Artikelen bij COM(2018)787 - Recente ontwikkelingen met betrekking tot euromunten

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.

dossier COM(2018)787 - Recente ontwikkelingen met betrekking tot euromunten.
document COM(2018)787 NLEN
datum 27 november 2018
EUROPESE COMMISSIE

Brussel, 19.12.2018

COM(2018) 787 final/2

This document corrects document COM(2018) 787 final of 27.11.2018
Concerns all language versions.
Paragraphs 2.8.1 and 2.8.2 are concerned.
The text shall read as follows:

VERSLAG VAN DE COMMISSIE AAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

over recente ontwikkelingen met betrekking tot euromunten


VERSLAG VAN DE COMMISSIE AAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

over recente ontwikkelingen met betrekking tot euromunten


Hoofdstuk 1.    Inleiding

De komst van de euro als gemeenschappelijke Europese munt was een belangrijke stap vooruit bij de Europese integratie. Contant geld in euro is een dominant betaalmiddel, waarbij euromunten een belangrijke rol spelen. Burgers en detailhandelaren gebruiken munten bij dagelijkse transacties om te betalen of wisselgeld terug te geven.

Hoewel euromunten op nationaal niveau worden uitgegeven, is het de Raad die hun denominaties en technische specificaties standaardiseert 1 . Sinds de invoering van eurobiljetten en -munten op 1 januari 2002 hebben de landen van de eurozone gezamenlijk bijna 127 miljard euromunten uitgegeven, ter waarde van in totaal ongeveer 28 miljard EUR. Euromunten, die acht denominaties omvatten, variërend van één eurocent tot twee euro 2 , hebben sindsdien geen veranderingen ondergaan. 

Het nut van de twee kleinste denominaties (één en twee eurocent) is al sinds de invoering onderwerp van discussie. De belangrijkste punten van discussie zijn de hoge productie- en verwerkingskosten van deze munten in verhouding tot hun nominale waarde, het hoge percentage munten dat verloren wordt en de dalende koopkracht van deze twee kleine denominaties meer dan 16 jaar na de invoering van de eurobankbiljetten en -munten 3

De Commissie heeft ter voorbereiding van haar Mededeling van 2013 een effectbeoordeling 4 uitgevoerd met betrekking tot de uitgifte van munten van één en twee eurocent 5 . Deze effectbeoordeling is gepresenteerd als een werkdocument van de diensten van de Commissie bij de Mededeling 6 . Er werden vier mogelijke scenario's belicht, variërend van op de oude voet verder gaan tot uit circulatie nemen van de munten en invoering van afrondingsregels 7 . Tijdens de daaropvolgende besprekingen was een meerderheid van de lidstaten voorstander om de munten van één en twee eurocent verder uit te geven, met dien verstande dat werd nagegaan hoe de productiekosten lager konden zonder het uiterlijk en de parameters van de munten te wijzigen.

Voorliggend nieuw verslag sluit aan bij overweging 7 van Verordening (EU) nr. 651/2012 over de uitgifte van euromunten (PB L 201 van 27.7.2012, blz. 135), die bepaalt: 'Het gebruik van verschillende denominaties van euromunten en eurobiljetten, volgens het huidige systeem, moet op gezette tijden zorgvuldig door de bevoegde instellingen worden getoetst aan de criteria kosten en publieke aanvaardbaarheid'. Het actualiseert ook de bevindingen van de Mededeling van 2013.

In hoofdstuk 2 wordt de balans opgemaakt 8 van het gebruik van munten van één en twee eurocent en de veranderende perceptie ervan. 9 Er worden ook mogelijke beleidsopties voor verdere discussie voorgesteld 10 . Zoals aangekondigd in de routekaart die de aanzet heeft gegeven tot voorliggend verslag, is recent een uitgebreide raadpleging van de belanghebbenden gehouden over de problematiek van deze munten 11 . De geraadpleegde belanghebbenden en de resultaten van de raadplegingen worden beschreven in deel I van de bijlage bij voorliggend verslag. De beleidsopties voor deze munten in voorliggend verslag vloeien voort uit die raadpleging.

In hoofdstuk 3 wordt ingegaan op de laatste ontwikkelingen op het gebied van de veiligheidskenmerken van munten. Het is essentieel dat detailhandelaren en burgers vertrouwen hebben in euromunten van welke denominatie dan ook, willen deze laatste een efficiënt en aantrekkelijk betaalmiddel blijven. Het totale aantal ontdekte en gerapporteerde in circulatie zijnde valse euromunten (50 eurocent, 1 euro en 2 euro) is altijd al relatief stabiel 12 . Terwijl de muntproductietechnologie om munten nog veiliger te maken is verbeterd, en de automatische echtheidscontrole van munten algemeen ingang heeft gevonden als middel om vervalsingen op te sporen 13 , is de kwaliteit van sommige vervalsingen eveneens verbeterd.

Hoofdstuk 4 wordt afgesloten met een uiteenzetting van de beoogde tips naar aanleiding van de belangrijkste bevindingen van voorliggend verslag.

Hoofdstuk 2.    Munten van één en twee eurocent: ontwikkelingen en de discussie naar aanleiding van de mededeling van de Commissie uit 2013 

2.1    Gebruik van munten van één en twee eurocent voor betaling

Er zijn munten van één en twee eurocent nodig om goederen of diensten te kopen waarvan de totale prijs niet op nul of vijf eurocent eindigt (d.w.z. de prijs van één enkele aankoop of de som van alle aankopen is geen rond cijfer), en als betaling in contant geld wordt verwacht of de overhand heeft. In het algemeen geldt dit voor relatief kleine aankopen 14 van levensmiddelen en duurzame producten in supermarkten, bakkerijen en kleinere detailhandelaren en voor losse goederen die per gewicht, volume enz. op weekmarkten of bij slager of tankstation worden gekocht. Uitgaven in supermarkten en kleinere winkels vormen nog steeds het leeuwendeel van het budget voor levensonderhoud van de consumenten. De meeste consumptiegoederen vallen echter niet meer in deze categorie omdat de prijzen per eenheid product hoger liggen 15 en dus gewoonlijk afgerond worden en/of omdat betalingen niet met contante middelen worden gedaan. Als bij betalingen in contant geld munten van één en twee eurocent worden gebruikt, dienen deze denominaties meestal om wisselgeld terug te geven ("eenrichtingsgebruik"). Doorgaans ontvangen consumenten munten van één en twee eurocent vaker dan ze deze uitgeven.

2.2.    Veranderingen in de uitgifte van munten van één en twee eurocent

De uitgifte van munten van één en twee eurocent is sinds 2002 almaar toegenomen en het uitgiftetempo groeit sneller dan dat van de andere denominaties van euromunten. Statistisch gezien bezit elke burger van de eurozone nu namelijk 181 van deze munten, terwijl op het moment van de Mededeling van de Commissie van 2013 elke burger 145 munten bezat. Tegenwoordig zijn bijna de helft van alle uitgegeven euromunten munten van 1 en 2 eurocent.

JaarAlle euromunten

(miljard)
Alle munten van één en twee eurocent

(miljard)
Percentage munten van één en twee eurocent (van alle in de eurozone uitgegeven munten)
December 2002401435 %
Eind 2004542139 %
Eind 2007733142 %
Eind 20121024746 %
Eind 20171266148 %

(Bron: Europese Centrale Bank, alle cijfers afgerond)

Het percentage munten van één en twee eurocent dat terugkeert naar de nationale centrale banken is het laagste van alle denominaties. Eenrichtingsgebruik, een laag percentage munten van één en twee eurocent dat terugkeert naar de nationale centrale banken en een gestage toename van de uitgifte van munten van één en twee cent bevestigen de aanname dat deze denominaties niet efficiënt circuleren onder marktdeelnemers, maar meestal worden opgepot of verloren gaan.

2.3    Kosten van eenrichtingsgebruik en hoge uitgifte van munten van één en twee eurocent

Euromunten zijn wettig betaalmiddel, 16 en het ter beschikking stellen van een wettig betaalmiddel aan het publiek heeft een prijs. De kosten in verband met munten van één en twee euro hebben betrekking op de productie van rondellen en de aanmunting, de uitgifte, de verwerking en het in omloop brengen of opnieuw in omloop brengen van deze denominaties. Verloren munten veroorzaken ook milieukosten 17 . Aangezien er geen effectieve prikkel is om deze denominaties opnieuw in omloop te brengen, worden er steeds meer munten van één en twee eurocent uitgegeven, waardoor de totale kosten verder stijgen.

Over het algemeen zijn de sleischatinkomsten uit de uitgifte van munten van één eurocent negatief, aangezien de aanschaffingskosten alleen al hoger zijn dan de nominale waarde van de munt 18 . Budgettair is het uitgeven van deze denominatie een verliesgevende activiteit voor de lidstaten. Tijdens de raadpleging in 2017 19 van de stakeholders meldden de meeste landen van de eurozone dat de aanschaffingskosten van munten van twee eurocent nog steeds onder de nominale waarde lagen.

2.4    Hoe de lidstaten reageren op de stijgende kosten en de uitgifte van munten van één en twee eurocent

De lidstaten hebben de kosten en de vraag op verschillende manieren aangepakt.

Eén mogelijkheid is om bij betalingen met contant geld naar boven of beneden af te ronden op de dichtstbijzijnde vijf eurocent. Een aankoopeindbedrag dat eindigt op één, twee, zes of zeven eurocent wordt naar beneden afgerond, een bedrag dat eindigt op drie, vier, acht of negen eurocent naar boven. Voor een aankoop van 3,58 of 3,62 EUR is bijvoorbeeld het eindaankoopbedrag van 3,60 EUR in contante middelen verschuldigd, terwijl bij een eindaankoopbedrag van 3,63 of 3,67 EUR 3,65 EUR in contanten zou moeten worden betaald. Een dergelijke wijze van afronden houdt in dat bij de eindafronding maximaal twee eurocent wordt verloren of gewonnen, waarbij winst en verlies elkaar in de loop van de tijd opheffen. Hierdoor wordt het gebruik van munten van één en twee eurocent effectief verminderd.

Steeds meer landen volgen deze aanpak: sinds 2002 moet in Finland het eindaankoopbedrag bij contante betaling op de dichtstbijzijnde vijf eurocent worden afgerond; in 2004 is afronden in Nederland gebruikelijk geworden; in 2014 heeft België een wet ingevoerd die voorziet in vrijwillige afronding en vervolgens in 2015 ook Ierland; in 2017 heeft Italië een wet goedgekeurd waardoor afronding verplicht werd en het aanmunten van de denominaties van één en twee cent werd stopgezet. Noch in België, noch in Italië is afronding echter gangbaar geworden.

Sommige lidstaten ruilen tegen nominale waarde verschillende denominaties van euromunten tegen munten van één eurocent uit de muntvoorraden van andere EU-landen om de productie- of aanschaffingskosten van deze denominatie te beperken.

2.5    Reactie van de detailhandelaren in verband met de kosten van de uitgifte van munten van één en twee eurocent

Detailhandelaren (met inbegrip van supermarkten) moeten zich uiteraard aanpassen aan de betalingsgewoonten en -voorkeuren van de consument. Detailhandelaars vervullen een spilfunctie: zij zijn het immers vooral die eenrichtingsgebruik initiëren door munten van één en twee eurocent als wisselgeld terug te geven. Dit zal naar verwachting duren zolang geen bedragen worden afgerond en de uit het gebruik van deze denominaties voortvloeiende kosten voor rekening van de klanten blijven.

Soms kan de aankoop van nieuwe munten van één en twee eurocent bij een commerciële bank via de nationale centrale bank detailhandelaren minder kosten dan de aankoop van circulatiemunten bij professionele geldverwerkers, omdat de tweede mogelijkheid hogere behandelingskosten met zich meebrengt. Zelfs als commerciële banken kosten in rekening brengen voor het opnemen van nieuwe muntstukken van één en twee eurocent, betalen detailhandelaren vaak minder voor nieuwe muntstukken dan bij bestelling bij professionele geldverwerkers 20 . Als gevolg hiervan worden nieuwe munten uitgegeven, terwijl de muntvoorraden zich bij de professionele geldverwerkers blijven opstapelen.

2.6    Wat het publiek vindt van de munten van één en twee eurocent

Sinds 2014 al houdt de Commissie jaarlijks opiniepeilingen over deze munten 21 . De overgrote meerderheid in de eurozone is voorstander van de afschaffing van deze denominaties, zoals blijkt uit de antwoorden op onderstaande enquêtevraag. Deze grote meerderheid verandert in de loop der jaren weinig.


Als we kijken naar de resultaten per land van de eurozone op dit moment, zien we dat er in geen van de landen nog een absolute meerderheid voor het behoud van deze twee denominaties is.


(Bron: Eurobarometer 2017)


2.7    De vrees dat afronding op de dichtstbijzijnde vijf cent de consumentenprijzen en de inflatie zou doen stijgen

Een ander belangrijk element in de discussie over het al dan niet afschaffen van munten van één en twee eurocent is de inflatie en inflatieperceptie. Het afronden van het eindbedrag zou er heel misschien toe kunnen leiden dat consumenten in de toekomst systematisch afrondingen naar boven of regelrechte prijsstijgingen gaan verwachten. Deze vrees is gegrond als het gaat om afronding van goederen die vaak worden gekocht en gewoonlijk contant worden betaald, en zou de inflatieverwachtingen (inflatieperceptie) kunnen beïnvloeden. De afschaffing van de munten van één en twee eurocent en de toepassing van afrondingsregels zullen naar verwachting echter geen significante invloed op de prijsstabiliteit hebben omdat:

·Door de lagere kosten voor de behandeling van contanten de detailhandelaren hun prijzen zouden kunnen verlagen.

·Als afronding zou worden ingevoerd, de manier waarop inflatie wordt gemeten met behulp van de geharmoniseerde consumentenprijsindex (GICP) 22 of de manier waarop de private consumptie wordt gemeten ongewijzigd zouden blijven. Er zouden aldus geen 'nieuwe cijfers' zijn. De statistische autoriteiten zouden voor de berekening van de prijsindexcijfers de opgegeven prijzen (d.w.z. de niet-afgeronde prijzen) blijven gebruiken, zodat bij het optellen niet systematisch vertekening zou plaatsvinden.

·Producenten en detailhandelaren zouden naar aanleiding van de afschaffing van de munten van één en twee cent een groter aantal individuele prijzen kunnen wijzigen. Dit zou dan tot enige stijging van het algemene prijspeil en - toch eenmalig - tot hogere inflatie kunnen leiden. Te verwachten is echter dat door prijstransparantie, sensibilisering van de consument en concurrentie in de detailhandel dit risico kan worden beperkt. Volgens een van de belanghebbenden kan evenmin worden uitgesloten dat heel misschien het eindaankoopbedrag op middellange termijn als gevolg van concurrentie globaal naar beneden wordt afgerond. 23

·Uit ervaringen van landen zoals Finland, Nederland of Ierland, die het gebruik van munten van één en twee eurocent voor contante betalingen beperken, blijkt dat de afronding van betalingen in contanten geen meetbare impact heeft gehad op de inflatie van de consumptieprijzen, zoals gemeten door de GICP of de particuliereconsumptiedeflator.


2.8     Onderzoek van de uitgifte van munten van één en twee eurocent aan de hand van de criteria van kosten en maatschappelijke aanvaardbaarheid

De toepassing van de criteria van de kosten en de aanvaardbaarheid voor het publiek van de munten van één en twee eurocent geeft het volgende beeld:

(1)Vanwege hun verminderde koopkracht worden munten van één en twee eurocent voornamelijk in één richting gebruikt, wat leidt tot hamsteren en verlies van munten.

(2)Overheden die deze munten uitgeven, maken er verlies op, met een negatieve sleischat als gevolg (althans wat betreft de munt van één eurocent).

(3)De kosten van de behandeling van munten zijn hoog in vergelijking met de nominale waarde van deze munten. Detailhandelaren betalen tot één euro voor een muntrol van 50 munten van één eurocent.

(4)Een stabiele meerderheid van het grote publiek is voor het afschaffen van de munten van één en twee eurocent, zoals weergegeven door de gegevens in bovenstaande tabel.

(5)De verlaging van de productiekosten heeft grenzen 24 . In een context van positieve inflatie heeft dit slechts een tijdelijk effect totdat de productiekosten opnieuw de nominale waarde overschrijden; bovendien worden hiermee de andere problemen met de munten van één en twee eurocent niet aangepakt: het hamsteren en de verliezen blijven.

Het afschaffen van deze munten zou een mogelijkheid zijn om de hierboven beschreven nadelen en uitdagingen in verband met het gebruik ervan aan te pakken. Een verdere analyse van de gevolgen van een eventuele afschaffing is echter gerechtvaardigd. Naar verluidt mogen de lidstaten euromunten uitgeven mits de ECB de omvang van de uitgifte goedkeurt 25  Verordening (EU) nr. 651/2012 bevat anderzijds bindende regels voor de uitgifte van euromunten om verschillende praktijken tussen de lidstaten te voorkomen en om een voldoende geïntegreerd kader voor de eenheidsmunt te verwezenlijken 26 .

In de volgende twee punten worden de voor- en nadelen van zowel het intrekken als het uitfaseren van deze munten besproken.

2.8.1 Voor- en nadelen van het intrekken van munten en het zo spoedig mogelijk opheffen van de status van wettig betaalmiddel

Mochten de lidstaten besluiten deze munten in te trekken, dan zou de uitgifte ervan worden stopgezet en zouden zij vrij snel hun status van wettig betaalmiddel verliezen, waarbij zij eventueel bij centrale banken kunnen worden ingewisseld, zelfs nadat zij deze status hebben verloren. Het eindbedrag van aankopen op de dichtstbijzijnde vijf eurocent afronden, zou bij contante betaling in de hele eurozone verplicht moeten zijn, zodat dezelfde regel op dezelfde wijze voor de hele eurozone geldt 27 . De munten zouden actief uit circulatie moeten worden genomen.

Dit zou het volgende inhouden:

·onmiddellijke besparingen: geen productie- of emissiekosten meer en geen negatieve sleischat;

·geen verwerkingskosten meer voor munten van één en twee eurocent;

·er wordt snel op de voorkeuren van de burgers ingespeeld.

De keerzijde zouden de eenmalige kosten van het intrekken zijn. Verdere analyse zou noodzakelijk zijn om een schatting te verkrijgen 28 .

2.8.2 Voor- en nadelen van het uitfaseren van munten en het niet onmiddellijk opheffen van de status van wettig betaalmiddel

Mochten de lidstaten besluiten deze munten uit te faseren, dan zou ook de uitgifte ervan worden stopgezet, terwijl de status van wettig betaalmiddel pas later zou worden ingetrokken. Het stopzetten van de productie en uitgifte van deze munten zou een vergelijkbaar effect hebben als het eerste scenario. De munten zouden echter in omloop blijven maar geleidelijk verdwijnen omdat grote aantallen munten verloren blijven gaan en geen nieuwe munten worden uitgegeven. De munten zouden niet eerder dan wanneer ze bijna niet meer in omloop zijn uit omloop kunnen worden genomen, eventueel gekoppeld aan het recht ze bij de centrale banken in te wisselen, zelfs nadat ze geen wettig betaalmiddel meer zijn. Deze maatregel zou, zoals in het eerste scenario, gepaard moeten gaan met verplichte afronding zodra de munten niet meer worden uitgegeven.

Dit zou het volgende inhouden:

·geen intrekkosten;

·de muntstukken van één en twee eurocent zouden nog langer worden gebruikt om betalingen te verrichten.

Vergeleken met de intrekking ervan zou dit het volgende impliceren: 

·minder economische voordelen, aangezien de verwerkingskosten voor de in omloop zijnde munten van één en twee eurocent blijven bestaan totdat hun aantal afneemt;

·detailhandelaren zouden moeten blijven zorgen voor de verwerking van munten van één en twee eurocent, zij het veel minder, vanwege de afronding naar boven;

·er wordt minder onmiddellijk gehoor gegeven aan wat de meeste mensen in de betrokken lidstaten willen.


Hoofdstuk 3.    De bescherming van euromunten tegen valsemunterij: verbetering van de veiligheidskenmerken van euromunten zodat munten een betrouwbaar betaalmiddel blijven

De EU heeft een rechtskader ontwikkeld en bevordert de samenwerking met de lidstaten en de nationale autoriteiten om ervoor te zorgen dat eurocontanten worden vertrouwd en dat de circulatie van contanten veilig en efficiënt is. Er zijn regels (met inbegrip van strafrechtelijke bepalingen) ingevoerd om euromunten tegen valsemunterij te beschermen en op echtheid te controleren. Om deze aan te vullen is wetgeving vastgesteld met betrekking tot reproductie en medailles en penningen om ervoor te zorgen dat alleen echte munten geschikt zijn voor circulatie en gebruikt worden in het contantencircuit 29 .

Het aantal in omloop aangetroffen en gemelde valse euromunten (50 eurocent, één euro, twee eurocent) is relatief stabiel, met een jaarlijks gemiddelde van ongeveer 150.000 vervalsingen (die een nominale waarde van ongeveer 240.000 euro vertegenwoordigen). 


Aantal ontdekte valse euromunten, per denominatie
(Bron: Europees technisch en wetenschappelijk centrum)


Tegelijkertijd is het totale volume aan munten in omloop verder toegenomen van 40 miljard in 2002 tot 125 miljard eind 2017. Als gevolg daarvan is het percentage ontdekte vervalsingen gaandeweg aanzienlijk gedaald, van één voor elke 70.000 echte munten in 2007 tot één voor elke 120.000 in 2017 (opnieuw rekening houdend met enkel de munten van 50 eurocent, één euro, twee euro).

De burgers besteden weinig aandacht aan het uiterlijk en de veiligheidskenmerken van munten. De munten wordt voor een groot deel als wisselgeld in portemonnees en kassa's bewaard en wordt nooit één keer aan een professionele echtheidscontrole onderworpen.

Technische specificaties en kenmerken van alle denominaties van euromunten dateren van midden de jaren negentig, terwijl zowel de productietechnologie als de 'kwaliteit' van sommige gedetecteerde vervalsingen zijn geëvolueerd.

Vervalsingen van slechte visuele kwaliteit maar met goede elektromagnetische eigenschappen kunnen op de markt komen via verkoopautomaten en ticketautomaten. Sommige machines herkennen gesofisticeerde vervalsingen misschien niet onmiddellijk en het aantal vervalsingen in omloop is waarschijnlijk groter dan het aantal dat wordt ontdekt.

De eurozone moet zich blijven inspannen om de euromunten tegen valsemunterij te beschermen, zodat deze veilig en betrouwbaar blijven. Zij heeft nog niet overwogen euromunten van nieuwe veiligheidskenmerken te voorzien. De Europese Centrale Bank is een nieuwe serie bankbiljetten beginnen uitgegeven met geavanceerde veiligheidskenmerken. Het is misschien tijd om te gaan nadenken of ook onze euromunten moeten worden gemoderniseerd.


Hoofdstuk 4.    Conclusies

In voorliggend verslag wordt het gebruik van de munten van één en twee eurocent beschreven. Het biedt de lidstaten een basis om na te gaan wat de meest geschikte verdere stappen zijn met betrekking tot deze twee denominaties op het niveau van de eurozone.
In termen van beschermings- en veiligheidsprioriteiten zal de Commissie de samenwerking met de lidstaten voortzetten om de opsporing van vervalsingen verder te verbeteren in het kader van het Pericles-programma 30 en de opvolger daarvan in het komende meerjarig financieel kader 31 ; zal zij de bevoegde autoriteiten van de lidstaten financiële steun blijven verlenen voor onderzoek en ontwikkeling op het gebied van muntbeveiliging; zal zij nagaan welke nieuwe geschikte veiligheidskenmerken zouden kunnen worden ontwikkeld voor gebruik bij euromunten met een hoge denominatie (munten van één en twee euro); zal zij in de bevoegde fora verder overleg plegen over hoe munten met nieuwe veiligheidskenmerken zouden kunnen worden uitgegeven en munten van de eerste generatie na verloop van tijd uit omloop zouden kunnen worden genomen zonder daardoor de vlotte circulatie van andere euromunten en het bestaande contantgeldcircuit te ontregelen.


(1)

     Artikel 128, lid 2, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie.

(2)

   Artikel 1 en bijlage 1 van Verordening (EU) nr. 729/2014 van de Raad (PB L 194 van 2.7.2014, blz. 1).

(3)

     Tussen januari 2002 en begin 2018 zijn, gemeten aan de hand van het cumulatieve geharmoniseerde indexcijfer van de consumptieprijzen, de consumptieprijzen met 28% gestegen (bron: Eurostat). Een consumptieartikel met een prijs van 0,78 EUR in 2002 kost vandaag 1 EUR; een consumptieartikel dat in 2002 voor 1 EUR te koop werd aangeboden, wordt in 2018 voor 1,28 EUR te koop aangeboden.

(4)

     Volgens artikel 2 van Verordening (EU) nr. 651/2012 over de uitgifte van euromunten (PB L 201 van 27.7.2012, blz. 135) moet de Commissie het al dan niet voortzetten van de uitgifte van munten van één en twee eurocent beoordelen aan de hand van een effectbeoordeling, waarbij met name een kosten-batenanalyse moet worden gemaakt en rekening moet worden gehouden met de echte productiekosten van deze munten, afgezet tegen de waarde en de voordelen ervan.

(5)

   Mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad: Kwesties in verband met het voortzetten van de uitgifte van de munten van één en twee eurocent, COM (2013) 281 final (https://eur-lex.europa.eu/legal-content/EN/TXT/?uri=celex%3A52013DC0281).

(6)

     SWD/2013/0175 final (https://eur-lex.europa.eu/legal-content/EN/TXT/?uri=CELEX:52013SC0175)

(7)

   De vier gepresenteerde scenario's waren: 1) 'status quo': voortgezette uitgifte onder de huidige voorwaarden, zonder wijziging van de juridische of materiële context; 2) 'uitgifte tegen gereduceerde kosten': uitgifte tegen lagere kosten door wijziging van de materiaalsamenstelling van de munten of verbetering van de doelmatigheid van de muntproductie, of beide; 3) 'snelle intrekking': afschaffing en intrekking van de munten van één en twee eurocent op korte termijn, en invoering van afrondingsregels; 4) 'uitfasering': de stopzetting van de uitgifte van munten van één en twee eurocent en de invoering van afrondingsregels. In dit scenario zouden er geen munten meer worden uitgegeven en zouden ook bindende afrondingsregels van toepassing zijn, maar zouden de bestaande munten wettig betaalmiddel blijven. De munten van één en twee eurocent zouden nog kunnen worden gebruikt, maar alleen om het afgeronde eindbedrag te betalen. Omdat geen nieuwe munten zouden worden uitgegeven, zouden deze munten naar verwachting geleidelijk uit omloop verdwijnen, gezien het hoge percentage dergelijke munten dat verloren gaat en het feit dat zij geen geschikt betaalmiddel zijn.

(8)

Bij de regelmatige evaluatie als bedoeld in overweging 7 van Verordening (EU) nr. 651/2012 betreffende de uitgifte van euromunten (PB L 201 van 27.7.2012, blz. 135).

(9)

Zie bijlage deel 2.

(10)

   Wat de Commissiemededeling van 2013 betreft is uit de analyse en de besprekingen niet gebleken dat op het stuk van beleidsopties een onderscheid kan worden gemaakt tussen munten van één en twee eurocent. Er was geen empirisch bewijs, noch waren er economische of sociale overwegingen die op een dergelijke differentiatie wezen.

(11)

    https://ec.europa.eu/info/law/better-regulation/initiatives/ares-2017-3071370_en  

(12)

   Jaarlijks worden gemiddeld ongeveer 150 000 in circulatie zijnde vervalsingen ontdekt, waarvan de meeste valse munten van twee euro zijn.

(13)

   Overeenkomstig Verordening (EU) nr. 1210/2010, PB L 339 van 22.12.2010, blz. 1 moeten kredietinstellingen en professionele geldverwerkers euromunten op echtheid controleren met gecertificeerde muntsorteermachines. Ongeschikte munten (bv. beschadigde munten) moeten worden ingetrokken. De lidstaten moeten er ook voor zorgen dat vervalsingen worden opgespoord en aan wetshandhavingsinstanties worden overhandigd; zie Verordening (EU) nr. 1338/2001, als gewijzigd, PB L 181 van 4.7.2001, blz. 6.

(14)

   De gemiddelde waarde van een transactie in contant geld in de eurozone bedraagt momenteel 12,38 EUR, hoewel betalingsgewoonten per lidstaat verschillen; zie ECB Occasional Paper Series No 201, november 2017: ‘The use of cash by households in the euro area’, blz. 20.

(15)

   Het gaat onder meer om kleding, schoenen, elektronische apparaten, inrichtingsartikelen en meubilair. Consumptie buitenshuis (zoals dranken, snacks, gedrukte media, tickets of restaurantbezoeken) is in toenemende mate afgerond geprijsd.

(16)

   Artikel 11 van Verordening (EG) nr. 974/98 over de invoering van de euro, PB L 139 van 11.5.1998, blz. 1.

(17)

   Munten van één en twee eurocent zijn verkoperde stalen munten. Achtergelaten munten komen gewoonlijk in de publieke ruimte, bij het huisvuil of in verbrandingsinstallaties terecht.

(18)

   Bij een in 2017 uitgevoerde enquête meldden slechts drie lidstaten (van de negen die antwoordden) dat de aanschaffingskosten van munten van één cent onder de nominale waarde waren gedaald. Wat de munten van twee eurocent betreft meldden zes van de negen respondenten dat de aanschaffingskosten onder de nominale waarde waren gedaald.

(19)

     Zie bijlage deel 1, hoofdstuk C.1.

(20)

   Sommige detailhandelaren hebben gemeld dat een muntrol met 50 munten van één eurocent tot 50 cent kan kosten, op te tellen bij de nominale waarde van de munten in de rol.

(21)

   Flash Eurobarometer-rapporten over de eurozone: FL 405, FL 429, FL 446 en FL 458: http://ec.europa.eu/commfrontoffice/publicopinion/index.cfm/Survey/index#p=1&instruments=FLASH

(22)

   In de eurozone is de GICP de maatstaf van de verandering in de loop der jaren van de prijzen van consumptiegoederen en -diensten die door huishoudens in de eurozone worden gekocht, gebruikt of betaald. Om gegevens uit verschillende landen gemakkelijk vergelijkbaar te maken, wordt voor de GICP één enkele overeengekomen methode gebruikt.

(23)

   EHI Retail Institute/Deutsche Bundesbank, Coins Study: Impact assessment of rounding in the retail sector (2015), p. 51.

(24)

     De lidstaten zijn nieuwe productienormen voor munten van één en twee eurocent overeengekomen om deze munten kostenefficiënter te produceren zonder het uiterlijk te veranderen, waarbij zij de technische specificaties van Verordening (EU) nr. 729/2014 van de Raad in acht blijven nemen. De nieuwe normen zijn van toepassing op de productie die in 2017 wordt uitgerold. Munten die volgens oude normen zijn geproduceerd, kunnen parallel worden gebruikt.

(25)

Zie artikel 128, lid 2, VWEU.

(26)

   Zie overweging 2 van Verordening (EU) nr. 651/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 4 juli 2012 betreffende de uitgifte van euromunten Deze verordening is gebaseerd op artikel 133 VWEU.

(27)

   In haar advies inzake een ontwerp van Belgische wet die voorziet in vrijwillige afronding van betalingen in euro heeft de ECB (CON/2014/6, punt 2.4) gesteld dat zij, met het oog op het behoud van de eenheid en integriteit van de gemeenschappelijke monetaire ruimte, aanbeveelt afrondingsregels geharmoniseerd vast te stellen op Unieniveau in plaats van op nationaal niveau. Dit werd herhaald in ECB-Advies CON/2018/41 van 4 september 2018.

(28)

     Deze kosten zijn moeilijk in te schatten, omdat ze afhangen van de houding van de burgers in elke lidstaat en hun bereidheid om de ingetrokken denominaties daadwerkelijk in te ruilen. Uit eerdere ervaringen bij de omschakeling naar de euro is gebleken dat deze kosten beperkt zouden zijn, met name wat betreft de zeer lage denominaties, waarbij uit de bestaande hoge verliespercentages blijkt dat men zich weinig gelegen laat liggen aan de waarde die deze munten vertegenwoordigen.

(29)

   Zie overzicht van de toepasselijke rechtshandelingen van de EU op:  https://ec.europa.eu/info/about-european-commission/euro/euro-coins-and-notes/euro-coins/legislation-euro-coins_en  

(30)

   Verordening (EU) nr. 331/2014 betreffende het programma 'Pericles 2020', PB L 103 van 5.4.2014, blz. 1.

(31)

COM(2018) 369 final en COM(2018) 371 final.