Artikelen bij COM(2018)438 - Connecting Europe Facility

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.

dossier COM(2018)438 - Connecting Europe Facility.
document COM(2018)438 NLEN
datum 7 juli 2021


HOOFDSTUK I

ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1 - Voorwerp

Bij deze verordening wordt de Connecting Europe Facility („het programma”) ingesteld.

In deze verordening worden de doelstellingen van het programma, de begroting voor de periode 2021-2027, de vormen van EU-financiering en de regels voor de verstrekking van die financiering vastgelegd.

Artikel 2 - Definities

In deze verordening wordt verstaan onder:

(a)„actie”: elke in financieel en technisch opzicht als autonoom aangeduide activiteit, waarvoor een bepaalde termijn is gesteld en die noodzakelijk is voor de uitvoering van een project;

(b)„alternatieve brandstoffen”: alternatieve brandstoffen als gedefinieerd in artikel 2, lid 1, van Richtlijn 2014/94/EU;

(c)„geassocieerd land”: een derde land dat partij is bij een overeenkomst met de Unie op grond waarvan het overeenkomstig artikel 5 aan het programma mag deelnemen;

(d)„blendingverrichtingen”: door de EU-begroting ondersteunde acties, onder meer in het kader van blendingfaciliteiten overeenkomstig artikel 2, lid 6, van Verordening (EU, Euratom) 2018/XXX („het Financieel Reglement”), waarbij niet-terugbetaalbare vormen van steun en/of financieringsinstrumenten uit de EU-begroting worden gecombineerd met terugbetaalbare vormen van steun van instellingen voor ontwikkelingsfinanciering of andere openbare financiële instellingen, alsmede van commerciële financiële instellingen en investeerders;

(e)„uitgebreid netwerk”: de vervoersinfrastructuur die overeenkomstig hoofdstuk II van Verordening (EU) nr. 1315/2013 is aangeduid;

(f)„kernnetwerk”: de vervoersinfrastructuur die is aangeduid overeenkomstig hoofdstuk III van Verordening (EU) nr. 1315/2013;

(g)„kernnetwerkcorridors”: instrumenten die de gecoördineerde totstandbrenging van het kernnetwerk vergemakkelijken, zoals bepaald in hoofdstuk IV van Verordening (EU) nr. 1315/2013 en die zijn opgesomd in deel III van de bijlage bij deze verordening;

(h)„grensoverschrijdend project op het gebied van hernieuwbare energie”: een project dat is geselecteerd of in aanmerking komt om te worden geselecteerd in het kader van een samenwerkingsovereenkomst of andere regelingen tussen de lidstaten of tussen lidstaten en derde landen in de zin van de artikelen 6, 7, 9 of 11 van Richtlijn 2009/82/EG met betrekking tot de planning of ontwikkeling van hernieuwbare energie, overeenkomstig de criteria van deel IV van de bijlage bij deze verordening;

(i)„infrastructuur voor digitale connectiviteit”: netwerken met een zeer hoge capaciteit, 5G-systemen, zeer hoogwaardige lokale draadloze connectiviteit, backbonenetwerken, alsook operationele digitale platforms die een directe band hebben met de vervoers- en energie-infrastructuur;

(j)„5G-systemen”: een reeks digitale infrastructuurcomponenten, op basis van wereldwijd erkende normen voor mobiele en draadloze communicatietechnologie, die worden gebruikt voor connectiviteit en diensten met toegevoegde waarde met geavanceerde prestatiekenmerken, zoals zeer hoge transmissiesnelheden en capaciteit, een lage latentie en een hoge betrouwbaarheid, of die een groot aantal aangesloten apparaten ondersteunen;

(k)„5G-corridor”: een transportroute, per spoor of over de weg, die volledig wordt gedekt door infrastructuur voor digitale connectiviteit en met name 5G-systemen, die de ononderbroken levering van digitale synergiediensten zoals geconnecteerde en geautomatiseerde mobiliteit of soortgelijke slimme mobiliteitsdiensten voor het spoor mogelijk maken;

(l)„operationele digitale platforms die een directe band hebben met vervoers- en energie-infrastructuur”: fysieke en virtuele voorzieningen voor informatie- en communicatietechnologie („ICT”), die bovenop de communicatie-infrastructuur functioneren ter ondersteuning van de stroom, opslag, verwerking en analyse van vervoers- en/of energie-infrastructuurgegevens;

(m)„project van gemeenschappelijk belang”: een project als genoemd in Verordening (EU) nr. 1315/2013, Verordening (EU) nr. 347/2013 of artikel 8 van deze verordening;

(n)„studies”: activiteiten die nodig zijn ter voorbereiding van de uitvoering van projecten, zoals voorbereidende studies, het in kaart brengen, haalbaarheidsstudies, evaluatie- en validatiestudies, ook in de vorm van software, en andere technische ondersteuningsmaatregelen, met inbegrip van aan de werkzaamheden voorafgaande activiteiten die nodig zijn om een project te definiëren en te ontwikkelen en de besluiten te nemen inzake de financiering ervan, zoals verkenning ter plaatse en de voorbereiding van het financieringspakket;

(o)„sociaaleconomische actoren”: entiteiten die door hun opdracht, aard of vestigingsplaats direct of indirect grote sociaaleconomische voordelen kunnen genereren voor de burgers, ondernemingen en lokale gemeenschappen in hun regio;

(p)„derde land”: een land dat geen lid is van de Europese Unie;

(q)„netwerken met een zeer hoge capaciteit”: netwerken met een zeer hoge capaciteit als gedefinieerd in artikel [2, lid (XX)] van Richtlijn (EU) 2018/XXX [het Europees wetboek voor elektronische communicatie].

(r)„werkzaamheden": de aanschaf, de levering en het inzetten van componenten, systemen en diensten, inclusief software, en de uitvoering van ontwikkelings-, bouw- en installatieactiviteiten in verband met een project, alsmede de oplevering van de installaties en de inbedrijfstelling van een project.

Artikel 3 - Doelstellingen

1.De algemene doelstelling van het programma is de ontwikkeling en modernisering van de trans-Europese vervoers-, energie- en digitale netwerken en het faciliteren van grensoverschrijdende samenwerking op het gebied van hernieuwbare energie, rekening houdend met de langetermijnverbintenissen op het gebied van decarbonisatie en met de nadruk op synergieën tussen sectoren.

2.De specifieke doelstellingen van het programma zijn:

(a)Op het gebied van vervoer:

i) bijdragen tot de ontwikkeling van projecten van gemeenschappelijk belang voor efficiënte en onderling verbonden netwerken en infrastructuur voor slimme, duurzame, inclusieve, veilige en beveiligde mobiliteit;

ii) de aanpassing van de TEN-T-netwerken aan de behoeften op het gebied van militaire mobiliteit;

(b)In de energiesector, bijdragen aan de ontwikkeling van projecten van gemeenschappelijk belang met het oog op de verdere integratie van de interne energiemarkt, de sector- en grensoverschrijdende interoperabiliteit van de netwerken, het faciliteren van de decarbonisatie en het waarborgen van de voorzieningszekerheid, en ter bevordering van grensoverschrijdende samenwerking op het gebied van hernieuwbare energie;

(c)In de digitale sector, bijdragen aan de uitrol van 5G-systemen en digitale netwerken met een zeer hoge capaciteit, aan een grotere weerbaarheid en capaciteit van digitale backbonenetwerken op het grondgebied van de EU door die netwerken te verbinden met naburige regio’s, alsmede aan de digitalisering van de vervoers- en energienetwerken.

Artikel 4 - Begroting

1.De financiële middelen voor de uitvoering van het programma voor de periode 2021-2027 bedragen 42 265 493 000 EUR in lopende prijzen.

2.Dit bedrag wordt als volgt verdeeld:

(a)maximaal 30 615 493 000 EUR voor de specifieke doelstellingen als bedoeld in artikel 3, lid 2, onder a), waarvan:

i) 12 830 000 000 EUR uit de Europese strategische investeringscluster;

ii) de overdracht van 11 285 493 000 EUR uit het Cohesiefonds voor investeringen overeenkomstig deze verordening, uitsluitend in de lidstaten die in aanmerking komen voor steun uit het Cohesiefonds;

iii) 6 500 000 000 EUR van de defensiecluster voor de specifieke doelstelling als bedoeld in artikel 3, lid 2, onder a), punt ii);

(b)maximaal 8 650 000 000 EUR voor de specifieke doelstellingen als bedoeld in artikel 3, lid 2, onder b), waarvan maximaal 10 % voor grensoverschrijdende projecten op het gebied van hernieuwbare energie;

(c)maximaal 3 000 000 000 EUR voor de specifieke doelstellingen als bedoeld in artikel 3, lid 2, onder c).

3.De Commissie mag niet afwijken van het bedrag als bedoeld in lid 2, onder a), ii).

4.Het in lid 1 genoemde bedrag mag worden gebruikt voor technische en administratieve bijstand bij de tenuitvoerlegging van het programma en de sectorspecifieke richtsnoeren, zoals voorbereidende, monitoring-, controle-, audit- en evaluatieactiviteiten, met inbegrip van specifieke informatie en technologiesystemen. Deze bedragen mogen ook worden gebruikt ter financiering van begeleidende maatregelen ter ondersteuning van de voorbereiding van projecten.

5.Vastleggingen in de begroting voor acties waarvan de uitvoering zich over meer dan één begrotingsjaar uitstrekt, mogen in jaartranches worden verdeeld.

6.Onverminderd het Financieel Reglement kunnen uitgaven voor acties die voortvloeien uit projecten die in het eerste werkprogramma waren opgenomen, vanaf 1 januari 2021 in aanmerking komen.

7.De uit het Cohesiefonds overgedragen bedragen worden ten uitvoer gelegd overeenkomstig deze verordening, onder voorbehoud van lid 8 en onverminderd artikel 14, lid 2, onder b).

8.Van de bedragen die uit het Cohesiefonds zijn overgedragen wordt 30 % onmiddellijk ter beschikking gesteld van alle lidstaten die in aanmerking komen voor steun uit het Cohesiefonds voor de financiering van infrastructuurprojecten overeenkomstig van deze verordening, met prioriteit voor grensoverschrijdende verbindingen en missing links. Voor 70 % van de overgedragen middelen worden de voor financiering in aanmerking komende projecten tot en met 31 december 2023 geselecteerd met inachtneming van de nationale toewijzingen in het kader van het Cohesiefonds. Met ingang van 1 januari 2024 worden de middelen die naar het programma zijn overgedragen en niet voor een vervoersinfrastructuurproject zijn vastgelegd, beschikbaar gesteld van alle lidstaten die een beroep kunnen doen op het Cohesiefonds voor de financiering van infrastructuurprojecten overeenkomstig deze verordening.

9.Op verzoek van de lidstaten kunnen de aan hen in gedeeld beheer toegewezen middelen worden overgeschreven naar het programma. De Commissie voert die middelen overeenkomstig [artikel 62, lid 1, onder a),] van het Financieel Reglement op directe wijze dan wel overeenkomstig artikel 62, lid 1, onder c), van het Financieel Reglement op indirecte wijze uit. Indien mogelijk worden die middelen gebruikt ten voordele van de betrokken lidstaat.

Artikel 5 - Met het programma geassocieerde derde landen

1.Het programma staat open voor deelname van de volgende derde landen:

(a)landen van de Europese Vrijhandelsassociatie (EVA) die lid zijn van de Europese Economische Ruimte (EER), overeenkomstig de in de EER-overeenkomst vastgestelde voorwaarden;

(b)toetredingslanden, kandidaten en potentiële kandidaten, overeenkomstig de algemene beginselen en algemene voorwaarden voor hun deelname aan programma's van de Unie zoals vastgesteld in de desbetreffende kaderovereenkomsten en besluiten van de Associatieraad, of in soortgelijke overeenkomsten, alsmede in overeenstemming met de specifieke voorwaarden die zijn vastgesteld in overeenkomsten tussen de Unie en die landen;

(c)landen die onder het Europees nabuurschapsbeleid vallen, overeenkomstig de algemene beginselen en algemene voorwaarden voor deelname van die landen aan programma's van de Unie zoals vastgesteld in de desbetreffende kaderovereenkomsten en besluiten van de Associatieraad, of in soortgelijke overeenkomsten, alsmede in overeenstemming met de specifieke voorwaarden die zijn vastgesteld in overeenkomsten tussen de Unie en die landen;

(d)andere derde landen, overeenkomstig de voorwaarden die zijn vastgesteld in een specifieke overeenkomst betreffende de deelname van het derde land aan programma's van de Unie, op voorwaarde dat die overeenkomst:

–een billijk evenwicht waarborgt tussen de bijdragen van en de voordelen voor het derde land dat aan programma's van de Unie deelneemt;

–de voorwaarden voor deelname aan de programma's vaststelt, met inbegrip van de berekening van de financiële bijdragen aan afzonderlijke programma's en de administratieve kosten ervan; Deze bijdragen worden aangemerkt als bestemmingsontvangsten overeenkomstig artikel [21, lid 5,] van het Financieel Reglement;

–het derde land geen beslissingsbevoegdheid ten aanzien van het programma verleent;

–de rechten van de Unie om naar een goed financieel beheer te streven en haar financiële belangen te beschermen, waarborgt.

2.Aan derde landen als bedoeld in lid 1 en aan in die landen gevestigde entiteiten mag in het kader van deze verordening geen financiële bijstand worden verleend, tenzij die bijstand onontbeerlijk is om de doelstellingen van een bepaald project van gemeenschappelijk belang te verwezenlijken en onder de voorwaarden die zijn uiteengezet in de werkprogramma’s als bedoeld in artikel 19.

Artikel 6 - Uitvoering en vormen van EU-financiering

1.Het programma wordt uitgevoerd in direct beheer in overeenstemming met het Financieel Reglement of in indirect beheer met organen als bedoeld in artikel [61, lid 1, onder c),] van het Financieel Reglement.

2.In het kader van het programma kan financiering worden verstrekt in een van de vormen als vastgesteld in het Financieel Reglement, met name subsidies en aanbestedingen. Er kan eveneens financiering worden verstrekt in de vorm van financieringsinstrumenten in het kader van blendingverrichtingen. Blendingverrichtingen waartoe in het kader van dit programma is besloten, worden uitgevoerd in overeenstemming met de InvestEU-verordening en titel X van het Financieel Reglement.

3.De Commissie kan de bevoegdheid voor de tenuitvoerlegging van een deel van het programma overeenkomstig artikel van het Financieel Reglement delegeren aan uitvoerende agentschappen met het oog op een optimaal beheer en in het licht van de efficiëntievereisten van het programma in de vervoers-, energie- en digitale sector.

4.Bijdragen aan een systeem voor onderlinge verzekeringen kan gelden als dekking voor het risico dat is verbonden aan de terugvordering van door ontvangers verschuldigde financiering en wordt als voldoende garantie beschouwd overeenkomstig het Financieel Reglement. De bepalingen van [artikel X van] Verordening XXX [opvolger van de verordening betreffende het Garantiefonds] zijn van toepassing.

Artikel 7 - Grensoverschrijdende projecten op het gebied van hernieuwbare energie

1.Grensoverschrijdende projecten op het gebied van hernieuwbare energie tellen ten minste twee deelnemende lidstaten en worden opgenomen in een overeenkomst of een andere soort regeling tussen lidstaten en/of tussen de lidstaten en derde landen als bedoeld in de artikelen 6, 7, 9 en 11 van Richtlijn 2009/28/EG. Deze projecten worden geselecteerd overeenkomstig de criteria en de procedure van deel IV van de bijlage bij de deze verordening.

2.Uiterlijk op 31 december 2019 stelt de Commissie overeenkomstig artikel 23, onder d), van deze verordening een gedelegeerde handeling vast tot nadere bepaling van de selectiecriteria en -procedure van projecten en publiceert zij de methodologieën voor de beoordeling van de bijdrage van projecten aan de algemene criteria en voor de beoordeling van de totale kosten en baten als gespecificeerd in deel IV van de bijlage.

3.Studies met het oog op de ontwikkeling en de selectie van grensoverschrijdende projecten op het gebied van hernieuwbare energie komen in aanmerking voor financiering uit hoofde van deze verordening.

4.Grensoverschrijdende projecten op het gebied van hernieuwbare energie komen in aanmerking voor EU-financiering voor werkzaamheden indien zij aan de volgende aanvullende criteria voldoen:

(a)de projectspecifieke kosten-batenanalyse overeenkomstig deel IV, punt 3, van de bijlage toont duidelijk aan dat een project aanzienlijke kostenbesparingen en/of voordelen oplevert in termen van systeemintegratie, continuïteit van de energievoorziening, integratie of innovatie, en;

(b)de aanvrager toont aan dat het project zonder subsidie niet zou kunnen worden verwezenlijkt of zonder subsidie commercieel niet rendabel zou zijn. Bij die analyse wordt rekening gehouden met eventuele inkomsten uit steunregelingen.

5.Het bedrag van de subsidie voor werkzaamheden staat in verhouding tot de kostenbesparingen en/of voordelen als bedoeld in deel IV, punt 2, onder b), van de bijlage en ligt niet hoger dan het bedrag dat nodig is om ervoor te zorgen dat het project wordt uitgevoerd of rendabel is.

Artikel 8

Projecten van gemeenschappelijk belang op het gebied van infrastructuur voor digitale connectiviteit.

1.Projecten van gemeenschappelijk belang op het gebied van infrastructuur voor digitale connectiviteit dragen bij tot de verwezenlijking van de specifieke doelstelling van artikel 3, lid 2, onder c).

2.Studies met het oog op de ontwikkeling en de selectie van projecten van gemeenschappelijk belang op het gebied van infrastructuur voor digitale connectiviteit komen in aanmerking voor financiering uit hoofde van deze verordening.

3.Onverminderd de in artikel 13 vastgestelde selectiecriteria, wordt bij het bepalen van de prioriteiten voor financiering rekening gehouden met de volgende criteria:

(a)acties die bijdragen tot de toegang tot netwerken met een zeer hoge capaciteit die sociaaleconomische actoren gigabitconnectiviteit bieden, worden geprioriteerd op basis van de functie van de sociaaleconomische actoren, de relevantie van de digitale diensten en toepassingen die dankzij de onderliggende connectiviteit mogelijk worden gemaakt, en de potentiële sociaaleconomische voordelen voor de burgers, het bedrijfsleven en lokale gemeenschappen, met inbegrip van de mogelijke positieve overloopeffecten op het gebied van connectiviteit, overeenkomstig deel V van de bijlage;

(b)acties die bijdragen aan het verstrekken van hoogwaardige lokale draadloze connectiviteit in lokale gemeenschappen, overeenkomstig deel V van de bijlage;

(c)voor acties die bijdragen tot de uitrol van 5G-systemen, wordt voorrang gegeven aan de uitrol van 5G-corridors op de belangrijkste transportroutes, onder meer op het trans-Europese vervoersnetwerk. Er wordt rekening gehouden met de mate waarin een actie bijdraagt tot het garanderen van dekking op belangrijke transportroutes en daardoor de ononderbroken levering van digitale synergiediensten mogelijk maakt en tevens maximale potentiële positieve overloopeffecten creëert voor de gebieden en bevolking in het projectgebied. Een indicatieve lijst van projecten waarvoor steun kan worden verleend, is opgenomen in deel V van de bijlage;

(d)projecten voor de ontwikkeling van grensoverschrijdende backbonenetwerken tussen de EU en derde landen en ter versterking van de verbindingen binnen de Unie, met inbegrip van onderzeese kabels, worden geprioriteerd op basis van hun bijdrage aan een grotere weerbaarheid en capaciteit van de elektronische communicatienetwerken op het grondgebied van de Unie;

(e)met betrekking tot de dekking door netwerken met een zeer hoge capaciteit, wordt voorrang gegeven aan acties die bijdragen tot de dekking van het grondgebied en de bevolking, omgekeerd evenredig met de intensiteit van de steun die nodig zou zijn om de uitvoering van een project mogelijk te maken, in verhouding tot de in artikel 14 vastgestelde toepasselijke maximale medefinancieringspercentages. Er wordt rekening gehouden met de mate waarin een actie bijdraagt tot de volledige dekking van het grondgebied en de bevolking binnen een bepaald projectgebied, terwijl ook rekening wordt gehouden met de maximale potentiële positieve overloopeffecten voor het grondgebied en de bevolking in de nabijheid van het projectgebied;

(f)voor projecten op het gebied van digitale platforms, wordt prioriteit gegeven aan acties op basis van geavanceerde technologieën, rekening houdend met aspecten zoals interoperabiliteit, cyberveiligheid, gegevensbescherming en hergebruik;

(g)de mate waarin de voor het project meest geschikte technologie wordt ingezet, en de beste balans tussen geavanceerde technologieën in termen van gegevensstroomcapaciteit, transmissieveiligheid, veerkracht van het netwerk en kostenefficiëntie wordt voorgesteld.

HOOFDSTUK II

SUBSIDIABILITEIT

Artikel 9 - Subsidiabele acties

1.Alleen acties die bijdragen tot de verwezenlijking van de doelstellingen als bedoeld in artikel 3 komen in aanmerking voor financiering. Subsidiabele acties omvatten studies, werkzaamheden en begeleidende maatregelen voor het beheer en de tenuitvoerlegging van het programma en de sectorspecifieke richtsnoeren.

2.In de sector vervoer komen de volgende acties in aanmerking voor financiële EU-bijstand in het kader van de onderhavige verordening:

(a)Acties in verband met efficiënte en onderling verbonden netwerken:

i) acties voor de verwezenlijking van het kernnetwerk overeenkomstig hoofdstuk III van Verordening (EU) nr. 1315/2013, met inbegrip van stedelijke knooppunten, zeehavens, binnenhavens en overslagterminals voor weg- en spoorvervoer die deel uitmaken van het kernnetwerk als gedefinieerd in bijlage II van Verordening (EU) nr. 1315/2013. Acties voor de verwezenlijking van het kernnetwerk mogen aanvullende componenten op het uitgebreide netwerk omvatten indien die nodig zijn om de investering te optimaliseren en overeenkomstig de modaliteiten in de werkprogramma’s als bedoeld in artikel 19 van deze verordening;

ii) acties voor de verwezenlijking van grensoverschrijdende verbindingen van het uitgebreide netwerk overeenkomstig hoofdstuk II van Verordening (EU) nr. 1315/2013, met name de in deel III van de bijlage bij deze verordening genoemde segmenten;

iii) acties voor de verwezenlijking van delen van het uitgebreide netwerk in ultraperifere gebieden overeenkomstig hoofdstuk II van Verordening (EU) nr. 1315/2013, waaronder stedelijke knooppunten, zeehavens, binnenhavens en overslagterminals voor weg- en spoorvervoer die deel uitmaken van het uitgebreide netwerk als gedefinieerd in bijlage II van Verordening (EU) nr. 1315/2013.

iv) acties ter ondersteuning van projecten van gemeenschappelijk belang om het trans-Europese netwerk te verbinden met de infrastructuurnetwerken van buurlanden als gedefinieerd in artikel 8, lid 1, van Verordening (EU) nr. 1315/2013;

(b)acties op het gebied van slimme, duurzame, inclusieve, veilige en beveiligde mobiliteit:

i) acties ter ondersteuning van maritieme snelwegen in de zin van artikel 21 van Verordening (EU) nr. 1315/2013;

ii) acties ter ondersteuning van telematicasystemen, onder meer voor veiligheidsdoelstellingen, overeenkomstig artikel 31 van Verordening (EU) nr. 1315/2013;

iii) acties ter ondersteuning van goederenvervoerdiensten overeenkomstig artikel 32 van Verordening (EU) nr. 1315/2013;

iv) acties ter ondersteuning van nieuwe technologieën en innovatie, met inbegrip van automatisering, geavanceerde vervoersdiensten, intermodale integratie en infrastructuur voor alternatieve brandstoffen overeenkomstig artikel 33 van Verordening (EU) nr. 1315/2013;

v) acties om interoperabiliteitsbelemmeringen weg te werken en met name acties die corridor-/ netwerkeffecten genereren;

vi) acties die bijdragen tot veilige en beveiligde infrastructuur en mobiliteit, waaronder verkeersveiligheid, overeenkomstig artikel 34 van Verordening (EU) nr. 1315/2013;

vii) acties om de vervoersinfrastructuur beter bestand te maken tegen de klimaatverandering en natuurrampen;

viii) acties om de vervoersinfrastructuur beter toegankelijk te maken voor alle gebruikers overeenkomstig artikel 37 van Verordening (EU) nr. 1315/2013;

ix) acties met het oog op een betere beschikbaarheid en toegankelijkheid van de vervoersinfrastructuur voor civiele bescherming en beveiliging.

(c)In het kader van de specifieke doelstellingen als bedoeld in artikel 3, lid 2, onder a), punt ii): acties, of specifieke activiteiten die deel uitmaken van een actie, ter ondersteuning van de aanpassing van de TEN-T-infrastructuur aan de eisen inzake militaire mobiliteit om deze geschikt te maken voor civiel-militair gebruik.

3.In de sector energie komen de volgende acties in aanmerking voor financiële EU-bijstand in het kader van de onderhavige verordening:

(a)acties ter ondersteuning van projecten van gemeenschappelijk belang als bedoeld in artikel 14 van Verordening (EU) nr. 347/2013;

(b)acties ter ondersteuning van grensoverschrijdende projecten op het gebied van hernieuwbare energie, met inbegrip van het ontwerp daarvan, als gedefinieerd in deel IV van de bijlage bij deze verordening, mits wordt voldaan aan de voorwaarden van artikel 7 van deze verordening.

4.In de digitale sector komen de volgende acties in aanmerking voor financiële EU-bijstand in het kader van de onderhavige verordening:

(a)acties om de gigabitconnectiviteit van sociaaleconomische actoren te ondersteunen;

(b)acties ter ondersteuning van het gratis en onder niet-discriminerende voorwaarden aanbieden van hoogwaardige lokale draadloze connectiviteit in lokale gemeenschappen;

(c)acties voor de uitrol van een ononderbroken dekking met 5G-systemen op alle belangrijke transportroutes, met inbegrip van het trans-Europese vervoersnetwerk;

(d)acties ter ondersteuning van de uitrol van backbonenetwerken, onder meer met onderzeese kabels, tussen lidstaten en tussen de Unie en derde landen;

(e)acties ter ondersteuning van de toegang voor Europese huishoudens tot netwerken met een zeer hoge capaciteit;

(f)acties met het oog op de uitrol van infrastructuur voor digitale connectiviteit in verband met grensoverschrijdende vervoers- of energieprojecten en/of ter ondersteuning van operationele digitale platforms die een direct verband hebben met vervoers- of energie-infrastructuur.

Een indicatieve lijst van subsidiabele projecten in de digitale sector is opgenomen in deel V van de bijlage.

Artikel 10 - Synergieën

1.Acties die bijdragen tot de verwezenlijking van één of meer doelstellingen van ten minste twee sectoren als bedoeld in artikel 3, lid 2, onder a), b) en c), komen in aanmerking voor financiële EU-bijstand in het kader van deze verordening. Die acties worden uitgevoerd op basis van specifieke sectoroverschrijdende werkprogramma’s die ten minste twee sectoren bestrijken, met specifieke selectiecriteria en gefinancierd met bijdragen uit de begroting van de betrokken sectoren.

2.Acties in de sectoren vervoer, energie of digitalisering mogen overeenkomstig artikel 9 aanvullende componenten omvatten die geen verband hebben met de subsidiabele acties overeenkomstig artikel 9, leden 2, 3 of 4, mits die aanvullende componenten voldoen aan alle volgende vereisten:

(a)de kosten van die aanvullende componenten bedragen niet meer dan 20 % van de totale subsidiabele kosten van de actie; en

(b)die aanvullende componenten hebben betrekking op de sector vervoer, energie of digitalisering; en

(c)die aanvullende componenten zorgen voor een aanzienlijke toename van de sociaaleconomische, klimaat- of milieuvoordelen van de actie.

Artikel 11 - In aanmerking komende entiteiten

1.Naast de in artikel  van het Financieel Reglement vermelde subsidiabiliteitscriteria zijn de in dit artikel vastgestelde criteria van toepassing.

2.De volgende entiteiten komen in aanmerking:

(a)juridische entiteiten die zijn gevestigd in een lidstaat;

(b)juridische entiteiten die zijn gevestigd in een met het programma geassocieerd derde land;

(c)krachtens het EU-recht opgerichte juridische entiteiten en internationale organisaties, voor zover de werkprogramma’s in die mogelijkheid voorzien.

3.Natuurlijke personen komen niet in aanmerking.

4.Juridische entiteiten die gevestigd zijn in een niet met het programma geassocieerd derde land komen bij wijze van uitzondering in aanmerking voor steun in het kader van het programma indien die steun onontbeerlijk is voor de verwezenlijking van de doelstellingen van een bepaald project van gemeenschappelijk belang of een grensoverschrijdend project op het gebied van hernieuwbare energie.

5.In de in artikel 19 bedoelde werkprogramma’s kan worden bepaald dat alleen voorstellen die worden ingediend door een of meer lidstaten of, met instemming van de betrokken lidstaten, door internationale organisaties, gemeenschappelijke ondernemingen, dan wel publieke of private ondernemingen of organen, in aanmerking komen voor subsidie.

HOOFDSTUK III

SUBSIDIES

Artikel 12 - Subsidies

Subsidies in het kader van het programma worden toegekend en beheerd in overeenstemming titel [VIII] van het Financieel Reglement.

Artikel 13 - Selectiecriteria

1.De selectiecriteria worden vastgesteld in de werkprogramma’s als bedoeld in artikel 19 en in de oproepen tot het indienen van voorstellen, rekening houdend met, voor zover van toepassing, de volgende elementen:

(a)economische, sociale en milieueffecten (kosten en baten);

(b)innovatie, veiligheid, interoperabiliteit en toegankelijkheid;

(c)grensoverschrijdende dimensie;

(d)synergieën tussen de sectoren vervoer, energie en digitalisering;

(e)de maturiteit van de actie binnen de ontwikkeling van het project;

(f)de deugdelijkheid van het voorgestelde uitvoeringsplan;

(g)de katalyserende werking van financiële EU-bijstand op de investering;

(h)de noodzaak om financiële belemmeringen weg te werken, zoals een gebrek aan rendabiliteit of het gebrek aan marktfinanciering;

(i)samenhang met de beleidsplannen van de Unie en de lidstaten op het gebied van energie en klimaat.

2.Bij de toetsing van de voorstellen aan de selectiecriteria wordt, voor zover relevant, rekening gehouden met de weerbaarheid ten aanzien van de negatieve gevolgen van klimaatverandering door middel van een analyse van de klimaatkwetsbaarheid en een risicobeoordeling, met inbegrip van de relevante aanpassingsmaatregelen.

3.Bij de toetsing van voorstellen aan de selectiecriteria wordt, voor zover relevant en overeenkomstig de specificaties in het werkprogramma, gewaarborgd dat door het programma ondersteunde acties die technologie voor plaatsbepaling, navigatie en tijdsbepaling (PNT) omvatten, technisch compatibel zijn met EGNOS/Galileo en Copernicus.

4.In de vervoerssector wordt er bij de toetsing van de voorstellen aan de selectiecriteria als bedoeld in lid 1, indien van toepassing, op toegezien dat de voorgestelde acties in overeenstemming zijn met de werkplannen van de corridors en de uitvoeringshandelingen overeenkomstig artikel 47 van Verordening (EU) nr. 1315/2013 en rekening houden met het advies van de bevoegde Europese coördinator op grond van artikel 45, lid 8.

5.Voor acties met betrekking tot grensoverschrijdende projecten op het gebied van hernieuwbare energie, wordt in de selectiecriteria als gedefinieerd in de werkprogramma’s en de oproepen tot het indienen van voorstellen rekening gehouden met de voorwaarden van artikel 7, lid 4.

6.Voor acties met betrekking tot projecten van gemeenschappelijk belang voor digitale connectiviteit, wordt in de selectiecriteria als gedefinieerd in de werkprogramma’s en de oproepen tot het indienen van voorstellen rekening gehouden met de voorwaarden van artikel 8, lid 3.

Artikel 14 - Medefinancieringspercentages

1.Voor studies bedraagt de financiële bijstand van de Unie ten hoogste 50 % van de totale subsidiabele kosten. Voor studies die worden gefinancierd met de bedragen die uit het Cohesiefonds zijn overgedragen, gelden de maximale medefinancieringspercentages van het Cohesiefonds als vermeld in lid 2, onder b).

2.Voor werkzaamheden in de vervoerssector gelden de volgende maximale medefinancieringspercentages:

(a)voor werkzaamheden in verband met de specifieke doelstellingen als bedoeld in artikel 3, lid 2, onder a), bedraagt de financiële bijstand van de Unie ten hoogste 30 % van de totale subsidiabele kosten. Het medefinancieringspercentage kan worden verhoogd tot maximum 50 % voor acties in verband met grensoverschrijdende verbindingen overeenkomstig de in dit lid, onder c), gespecificeerde voorwaarden, voor acties ter ondersteuning van telematicasystemen, voor acties ter ondersteuning van nieuwe technologieën en innovatie, voor acties om de infrastructuur veiliger te maken overeenkomstig de relevante EU-wetgeving en voor acties in ultraperifere regio’s;

(b)voor bedragen die uit het Cohesiefonds zijn overgedragen, gelden de maximale medefinancieringspercentages van het Cohesiefonds als bedoeld in Verordening (EU) XXX [CPR]. Deze medefinancieringspercentages kunnen worden verhoogd tot maximum 85 % voor acties in verband met grensoverschrijdende verbindingen overeenkomstig de in dit lid, onder c), gespecificeerde voorwaarden;

(c)voor acties in verband met grensoverschrijdende verbindingen, mogen de hogere maximale medefinancieringspercentages als bedoeld onder a) en b) alleen worden toegepast voor acties waarbij er sprake is van een verregaande integratie bij de planning en uitvoering van de actie voor de toepassing van het selectiecriterium als bedoeld in artikel 13, lid 1, onder c), met name door de oprichting van een enige projectonderneming, een gezamenlijke beheerstructuur en een bilateraal juridisch kader of uitvoeringshandeling uit hoofde van artikel 47 van Verordening (EU) nr. 1315/2013.

3.Voor werkzaamheden in de energiesector gelden de volgende maximale cofinancieringspercentages:

(a)voor werkzaamheden in verband met de specifieke doelstellingen als bedoeld in artikel 3, lid 2, onder b), bedraagt de financiële bijstand van de Unie ten hoogste 50 % van de totale subsidiabele kosten.

(b)Het medefinancieringspercentage kan worden verhoogd tot maximum 75 % voor acties die bijdragen tot de ontwikkeling van projecten van gemeenschappelijk belang die, op basis van de in artikel 14, lid 2, van Verordening (EU) nr. 347/2013 vermelde bewijzen, zorgen voor een hoge mate van regionale of EU-brede voorzieningszekerheid, die de solidariteit in de Unie versterken of die bijzonder innoverende oplossingen omvatten.

4.Voor werkzaamheden in de digitale sector gelden de volgende maximale cofinancieringspercentages: voor werkzaamheden in verband met de specifieke doelstellingen als bedoeld in artikel 3, lid 2, onder c), bedraagt de financiële bijstand van de Unie maximum 30 % van de totale subsidiabele kosten. Het medefinancieringspercentage kan worden verhoogd tot maximum 50 % voor acties met een sterke grensoverschrijdende dimensie, zoals ononderbroken dekking met 5G-systemen van belangrijke transportroutes of de ontwikkeling van backbonenetwerken tussen lidstaten en tussen de Unie en derde landen, en tot maximum 75 % voor acties voor de uitrol van gigabitconnectiviteit bij sociaaleconomische actoren. Voor acties met het oog op het verstrekken van lokale draadloze connectiviteit in lokale gemeenschappen bedraagt de financiële EU-bijstand tot 100 % van de subsidiabele kosten, onverminderd het medefinancieringsbeginsel.

5.Het maximale medefinancieringspercentage voor acties die zijn geselecteerd in het kader van sectoroverschrijdende werkprogramma’s als bedoeld in artikel 10, is het hoogste maximale medefinancieringspercentage van de betrokken sectoren.

Artikel 15 - Subsidiabele kosten

Naast de in artikel  van het Financieel Reglement vermelde criteria zijn de volgende criteria voor subsidiabiliteit van kosten van toepassing:

(a)alleen uitgaven in de lidstaten worden in aanmerking genomen, tenzij het project van gemeenschappelijk belang of het grensoverschrijdende project op het gebied van hernieuwbare energie ook betrekking heeft op het grondgebied van derde landen als bedoeld in artikel 5 of artikel 11, lid 4, van deze verordening of op internationale wateren, en de actie onontbeerlijk is om de doelstellingen van het desbetreffende project te verwezenlijken;

(b)de kosten van apparatuur, voorzieningen en infrastructuur die door de begunstigde als kapitaaluitgaven worden behandeld, kunnen volledig in aanmerking worden genomen;

(c)uitgaven voor de aankoop van gronden komen niet in aanmerking;

(d)subsidiabele kosten omvatten geen belasting over de toegevoegde waarde („btw”).

Artikel 16 - Combinatie van subsidies met andere financieringsbronnen

1.Subsidies kunnen worden gebruikt in combinatie met financiering van de Europese Investeringsbank, nationale stimuleringsbanken of andere ontwikkelingsbanken en openbare financiële instellingen alsmede van particuliere financiële instellingen en investeerders uit de particuliere sector, ook via publiek-private partnerschappen.

2.De subsidies als bedoeld in lid 1 mogen ten uitvoer worden gelegd middels specifieke oproepen tot het indienen van voorstellen.

Artikel 17 - Verlaging of beëindiging van subsidie

1.Behalve op de in [artikel 131, lid 4,] van het Financieel Reglement genoemde gronden kan het subsidiebedrag worden verlaagd op de volgende gronden:

(a)de actie is niet van start gegaan binnen één jaar na de in de subsidieovereenkomst vermelde begindatum;

(b)na evaluatie van de vooruitgang van de actie is gebleken dat de uitvoering van de actie zoveel vertraging heeft opgelopen dat de doelstellingen van de actie waarschijnlijk niet zullen worden verwezenlijkt;

2.De subsidieovereenkomst kan worden beëindigd op de in lid 1 genoemde gronden.

Artikel 18 - Cumulatieve, aanvullende en gecombineerde financiering

1.Aan een actie waaraan in het kader van het programma een bijdrage is toegekend, kan ook een bijdrage worden toegekend uit een ander programma van de Unie, met inbegrip van fondsen in gedeeld beheer, op voorwaarde dat de bijdragen niet dezelfde kosten dekken. De regels van elk bijdragende EU-programma zijn van toepassing op de respectieve bijdrage aan deze actie. De gecumuleerde steun mag niet meer dan de totale subsidiabele kosten van de actie bedragen en de steun uit de verschillende EU-programma’s kan op pro-ratabasis worden berekend overeenkomstig het document waarin de steunvoorwaarden zijn vastgesteld.

2.Voor acties die voldoen aan de volgende cumulatieve vergelijkende voorwaarden:

(a)de acties zijn beoordeeld na een oproep tot het indienen van voorstellen in het kader van het programma;

(b)de acties voldoen aan de minimale kwaliteitseisen van de oproep tot het indienen van voorstellen;

(c)de acties kunnen vanwege budgettaire beperkingen niet worden gefinancierd in het kader van die oproep tot het indienen van voorstellen;

kan steun worden verleend via het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling of het Cohesiefonds overeenkomstig [artikel 67, lid 5,] van Verordening (EU) nr. XXX [de gemeenschappelijke verordening], voor zover de acties sporen met de doelstellingen van het desbetreffende programma. De regels van het Fonds dat steun verleent, zijn van toepassing.

HOOFDSTUK IV

PROGRAMMERING, MONITORING, EVALUATIE EN CONTROLE

Artikel 19 - Werkprogramma's

1.Het programma wordt uitgevoerd door middel van werkprogramma's als bedoeld in artikel 110 van het Financieel Reglement. In de werkprogramma's wordt in voorkomend geval het voor blendingverrichtingen gereserveerde totaalbedrag opgenomen.

2.De werkprogramma’s worden door de Commissie vastgesteld door middel van een uitvoeringshandeling. Die uitvoeringsbesluiten worden vastgesteld in overeenstemming met de in artikel 22 van deze verordening bedoelde onderzoeksprocedure.

Artikel 20 - Monitoring en verslaglegging

1.Indicatoren om verslag uit te brengen over de door het programma geboekte vooruitgang bij het verwezenlijken van de in artikel 3 vermelde algemene en specifieke doelstellingen zijn vastgesteld in deel 1 van de bijlage.

2.Om te zorgen voor een effectieve evaluatie van de voortgang van het programma in de richting van de verwezenlijking van zijn doelstellingen, wordt de Commissie overeenkomstig artikel 24 gemachtigd deel I van de bijlage te wijzigen teneinde de indicatoren waar nodig te herzien en aan te vullen en deze verordening aan te vullen met bepalingen inzake de vaststelling van een monitoring- en evaluatiekader.

3.Het prestatieverslagleggingssysteem waarborgt dat de gegevens voor het monitoren van de uitvoering en de resultaten van het programma op efficiënte en doeltreffende wijze en tijdig worden verzameld. Daartoe worden evenredige verslagleggingsvereisten opgelegd aan de ontvangers van middelen van de Unie en, indien relevant, de lidstaten.

Artikel 21 - Evaluatie

1.Evaluaties worden tijdig uitgevoerd zodat zij in de besluitvorming kunnen worden meegenomen.

2.De tussentijdse evaluatie van het programma wordt uitgevoerd zodra voldoende informatie over de uitvoering van het programma beschikbaar is, doch uiterlijk vier jaar nadat met de uitvoering van het programma is begonnen.

3.Aan het einde van de uitvoering van het programma, doch uiterlijk vier jaar na afloop van de in artikel 1 genoemde periode, voert de Commissie een eindevaluatie van het programma uit.

4.De Commissie deelt de conclusies van de evaluaties tezamen met haar opmerkingen mee aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's.

Artikel 22 - Comitéprocedure

1.De Commissie wordt bijgestaan door het Coördinatiecomité van de CEF. Het Comité is een comité in de zin van Verordening (EU) nr. 182/2011.

2.Wanneer naar dit lid wordt verwezen, is artikel 5 van Verordening (EU) nr. 182/2011 van toepassing.

Artikel 23 - Gedelegeerde handelingen

De Commissie wordt gemachtigd om overeenkomstig artikel 24 van deze verordening gedelegeerde handelingen vast te stellen:

(a)tot wijziging van deel I van de bijlage betreffende de indicatoren en tot vaststelling van een monitoring- en evaluatiekader;

(a)tot wijziging van deel II van de bijlage betreffende de indicatieve percentages van de begrotingsmiddelen die worden toegewezen aan de specifieke doelstelling van artikel 3, onder a), punt i);

(b)tot wijziging van deel III van de bijlage betreffende de afbakening van de kernnetwerkcorridors en de vooraf geselecteerde segmenten; en de vooraf geselecteerde segmenten van het uitgebreide netwerk;

(c)tot wijziging van deel IV van de bijlage betreffende de selectie van grensoverschrijdende projecten op het gebied van hernieuwbare energie;

(d)tot wijziging van deel V van de bijlage betreffende de selectie van de projecten van gemeenschappelijk belang op het gebied van digitale connectiviteit.

Artikel 24 - Uitoefening van de bevoegdheidsdelegatie

1.De bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend onder de in dit artikel neergelegde voorwaarden.

2.De in artikel 23 bedoelde bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend tot en met 31 december 2028.

3.Het Europees Parlement of de Raad kan de in artikel 23 bedoelde bevoegdheidsdelegatie te allen tijde intrekken. Het besluit tot intrekking beëindigt de delegatie van de in dat besluit genoemde bevoegdheid. Het besluit wordt van kracht op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie of op een daarin genoemde latere datum. Het besluit laat de geldigheid van de reeds van kracht zijnde gedelegeerde handelingen onverlet.

4.Vóór de vaststelling van een gedelegeerde handeling raadpleegt de Commissie de door elke lidstaat aangewezen deskundigen overeenkomstig de beginselen die zijn neergelegd in het Interinstitutioneel Akkoord over beter wetgeven van 13 april 2016.

5.Zodra de Commissie een gedelegeerde handeling heeft vastgesteld, doet zij daarvan gelijktijdig kennisgeving aan het Europees Parlement en de Raad.

6.Een overeenkomstig artikel 23 vastgestelde gedelegeerde handeling treedt alleen in werking indien het Europees Parlement noch de Raad daartegen binnen een termijn van twee maanden na de kennisgeving van die handeling aan het Europees Parlement en de Raad bezwaar heeft gemaakt, of indien zowel het Europees Parlement als de Raad vóór het verstrijken van die termijn de Commissie hebben medegedeeld dat zij daartegen geen bezwaar zullen maken. Die termijn wordt op initiatief van het Europees Parlement of de Raad met twee maanden verlengd.

Artikel 25 - Informatie, communicatie en publiciteit

1.Ontvangers van financiering van de Unie erkennen de oorsprong van en geven zichtbaarheid aan de financiering van de Unie (met name wanneer zij de acties en de resultaten ervan promoten) door meerdere doelgroepen, waaronder de media en het grote publiek, doelgericht en op samenhangende, doeltreffende en evenredige wijze te informeren.

2.De Commissie voert informatie- en communicatieacties uit met betrekking tot het programma alsmede de acties en de resultaten ervan. De aan het programma toegewezen financiële middelen dragen tevens bij aan de institutionele communicatie over de politieke prioriteiten van de Unie, voor zover zij verband houden met de in artikel 3 bedoelde doelstellingen.

Artikel 26 - Bescherming van de financiële belangen van de Unie

Wanneer een derde land aan het programma deelneemt op grond van een besluit in het kader van een internationale overeenkomst of op grond van enig ander rechtsinstrument, verleent het derde land de nodige rechten en toegang aan de verantwoordelijke ordonnateur, het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF) en de Europese Rekenkamer, zodat deze hun respectieve bevoegdheden ten volle kunnen uitoefenen. In het geval van OLAF omvatten deze rechten het recht om onderzoeken, waaronder controles en verificaties ter plaatse, uit te voeren, overeenkomstig Verordening (EU, Euratom) nr. 883/2013 van het Europees Parlement en de Raad betreffende onderzoeken door het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF).

HOOFDSTUK VI

OVERGANGS- EN SLOTBEPALINGEN

Artikel 27 - Intrekkings- en overgangsbepalingen

1.Verordeningen (EU) nr. 1316/2013 en (EU) nr. 283/2014 worden ingetrokken.

2.Onverminderd lid 1, doet deze verordening geen afbreuk aan de voortzetting of de wijziging van de betrokken acties tot de afsluiting ervan op grond van Verordening (EU) nr. 1316/2013, die op de betrokken acties van toepassing blijft totdat zij worden afgesloten.

3.De financiële middelen voor het programma kunnen eveneens de uitgaven dekken voor noodzakelijke technische en administratieve bijstand om de overgang te waarborgen tussen dit programma en de maatregelen die zijn vastgesteld op grond van het vorige programma, de bij Verordening (EU) nr. 1316/2013 vastgestelde Financieringsfaciliteit voor Europese verbindingen.

4.Zo nodig kunnen ook na 2027 kredieten in de begroting worden opgenomen ter dekking van de in artikel 4, lid 5, van deze verordening bedoelde uitgaven voor het beheer van acties die op 31 december 2027 nog niet zijn voltooid.

Artikel 28 - Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Zij is van toepassing met ingang van 1 januari 2021.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.