Artikelen bij COM(2019)900 - Ontwerpbegrotingsplannen 2020: algemene beoordeling

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.

dossier COM(2019)900 - Ontwerpbegrotingsplannen 2020: algemene beoordeling.
document COM(2019)900 NLEN
datum 20 november 2019
EUROPESE COMMISSIE

Brussel, 20.11.2019

COM(2019) 900 final

MEDEDELING VAN DE COMMISSIE AAN HET EUROPEES PARLEMENT, DE RAAD EN DE EUROPESE CENTRALE BANK

betreffende de ontwerpbegrotingsplannen 2020: algemene beoordeling

Samenvatting

Deze mededeling geeft een samenvatting van de beoordeling door de Commissie van de ontwerpbegrotingsplannen 2020 die de eurozonelidstaten hebben ingediend. Daarbij gaat het ook om de plannen bij ongewijzigd beleid die zijn ingediend door de regeringen van Oostenrijk, Portugal en Spanje (waar overal tussen eind september en de eerste helft van november landelijke verkiezingen zijn gehouden) en van België (waar de regeringsvorming nog aan de gang is). Overeenkomstig Verordening (EU) nr. 473/2013 heeft de Commissie zowel alle ontwerpbegrotingsplannen als de algemene begrotingssituatie en -vooruitzichten in de eurozone als geheel beoordeeld. In overeenstemming met de in het verleden gevolgde werkwijze heeft de Commissie ook de algemene begrotingskoers voor de eurozone beoordeeld.

De algehele beoordeling van de ontwerpbegrotingsplannen 2020 en de geaggregeerde begrotingskoers voor de eurozone kunnen als volgt worden samengevat.


1.Zowel de Europese als de mondiale economie is het afgelopen jaar verzwakt. Europa werd geconfronteerd met een sterke vertraging van de buitenlandse vraag en een krimp in de verwerkende industrie, die naar andere delen van de economie begint over te slaan. Hoewel de solide arbeidsmarktontwikkeling de particuliere consumptie en de binnenlandse vraag heeft helpen ondersteunen, valt een snel herstel van de bbp-groei niet meteen te verwachten. Het feit dat niet langer wordt aangenomen dat de groei in de komende twee jaar een herstel van betekenis zal vertonen, komt neer op een ingrijpende bijstelling in vergelijking met eerdere prognoses en is het gevolg van de inschatting dat de mondiale groeivertraging tal van kenmerken vertoont die niet van voorbijgaande aard zijn.


2.Voor het eerst sinds 2002 maakt momenteel geen enkele eurozonelidstaat het voorwerp van een buitensporigtekortprocedure uit. Verwacht wordt dat alleen Frankrijk in 2019 een tekort zal boeken dat boven de referentiewaarde van 3 % uitkomt, maar die overschrijding is van tijdelijke aard, blijft dicht bij de referentiewaarde en is uitsluitend toe te schrijven aan het eenmalige effect van één enkele maatregel. Van de eurozonelidstaten die volgens de prognoses in 2020 een tekort zullen vertonen, zullen er vier een tekort van meer dan 2 % van het bbp boeken. Negen eurozonelidstaten zullen in 2020 naar verwachting een overschot hebben.


3.In de najaarsprognoses 2019 van de Commissie wordt ervan uitgegaan dat het geaggregeerde nominale tekort van de eurozone zal toenemen van 0,5 % in 2018 tot 0,8 % van het bbp in 2019 en tot 0,9 % van het bbp in 2020 als gevolg van de forse vertraging van de economische activiteit, waarmee er sprake is van een omslag van de tijdens de afgelopen jaren waargenomen neerwaartse tendens. De geaggregeerde tekortdoelstellingen van de ontwerpbegrotingsplannen resulteren in hetzelfde traject voor het nominale tekort.


4.Het aantal eurozonelidstaten met een saldo dat op of boven de budgettaire middellangetermijndoelstelling uitkomt, zal volgens de najaarsprognoses 2019 van de Commissie tussen 2019 en 2020 stijgen van zes tot negen, nu Ierland en Litouwen in 2020 hun budgettaire middellangetermijndoelstelling halen en ook Griekenland in 2020 zijn nieuwe budgettaire middellangetermijndoelstelling in acht zal nemen. Naar het zich laat aanzien zullen België, Spanje, Frankrijk en Italië in 2020 daarentegen ruim onder hun budgettaire middellangetermijndoelstelling blijven. Van de eurozonelidstaten waarvan wordt aangenomen dat zij hun budgettaire middellangetermijndoelstelling in 2020 niet zullen halen, zullen Estland en Letland naar verwachting een structurele aanpassing in de richting van hun doelstellingen realiseren. Daartegenover staat dat de Commissie er thans van uitgaat dat Italië zich in 2020 nog verder van zijn budgettaire middellangetermijndoelstelling zal verwijderen. Hetzelfde geldt voor Finland en Slowakije, zij het in mindere mate en bovendien zullen beide eurozonelidstaten hun schuldquote naar verwachting op een niveau van minder dan 60 % weten te handhaven. Ook uit de ontwerpbegrotingsplannen bij ongewijzigd beleid die België en Spanje hebben ingediend, blijkt dat hun structurele saldo in 2020 naar verwachting verder van hun budgettaire middellangetermijndoelstelling zal komen te liggen, terwijl in het geval van Portugal het structurele saldo in 2020 dichter bij de budgettaire middellangetermijndoelstelling zal uitkomen als gevolg van de neerwaartse herziening van deze doelstelling vanaf 2020.


5.De Commissie voorspelt dat het geaggregeerde structurele tekort van de eurozone in 2020 met 0,2 % van het potentiële bbp zal toenemen, wat neerkomt op een vrijwel neutrale begrotingskoers. Die stijging van het structurele tekort is inzonderheid toe te schrijven aan het voorspelde expansieve begrotingsbeleid in eurozonelidstaten met budgettaire ruimte, zoals met name Nederland en, in mindere mate, Duitsland (respectievelijk 0,6 % en 0,4 % van het potentiële bbp), en aan de verwachte stijging van het structurele tekort van Italië (met 0,3 % van het potentiële bbp). De verwachte mutatie voor de eurozone als geheel sluit grotendeels aan bij de mutatie van het (herberekende) structurele saldo van de ontwerpbegrotingsplannen.


6.Het geaggregeerde structurele primaire saldo van de eurozone – d.w.z. het structurele saldo zonder rentebetalingen – blijft weliswaar positief, maar zal in 2020 naar verwachting met 0,4 % van het potentiële bbp afnemen, hetgeen op een licht expansieve koers duidt. Deze indicator van de begrotingsinspanning vormt een belangrijke graadmeter voor de discretionaire overheidsbeslissingen op het gebied van het begrotingsbeleid, daar deze niet door de momenteel gerealiseerde besparingen op de rente-uitgaven wordt beïnvloed.


7.Wat de samenstelling van de begrotingsaanpassing van de eurozone betreft, verwacht de Commissie dat het structurele tekort in 2020 zal toenemen als gevolg van een daling van de conjunctuurgezuiverde ontvangstenquote. Die verwachting spoort met de ontwerpbegrotingsplannen en weerspiegelt het effect van gemelde expansieve maatregelen aan de ontvangstenzijde. Volgens zowel de najaarsprognoses 2019 van de Commissie als de ontwerpbegrotingsplannen zal ook de conjunctuurgezuiverde uitgavenquote in 2020 afnemen, parallel met een verdere, weliswaar lichte daling van de rente-uitgaven tussen 2019 en 2020. Er zij aan herinnerd dat lidstaten met een hoge overheidsschuld van meevallers ten gevolge van lagere rente-uitgaven dienen te profiteren om de schuldafbouw te versnellen.


8.Volgens de prognoses van de Commissie zal de schuldquote van de eurozone haar dalende trend van de jongste jaren voortzetten en afnemen van rond 86 % in 2019 tot rond 85 % in 2020, waarmee zij zich op een veel lager peil bevindt dan in de Verenigde Staten en Japan (waar zij in 2020 respectievelijk ongeveer 114 % en 237 % zal bedragen). Dit komt vooral dankzij de aanhoudend lage rente en de voorgenomen primaire begrotingsoverschotten. De ontwerpbegrotingsplannen mikken op een vergelijkbare verlaging van de schuldquote in de eurozone. Van de negen eurozonelidstaten waarvan wordt aangenomen dat zij in 2020 een schuldquote van meer dan 60 % zullen hebben, zal Italië naar verwachting in 2019 en 2020 grote afwijkingen van de schuldreductiebenchmark vertonen. In mindere mate zal ook België in geen van beide jaren zijn schuldreductiebenchmark halen. Sinds de correctie van hun buitensporige tekorten in respectievelijk 2017 en 2018 zijn Frankrijk en Spanje aan de overgangsregel voor de schuld onderworpen, waaraan zij naar verwachting noch in 2019, noch in 2020 zullen voldoen. Aangenomen wordt dat Portugal in 2019 de overgangsregel voor de schuld en in 2020 de schuldreductiebenchmark zal naleven.


9.De eurozonelidstaten verkeren nog steeds in sterk uiteenlopende begrotingssituaties wat hun schuld en houdbaarheidsuitdagingen betreft. De houdbaarheid van de Italiaanse overheidsfinanciën op korte termijn lijkt kwetsbaar voor stijgende kosten voor het uitgeven van schuldpapier. Sommige eurozonelidstaten met een zware schuldenlast hebben nog steeds te maken met grote risico's op middellange termijn als gevolg van factoren zoals bestaande schuldniveaus, huidig primair saldo en verwachte kosten van de vergrijzing.


10.In haar meest recente aanbeveling over het economisch beleid van de eurozone, die op 21 en 22 maart 2019 door de Europese Raad is bekrachtigd en op 9 april 2019 door de Raad is aangenomen, heeft de Raad aanbevolen dat de eurozonelidstaten in de periode 2019-2020 beleidsmaatregelen dienen te treffen die volledig conform zijn met het stabiliteits- en groeipact en tegelijkertijd publieke en particuliere investeringen bevorderen en de kwaliteit en de samenstelling van de overheidsfinanciën verbeteren. De Raad heeft voorts aanbevolen opnieuw begrotingsbuffers aan te leggen, vooral in de eurozonelidstaten die nog steeds een grote overheidsschuld hebben.


11.Aan deze oproep is gevolg gegeven door eurozonelidstaten met budgettaire ruimte, die een expansiever begrotingsbeleid zijn gaan voeren dat tevens bevorderlijk was voor de investeringen. Met name Duitsland en Nederland hebben hun investeringsuitgaven in 2019 opgetrokken en zijn voornemens in 2020 een expansief begrotingsbeleid te blijven voeren. Tegelijk is het volgens de najaarsprognoses 2019 van de Commissie echter zo dat een deel van hun begrotingsruimte onbenut zal blijven. Gezien de omvang van hun budgettaire ruimte dienen deze eurozonelidstaten klaar te staan om deze ruimte in de toekomst verder te benutten.


12.Sommige van de eurozonelidstaten zonder begrotingsruimte plannen in 2020 daarentegen geen budgettaire aanpassing of budgettaire expansie van betekenis. Griekenland, Cyprus en Portugal handhaven grote primaire overschotten, boeken grote structurele overschotten (of, in het geval van Portugal, hebben een begroting die nominaal vrijwel in evenwicht is) en bouwen hun schuld in snel tempo af, maar deze lidstaten vertegenwoordigen een minderheid. Volgens de najaarsprognoses 2019 van de Commissie laten België, Spanje, Frankrijk en Italië afnemende of zelfs negatieve primaire saldi zien, waarbij de schuld slechts marginaal of helemaal niet terugloopt. Die eurozonelidstaten houden onvoldoende rekening met hun grote structurele tekorten en hun historisch hoge schuldpeil. Bovendien profiteren zij niet genoeg van de recente dalingen van de rente-uitgaven om hun schuldquote te reduceren. Doordat de overheidsschuld niet wordt teruggedrongen, kan het risico van verhoogde marktdruk op landen met een hoge overheidsschuld in de toekomst toenemen, hetgeen negatieve overloopeffecten kan hebben op de markt voor overheidsschuld van andere eurozonelidstaten.


13.Verschillende van de eurozonelidstaten die met de grootste houdbaarheidsuitdagingen worden geconfronteerd, hebben ontwerpbegrotingsplannen bij ongewijzigd beleid ingediend wegens recente of aanstaande algemene verkiezingen (België, Spanje en in veel mindere mate Portugal). Voor die eurozonelidstaten is het dan ook des te belangrijker dat in de geactualiseerde ontwerpbegrotingsplannen de nodige aanvullende maatregelen worden opgenomen opdat de juiste verwachtingen worden gewekt ten aanzien van de wijze waarop die ontsporing in de context van een hoge schuld zal worden gecorrigeerd. Deze geactualiseerde ontwerpbegrotingsplannen moeten zo spoedig mogelijk na de vorming van de nieuwe regering bij de Commissie en de Eurogroep worden ingediend.


14.Het begrotingsbeleid blijft onvoldoende gedifferentieerd. Eurozonelidstaten met budgettaire ruimte voeren een expansief begrotingsbeleid en moeten klaarstaan om hun begrotingsruimte te blijven benutten. Het gebrek aan consolidatie in landen met hoge schuldniveaus en houdbaarheidsproblemen blijft daarentegen een punt van zorg. Naleving van het stabiliteits- en groeipact door eurozonelidstaten die hun budgettaire middellangetermijndoelstelling niet realiseren, in combinatie met een grotere expansie door eurozonelidstaten die over begrotingsruimte beschikken, zou resulteren in een betere differentiatie tussen eurozonelidstaten.


15.Tegen de achtergrond van de vertraging van de economische groei in de eurozone en het reeds bijzonder accommoderende monetaire beleid heeft de Eurogroep zich in oktober 2019 wederom bereid verklaard op gecoördineerde wijze te reageren als er zich neerwaartse risico’s voordoen en procyclische begrotingsmaatregelen te vermijden. De Eurogroep heeft erkend dat lidstaten met budgettaire ruimte moeten overwegen hoogwaardige investeringen te stimuleren. In de context van de beleidsvoorbereiding voor 2020 moet meer nadruk worden gelegd op hervormingen en investeringen in onderzoek en ontwikkeling en op het klimaat. Tegelijkertijd heeft de Eurogroep erkend dat lidstaten met hoge schuldniveaus een prudent begrotingsbeleid dienen te voeren.


De beoordeling door de Commissie van de plannen van de afzonderlijke eurozonelidstaten kan als volgt worden samengevat.

Geen enkel ontwerpbegrotingsplan voor 2020 blijkt ernstig tekort te schieten in de naleving van de vereisten van het stabiliteits- en groeipact. In sommige gevallen heeft de Commissie echter risico's geconstateerd dat de voorgenomen begrotingsaanpassing achterblijft bij hetgeen volgens het stabiliteits- en groeipact is vereist.

Aangezien momenteel geen enkele eurozonelidstaat aan het corrigerende deel van het stabiliteits- en groeipact is onderworpen, wordt voor alle eurozonelidstaten de kwestie van de naleving in 2020 getoetst aan de vereisten van het preventieve deel, met name de aanbevelingen van de Raad van 9 juli 2019.

Wat de lidstaten betreft die onder het preventieve deel van het stabiliteits- en groeipact vallen:

- negen eurozonelidstaten (Duitsland, Ierland, Griekenland, Cyprus, Litouwen, Luxemburg, Malta, Nederland en Oostenrijk) hebben ontwerpbegrotingsplannen die blijken te voldoen aan de vereisten voor 2020 in het kader van het stabiliteits- en groeipact. In het geval van Duitsland en Nederland verzoekt de Commissie de betrokken autoriteiten om, gezien hun gunstige begrotingssituatie, extra uitgaven te doen met de bedoeling de opwaartse tendens van de investeringen te ondersteunen en het investeringsgerelateerde economische beleid toe te spitsen op de terreinen die de Raad in de context van het Europees semester heeft aanbevolen;

- twee eurozonelidstaten (Letland en Estland) hebben ontwerpbegrotingsplannen die in grote lijnen blijken te voldoen aan de vereisten voor 2020 in het kader van het stabiliteits- en groeipact. De plannen kunnen eventueel resulteren in enige afwijking van de budgettaire middellangetermijndoelstelling van Letland en van het aanpassingstraject in de richting ervan in het geval van Estland. Mocht volgens prognoses het structurele saldo van Letland in toekomstige beoordelingen niet langer dicht bij de budgettaire middellangetermijndoelstelling uitkomen, dan zal bij de algehele evaluatie van de naleving rekening moeten worden gehouden met de mate waarin van het door de Raad vastgestelde vereiste wordt afgeweken;

- voor acht eurozonelidstaten (België, Spanje, Frankrijk, Italië, Portugal, Slovenië, Slowakije en Finland) bestaat het risico dat de ontwerpbegrotingsplannen niet voldoen aan de vereisten voor 2020 in het kader van het stabiliteits- en groeipact. In het geval van België, Spanje, Frankrijk en Italië hangen die risico’s samen met zowel de onvoldoende reductie van het hoge niveau van de overheidsschuld als de voorspelde aanzienlijke afwijking van het aanpassingstraject in de richting van hun respectieve budgettaire middellangetermijndoelstelling. In Portugal, Slovenië, Slowakije en Finland is de overheidsschuld ofwel teruggedrongen tot onder de in het Verdrag vastgelegde referentiewaarde van 60 % van het bbp, ofwel op een passend pad in de richting daarvan gebracht. Deze lidstaten hebben ook een begrotingssaldo gerealiseerd dat voorziet in een grote marge ten opzichte van de in het Verdrag vastgelegde referentiewaarde van 3 % van het bbp. Dit neemt evenwel niet weg dat de uitvoering van de ontwerpbegrotingsplannen van die eurozonelidstaten tot een aanzienlijke afwijking van het aanpassingstraject richting hun respectieve budgettaire middellangetermijndoelstellingen kan leiden.



I. Inleiding

Krachtens de EU-wetgeving moeten eurozonelidstaten hun ontwerpbegrotingsplan voor het volgende jaar uiterlijk op 15 oktober bij de Commissie indienen, zodat een betere coördinatie van het nationale begrotingsbeleid in de economische en monetaire unie mogelijk wordt 1

Die plannen zijn een samenvatting van de ontwerpbegrotingen die de regeringen aan de nationale parlementen voorleggen. De Commissie brengt over elk plan een advies uit waarin zij beoordeelt of het in overeenstemming is met de verplichtingen van de eurozonelidstaat in het kader van het stabiliteits- en groeipact.

Ook moet de Commissie een algehele evaluatie van de begrotingssituatie en -vooruitzichten van de eurozone als geheel verrichten.

Overeenkomstig de bepalingen van de gedragscode met betrekking tot het twopack 2 hebben Oostenrijk, Portugal en Spanje ontwerpbegrotingsplannen bij ongewijzigd beleid ingediend omdat daar tussen eind september en de eerste helft van november landelijke verkiezingen zijn gehouden. Ook België, waar de regeringsvorming nog steeds aan de gang is, heeft een plan bij ongewijzigd beleid ingediend. Van deze regeringen wordt verwacht dat zij zo spoedig mogelijk een volledig ontwerpbegrotingsplan indienen.

De adviezen van de Commissie bevatten, met eerbiediging van de begrotingsbevoegdheid van de eurozonelidstaten, objectieve beleidsaanbevelingen aan nationale regeringen en parlementen, zodat deze gemakkelijker kunnen beoordelen of de ontwerpbegrotingen aan de EU-begrotingsregels voldoen. Het economisch en begrotingsbeleid is een zaak van algemeen belang binnen de eurozone.

In november 2018 heeft de Commissie een aanbeveling over het economisch beleid van de eurozone voorgesteld, die op 21 en 22 maart 2019 door de Europese Raad is bekrachtigd en op 9 april 2019 door de Raad is aangenomen 3 . Die aanbeveling is een anker voor de beoordeling van de Commissie.

De doelstelling van deze mededeling is tweeledig. Om te beginnen wordt op basis van een horizontale beoordeling van de ontwerpbegrotingsplannen een totaalbeeld geschetst van het begrotingsbeleid op het niveau van de eurozone. Deze exercitie is een afspiegeling van de horizontale beoordeling van de stabiliteitsprogramma's die in het voorjaar plaatsvindt. Het verschil is dat nu de nadruk ligt op de begrotingsplannen voor het komende jaar en niet op die voor de middellange termijn. Ten tweede wordt een overzicht van de ontwerpbegrotingsplannen per eurozonelidstaat gegeven, met een toelichting van de aanpak die de Commissie bij de beoordeling van die ontwerpbegrotingsplannen volgt, met name wat hun inachtneming van de vereisten van het stabiliteits- en groeipact betreft. Bij die beoordeling wordt rekening gehouden met zowel de vereisten inzake de omvang en dynamiek van de overheidsschuld als met de economische vooruitzichten voor de eurozone.

II. Belangrijkste bevindingen voor de eurozone

Economische vooruitzichten volgens de plannen van de eurozonelidstaten en de prognoses van de Commissie

De groeivooruitzichten voor de eurozone blijven weliswaar positief, maar zijn somberder geworden sinds de beoordelingsexercitie van het voorjaar, en een spoedig herstel lijkt weinig waarschijnlijk. Volgens de najaarsprognoses 2019 van de Commissie zal de geaggregeerde reële bbp-groei in de eurozone naar verwachting vertragen van 1,9 % in 2018 tot 1,1 % in 2019 en vervolgens slechts licht toenemen tot 1,2 % in 2020. Deze voorspelling stemt min of meer overeen met de macro-economische aannames in de ontwerpbegrotingsplannen (tabel 1). De prognose voor 2019 is met 0,1 procentpunt neerwaarts herzien in vergelijking met de voorjaarsprognoses 2019 van de Commissie en met 0,2 procentpunt in vergelijking met de stabiliteitsprogramma's. De prognose voor 2020 is in vergelijking met beide voorspellingen met 0,3 procentpunt in neerwaartse zin bijgesteld tegenover het voorjaar. De macro-economische scenario's in de ontwerpbegrotingsplannen zijn doorgaans sterk vergelijkbaar met de prognoses van de Commissie voor individuele eurozonelidstaten. Dit heeft deels te maken met het feit dat alle eurozonelidstaten hun ontwerpbegrotingen moeten baseren op onafhankelijk bekrachtigde of opgestelde macro-economische prognoses. De Commissie gaat uit van een veel lagere groei dan in het ontwerpbegrotingsplan voor Duitsland en Griekenland en van een veel hogere groei voor Ierland, omdat laatstgenoemde lidstaat zijn ontwerpbegrotingsplan heeft gebaseerd op het scenario van een wanordelijke brexit (bijlage IV, tabel 1).

Aangenomen wordt dat de geaggregeerde positieve outputgap voor de eurozone parallel met de verwachte vertraging van de economische groei in 2019 is verkleind en in 2020 verder zal verkleinen. Op basis van zowel de najaarsprognoses 2019 van de Commissie als de (herberekende) ontwerpbegrotingsplannen 4 wordt verwacht dat de geaggregeerde positieve outputgap in 2019 en 2020 kleiner zal worden. Voorspeld wordt met name dat België en Duitsland in 2020 een negatieve outputgap zullen hebben, naast Griekenland en Italië.

Al met al mag ervan uit worden gegaan dat de reële bbp-groei in 2020 nog steeds zwak zal uitvallen, terwijl de onzekerheid en de risico’s voor de vooruitzichten aanzienlijk blijven. Hoewel de solide arbeidsmarktontwikkeling de particuliere consumptie en de binnenlandse vraag heeft helpen ondersteunen, valt een snel herstel van de bbp-groei niet meteen te verwachten. Aangenomen wordt dat de bijdrage van de binnenlandse vraag aan de groei zal teruglopen, vooral onder invloed van een matiging van de investeringsgroei. Tegelijkertijd wordt de economie van de eurozone met grote onzekerheid geconfronteerd. De aan het centrale scenario verbonden neerwaartse risico’s blijven overheersen en hangen sterk met elkaar samen, waardoor het effect ervan op de economie des te groter zou zijn mochten deze risico’s zich daadwerkelijk voordoen. Een verdere escalatie van de handels- en geopolitieke spanningen en een sterker dan verwachte groeivertraging in China kunnen een domper zetten op de mondiale economische activiteit, met negatieve gevolgen voor de eurozone. Voorts kunnen de overloopeffecten van de zwakte van de verwerkende industrie de groei verder temperen, terwijl van een wanordelijke brexit een sterk verstorend effect zou uitgaan op de economische activiteit in de EU.


Tabel 1: Overzicht van de economische en budgettaire aggregaten (EZ-19) voor 2019-2020


Bron: stabiliteitsprogramma's 2019, ontwerpbegrotingsplannen 2020, najaarsprognoses 2019 van de Commissie.

Budgettaire vooruitzichten volgens de plannen en de najaarsprognoses 2019 van de Commissie

De recente dalende tendens van het geaggregeerde nominale tekort voor de eurozone zal in 2019 naar verwachting omslaan en in 2020 zou dit tekort verder stijgen. Volgens de najaarsprognoses 2019 van de Commissie zal het nominale tekort van de eurozone toenemen tot 0,8 % van het bbp in 2019 (tabel 1). Dat niveau ligt lager dan het tekort waarmee werd gerekend in de voorjaarsprognoses 2019 van de Commissie en in de stabiliteitsprogramma's 2019, maar hoger dan in de ontwerpbegrotingsplannen. De ontwikkelingen in de verschillende landen geven een gemengd beeld te zien: België, Slowakije en Finland zullen naar verwachting grotere tekorten boeken (ten opzichte van de voorjaarsprognoses 2019 van de Commissie), terwijl Duitsland, Ierland, Griekenland, Cyprus, Luxemburg, Malta, Nederland en Oostenrijk grotere overschotten zullen hebben (bijlage IV, tabel 2). Volgens de najaarsprognoses 2019 van de Commissie zal het geaggregeerde tekort van de eurozone toenemen tot 0,9 % van het bbp in 2020. Het iets hogere tekort in vergelijking met de ontwerpbegrotingsplannen weerspiegelt met name de ietwat lagere groei die in de najaarsprognoses 2019 van de Commissie wordt voorspeld (bijlage IV, grafiek 2). Dat niveau stemt overeen met de voorjaarsprognoses 2019 van de Commissie maar vertegenwoordigt een stijging in vergelijking met de stabiliteitsprogramma's 2019 (+0,4 % van het bbp), vooral als gevolg van grotere verwachte tekorten in België, Spanje, Frankrijk, Italië, Letland, Slowakije en Finland en kleinere verwachte overschotten in Duitsland, Ierland, Griekenland, Litouwen, Nederland, Portugal en Slovenië. Dit zou de tweede stijging van het geaggregeerde nominale tekort van de eurozone betekenen sinds 2009.

Voor het eerst sinds vele jaren maakt momenteel geen enkele eurozonelidstaat het voorwerp van een buitensporigtekortprocedure uit. Verwacht wordt dat alleen Frankrijk in 2019 een tekort zal boeken dat boven de in het Verdrag vastgelegde referentiewaarde van 3 % uitkomt, maar die overschrijding is van tijdelijke aard, blijft dicht bij de referentiewaarde en is uitsluitend toe te schrijven aan het eenmalige effect van één enkele maatregel. Spanje heeft zijn buitensporige tekort in 2018 gecorrigeerd, met een nominaal tekort dat volgens de najaarsprognoses 2019 van de Commissie tot 2,5 % is gedaald en naar verwachting verder zal afnemen (bijlage IV, tabel 2). Voorspeld wordt dat België, Spanje, Frankrijk en Italië een tekort van meer dan 2 % van het bbp zullen hebben. Negen eurozonelidstaten zullen in 2019 en 2020 naar verwachting een overschot boeken, terwijl Litouwen en Portugal hun begroting in evenwicht zullen houden. Al met al zijn de verschillen tussen de begrotingssaldi voor 2020 die de eurozonelidstaten in de ontwerpbegrotingsplannen voorspellen en de najaarsprognoses 2019 van de Commissie beperkt (bijlage IV, grafieken 1 en 2), al is de Commissie vooral pessimistischer voor Slowakije, Spanje, Slovenië en Malta.

Het geaggregeerde primaire saldo van de eurozone (verkregen door de rente-uitgaven in mindering te brengen op het nominale saldo) zal naar verwachting teruglopen maar in 2019 en 2020 toch positief blijven. Volgens zowel de najaarsprognoses 2019 van de Commissie als de ontwerpbegrotingsplannen zal het geaggregeerde primaire saldo van de eurozone afnemen van 1 % van het bbp in 2018 tot 0,9 % van het bbp in 2019, waarmee het op eenzelfde niveau ligt als in de stabiliteitsprogramma’s 2019 is voorspeld (tabel 1). Alleen Estland, Spanje, Frankrijk en Finland zullen in 2019 een negatief primair saldo vertonen (bijlage IV, tabel 3). Volgens de najaarsprognoses 2019 van de Commissie en grotendeels in lijn met de ontwerpbegrotingsplannen zal het geaggregeerde primaire saldo van de eurozone afnemen tot 0,6 % van het bbp in 2020. België, Duitsland, Griekenland, Cyprus, Luxemburg en Nederland zullen hun primaire saldo in 2020 naar verwachting bijzonder sterk zien afnemen. Estland, Spanje, Frankrijk en Finland zullen in 2020 nog steeds een negatief primair saldo vertonen, net als België. In beide jaren zijn de verschillen tussen de prognoses van de eurozonelidstaten en die van de Commissie al met al beperkt, al verwacht de Commissie dat het primaire saldo van Spanje, Cyprus, Slovenië en Slowakije in 2020 meer dan 0,4 pp. van het bbp lager zal liggen dan in de ontwerpbegrotingsplannen.

Volgens de ontwerpbegrotingsplannen en de Commissieprognoses duidt de mutatie van het structurele primaire saldo op een licht expansieve begrotingskoers voor de eurozone in zowel 2019 als 2020 5 . Volgens de najaarsprognoses 2019 van de Commissie verslechtert het structurele primaire saldo in 2019 met 0,3 pp. van het potentiële bbp. Dit spoort met de ontwerpbegrotingsplannen. Volgens de najaarsprognoses 2019 van de Commissie en conform de ontwerpbegrotingsplannen zal het structurele primaire saldo er in 2020 met nog eens 0,4 pp. van het potentiële bbp op achteruitgaan (bijlage IV, tabel 5) 6 . In de ontwerpbegrotingsplannen is er sprake van een ingrijpende herziening ten opzichte van de stabiliteitsprogramma’s 2019, waarin voor 2020 van een stabilisatie van het geaggregeerde structurele primaire saldo van de eurozone werd uitgegaan. In de ontwerpbegrotingsplannen wordt aangenomen dat de structurele primaire saldi van België, Spanje, Italië, Cyprus, Luxemburg, Nederland en Finland meer dan 0,5 pp. van het potentiële bbp lager zullen uitkomen dan in de stabiliteitsprogramma’s 2019.

Verwacht wordt dat het aantal eurozonelidstaten dat zijn budgettaire middellangetermijndoelstelling haalt of overtreft, tussen 2019 en 2020 zal toenemen. Volgens de najaarsprognoses 2019 van de Commissie zouden zeven eurozonelidstaten in 2019 boven hun budgettaire middellangetermijndoelstelling uitkomen (Duitsland, Griekenland, Cyprus, Luxemburg, Malta, Nederland en Oostenrijk) (bijlage IV, tabel 6). Al deze lidstaten zullen in 2020 op of boven hun budgettaire middellangetermijndoelstelling blijven, ook al zijn Duitsland, Cyprus, Luxemburg en Nederland voornemens een deel van hun begrotingsruimte te benutten (bijlage IV, grafieken 7a en 7b). Bovendien wordt aangenomen dat Ierland en Litouwen in 2020 hun budgettaire middellangetermijndoelstelling zullen halen. Volgens de najaarsprognoses 2019 van de Commissie zal een aantal eurozonelidstaten in 2020 naar verwachting ver onder hun budgettaire middellangetermijndoelstelling blijven: Spanje (-3,2 pp.), Italië (-3 pp.), België (-2,4 pp.) en Frankrijk (-2,2 pp.) (bijlage IV, tabel 6, en grafieken 7a/7b). Van de eurozonelidstaten die hun budgettaire middellangetermijndoelstelling nog niet hebben bereikt, verwacht de Commissie dat België, Spanje, Italië, Finland en Slowakije zich in 2020 nog verder daarvan zullen verwijderen 7 . Estland en Letland daarentegen zullen in 2020 enige aanpassing in de richting van hun budgettaire middellangetermijndoelstellingen laten zien, terwijl de positie van Frankrijk, Portugal en Slovenië naar verwachting grotendeels ongewijzigd zal blijven.

Verwacht wordt dat de overheidsschuldquote van de eurozone haar neerwaartse traject in 2019 en 2020 zal voortzetten. De schuldquote bevindt zich al op een neerwaarts pad sinds 2014, toen zij een piek van 94,5 % bereikte. Volgens de najaarsprognoses 2019 van de Commissie zal zij in 2020 dalen tot rond 85 %. Dat percentage is veel lager dan in de Verenigde Staten en Japan (respectievelijk ongeveer 114 % en 237 % in 2020). De voortdurende daling van de geaggregeerde schuldquote van de eurozone is vooral het gevolg van een positief 'sneeuwbaleffect', voortvloeiend uit de verwachting dat de nominale rente lager zal blijven uitkomen dan de nominale bbp-groei. Verwacht wordt tevens dat van de voor 2019 en 2020 voorspelde primaire overschotten eveneens een schuldverlagend effect zal uitgaan (bijlage IV, grafiek 8). Daartegenover staat dat de geaggregeerde schuldquote in 2020 onder lichte opwaartse druk zal komen te staan door stockflowadjustments 8 . De ontwerpbegrotingsplannen mikken op een vergelijkbare verlaging van de schuldquote in de eurozone. In beide jaren is de voorgenomen schuldquote hoger dan die in de stabiliteitsprogramma's 2019, met grote opwaartse bijstellingen in 2019 en 2020 voor België, Griekenland, Italië en Cyprus (bijlage IV, tabel 7) 9 .

Aangenomen wordt dat alle eurozonelidstaten, op België, Frankrijk, Italië en Finland na, hun schuldquote tussen 2019 en 2020 zullen terugdringen 10 . Alle eurozonelidstaten (met uitzondering van Italië) zullen in 2020 kunnen profiteren van een schuldverminderend sneeuwbaleffect, terwijl ook positieve primaire saldi naar verwachting een neerwaarts effect zullen sorteren, behalve in België, Estland, Frankrijk en Finland (bijlage IV, grafiek 9). De verschillen tussen de voorspellingen in de najaarsprognoses 2019 van de Commissie en in de ontwerpbegrotingsplannen zijn weliswaar niet verwaarloosbaar, maar samengenomen heffen zij elkaar grotendeels op: de Commissie rekent met een iets hoger percentage voor Griekenland, Spanje, Italië en Slovenië en een iets lager percentage voor België, Duitsland, Ierland, Cyprus en Letland (bijlage IV, grafiek 8).

Volgens de prognoses van de Commissie zullen negen eurozonelidstaten in 2020 een schuldquote van meer dan 60 % hebben. Het is van 2008 geleden dat een zo groot aantal eurozonelidstaten de in het Verdrag vastgelegde drempelwaarde van 60 % naleeft. Naar het zich laat aanzien zal de schuldquote in Griekenland en Italië hoger uitkomen dan 130 %. Aangenomen wordt dat Portugal zijn schuldquote verder zal terugdringen tot minder dan 120 %, terwijl België zijn schuldquote zal weten te stabiliseren op iets minder dan 100 %. Frankrijk en Spanje zullen hun schuldquote in 2020 naar verwachting onder maar in de buurt van 100 % handhaven. Volgens de najaarsprognoses 2019 van de Commissie zullen sommige eurozonelidstaten met een zware schuldenlast in 2020 verwaarloosbare structurele inspanningen leveren (Frankrijk en Portugal) of tot een expansie overgaan (België, Griekenland, Spanje, Italië en Cyprus). Dit gezegd zijnde, handhaven Griekenland 11 , Cyprus en Portugal grote primaire overschotten (bijlage IV, tabel 3), houden zij er grote structurele overschotten op na (of, in het geval van Portugal, een begroting die nominaal vrijwel in evenwicht is) en hebben zij als gevolg daarvan een snel dalende schuld. Volgens de najaarsprognoses 2019 van de Commissie hebben België, Spanje, Frankrijk en Italië daarentegen afnemende of zelfs negatieve primaire saldi, hetgeen erop wijst dat zij ruimte hebben om hun schuldenlast in sneller tempo af te bouwen (bijlage IV, grafiek 10). Verwacht wordt dat Italië in 2019 en 2020 van de schuldreductiebenchmark zal afwijken, waarbij zijn schuldquote zal blijven oplopen tot bijna 137 %. In mindere mate zal ook België in geen van beide jaren zijn schuldreductiebenchmark halen. Sinds de stopzetting van de buitensporigtekortprocedure in respectievelijk 2017 en 2018 zijn Frankrijk en Spanje aan de overgangsregel voor de schuld onderworpen, waaraan zij naar verwachting noch in 2019, noch in 2020 zullen voldoen. Daartegenover staat dat Griekenland en Portugal naar verwachting in 2019 de overgangsregel voor de schuld en in 2020 de schuldreductiebenchmark zullen naleven. Ook Cyprus wordt geacht de schuldreductiebenchmark in 2019 en 2020 ruimschoots te zullen halen.

Samenstelling van de begrotingsaanpassing

De verwachte stijging van het geaggregeerde structurele tekort van de eurozone in 2020 is vooral het gevolg van een daling van de conjunctuurgezuiverde ontvangstenquote. Terwijl de totale overheidsontvangsten in 2020 naar verwachting met 2,4 % zullen stijgen (volgens de najaarsprognoses 2019 van de Commissie), zal de conjunctuurgezuiverde ontvangstenquote vrijwel ongewijzigd blijven op 46,3 % van het potentiële bbp in 2019 en 46,2 % van het potentiële bbp in 2020 (tabel 1 en bijlage IV, tabel 8). Aangenomen wordt dat hoewel alle ontvangstencategorieën in een trager tempo dan het nominale bbp zullen toenemen, het de directe belastingen en andere ontvangsten zullen zijn die het grootste aandeel zullen hebben in de verwachte geringe daling van de conjunctuurgezuiverde ontvangstenquote (bijlage IV, grafiek 15). In deze voorspelde daling komt ook het effect tot uiting van gemelde maatregelen aan de ontvangstenzijde, die het nominale tekort in 2020 naar verwachting met 0,1 % van het bbp zullen doen oplopen (bijlage IV, grafiek 14) 12 . De ontwerpbegrotingsplannen zetten in op een vergelijkbare daling van de ontvangstenquote in 2020, terwijl de ontvangsten in een iets sneller tempo van 2,6 % zullen groeien.

Volgens de najaarsprognoses 2019 van de Commissie zal de conjunctuurgezuiverde uitgavenquote tussen 2019 en 2020 afnemen, hetgeen overeenstemt met een totale uitgavengroei van 2,7 %. De conjunctuurgezuiverde uitgavenquote zal tussen 2018 en 2020 naar verwachting vrijwel ongewijzigd blijven en in 2020 47,3 % van het potentiële bbp bedragen (tabel 1). In de ontwerpbegrotingsplannen wordt tussen 2019 en 2020 op eenzelfde daling van de conjunctuurgezuiverde uitgavenquote gemikt, hoewel ervan uit wordt gegaan dat de stijging van de totale uitgaven in dezelfde lijn zal liggen als in de Commissieprognoses wordt verwacht. Volgens zowel de najaarsprognoses 2019 van de Commissie als de ontwerpbegrotingsplannen zal ook de conjunctuurgezuiverde primaire-uitgavenquote vrijwel ongewijzigd blijven (bijlage IV, tabel 8), al gaan achter die stabiliteit enige verschillen tussen de eurozonelidstaten schuil (bijlage IV, grafiek 12). Een aantal onder hen zal in 2020 immers te maken krijgen met vrij grote stijgingen van hun conjunctuurgezuiverde primaire-uitgavenquote (Griekenland, Italië, Cyprus, Luxemburg en Nederland), terwijl andere forse dalingen zullen laten optekenen (Estland, Frankrijk en Letland). Volgens de najaarsprognoses 2019 van de Commissie zullen de rente-uitgaven, uitgedrukt als percentage van het bbp, hun recente trendmatige daling voortzetten, met een verwachte teruggang van 0,1 pp. tussen 2019 en 2020. Gemiddeld genomen zal de impliciete rente waarop de prognoses van de Commissie zijn gebaseerd, in 2020 teruglopen tot 1,8 %, hetgeen iets hoger is dan in de ontwerpbegrotingsplannen wordt aangenomen.

Beoordeling van de oriëntatie van het begrotingsbeleid in de eurozone

Bij de gevolgde begrotingskoers moet naar behoren rekening worden gehouden met het gevoerde monetaire beleid, waarvan naar verwachting een ondersteunend effect zal blijven uitgaan. In september 2019 heeft de Europese Centrale Bank een nieuw pakket accommoderende beleidsmaatregelen aangekondigd, met onder meer een verdere verlaging van het rentetarief op de depositofaciliteit tot -0,50 % en een hervatting voor onbepaalde duur van de netto-aankopen van activa. Als tevens met de vooruitlopende richtsnoeren van de Raad van bestuur van de Europese Centrale Bank 13 rekening wordt gehouden, mag bijgevolg worden aangenomen dat het monetaire beleid in 2020 en ook in latere jaren zeer accommoderend zal blijven. Tegelijkertijd begint het monetaire beleid, na de zware reflatie-inspanningen van de afgelopen jaren, echter steeds meer negatieve neveneffecten te vertonen in de vorm van bijvoorbeeld een scheefgroei van de activaprijzen en bezorgdheid omtrent de financiële gezondheid van sommige delen van de financiële sector. Wat de begrotingszijde betreft, wordt in de najaarsprognoses 2019 van de Commissie, zoals gezegd, uitgegaan van een licht expansieve begrotingskoers in 2020. In grafiek 1 wordt de gemeenschappelijke oriëntatie van het monetaire en budgettaire beleid gepresenteerd door de evolutie van de financieringsvoorwaarden (de reële lange rente) af te zetten tegen een maatstaf van de begrotingsinspanning (gebaseerd op de mutatie van het structurele primaire saldo).

De eurozonelidstaten verkeren in sterk uiteenlopende begrotingssituaties wat hun schuld en houdbaarheidsuitdagingen betreft. Op basis van de najaarsprognoses 2019 van de Commissie is een geactualiseerde beoordeling van het budgettaire houdbaarheidsrisico uitgevoerd (bijlage IV, tabel 10). In die beoordeling is onder meer gekeken naar het actuele schuldniveau, het actuele primaire saldo en de verwachte kosten van de vergrijzing. Hoewel geen enkele eurozonelidstaat met risico’s voor de budgettaire houdbaarheid op korte termijn wordt geconfronteerd, blijft de houdbaarheid op korte termijn van de Italiaanse overheidsfinanciën kwetsbaar lijken voor stijgende kosten voor het uitgeven van schuldpapier. Ook voor Frankrijk en Spanje zijn budgettaire kwetsbaarheden op korte termijn geconstateerd. Die risico's komen met name in beeld door een waarde van de S0-begrotingsubindex, die zijn kritieke grenswaarde overschrijdt. Volgens de S1-indicator lijken België, Spanje, Frankrijk en Italië nog steeds met grote risico's op middellange termijn te maken te hebben. Al deze eurozonelidstaten worden tevens geacht grote risico’s te lopen als met de aanvullende resultaten van de schuldhoudbaarheidsanalyse rekening wordt gehouden. Op basis van deze analyse wordt ook Portugal geacht grote risico’s te lopen. De risicobeoordeling op middellange termijn is verslechterd voor Finland, wat inhoudt dat er minder begrotingsruimte is dan vorig jaar. Hoewel de budgettaire manoeuvreerruimte van Cyprus groter lijkt te zijn dan vorig jaar, kampt het land nog steeds met aanzienlijke risico's in verband met voorwaardelijke verplichtingen.

Grafiek 1: Reële lange rente (%) en mutatie van het structurele primaire saldo (pp. van het potentiële bbp) voor de eurozone


Verwacht wordt dat de begrotingskoers van de eurozone in 2020 licht expansief zal zijn (grafiek 1). In 2020 wordt het structurele primaire begrotingssaldo met ongeveer 0,4 pp. van het potentiële bbp geacht te zullen teruglopen, hetgeen als een licht expansieve begrotingskoers wordt beschouwd. Dit wordt bevestigd door de begrotingsinspanning gemeten volgens de methodologie van de uitgavenbenchmark, die duidt op een expansiever begrotingsbeleid van rond 0,5 pp. van het potentiële bbp (bijlage IV, grafiek 6c) 14 .

Sommige eurozonelidstaten met aanzienlijke begrotingsruimte en grote overschotten op de lopende rekening zijn voornemens een deel van hun budgettaire ruimte te benutten. Gevolg gevend aan eerdere aanbevelingen van de Raad zijn Nederland en, in mindere mate, Duitsland van plan in 2020 een expansief begrotingsbeleid te voeren (bijlage IV, grafiek 11). Tegelijk is het volgens de najaarsprognoses 2019 van de Commissie echter zo dat een deel van hun begrotingsruimte onbenut zal blijven. Gezien de omvang van hun budgettaire ruimte dienen deze eurozonelidstaten klaar te staan om deze ruimte in de toekomst verder te benutten.

Daartegenover staat dat sommige van de eurozonelidstaten die met de grootste houdbaarheidsuitdagingen worden geconfronteerd, in 2020 geen begrotingsaanpassing van betekenis (Frankrijk) of zelfs een budgettaire expansie (België, Spanje en Italië) 15 plannen (bijlage IV, grafiek 10). In het voorgenomen begrotingsbeleid van België, Spanje, Frankrijk en Italië wordt onvoldoende rekening gehouden met het structurele tekort en met het zeer accommoderende monetaire beleid. Volgens de najaarsprognoses 2019 van de Commissie hebben deze eurozonelidstaten afnemende of zelfs negatieve primaire saldi, waarbij de schuld slechts marginaal of helemaal niet terugloopt. Hoewel het uitzonderlijk kleine verschil tussen rente en groei enige besparingen oplevert (bijlage IV, grafiek 16), zijn die eurozonelidstaten niet van plan deze besparingen aan te wenden om hun historisch hoge schuldpeil terug te dringen. Dit alles druist in tegen de aanbeveling om opnieuw begrotingsbuffers aan te leggen. Bijzonder opmerkelijk is de kleine vermindering van het primaire overschot in Italië tegen de achtergrond van een schuldniveau dat schril afsteekt bij dat van andere eurozonelanden, en in het licht van het afnemende sneeuwbaleffect, alsmede het negatief blijvende primaire saldo van Frankrijk (grafiek 2). Indien de eurozonelidstaten met een hoge overheidsschuld een prudent begrotingsbeleid zouden voeren, zou hun schuldquote op een neerwaarts pad worden gebracht, zouden zij minder kwetsbaar zijn voor schokken, en zouden de automatische stabilisatoren in geval van een economische neergang hun werk kunnen doen. Doordat de overheidsschuld niet wordt teruggedrongen, kan het risico van verhoogde marktdruk op landen met een hoge overheidsschuld in de toekomst toenemen, hetgeen negatieve overloopeffecten kan hebben op de markt voor overheidsschuld van andere eurozonelidstaten.

Al met al is het begrotingsbeleid nog steeds onvoldoende gedifferentieerd, vooral in de eurozonelidstaten met een zware schuldenlast. De volledige tenuitvoerlegging van de ontwerpbegrotingsplannen zou resulteren in een vrijwel neutrale tot licht expansieve begrotingskoers voor de eurozone as geheel. Eurozonelidstaten met budgettaire ruimte maken daarvan reeds gebruik. Zij moeten echter klaarstaan om deze te blijven benutten, gezien de omvang van de begrotingsruimte waarover zij beschikken. Het gebrek aan consolidatie in landen met houdbaarheidsuitdagingen, ondanks de vereisten van het stabiliteits- en groeipact, blijft een punt van zorg. Naleving van het stabiliteits- en groeipact door eurozonelidstaten die hun budgettaire middellangetermijndoelstelling niet realiseren, in combinatie met een grotere expansie door eurozonelidstaten die over begrotingsruimte beschikken (zie bijlage IV, grafieken 6a en 6b), zou bijdragen tot een evenwichtiger algemene beleidsmix in de eurozone en tegelijkertijd resulteren in een betere differentiatie tussen eurozonelidstaten uit het oogpunt van hun budgettaire ruimte.

Grafiek 2: Bepalende factoren voor de mutatie van de brutoschuld tussen 1999 en 2018 (% van het bbp), bijdrage van het primaire saldo en het sneeuwbaleffect voor een selectie van eurozonelidstaten


III. Overzicht van de ontwerpbegrotingsplannen


De adviezen van de Commissie over de ontwerpbegrotingsplannen zijn toegespitst op de vraag of het stabiliteits- en groeipact en de op basis daarvan gedane aanbevelingen worden nageleefd. Aangezien alle lidstaten momenteel onder het preventieve deel van het stabiliteits- en groeipact vallen, wordt in de adviezen van de Commissie nagegaan of aan de landspecifieke budgettaire middellangetermijndoelstelling wordt voldaan, of vooruitgang in de richting ervan wordt geboekt, en of de schuldregel in acht wordt genomen. Op basis daarvan wordt geverifieerd of het plan in overeenstemming is met het stabiliteits- en groeipact en met de budgettaire landspecifieke aanbevelingen die op 9 juli 2019 door de Raad zijn gedaan.

Alle eurozonelidstaten, behalve Italië, hebben hun ontwerpbegrotingsplan tijdig ingediend, in overeenstemming met artikel 6 van Verordening (EU) nr. 473/2013. Genoemde lidstaat heeft zijn ontwerpbegrotingsplan een dag na de voorgeschreven datum ingediend (nl. op 16 oktober). Overeenkomstig de bepalingen van de gedragscode met betrekking tot het twopack hebben vier landen een ontwerpbegrotingsplan bij ongewijzigd beleid ingediend. Oostenrijk, Portugal en Spanje hebben een ontwerpbegrotingsplan bij ongewijzigd beleid ingediend omdat daar tussen eind september en de eerste helft van november 2019 landelijke verkiezingen zijn gehouden. Ook België heeft een ontwerpbegrotingsplan bij ongewijzigd beleid ingediend omdat de regeringsvorming er nog aan de gang is. De betrokken autoriteiten wordt verzocht een geactualiseerd ontwerpbegrotingsplan bij de Commissie en de Eurogroep in te dienen zodra de nieuwe regeringen aantreden, en in de regel uiterlijk één maand voordat de ontwerpbegrotingswet door het nationale parlement moet worden goedgekeurd.

Bij geen enkel ontwerpbegrotingsplan bleek er sprake te zijn van een bijzonder ernstige niet-nakoming van het stabiliteits- en groeipact in de zin van artikel 7, lid 2, van Verordening (EU) nr. 473/2013. Niettemin geven sommige ontwerpbegrotingsplannen reden tot bezorgdheid. Meer bepaald heeft de Commissie op 14 oktober 2019 een brief aan Finland en op 22 oktober 2019 brieven aan België, Frankrijk, Italië, Spanje en Portugal gezonden met een verzoek om verdere informatie. In die brieven heeft zij ook enkele voorlopige opmerkingen over hun ontwerpbegrotingsplannen onder de aandacht gebracht. In het geval van België, Spanje en Portugal heeft zij bovendien het belang van de indiening van geactualiseerde ontwerpbegrotingsplannen onderstreept. Finland heeft op 16 oktober geantwoord en Frankrijk en Italië op 23 oktober 2019. De Commissie heeft bij de beoordeling van de budgettaire ontwikkelingen en risico's rekening gehouden met de in de antwoorden verstrekte informatie.

Tabel 2 geeft een overzicht van de beoordelingen van de ontwerpbegrotingsplannen van de afzonderlijke lidstaten in de op 20 november 2019 door de Commissie vastgestelde adviezen, alsmede van de beoordeling van de vooruitgang die bij de budgettair-structurele hervormingen is geboekt. Deze beoordelingen berusten op de najaarsprognoses 2019 van de Commissie. Om de plannen gemakkelijker te kunnen vergelijken, wordt de beoordeling ervan in drie grote categorieën onderverdeeld. Aangezien momenteel geen enkele lidstaat het voorwerp van een buitensporigtekortprocedure uitmaakt, wordt voor alle lidstaten de kwestie van de naleving in 2020 getoetst aan de vereisten van het preventieve deel, met name de aanbevelingen van de Raad van 9 juli 2019.

·Voldoet: volgens de najaarsprognoses 2019 van de Commissie is het niet nodig om in het kader van de nationale begrotingsprocedure de begrotingsplannen aan te passen om ervoor te zorgen dat de begroting 2020 aan de regels van het stabiliteits- en groeipact voldoet.

·Voldoet in grote lijnen: volgens de prognoses van de Commissie voor 2020 voldoet het ontwerpbegrotingsplan naar verwachting in grote lijnen aan de regels van het stabiliteits- en groeipact.

In de prognoses van de Commissie voor 2020 wordt voorspeld dat de betrokken lidstaten dicht in de buurt van hun middellangetermijndoelstelling zullen uitkomen of enigszins zullen afwijken van het vereiste aanpassingstraject in de richting daarvan. Wanneer een lidstaat dicht in de buurt van de middellangetermijndoelstelling zit, maar de uitgavenbenchmark momenteel wijst op een risico op een ernstige afwijking van de vereisten, zal daarmee bij toekomstige beoordelingen rekening moeten worden gehouden indien het structurele saldo volgens de prognoses niet langer dicht in de buurt van de middellangetermijndoelstelling uitkomt, in voorkomend geval rekening houdende met eventuele marges. Het oordeel over deze lidstaten is dat zij voldoen aan het schuldcriterium.

·Risico van niet-naleving: volgens de prognoses van de Commissie voor 2020 waarborgt het ontwerpbegrotingsplan naar verwachting niet dat aan de regels van het stabiliteits- en groeipact wordt voldaan.

Volgens de prognoses van de Commissie voor 2020 is er sprake van een aanzienlijke afwijking van de middellangetermijndoelstelling of van het vereiste aanpassingstraject in de richting daarvan en/of wordt de schuldreductiebenchmark, indien deze van toepassing is, niet gehaald.

Geen enkele lidstaat heeft voor 2020 om aanvullende flexibiliteit voor investeringen en structurele hervormingen verzocht op basis van het 'Gemeenschappelijk overeengekomen standpunt over flexibiliteit binnen het stabiliteits- en groeipact', dat door de Raad op 12 februari 2016 werd bekrachtigd.

In zijn ontwerpbegrotingsplan voor 2020 heeft Italië aangegeven dat het preventieplan ter beperking van hydrogeologische risico’s in 2020 een aanzienlijk effect op de begroting zal sorteren en dat dit moet worden beschouwd als een ongewone gebeurtenis die buiten de macht van de overheid valt, in de zin van artikel 5, lid 1, en artikel 6, lid 3, van Verordening (EG) nr. 1466/97. In verband daarmee heeft Italië verzocht om een tijdelijke afwijking van het aanpassingstraject in de richting van de budgettaire middellangetermijndoelstelling ter grootte van 0,2 % van het bbp in 2020. De Commissie zal, ook wat de in aanmerking komende bedragen betreft, in het voorjaar van 2021 een definitieve beoordeling verrichten op basis van de waargenomen gegevens die de autoriteiten zullen verstrekken.

De Commissie is, in overleg met de lidstaten, blijven gebruikmaken van het instrument om begrotingsplannen op hun aannemelijkheid te screenen en zo gevallen in beeld te brengen waar de ramingen voor de outputgap volgens de overeengekomen methode kunnen worden geïnterpreteerd als onderhevig aan een hoge mate van onzekerheid. De Commissie hanteert dezelfde benadering als bij vorige toezichtsexercities. Op basis van het screeninginstrument kunnen de outputgaps voor 2019 aan een hoge mate van onzekerheid onderhevig zijn in het geval van vijf lidstaten (Cyprus, Litouwen, Luxemburg, Slovenië en Spanje). Aangezien de verwachting is dat Cyprus en Luxemburg boven hun middellangetermijndoelstelling zullen blijven, wordt aangenomen dat de onzekerheid rond hun raming voor de outputgap geen potentieel effect op de beoordeling van de naleving van de vereisten van het preventieve deel zal hebben en is er derhalve geen verdere beoordeling uitgevoerd. In het geval van Litouwen zal in het kader van de beoordeling van de Commissie voor 2020 een grondige analyse worden uitgevoerd als de grote onzekerheid waarmee de ramingen van de outputgap voor 2019 waren omgeven, in het voorjaar van 2020 nog steeds bestaat. Voor Slovenië en Spanje is reeds in het voorjaar van 2019 een beoordeling verricht van de onzekerheid waarmee de ramingen van de outputgap waren omgeven. Daaruit bleek dat de ramingen van de output gap op basis van de gemeenschappelijke methode aan een hoge mate van onzekerheid onderhevig waren. Op grond daarvan is in de context van de aanbevelingen van de Raad van 9 juli 2019 voor Spanje een lager vereiste voor de maximale groeivoet van de netto primaire overheidsuitgaven van 0,9 % vastgesteld, hetgeen overeenstemt met een jaarlijkse structurele aanpassing van 0,65 % van het bbp in 2020. In het geval van Slovenië was er geen sprake van een effect op het vereiste voor 2020, namelijk het halen van zijn budgettaire middellangetermijndoelstelling. De beoordelingen van het najaar van 2019 bevestigen de hoge mate van onzekerheid waaraan de ramingen van de outputgap voor Slovenië en Spanje onderhevig zijn. Voor Slovenië zou de outputgap volgens het instrument om begrotingsplannen op hun aannemelijkheid te toetsen, een kleiner structureel tekort in 2020 impliceren, waardoor het dichter in de buurt komt van de budgettaire middellangetermijndoelstelling. Daarmee zou in grote lijnen aan de regels worden voldaan. In het licht van de grote volatiliteit van de desbetreffende ramingen zal daarmee, indien deze worden bevestigd, pas in het voorjaar van 2021 rekening worden gehouden bij de evaluatie achteraf van de inachtneming van de vereisten van het preventieve deel.

Tot slot heeft de Commissie voorlopig beoordeeld hoeveel vooruitgang is geboekt met de uitvoering van de budgettair-structurele hervormingen die in de aanbevelingen van de Raad van 9 juli 2019 zijn uiteengezet. De beoordeling van de ontwerpbegrotingsplannen kan in de volgende vijf brede categorieën worden onderverdeeld: geen vooruitgang, beperkte vooruitgang, enige vooruitgang, aanzienlijke vooruitgang en volledig uitgevoerd. Aangezien sinds de vaststelling van de aanbevelingen van de Raad in juli 2019 slechts enkele maanden zijn verstreken, hebben de meeste eurozonelidstaten “beperkte vooruitgang” geboekt wat het structurele gedeelte van de tot hen gerichte budgettaire aanbevelingen betreft. Voor Duitsland, Italië, Letland, Litouwen en Nederland is er daarentegen sprake van “enige vooruitgang” bij de implementatie van het budgettair-structurele gedeelte van de landspecifieke aanbevelingen van 2019. Met name Duitsland en Nederland hebben hoofdzakelijk investeringsgerelateerde maatregelen genomen, terwijl Italië, Letland en Litouwen vooral fiscale maatregelen hebben getroffen. In de landverslagen 2020 en in het kader van de landspecifieke aanbevelingen 2020 die de Raad in 2020 zal doen, zal een uitgebreide beschrijving worden gegeven en een beoordeling worden verricht van de vooruitgang die bij de uitvoering van de landspecifieke aanbevelingen is geboekt.

Tabel 2: Overzicht van de adviezen van de Commissie over de ontwerpbegrotingsplannen per land

LidstaatMate waarin ontwerpbegrotingsplannen aan stabiliteits- en groeipact voldoetVooruitgang bij uitvoering budgettair-structurele deel landspecifieke aanbevelingen 2019
Algemene conclusie over naleving op basis van najaarsprognoses 2019 CommissieNaleving vereisten preventieve deel in 2019 en 2020
BE1,2Risico op niet-naleving2019: risico op een aanzienlijke afwijking van het aanpassingstraject richting de budgettaire middellangetermijndoelstelling, de schuldreductiebenchmark wordt op het eerste gezicht niet gehaald;

2020: risico op een aanzienlijke afwijking van het aanpassingstraject richting de budgettaire middellangetermijndoelstelling, de schuldreductiebenchmark wordt op het eerste gezicht niet gehaald.
Beperkte vooruitgang
ES2,3Risico op niet-naleving2019: risico op een aanzienlijke afwijking van het aanpassingstraject richting de budgettaire middellangetermijndoelstelling, de overgangsbenchmark voor schuldreductie wordt op het eerste gezicht niet gehaald;

2020: risico op een aanzienlijke afwijking van het aanpassingstraject richting de budgettaire middellangetermijndoelstelling, de overgangsbenchmark voor schuldreductie wordt op het eerste gezicht niet gehaald.
Beperkte vooruitgang
FR4Risico op niet-naleving2019: risico op een aanzienlijke afwijking van het aanpassingstraject richting de budgettaire middellangetermijndoelstelling, de overgangsbenchmark voor schuldreductie wordt op het eerste gezicht niet gehaald;

2020: risico op een aanzienlijke afwijking van het aanpassingstraject richting de budgettaire middellangetermijndoelstelling, de overgangsbenchmark voor schuldreductie wordt op het eerste gezicht niet gehaald.
Beperkte vooruitgang
IT5Risico op niet-naleving2019: risico op een aanzienlijke afwijking van het aanpassingstraject richting de budgettaire middellangetermijndoelstelling, de schuldreductiebenchmark wordt op het eerste gezicht niet gehaald;

2020: risico op een aanzienlijke afwijking van het aanpassingstraject richting de budgettaire middellangetermijndoelstelling, de schuldreductiebenchmark wordt op het eerste gezicht niet gehaald.
Enige vooruitgang
PT2Risico op niet-naleving2019: risico op een aanzienlijke afwijking van het aanpassingstraject richting de budgettaire middellangetermijndoelstelling, de overgangsbenchmark voor schuldreductie wordt niet gehaald;

2020: risico op een aanzienlijke afwijking van het aanpassingstraject richting de budgettaire middellangetermijndoelstelling, de schuldreductiebenchmark wordt niet gehaald.
Beperkte vooruitgang
SIRisico op niet-naleving2019: risico op een aanzienlijke afwijking van het aanpassingstraject richting de budgettaire middellangetermijndoelstelling, de schuldreductiebenchmark wordt niet gehaald;

2020: risico op enige afwijking van het aanpassingstraject richting de budgettaire middellangetermijndoelstelling in 2020; risico op een aanzienlijke afwijking van het aanpassingstraject richting de budgettaire middellangetermijndoelstelling op basis van 2019 en 2020 samen, de overgangsbenchmark voor schuldreductie wordt niet gehaald.
Beperkte vooruitgang
SKRisico op niet-naleving2019: risico op een aanzienlijke afwijking van het aanpassingstraject richting de budgettaire middellangetermijndoelstelling;

2020: risico op enige afwijking van het aanpassingstraject richting de budgettaire middellangetermijndoelstelling in 2020; risico op een aanzienlijke afwijking van het aanpassingstraject richting de budgettaire middellangetermijndoelstelling op basis van 2019 en 2020 samen.
Beperkte vooruitgang
FIRisico op niet-naleving2019: risico op enige afwijking van het aanpassingstraject richting de budgettaire middellangetermijndoelstelling;

2020: risico op een aanzienlijke afwijking van het aanpassingstraject richting de budgettaire middellangetermijndoelstelling.
Beperkte vooruitgang
EEVoldoet in grote lijnen2019: risico op enige afwijking van het aanpassingstraject richting de budgettaire middellangetermijndoelstelling;
2020: risico op enige afwijking van het aanpassingstraject richting de budgettaire middellangetermijndoelstelling;
(n.v.t.)
LVVoldoet in grote lijnen2019: dicht bij de budgettaire middellangetermijndoelstelling bijgesteld voor een marge voor een tijdelijke afwijking, maar risico op aanzienlijke afwijking van het uitgavenbenchmarkvereiste op basis van 2018 en 2019 samen;
2020: dicht bij de budgettaire middellangetermijndoelstelling, maar risico op aanzienlijke afwijking van het uitgavenbenchmarkvereiste.
Enige vooruitgang
DEVoldoet2019: budgettaire middellangetermijndoelstelling in acht genomen;

2020: budgettaire middellangetermijndoelstelling in acht genomen.
Enige vooruitgang
IEVoldoet2019: inachtneming van het aanpassingstraject richting de budgettaire middellangetermijndoelstelling, inachtneming van schuldreductiebenchmark;

2020: budgettaire middellangetermijndoelstelling in acht genomen.
Beperkte vooruitgang
EL6Voldoet2019: naleving van de overgangsbenchmark voor schuldreductie;

2020: budgettaire middellangetermijndoelstelling in acht genomen, inachtneming van de schuldreductiebenchmark.
(n.v.t.) 7
CY8Voldoet2019: budgettaire middellangetermijndoelstelling in acht genomen, inachtneming van de schuldreductiebenchmark;

2020: budgettaire middellangetermijndoelstelling in acht genomen, inachtneming van de schuldreductiebenchmark.
Beperkte vooruitgang
LTVoldoet2019: dicht bij de budgettaire middellangetermijndoelstelling bijgesteld voor een marge voor een tijdelijke afwijking, maar risico op aanzienlijke afwijking van het uitgavenbenchmarkvereiste;

2020: budgettaire middellangetermijndoelstelling in acht genomen.
Enige vooruitgang
LUVoldoet2019: budgettaire middellangetermijndoelstelling in acht genomen;

2020: budgettaire middellangetermijndoelstelling in acht genomen.
Beperkte vooruitgang
MTVoldoet2019: budgettaire middellangetermijndoelstelling in acht genomen;

2020: budgettaire middellangetermijndoelstelling in acht genomen.
Beperkte vooruitgang
NLVoldoet2019: budgettaire middellangetermijndoelstelling in acht genomen;

2020: budgettaire middellangetermijndoelstelling in acht genomen.
Enige vooruitgang
AT2Voldoet2019: budgettaire middellangetermijndoelstelling in acht genomen, inachtneming van de schuldreductiebenchmark;

2020: budgettaire middellangetermijndoelstelling in acht genomen, inachtneming van de schuldreductiebenchmark.
Beperkte vooruitgang


1    Op 5 juni 2019 heeft de Commissie een verslag uitgebracht in overeenstemming met artikel 126, lid 3, VWEU, waarin zij concludeerde dat de analyse niet volledig overtuigend was wat betreft de vraag of al dan niet is voldaan aan het schuldcriterium.

2    Ontwerpbegrotingsplan ingediend op basis van ongewijzigd beleid.

3    De buitensporigtekortprocedure voor Spanje is op 14 juni 2019 ingetrokken aangezien het tekort in 2018 was teruggebracht tot onder 3 % van het bbp en het volgens de prognoses in 2019 en 2020 onder 3 % zou blijven. Daarom valt Spanje onder het preventieve deel van het stabiliteits- en groeipact.

4    Op 5 juni 2019 heeft de Commissie een verslag uitgebracht in overeenstemming met artikel 126, lid 3, VWEU, waarin zij concludeerde dat de tekort- en schuldcriteria van het Verdrag als nageleefd dienen te worden beschouwd.

5    Op 5 juni 2019 heeft de Commissie een verslag uitgebracht in overeenstemming met artikel 126, lid 3, VWEU, waarin zij concludeerde dat het schuldcriterium als niet nageleefd diende te worden beschouwd. Na de actualisering van de Italiaanse begrotingsplannen op 1 juli 2019, met een correctie van de begroting 2019 tot gevolg, heeft de Commissie in juli 2019 een mededeling doen uitgaan en de Italiaanse autoriteiten een brief doen toekomen, waarin zij concludeerde dat het pakket maatregelen dat was genomen, voldoende was om in dit stadium geen buitensporigtekortprocedure in te leiden omdat Italië het schuldcriterium in 2018 niet in acht had genomen.

6    Na de intrekking van de buitensporigtekortprocedure op 19 september 2017 en na de voltooiing van het stabiliteitsondersteuningsprogramma in het kader van het Europees stabiliteitsmechanisme op 20 augustus 2018 was Griekenland onderworpen aan het preventieve gedeelte van het stabiliteits- en groeipact en dient het een gezonde begrotingspositie aan te houden zodat naleving gegarandeerd is van de doelstelling van een primair overschot die op 30 juni 2017 bij Besluit (EU) 2017/1226 is vastgesteld op 3,5 % van het bbp voor 2018 en voor de middellange termijn. Aangezien Griekenland geen stabiliteitsprogramma's hoefde in te dienen zolang het onder het programma viel, hebben de Griekse autoriteiten nog geen middellangetermijndoelstelling voor 2018 en 2019 vastgesteld. In zijn stabiliteitsprogramma 2019 heeft Griekenland zijn middellangetermijndoelstelling vastgesteld op 0,25 % van het bbp voor de periode 2020-2022.

7    De vooruitgang bij de uitvoering van het budgettair-structurele deel van de landspecifieke aanbevelingen 2019 wordt gemonitord in het kader van het raamwerk voor verscherpt toezicht.

8    Op 5 juni 2019 heeft de Commissie een verslag uitgebracht in overeenstemming met artikel 126, lid 3, VWEU, waarin zij concludeerde dat geen verdere stappen hoefden te worden genomen die zouden leiden tot een besluit over het bestaan van een buitensporig tekort.


(1)

     Overeenkomstig Verordening (EU) nr. 473/2013 betreffende gemeenschappelijke voorschriften voor het monitoren en beoordelen van ontwerpbegrotingsplannen en voor het garanderen van de correctie van buitensporige tekorten van de eurozonelidstaten.

(2)

     Zie gedragscode met betrekking tot het twopack:

http://ec.europa.eu/economy_finance/economic_governance/sgp/pdf/coc/2014-11-07_two_pack_coc_amended_en.pdf  

(3)

     Aanbeveling van de Raad van 9 april 2019 (PB C 136 van 12.4.2019, blz. 1).

(4)

De outputgap in de ontwerpbegrotingsplannen is door de Commissie herberekend op basis van de informatie die in de plannen is verstrekt en aan de hand van de gezamenlijk overeengekomen methode.

(5)

Het structurele primaire saldo is het structurele saldo, ongerekend rente-uitgaven. De jaarlijkse mutatie van deze indicator is de meest eenvoudige en tevens de standaardmaatstaf van de begrotingskoers.

(6)

De begrotingskoers kan ook worden uitgedrukt in termen van de twee indicatoren die in het kader van het begrotingstoezicht worden gehanteerd. Als de begrotingskoers wordt gemeten op basis van de mutatie van het structurele overschot, dat door meevallers ten gevolge van lagere rente-uitgaven wordt beïnvloed, valt deze volgens de najaarsprognoses 2019 van de Commissie in 2020 met ongeveer 0,2 pp. van het bbp voor de eurozone vrijwel neutraal uit. De licht expansieve begrotingskoers waarmee wordt gerekend als naar de mutatie van het structurele primaire saldo wordt gekeken, wordt bevestigd door de begrotingsinspanning gemeten volgens de methodologie van de uitgavenbenchmark, die niet door lagere rente-uitgaven (en meevallers aan de ontvangstenzijde) wordt vertekend en die volgens de najaarsprognoses 2019 van de Commissie een lichte expansie van rond 0,5 pp. van het potentiële bbp oplevert.

(7)

Er zij op gewezen dat Finland en Slowakije hun schuldquote naar verwachting op een niveau van minder dan 60 % zullen weten te handhaven.

(8)

De stockflowadjustment verzekert de consistentie tussen het vorderingentekort (flow) en de verandering in de omvang van de brutoschuld (stock). Deze variabele omvat de accumulatie van financiële activa, veranderingen in de waarde van in vreemde valuta luidende schuld en resterende statistische aanpassingen.

(9)

In sommige gevallen zijn de hogere schuldquotes het gevolg van de herziening van gegevens uit het verleden.

(10)

Er zij aan herinnerd dat Finland zijn schuldquote naar verwachting op een niveau van minder dan 60 % zal weten te handhaven.

(11)

Griekenland heeft zich ertoe verbonden een gezonde begrotingssituatie te zullen handhaven die waarborgt dat het op 30 juni 2017 bij Besluit (EU) 2017/1226 vastgestelde streefcijfer voor het primaire overschot van 3,5 % van het bbp in 2018 en op middellange termijn wordt gehaald. In het kader van de verslagen over het verscherpte toezicht gaat de Commissie elk kwartaal na of deze doelstelling in acht wordt genomen.

(12)

 De geaggregeerde elasticiteit van de ontvangsten ten opzichte van het bbp bedraagt volgens zowel de plannen als de najaarsprognoses 2019 van de Commissie rond 0,9, in vergelijking met een standaardelasticiteit 1 van de ontvangsten ten opzichte van de outputgap.

(13)

Thans verwacht de Raad van bestuur dat de belangrijkste beleidsrentes op hun huidige of een lager peil zullen blijven totdat de inflatievooruitzichten binnen de projectiehorizon op robuuste wijze convergeren naar een niveau dat dicht genoeg in de buurt ligt van, maar lager is dan 2 %, en totdat deze convergentie op consistente manier in de onderliggende inflatiedynamiek tot uiting is gekomen. Voorts worden de netto-aankopen van activa geacht te eindigen vlak voor de eerste verhoging van de beleidsrente.

(14)

Daartegenover staat dat de mutatie van het structurele saldo (de andere in het kader van het begrotingstoezicht gehanteerde indicator naast de uitgavenbenchmark), met een expansie van slechts circa 0,2 pp. van het potentiële bbp, op een vrijwel neutrale begrotingskoers duidt. Deze lagere raming is terug te voeren op rentemeevallers, die in een automatische verbetering van de mutatie van het structurele saldo resulteren. In die zin vormt de begrotingsinspanning volgens het structurele primaire saldo een belangrijke graadmeter voor de discretionaire overheidsbeslissingen op het gebied van het begrotingsbeleid, daar deze indicator, anders dan het structurele saldo, niet door de momenteel gerealiseerde besparingen op de rente-uitgaven wordt beïnvloed.

(15)

Er zij aan herinnerd dat de begrotingsplannen van België en Spanje gebaseerd zijn op een ontwerpbegrotingsplan bij ongewijzigd beleid.