reeks interventies die zijn gebaseerd op de SWOT-analyse en de ex-ante-evaluatie.

3. Afhankelijk van de resultaten van de in lid 2 bedoelde beoordeling kan de Commissie binnen drie maanden na de datum van indiening van het strategisch GLB-plan opmerkingen meedelen aan de lidstaten.

De lidstaat verstrekt de Commissie alle noodzakelijke aanvullende informatie en past zo nodig het voorgestelde plan aan.

4. De Commissie keurt het voorgestelde strategisch GLB-plan goed mits de vereiste informatie is ingediend en de Commissie heeft geconstateerd dat het plan verenigbaar is met de algemene beginselen van het recht van de Unie, de in deze verordening vastgestelde vereisten, en de bepalingen die zijn vastgesteld op grond van deze verordening en in Verordening (EU) [HzR].

5. Elk strategisch GLB-plan wordt uiterlijk acht maanden na de indiening ervan door de betrokken lidstaat goedgekeurd.

De goedkeuring heeft geen betrekking op de informatie als bedoeld in artikel 101, onder c), en in de bijlagen I tot en met IV bij het strategisch GLB-plan als bedoeld in artikel 95, lid 2, onder a) tot en met d).

In naar behoren gemotiveerde gevallen kan de lidstaat de Commissie verzoeken een strategisch GLB-plan goed te keuren dat niet alle elementen bevat. In dat geval geeft de betrokken lidstaat aan welke elementen ontbreken en verstrekt hij met betrekking tot het gehele strategische GLB-plan indicatieve streefcijfers en financiële plannen als bedoeld in artikel 100, teneinde de algehele consistentie en samenhang ervan aan te tonen. De ontbrekende elementen van het strategisch GLB-plan worden bij de Commissie ingediend als een wijziging van het plan in overeenstemming met artikel 107.

6. Elk strategisch GLB-plan wordt door de Commissie goedgekeurd door middel van een uitvoeringsbesluit, zonder toepassing van de in artikel 139 bedoelde comitéprocedure.

7. De strategische GLB-plannen hebben alleen rechtsgevolgen na de goedkeuring ervan door de Commissie.

Artikel 107 - Wijziging van het strategisch GLB-plan

1. De lidstaten kunnen bij de Commissie een verzoek indienen om hun strategische GLB-plannen te wijzigen.

2. Verzoeken tot wijziging van strategische GLB-plannen worden naar behoren gemotiveerd en vermelden met name het verwachte effect van de wijzigingen aan het plan op het bereiken van de doelstellingen als bedoeld in artikel 6, lid 1. De verzoeken gaan vergezeld van het gewijzigde plan, inclusief de bijgewerkte bijlagen, naargelang van het geval.

3. De Commissie beoordeelt de samenhang van de wijziging met deze verordening en de bepalingen die op grond ervan zijn vastgesteld, alsmede met Verordening (EU) [HzR] en de werkelijke bijdrage van de wijziging aan de specifieke doelstellingen.

4. De Commissie keurt het verzoek tot wijziging van het strategisch GLB-plan goed mits de vereiste informatie is ingediend en de Commissie heeft geconstateerd dat het gewijzigde plan verenigbaar is met de algemene beginselen van het recht van de Unie, de in deze verordening vastgestelde vereisten, en de bepalingen die zijn vastgesteld op grond van deze verordening en in Verordening (EU) [HzR].

5. De Commissie kan binnen dertig werkdagen na de datum waarop het verzoek tot wijziging van het strategisch GLB-plan is ingediend, opmerkingen formuleren. De lidstaat verstrekt de Commissie alle noodzakelijke aanvullende informatie.

6. De Commissie keurt het verzoek tot wijziging van een strategisch GLB-plan goed uiterlijk drie maanden na de indiening ervan door de lidstaat, mits naar behoren rekening is gehouden met eventuele opmerkingen van de Commissie.

7. Per kalenderjaar wordt niet meer dan één verzoek tot wijziging van een strategisch GLB-plan ingediend, onder voorbehoud van eventuele door de Commissie overeenkomstig artikel 109 bepaalde uitzonderingen.

8. Elke wijziging van het strategisch GLB-plan wordt door de Commissie goedgekeurd door middel van een uitvoeringsbesluit, zonder toepassing van de in artikel 139 bedoelde comitéprocedure.

9. Onverminderd artikel 80 hebben wijzigingen van strategische GLB-plannen alleen rechtsgevolgen na de goedkeuring ervan door de Commissie.

10. Correcties van tikfouten of van louter redactionele aard of van kennelijke fouten die de uitvoering van het beleid en de interventie niet beïnvloeden, worden niet beschouwd als een verzoek tot wijziging. De lidstaten stellen de Commissie in kennis van dergelijke correcties.

Artikel 108 - Berekening van termijnen voor acties van de Commissie

Indien een termijn wordt vastgesteld waarbinnen de Commissie actie moet ondernemen, begint die termijn voor de toepassing van dit hoofdstuk wanneer alle informatie is ingediend overeenkomstig de in deze verordening vastgestelde vereisten en de op grond van deze verordening vastgestelde bepalingen.

De periode tussen de datum volgend op de datum waarop de Commissie haar opmerkingen aan de lidstaat heeft toegezonden en de datum waarop de lidstaat op deze opmerkingen heeft gereageerd, is niet in deze termijn inbegrepen.

Artikel 109 - Gedelegeerde bevoegdheden

De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 138 gedelegeerde handelingen vast te stellen tot wijziging van dit hoofdstuk wat betreft:

(a)de procedures en uiterste termijnen voor de goedkeuring van strategische GLB-plannen;

(b)de procedures en uiterste termijnen voor de indiening en de goedkeuring van verzoeken tot wijziging van strategische GLB-plannen;

(c)de frequentie waarmee de strategische GLB-plannen worden ingediend tijdens de programmeringsperiode, met inbegrip van het bepalen van uitzonderlijke gevallen waarvoor het in artikel 107, lid 7, bedoelde maximumaantal wijzigingen niet geldt.

TITEL VI
COÖRDINATIE EN GOVERNANCE

Artikel 110 - Beheersautoriteit

1. De lidstaten wijzen voor hun strategische GLB-plannen een beheersautoriteit aan.

De lidstaten zorgen ervoor dat de nodige beheers- en controlesystemen zijn opgezet zodat een duidelijke verdeling en scheiding van de taken van de beheersautoriteit en de andere instanties wordt gewaarborgd. De lidstaten zijn ervoor verantwoordelijk dat het systeem doeltreffend functioneeert gedurende de gehele periode die door het strategisch GLB-plan wordt bestreken.

2. De beheersautoriteit is ervoor verantwoordelijk dat het strategisch GLB-plan op efficiënte, doeltreffende en correcte wijze wordt beheerd en uitgevoerd. Met name zorgt zij ervoor dat:

(a)er een voldoende veilig elektronisch systeem is voor het registreren, bijhouden, beheren en rapporteren van statistische informatie over het plan en de uitvoering ervan met het oog op monitoring en evaluatie, en in het bijzonder informatie die nodig is om de voortgang in de richting van de vastgestelde doelstellingen en streefcijfers te monitoren;

(b)de begunstigden en de andere bij de uitvoering van interventies betrokken instanties:

i) worden geïnformeerd over hun verplichtingen die uit de toegekende steun voortvloeien, en gebruiken voor alle transacties betreffende een verrichting hetzij een afzonderlijk boekhoudsysteem, hetzij een passende boekhoudkundige code;

ii) zijn op de hoogte van de voorschriften inzake de verstrekking van gegevens aan de beheersautoriteit en inzake de registratie van de output en de resultaten;

(c)de betrokken begunstigden, in voorkomend geval langs elektronische weg, een lijst krijgen met de uit de regelgeving voortvloeiende beheerseisen en de minimumnormen voor een goede landbouw- en milieuconditie die zijn vastgesteld op grond van titel III, hoofdstuk I, afdeling 2, en die op landbouwbedrijfsniveau moeten worden toegepast, met duidelijke en nauwkeurige informatie ter zake;

(d)de in artikel 125 bedoelde ex-ante-evaluatie strookt met het evaluatie- en monitoringsysteem en wordt aanvaard en ingediend bij de Commissie;

(e)het in artikel 126 bedoelde evaluatieplan voorhanden is, dat de in datzelfde artikel bedoelde ex-postevaluatie wordt uitgevoerd binnen de in deze verordening vastgestelde termijnen, dat die evaluaties in overeenstemming zijn met het monitoring- en evaluatiesysteem en dat ze worden ingediend bij het in artikel 111 bedoelde monitoringcomité en de Commissie;

(f)het monitoringcomité de nodige informatie en documenten ontvangt om de uitvoering van het strategisch GLB-plan te kunnen monitoren in het licht van de specifieke doelstellingen en prioriteiten ervan;

(g)het jaarlijkse prestatieverslag wordt opgesteld, met inbegrip van geaggregeerde monitoringtabellen, en dat dit verslag, na raadpleging van het monitoringcomité, wordt ingediend bij de Commissie;

(h)relevante follow-upacties worden ondernomen naar aanleiding van de opmerkingen van de Commissie over de jaarlijkse prestatieverslagen;

(i)het betaalorgaan in het bijzonder met betrekking tot de voor financiering geselecteerde verrichtingen alle nodige informatie over de toegepaste procedures en de verrichte controles ontvangt, voordat de betalingsopdrachten worden gegeven;

(j)begunstigden van uit het Elfpo gefinancierde interventies, uitgezonderd gebieds- en diergerelateerde interventies, de ontvangen financiële steun erkennen, onder meer door passend gebruik te maken van het embleem van de Unie volgens de door de Commissie overeenkomstig lid 5 vastgestelde regels;

(k)bekendheid wordt gegeven aan het strategisch GLB-plan, onder meer via het nationale GLB-netwerk, door potentiële begunstigden, beroepsorganisaties, de economische en sociale partners, organisaties voor de bevordering van gelijkheid tussen mannen en vrouwen en de betrokken niet-gouvernementele organisaties, met inbegrip van milieuorganisaties, te informeren over de door het strategisch GLB-plan geboden mogelijkheden en over de wijze waarop toegang kan worden verkregen tot de financiering in het kader van het strategisch GLB-plan, alsook door de begunstigden en het brede publiek te informeren over de steun van de Unie voor landbouw en plattelandsontwikkeling via het strategisch GLB-plan.

3. De lidstaat of de beheersautoriteit mag een of meer intermediaire instanties aanwijzen, met inbegrip van plaatselijke autoriteiten, instanties voor regionale ontwikkeling of niet-gouvernementele organisaties, voor het beheer en de uitvoering van de interventies van het strategisch GLB-plan.

4. Indien een deel van de taken van de beheersautoriteit wordt gedelegeerd aan een andere instantie, behoudt de beheersautoriteit er de volledige verantwoordelijkheid voor dat de gedelegeerde taken efficiënt en correct worden beheerd en uitgevoerd. De beheersautoriteit zorgt ervoor dat er passende bepalingen zijn om de andere instantie in staat te stellen alle nodige gegevens en informatie voor de uitvoering van die taken te verkrijgen.

5. De Commissie is bevoegd om overeenkomstig artikel 138 gedelegeerde handelingen vast te stellen die deze verordening aanvullen met uitvoeringsbepalingen voor de in lid 2, onder j) en k), vermelde vereisten inzake informatie, bekendheid en zichtbaarheid.

Die uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 139, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld.

Artikel 111 - Monitoringcomité

1. De lidstaat richt voorafgaand aan de indiening van het strategisch GLB-plan een comité op om de uitvoering van het strategisch GLB-plan te monitoren ("monitoringcomité").

Elk monitoringcomité stelt zijn reglement van orde vast.

Het monitoringcomité vergadert ten minste een keer per jaar en evalueert alle vraagstukken die invloed hebben op de vooruitgang die wordt geboekt ten aanzien van het bereiken van de streefcijfers van het strategisch GLB-plan.

De lidstaat publiceert het reglement van orde van het monitoringcomité en alle gegevens en informatie die met het comité worden gedeeld online.

2. De lidstaat bepaalt de samenstelling van het monitoringcomité en zorgt voor een evenwichtige vertegenwoordiging van de bevoegde overheidsinstanties, intermediaire instanties en van vertegenwoordigers van de in artikel 94, lid 3, bedoelde partners.

Elk lid van het monitoringcomité heeft een stem.

De lidstaat publiceert de ledenlijst van het monitoringcomité online.

Vertegenwoordigers van de Commissie nemen met raadgevende stem aan de werkzaamheden van het monitoringcomité deel.

3. Het monitoringcomité onderzoekt in het bijzonder:

(a)de vooruitgang die is geboekt ten aanzien van de tenuitvoerlegging van het strategisch GLB-plan en het bereiken van de mijlpalen en streefcijfers;

(b)vraagstukken die van invloed zijn op de prestaties van het strategisch GLB-plan en de acties die zijn ondernomen om die vraagstukken aan te pakken;

(c)de in artikel 52, lid 3, van Verordening (EU) [CPR] opgesomde elementen van de ex-antebeoordeling en het in artikel 53, lid 1, van Verordening (EU) [CPR] bedoelde strategiedocument;

(d)de vorderingen met de uitvoering van de evaluaties, de samenvattingen van evaluaties en het vervolg dat aan de bevindingen is gegeven;

(e)de uitvoering van acties op het gebied van communicatie en zichtbaarheid;

(f)de capaciteitsopbouw voor overheidsinstanties en begunstigden, indien van toepassing.

4. Het monitoringcomité brengt advies uit over:

(a)het ontwerp van het strategisch GLB-plan;

(b)de methoden en criteria gebruikt voor de selectie van verrichtingen;

(c)de jaarlijkse prestatieverslagen:

(d)het evaluatieplan en eventuele wijzigingen daarvan;

(e)voorstellen van de beheersautoriteit voor wijzigingen van het strategisch GLB-plan.

Artikel 112 - Technische bijstand op initiatief van de lidstaten

1. Op initiatief van een lidstaat kan het Elfpo acties ondersteunen die noodzakelijk zijn voor het effectieve beheer en de effectieve uitvoering van de steun met betrekking tot het strategisch GLB-plan, met inbegrip van het opzetten en het functioneren van de nationale GLB-netwerken als bedoeld in artikel 113, lid 1. De in dit lid bedoelde acties kunnen betrekking hebben op voorgaande en volgende perioden van het strategisch GLB-plan.

2. Ook acties van de autoriteit van het hoofdfonds overeenkomstig artikel 25, leden 4, 5 en 6 van Verordening (EU) [CPR] kunnen worden ondersteund.

3. Technische bijstand op initiatief van de lidstaten is niet bestemd voor de financiering van certificerende instanties in de zin van artikel 11 van Verordening (EU) [HzR].

Artikel 113 - Europese en nationale GLB-netwerken 

1. Elke lidstaat zet uiterlijk twaalf maanden na de goedkeuring van het strategisch GLB-plan door de Commissie een nationaal GLB-netwerk op om een netwerk te vormen tussen organisaties en overheidsdiensten, adviseurs, onderzoekers en andere actoren op het vlak van innovatie op het gebied van landbouw en plattelandsontwikkeling op nationaal niveau.

2. Er wordt een Europees GLB-netwerk opgezet om op Unieniveau een netwerk te vormen tussen nationale netwerken, organisaties en overheidsdiensten die op het gebied van landbouw en plattelandsontwikkeling werkzaam zijn.

3. Netwerking via de GLB-netwerken heeft de volgende doelstellingen:

(a)de betrokkenheid van belanghebbenden bij het ontwerp en de uitvoering van de strategische GLB-plannen vergroten;

(b)de overheidsdiensten van de lidstaten begeleiden bij de uitvoering van de strategische GLB-plannen en de overgang naar een prestatiegericht uitvoeringsmodel;

(c)peerlearning en interactie tussen alle agrarische en rurale belanghebbenden faciliteren;

(d)innovatie bevorderen en alle belanghebbenden bij de kennisuitwisseling en kennisopbouw betrekken;

(e)de monitoring- en evaluatiecapaciteit van alle belanghebbenden ondersteunen;

(f)bijdragen aan de verspreiding van de resultaten van het strategisch GLB-plan.

4. De taken van de GLB-netwerken voor de verwezenlijking van de doelstellingen in lid 3 zijn de volgende:

(a)verzameling, analyse en verspreiding van informatie over acties die in het kader van strategische GLB-plannen worden ondersteund;

(b)bijdragen aan capaciteitsopbouw voor overheidsdiensten van de lidstaten en voor andere actoren die bij de uitvoering van de strategische GLB-plannen betrokken zijn, onder meer met betrekking tot monitoring- en evaluatieprocedures;

(c)verzameling en verspreiding van goede praktijken;

(d)verzameling van informatie, met inbegrip van statistische en administratieve informatie, en analyse van ontwikkelingen in de landbouw en in plattelandsgebieden die relevant zijn voor de specifieke doelstellingen die zijn vastgelegd in artikel 6, lid 1;

(e)oprichting van platformen, fora en evenementen waar belanghebbenden ervaringen kunnen uitwisselen en peerlearning wordt bevorderd, met inbegrip van uitwisselingen met netwerken in derde landen, indien van toepassing;

(f)verzameling van informatie en facilitering van netwerking tussen gefinancierde structuren en projecten, zoals in artikel 27 van Verordening (EU) [CPR] bedoelde plaatselijke actiegroepen, in artikel 114, lid 4, bedoelde operationele groepen van het Europees Innovatiepartnerschap voor productiviteit en duurzaamheid in de landbouw, en equivalente structuren en projecten;

(g)ondersteuning voor samenwerkingsprojecten tussen plaatselijke actiegroepen of soortgelijke plaatselijke ontwikkelingsstructuren, met inbegrip van transnationale samenwerking;

(h)banden vormen met andere door de Unie gefinancierde strategieën of netwerken;

(i)bijdragen aan de verdere ontwikkeling van het GLB en voorbereiden van volgende perioden van het strategisch GLB-plan;

(j)in het geval van nationale GLB-netwerken, deelnemen aan en bijdragen aan de activiteiten van het Europees GLB-netwerk.

Artikel 114 - Europees Innovatiepartnerschap voor productiviteit en duurzaamheid in de landbouw

1. De Commissie richt een Europees Innovatiepartnerschap (EIP) voor productiviteit en duurzaamheid in de landbouw op.

2. Het doel van het EIP bestaat erin innovatie te stimuleren en kennisuitwisseling te verbeteren.

3. Het EIP draagt bij aan de verwezenlijking van de specifieke doelstellingen die zijn vastgelegd in artikel 6, lid 1.

4. Het EIP ondersteunt het AKIS als bedoeld in artikel 13, lid 2, door beleidsmaatregelen en instrumenten te koppelen teneinde innovatie te versnellen. In het bijzonder door:

(a)meerwaarde te creëren door het onderzoek en de landbouwpraktijk beter op elkaar af te stemmen, en het op bredere schaal gebruiken van beschikbare innovatiemaatregelen aan te moedigen;

(b)actoren en projecten op het vlak van innovatie met elkaar te verbinden;

(c)het sneller en ruimer in praktijk brengen van innovatieve oplossingen te bevorderen; en

(d)de wetenschappelijke gemeenschap te informeren over de onderzoeksbehoeften van de landbouwpraktijk.

De operationele groepen van het EIP maken deel uit van het EIP. Ze stellen een plan voor innovatieve projecten die worden ontwikkeld, getest, aangepast of uitgevoerd volgens het interactief innovatiemodel op, dat uitgaat van de volgende leidende beginselen:

(a)het ontwikkelen van innovatieve oplossingen die gericht zijn op de behoeften van land- of bosbouwers en die waar nuttig tegelijk de interacties in de gehele toeleveringsketen aanpakken;

(b)het samenbrengen van partners met complementaire kennis zoals landbouwers, adviseurs, onderzoekers, ondernemingen of niet-gouvernementele organisaties in de configuratie die het meest geschikt is om de doelstellingen van het project te verwezenlijken; en

(c)medebeslissing en co-creatie gedurende het gehele project.

De beoogde innovatie kan gebaseerd zijn op nieuwe praktijken maar ook op traditionele praktijken in een nieuwe geografische of milieucontext.

De operationele groepen verspreiden hun plannen en de resultaten van hun projecten, in het bijzonder via de GLB-netwerken.

TITEL VII
MONITORING, RAPPORTAGE EN EVALUATIE

HOOFDSTUK I
PRESTATIEKADER

Artikel 115 - Vaststelling van het prestatiekader

1. De lidstaten stellen een prestatiekader vast dat het mogelijk maakt de prestaties van het strategisch GLB-plan tijdens de uitvoering ervan te monitoren, rapporteren en evalueren.

2. Het prestatiekader omvat de volgende elementen:

(a)een reeks gemeenschappelijke context-, output-, resultaat- en impactindicatoren, met inbegrip van de in artikel 7 bedoelde indicatoren, op basis waarvan de monitoring, evaluatie en het jaarlijkse prestatieverslag worden uitgevoerd;

(b)streefcijfers en jaarlijkse mijlpalen die zijn vastgesteld voor de betrokken specifieke doelstelling met gebruik van resultaatindicatoren;

(c)gegevensverzameling, -opslag, en -transmissie;

(d)regelmatige verslaglegging over prestaties, monitoring- en evaluatieactiviteiten;

(e)mechanismen voor het belonen van goede prestaties en het aanpakken van slechte prestaties;

(f)de ex-ante-, tussentijdse en ex-postevaluaties en alle andere evaluatieactiviteiten in verband met het strategisch GLB-plan;

3. Het prestatiekader bestrijkt:

(a)de inhoud van strategische GLB-plannen;

(b)de marktmaatregelen en andere interventies waarin Verordening (EU) nr. 1308/2013 voorziet.

Artikel 116 - Doelstellingen van het prestatiekader

Het prestatiekader beoogt:

(a)de impact, doeltreffendheid, efficiëntie, relevantie, samenhang en EU-meerwaarde van het GLB te boordelen;

(b)mijlpalen en streefcijfers te bepalen voor de specifieke doelstellingen die zijn vastgelegd in artikel 6;

(c)de vooruitgang in de richting van de verwezenlijking van de streefcijfers van de strategische GLB-plannen te monitoren;

(d)de impact, doeltreffendheid, efficiëntie, relevantie en samenhang van de interventies in de strategische GLB-plannen te beoordelen;

(e)een gemeenschappelijk leerproces met betrekking tot monitoring en evaluatie te ondersteunen.

Artikel 117 - Elektronisch informatiesysteem

De lidstaten zetten een elektronisch informatiesysteem op waarin zij belangrijke informatie over de uitvoering van het strategisch GLB-plan registreren en bijhouden die nodig is voor monitoring en evaluatie, in het bijzonder over elke voor financiering geselecteerde interventie alsook over voltooide interventies, met inbegrip van informatie over elke begunstigde en elke verrichting.

Artikel 118 - Informatieverstrekking

De lidstaten zorgen ervoor dat begunstigden van steun in het kader van interventies in het strategisch GLB-plan en plaatselijke actiegroepen zich ertoe verbinden de beheersautoriteit of andere instanties die zijn aangewezen om namens haar functies uit te oefenen, alle nodige informatie te verstrekken om monitoring en evaluatie van het strategisch GLB-plan mogelijk te maken.

De lidstaten zorgen ervoor dat brede, volledige, actuele en betrouwbare gegevensbronnen worden opgezet om het mogelijk te maken de vooruitgang in de richting van de doelstellingen doeltreffend te volgen aan de hand van output-, resultaat- en impactindicatoren.

Artikel 119 - Monitoringprocedures

De beheersautoriteit en het monitoringcomité monitoren de uitvoering van het strategisch GLB-plan en de vooruitgang in de richting van de verwezenlijking van de doelstellingen van het strategisch GLB-plan op basis van de output- en resultaatindicatoren.

Artikel 120 - Uitvoeringsbevoegdheden voor het prestatiekader

De Commissie stelt uitvoeringshandelingen vast over de inhoud van het prestatiekader. Die handelingen bevatten een lijst van contextindicatoren, andere voor de passende monitoring en evaluatie van het beleid nodige indicatoren, berekeningsmethoden voor indicatoren en de bepalingen die nodig zijn om de nauwkeurigheid en de betrouwbaarheid van de door de lidstaten verzamelde gegevens te garanderen. Die uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 139, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld.

HOOFDSTUK II
JAARLIJKSE PRESTATIEVERSLAGEN

Artikel 121 - Jaarlijkse prestatieverslagen

1. Uiterlijk op 15 februari 2023 en 15 februari van elk daaropvolgend jaar tot en met 2030 dienen de lidstaten bij de Commissie een jaarlijkse prestatieverslag over de uitvoering van het strategisch GLB-plan in het voorbije begrotingsjaar in. Het in 2023 ingediende verslag heeft betrekking op de begrotingsjaren 2021 en 2022. Voor rechtstreekse betalingen als bedoeld in titel III, hoofdstuk II, betreft het verslag alleen begrotingsjaar 2022.

2. Het laatste jaarlijks prestatieverslag, dat uiterlijk op 15 februari 2030 moet worden ingediend, bevat een samenvatting van de tijdens de implementatieperiode uitgevoerde evaluaties.

3. Om ontvankelijk te worden geacht, moet het jaarlijks prestatieverslag alle in de leden 4, 5 en 6 vereiste informatie bevatten. Als de Commissie een jaarlijks prestatieverslag over de uitvoering ontvangt dat niet ontvankelijk is, deelt zij dit binnen 15 werkdagen na de datum van ontvangst aan de lidstaat mee; zo niet, dan wordt het verslag ontvankelijk geacht.

4. In de jaarlijkse prestatieverslagen wordt de voornaamste kwalitatieve en kwantitatieve informatie over de uitvoering van het strategisch GLB-plan gepresenteerd onder verwijzing naar financiële gegevens, output- en resultaatindicatoren en in overeenstemming met artikel 118, tweede alinea. Deze verslagen bevatten tevens informatie over gerealiseerde outputs, gerealiseerde uitgaven, gerealiseerde resultaten en de afstand tot de respectieve streefdoelen.

Voor de interventietypes die niet onderworpen zijn aan artikel 89 van deze verordening, en waar de gerealiseerde output en verrichte uitgavenquote met 50 % afwijkt van de jaarlijkse geplande output en uitgavenquote, dient de lidstaat een motivering in voor deze afwijking.

5. De toegezonden gegevens hebben betrekking op bereikte waarden voor indicatoren voor gedeeltelijk en volledig uitgevoerde interventies. Ook wordt in de verslagen een synthese gegeven van de gedurende het voorbije begrotingsjaar gerealiseerde stand van uitvoering van het strategisch GLB-plan en eventuele kwesties die van invloed zijn op de prestaties van het strategisch GLB-plan, met name wat betreft afwijkingen van de mijlpalen, met een vermelding van achterliggende redenen en, indien van toepassing, een beschrijving van de genomen maatregelen.

6. Voor financiële instrumenten wordt aanvullend op de krachtens lid 4 te verstrekken gegevens, informatie verstrekt over:

(a)subsidiabele uitgaven per type financieel product;

(b)het bedrag van als subsidiabele uitgaven gedeclareerde beheerskosten en -vergoedingen;

(c)het bedrag, per type financieel product, van particuliere en overheidsmiddelen die bovenop het Elfpo zijn gemobiliseerd;

(d)rente en andere voordelen die voortvloeien uit de steun van Elfpo-bijdragen aan de in artikel 54 van Verordening (EU) [CPR] bedoelde financiële instrumenten en de middelen die aan steun uit het Elfpo toe te rekenen zijn als bedoeld in artikel 56 van die verordening.

7. De Commissie verricht een jaarlijkse prestatie-evaluatie en een jaarlijkse prestatiegoedkeuring als bedoeld in artikel van Verordening (EU) [CPR] op basis van de in de jaarlijkse prestatieverslagen verstrekte informatie.

8. In de jaarlijkse prestatie-evaluatie kan de Commissie opmerkingen formuleren over de jaarlijkse prestatieverslagen binnen één maand na de indiening ervan. Als de Commissie binnen deze termijn geen opmerkingen maakt, worden de verslagen geacht te zijn aanvaard.

Artikel 108 over de berekening van termijnen voor acties van de Commissie is van overeenkomstige toepassing.

9. Waar de gerapporteerde waarde van een of meer resultaatindicatoren een kloof laat zien van meer dan 25 % van de desbetreffende mijlpalen voor het betrokken verslagjaar, kan de Commissie de lidstaat vragen een actieplan in te dienen in overeenstemming met artikel 39, lid 1, van Verordening (EU) [HzR], waarin de beoogde corrigerende acties en het verwachte tijdschema zijn beschreven.

10. De jaarlijkse prestatieverslagen over de uitvoering, alsmede een publiekssamenvatting van de inhoud hiervan, worden voor het publiek beschikbaar gemaakt.

11. De Commissie stelt uitvoeringshandelingen vast waarin voorschriften worden vastgelegd voor de inhoud van het jaarlijkse prestatieverslag. Die uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 139, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld.

Artikel 122 - Jaarlijkse evaluatievergaderingen

1. De lidstaten organiseren elk jaar een evaluatievergadering met de Commissie, die gezamenlijk of door de Commissie wordt voorgezeten en op zijn vroegst twee maanden na de indiening van het jaarlijks prestatieverslag plaatsvindt.

2. De jaarlijkse evaluatievergadering is erop gericht de prestaties van elk plan te onderzoeken, met inbegrip van de vooruitgang in de richting van de verwezenlijking van de bestaande streefcijfers, kwesties die van invloed zijn op de prestaties, en reeds ondernomen of te ondernemen acties die die kwesties moeten aanpakken.

HOOFDSTUK III
STIMULERINGSMECHANISME VOOR GOEDE MILIEU- EN KLIMAATPRESTATIES

Artikel 123 - Prestatiebonus

1. In 2026 kan aan de lidstaten een prestatiebonus worden toegekend om goede prestaties met betrekking tot de milieu- en klimaatdoelstellingen te belonen, mits de betrokken lidstaat voldoet aan de voorwaarde in artikel 124, lid 1.

2. De prestatiebonus is gelijk aan 5 % van het in bijlage IX voor begrotingsjaar 2027 vastgestelde bedrag per lidstaat.

Middelen die krachtens de artikelen 15 en 90 tussen het ELGF en het Elfpo zijn overgedragen, worden bij de berekening van de prestatiebonus niet meegerekend.

Artikel 124 - Toekenning van de prestatiebonus

1. Op basis van de prestatie-evaluatie voor het jaar 2026 wordt de overeenkomstig artikel 123, lid 2, van de toewijzing voor een lidstaat afgehouden prestatiebonus toegekend aan deze lidstaat als de resultaatindicatoren die zijn toegepast op de in artikel 6, lid 1, onder d), e) en f), vastgelegde specifieke milieu- en klimaatgerelateerde doelstellingen in het strategisch GLB-plan ten minste 90 % van hun streefwaarde voor het jaar 2025 hebben bereikt.

2. De Commissie keurt binnen twee maanden na de ontvangst van het jaarlijks prestatieverslag voor het jaar 2026 een uitvoeringshandeling goed zonder toepassing van de in artikel 139 bedoelde comitéprocedure, om voor elke lidstaat te beslissen of de desbetreffende strategische GLB-plannen de in lid 1 van dit artikel bedoelde streefwaarden hebben bereikt.

3. Als de in lid 1 bedoelde streefwaarden zijn bereikt, verstrekt de Commissie het bedrag van de prestatiebonus aan de betrokken lidstaten en wordt dat bedrag beschouwd als zijnde definitief toegewezen voor begrotingsjaar 2027 op basis van het in lid 2 bedoelde besluit.

4. Als de in lid 1 bedoelde streefwaarden niet zijn bereikt, worden de vastleggingen voor begrotingsjaar 2027 met betrekking tot het bedrag van de prestatiebonus van de betrokken lidstaten niet door de Commissie verstrekt.

5. Bij de toekenning van de prestatiebonus kan de Commissie rekening houden met gevallen van overmacht en ernstige sociaaleconomische crises die verhinderen dat de betrokken mijlpalen worden bereikt.

6. De Commissie stelt uitvoeringshandelingen vast met gedetailleerde regelingen die moeten waarborgen dat een consistente aanpak wordt toegepast bij het bepalen van de toekenning van de prestatiebonus aan de lidstaten. Die uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 139, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld.

HOOFDSTUK IV
EVALUATIE VAN HET STRATEGISCH GLB-PLAN

Artikel 125 - Ex-ante-evaluaties

1. De lidstaten verrichten ex-ante-evaluaties om de kwaliteit van het ontwerp van hun strategisch GLB-plan te verbeteren.

2. De ex-ante-evaluatie wordt verricht onder verantwoordelijkheid van de autoriteit die verantwoordelijk is voor het opstellen van het strategisch GLB-plan.

3. De ex-ante-evaluatie omvat een beoordeling van:

(a)de bijdrage van het strategisch GLB-plan aan de specifieke doelstellingen van het GLB, waarbij rekening wordt gehouden met de nationale en regionale behoeften, met het ontwikkelingspotentieel en met de ervaring met de uitvoering van het GLB in eerdere programmeringsperioden;

(b)de interne samenhang van het voorgestelde strategisch GLB-plan en de relatie met andere relevante instrumenten;

(c)de verenigbaarheid van de toewijzing van begrotingsmiddelen met de specifieke doelstellingen van het strategisch GLB-plan;

(d)op welke wijze de verwachte outputs zullen bijdragen tot resultaten;

(e)of de gekwantificeerde streefwaarden voor resultaten realistisch zijn, gezien de beoogde steun uit het ELGF en het Elfpo;

(f)de toereikendheid van de personele middelen en de administratieve capaciteit voor het beheer van het strategisch GLB-plan;

(g)de geschiktheid van de procedures voor het monitoren van het strategisch GLB-plan en voor het verzamelen van de gegevens die vereist zijn voor het verrichten van de evaluaties;

(h)de geschiktheid van de gekozen mijlpalen voor het prestatiekader;

(i)de maatregelen die zijn gepland om de administratieve lasten voor begunstigden te verlichten;

(j)de redenen voor het gebruik van financiële instrumenten gefinancierd uit het Elfpo.

4. De ex-ante-evaluatie omvat de voorschriften voor strategische milieubeoordeling die zijn vastgesteld in Richtlijn 2001/42/EG, waarbij rekening wordt gehouden met de behoeften ten aanzien van de matiging van klimaatverandering.

Artikel 126 - Evaluatie van strategische GLB-plannen tijdens en na de uitvoeringsperiode

1. De lidstaten evalueren de strategische GLB-plannen ter verbetering van de kwaliteit van het ontwerp en de uitvoering van de plannen alsook ter beoordeling van de doeltreffendheid, efficiëntie, relevantie, samenhang, EU-meerwaarde en impact in verband met de bijdrage ervan aan de algemene en specifieke doelstellingen van het GLB als vastgelegd in artikel 5 en artikel 6, lid 1.

2. De lidstaten laten de evaluaties uitvoeren door functioneel onafhankelijke deskundigen.

3. De lidstaten zorgen voor procedures voor het opstellen en verzamelen van de voor evaluaties vereiste gegevens.

4. De lidstaten zijn verantwoordelijk voor het evalueren of interventies in het strategisch GLB-plan toereikend zijn om de specifieke doelstellingen als vastgelegd in artikel 6, lid 1, te bereiken.

5. De lidstaten stellen een evaluatieplan op met informatie over de tijdens de uitvoeringsperiode beoogde evaluatieactiviteiten.

6. De lidstaten dienen het evaluatieplan uiterlijk een jaar na de goedkeuring van het strategisch GLB-plan in bij het monitoringcomité.

7. Uiterlijk op 31 december 2031 voltooit de beheersautoriteit een uitgebreide evaluatie van het strategisch GLB-plan.

8. De lidstaten maken alle evaluaties voor het publiek beschikbaar.

HOOFDSTUK V
PRESTATIEBEOORDELING DOOR DE COMMISSIE

Artikel 127 - Beoordeling en evaluatie van de prestaties

1. De Commissie stelt een meerjarig plan voor de evaluatie van het GLB op dat onder haar verantwoordelijkheid moet worden uitgevoerd.

2. De Commissie verricht vóór de afloop van het derde jaar van uitvoering van de strategische GLB-plannen een tussentijdse evaluatie om de doeltreffendheid, efficiëntie, relevantie, samenhang en EU-meerwaarde van het ELGF en het Elfpo te onderzoeken, rekening houdend met de in bijlage I vastgestelde indicatoren. De Commissie kan gebruikmaken van alle relevante informatie die al beschikbaar is overeenkomstig artikel van het [nieuwe Financieel Reglement].

3. De Commissie verricht een ex-post-evaluatie om de doeltreffendheid, efficiëntie, relevantie, samenhang en EU-meerwaarde van het ELGF en het Elfpo te onderzoeken.

4. Op basis van elementen verstrekt in de evaluaties van het GLB, met inbegrip van evaluaties van de strategische GLB-plannen, alsook andere relevante informatiebronnen, presenteert de Commissie na de voltooiing van de tussentijdse evaluatie aan het Europees Parlement en de Raad een initieel verslag over de tenuitvoerlegging van dit artikel, met inbegrip van eerste resultaten over de prestaties van het GLB. Uiterlijk op 31 december 2031 wordt een tweede verslag met een beoordeling van de prestaties van het GLB gepresenteerd.

Artikel 128 - Verslaglegging op basis van een kernreeks van indicatoren

Overeenkomstig haar verslagleggingsverplichting uit hoofde van artikel [38, lid 3, onder e) i),] van het [nieuwe Financieel Reglement] presenteert de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad de in dat artikel bedoelde informatie over de prestaties gemeten aan de hand van de in bijlage XII vastgestelde kernreeks van indicatoren.

Artikel 129 - Algemene bepalingen

1. De lidstaten verstrekken de Commissie alle informatie die nodig is voor de monitoring en evaluatie van het GLB.

2. De gegevens die nodig zijn voor de context- en impactindicatoren zijn hoofdzakelijk afkomstig van bestaande gegevensbronnen, zoals het informatienet inzake landbouwbedrijfsboekhoudingen en Eurostat. Als de gegevens voor deze indicatoren niet beschikbaar of niet volledig zijn, worden de lacunes verholpen in de context van het Europees statistisch programma dat krachtens Verordening (EG) nr. 223/2009 van het Europees Parlement en de Raad 40 is opgericht, het rechtskader voor het informatienet inzake landbouwbedrijfsboekhoudingen of via formele overeenkomsten met andere gegevensverstrekkers zoals het Gemeenschappelijk Centrum voor onderzoek en het Europees Milieuagentschap.

3. Bestaande administratieve registers zoals het GBCS, het landbouwpercelenidentificatiesysteem (LPIS) en de dier- en wijnbouwregisters worden gehandhaafd. Het GBCS en het LPIS worden verder ontwikkeld om beter aan te sluiten op de statistische behoeften van het GLB. Gegevens uit administratieve registers worden zoveel mogelijk gebruikt voor statistische doeleinden, in samenwerking met statistische instanties van de lidstaten en Eurostat.

4. De Commissie kan uitvoeringshandelingen vaststellen, waarin de regels aangaande de door de lidstaten te verstrekken informatie worden opgenomen, waarbij zij rekening houdt met de noodzaak overbodige administratieve lasten te voorkomen, alsmede aangaande de gegevensbehoeften en de synergieën tussen potentiële gegevensbronnen. Die uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 139, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld.

TITEL VIII
BEPALINGEN INZAKE CONCURRENTIE

Artikel 130 - Regels voor ondernemingen

Steun die in het kader van titel III van deze verordening voor vormen van samenwerking tussen ondernemingen wordt verleend, wordt enkel verleend aan samenwerkingsvormen die voldoen aan de concurrentieregels zoals die gelden krachtens de artikelen 206 tot en met 209 van Verordening (EU) nr. 1308/2013.

Artikel 131 - Staatssteun

1. Tenzij in deze titel anders is bepaald, zijn de artikelen 107, 108 en 109 VWEU van toepassing op steun uit hoofde van deze verordening.

2. De artikelen 107, 108 en 109 VWEU zijn niet van toepassing op betalingen die door de lidstaten worden gedaan op grond van en in overeenstemming met deze verordening, of op in artikel 132 van deze verordening bedoelde aanvullende nationale financiering die binnen de werkingssfeer van artikel 42 VWEU valt.

3. In afwijking van lid 2 zijn de artikelen 107, 108 en 109 VWEU ook van toepassing op de steun die wordt verleend voor verrichtingen die wel en verrichtingen die niet binnen de werkingssfeer van artikel 42 VWEU vallen, uitgezonderd wanneer via een financieel instrument steun wordt verleend voor werkkapitaal.

Artikel 132 - Aanvullende nationale financiering

Betalingen door de lidstaten met betrekking tot binnen de werkingssfeer van artikel 42 VWEU vallende verrichtingen die tot doel hebben te voorzien in aanvullende financiering voor interventies waarvoor op enig moment tijdens de periode van het strategisch GLB-plan Uniesteun wordt verleend, worden alleen verricht als zij aan de criteria van deze verordening voldoen, overeenkomstig artikel 103, lid 5, zijn opgenomen in bijlage V bij de strategische GLB-plannen , en door de Commissie zijn goedgekeurd.

Artikel 133 - Nationale begrotingsmaatregelen

De artikelen 107, 108 en 109 VWEU zijn niet van toepassing op nationale begrotingsmaatregelen waarmee de lidstaten besluiten om van de algemene belastingregels af te wijken door de voor landbouwers geldende heffingsgrondslag voor de inkomstenbelasting te berekenen op basis van een meerjarige periode.

TITEL IX
ALGEMENE EN SLOTBEPALINGEN

HOOFDSTUK I
ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 134 - Maatregelen om specifieke problemen op te lossen

1. Om specifieke problemen op te lossen, stelt de Commissie uitvoeringshandelingen vast die in een spoedeisende situatie noodzakelijk en te rechtvaardigen zijn. Die uitvoeringshandelingen mogen afwijken van de bepalingen van deze verordening, doch slechts voor zover en zolang dat strikt noodzakelijk is. De uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 139, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld.

2. Indien naar behoren gemotiveerde dwingende redenen van urgentie dit vereisen, en om zulke in lid 1 genoemde specifieke problemen op te lossen en daarbij de continuïteit van het systeem van rechtstreekse betalingen te waarborgen, stelt de Commissie onmiddellijk toepasselijke uitvoeringshandelingen vast overeenkomstig de in artikel 139, lid 3, bedoelde procedure.

3. Maatregelen die krachtens de leden 1 of 2 zijn vastgesteld, blijven van kracht voor een periode van maximaal twaalf maanden. Als de in die leden bedoelde specifieke problemen na deze periode blijven bestaan, kan de Commissie met het oog op een definitieve oplossing een passend wetgevingsvoorstel indienen.

4. De Commissie stelt het Europees Parlement en de Raad binnen twee werkdagen na vaststelling van krachtens de leden 1 of 2 vastgestelde maatregelen in kennis van die maatregelen.

Artikel 135 - Toepassing op de ultraperifere gebieden en de kleinere eilanden in de Egeïsche Zee

1. Voor rechtstreekse betalingen die worden toegekend in de ultraperifere gebieden van de Unie overeenkomstig hoofdstuk IV van Verordening (EU) nr. 228/2013 zijn alleen artikel 3, lid 2, onder a) en b), artikel 4, lid 1, onder a), b) en d), titel III, hoofdstuk I, afdeling 2, en artikel 16 en titel IX van deze verordening van toepassing. Artikel 4, lid 1, onder a), b) en d), titel III, hoofdstuk I, afdeling 2, en artikel 16 en titel IX zijn van toepassing zonder verplichtingen met betrekking tot het strategisch GLB-plan.

2. Voor rechtstreekse betalingen die worden toegekend in de kleinere eilanden in de Egeïsche Zee overeenkomstig hoofdstuk IV van Verordening (EU) nr. 229/2013 zijn alleen artikel 3, lid 2, onder a) en b), artikel 4, titel III, hoofdstuk I, afdeling 2, titel III, hoofdstuk II, afdelingen 1 en 2, en titel IX van deze verordening van toepassing. Artikel 4, titel III, hoofdstuk I, afdeling 2, titel III, hoofdstuk II, afdelingen 1 en 2, en titel IX zijn van toepassing zonder verplichtingen met betrekking tot het strategisch GLB-plan.

HOOFDSTUK II
INFORMATIESYSTEEM EN BESCHERMING VAN PERSOONSGEGEVENS

Artikel 136 - Uitwisseling van informatie en documenten

1. In samenwerking met de lidstaten zet de Commissie een informatiesysteem op om de veilige uitwisseling van gegevens van gemeenschappelijk belang tussen de Commissie en elke lidstaat mogelijk te maken.

2. De Commissie zorgt ervoor dat er een geschikt beveiligd elektronisch systeem is waarin belangrijke informatie en verslagen over monitoring en evaluatie kunnen worden geregistreerd, bijgehouden en beheerd.

3. De Commissie stelt uitvoeringshandelingen vast met voorschriften voor de werking van het in lid 1 bedoelde systeem. Die uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 139, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld.

Artikel 137 - Verwerking en bescherming van persoonsgegevens

1. Onverminderd de artikelen [96, 97 en 98] van Verordening (EU) [HzR], verzamelen de lidstaten en de Commissie persoonsgegevens met het oog op het vervullen van hun respectieve verplichtingen inzake beheer, controle, monitoring en evaluatie uit hoofde van deze Verordening, en in het bijzonder die waarin is voorzien in titel VI en titel VII, en verwerken zij die gegevens niet op een wijze die niet strookt met dat doel.

2. Wanneer persoonsgegevens worden verwerkt ten behoeve van monitoring en evaluatie uit hoofde van titel VII met gebruikmaking van het in artikel 136 bedoelde beveiligd elektronisch systeem, worden ze geanonimiseerd en uitsluitend in geaggregeerde vorm verwerkt.

3. Persoonsgegevens worden verwerkt overeenkomstig de Verordeningen (EG) nr. 45/2001 en (EU) 2016/679. Met name worden die gegevens niet langer bewaard in een vorm die het mogelijk maakt de betrokkenen te identificeren dan noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de doeleinden waarvoor zij worden verzameld of vervolgens worden verwerkt, rekening houdend met de minimumbewaartermijnen die in het toepasselijke nationale recht en het Unierecht zijn vastgesteld.

4. De lidstaten stellen de betrokkenen ervan in kennis dat hun persoonsgegevens door nationale instanties en instanties van de Unie overeenkomstig lid 1 kunnen worden verwerkt en dat zij in dit verband de gegevensbeschermingsrechten genieten waarin de Verordeningen (EG) nr. 45/2001 en (EU) 2016/679 voorzien.

HOOFDSTUK III
DELEGATIE VAN BEVOEGDHEID EN UITVOERINGSBEPALINGEN

Artikel 138 - Uitoefening van de delegatie

1. De bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend onder de voorwaarden van dit artikel.

2. De in de artikelen 4, 7, 12, 15, 23, 28, 32, 35, 36, 37, 41, 50,78, 81, 104 en 141 bedoelde bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie verleend voor een termijn van zeven jaar vanaf de datum van inwerkingtreding van deze verordening. De Commissie stelt uiterlijk negen maanden voor het einde van de termijn van zeven jaar een verslag op over de bevoegdheidsdelegatie. De bevoegdheidsdelegatie wordt stilzwijgend voor termijnen van dezelfde duur verlengd, tenzij het Europees Parlement of de Raad uiterlijk drie maanden vóór het verstrijken van elke termijn bezwaar maakt tegen een dergelijke verlenging.

3. De bevoegdheidsdelegatie als bedoeld in de artikelen 4, 7, 12, 15, 23, 28, 32, 35, 36, 37, 41, 50, 78, 81, 104 en 141, kan te allen tijde door het Europees Parlement of door de Raad worden ingetrokken. Het besluit tot intrekking beëindigt de delegatie van de in dat besluit genoemde bevoegdheden. Het besluit wordt van kracht op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie of op een daarin genoemde latere datum. Het besluit laat de geldigheid van de reeds van kracht zijnde gedelegeerde handelingen onverlet.

4. Alvorens een gedelegeerde handeling vast te stellen, raadpleegt de Commissie de door elke lidstaat aangewezen deskundigen overeenkomstig de beginselen die zijn neergelegd in het Interinstitutioneel Akkoord van 13 april 2016 over beter wetgeven.

5. Zodra de Commissie een gedelegeerde handeling heeft vastgesteld, doet zij daarvan gelijktijdig kennisgeving aan het Europees Parlement en de Raad.

6. Een krachtens de artikelen 4, 7, 12, 15, 23, 28, 32, 35, 36, 37, 41, 50, 78, 81, 104 en 141 vastgestelde gedelegeerde handeling treedt pas in werking als het Europees Parlement noch de Raad binnen een termijn van twee maanden na de datum van kennisgeving bezwaar heeft gemaakt tegen de gedelegeerde handeling of als zowel het Europees Parlement als de Raad de Commissie vóór het verstrijken van deze termijn hebben meegedeeld niet voornemens te zijn bezwaar te maken. Die termijn wordt op initiatief van het Europees Parlement of de Raad met twee maanden verlengd.

Artikel 139 - Comitéprocedure

1. De Commissie wordt bijgestaan door een comité, genaamd het 'Comité voor het gemeenschappelijk landbouwbeleid'. Dat comité is een comité in de zin van Verordening (EU) nr. 182/2011.

2. Wanneer naar dit lid wordt verwezen, is artikel 5 van Verordening (EU) nr. 182/2011 van toepassing.

3. Wanneer naar dit lid wordt verwezen, is artikel 8 van Verordening (EU) nr. 182/2011 van toepassing, in samenhang met artikel 5 daarvan.

HOOFDSTUK IV
SLOTBEPALINGEN

Artikel 140 - Intrekkingen

1. Verordening (EU) nr. 1305/2013 wordt ingetrokken met ingang van 1 januari 2021.

Zij blijft evenwel van toepassing op verrichtingen die worden uitgevoerd krachtens plattelandsontwikkelingsprogramma's die de Commissie vóór 1 januari 2021 op grond van die verordening heeft goedgekeurd.

Artikel 32 en bijlage III bij Verordening (EU) nr. 1305/2013 blijven van toepassing op de aanwijzing van gebieden met natuurlijke of andere specifieke beperkingen. Verwijzingen naar de plattelandsontwikkelingsprogramma's gelden als verwijzingen naar de strategische GLB-plannen.

2. Verordening (EU) nr. 1307/2013 wordt ingetrokken met ingang van 1 januari 2021.

Zij blijft evenwel van toepassing op steunaanvragen met betrekking tot de aanvraagjaren die vóór 1 januari 2021 ingaan.

De artikelen 17 en 19 van Verordening (EU) nr. 1307/2013, en bijlage I bij die verordening voor zover relevant voor Kroatië, blijven van toepassing tot en met 31 december 2021.

Artikel 141 - Overgangsmaatregelen

De Commissie is bevoegd om overeenkomstig artikel 138 gedelegeerde handelingen vast te stellen die deze verordening aanvullen met maatregelen die nodig zijn om verworven rechten en het gewettigd vertrouwen van begunstigden te beschermen, voor zover dat nodig is om een vlotte overgang van de bij de Verordeningen (EU) nr. 1305/2013 en (EU) nr. 1307/2013 ingestelde regelingen naar die van de onderhavige verordening te vergemakkelijken. Die overgangsregels stellen meer in het bijzonder de voorwaarden vast waaronder door de Commissie overeenkomstig Verordening (EU) nr. 1305/2013 goedgekeurde steun kan worden geïntegreerd in steun uit hoofde van deze verordening, waaronder voor technische bijstand en voor de ex-post-evaluaties.

Artikel 142 - Inwerkingtreding en toepassing

Deze verordening treedt in werking op de [...] dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.