Artikelen bij COM(2020)80 - Kader voor de totstandbrenging van klimaatneutraliteit en tot wijziging van Verordening (EU) 2018/1999 (Europese klimaatwet)

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.


Artikel 1 - Onderwerp en toepassingsgebied

In deze verordening wordt een kader vastgesteld voor de onomkeerbare en geleidelijke reductie van broeikasgasemissies en verbetering van de verwijderingen per natuurlijke of andere put van broeikasgassen in de Unie.

Deze verordening bevat een bindende doelstelling inzake klimaatneutraliteit in de Unie tegen 2050, met het oog op de temperatuurdoelstelling op lange termijn die is vastgesteld in artikel 2 van de Overeenkomst van Parijs, en biedt een kader om vooruitgang te boeken bij de verwezenlijking van de in artikel 7 van de Overeenkomst van Parijs vastgestelde mondiale doelstelling inzake aanpassing aan de klimaatverandering.

Deze verordening is van toepassing op de antropogene emissies en verwijderingen per natuurlijke of andere put van de in deel 2 van bijlage V bij Verordening (EU) 2018/1999 vermelde broeikasgassen.

Artikel 2 - Doelstelling inzake klimaatneutraliteit

1. De emissies en verwijderingen van broeikasgassen die in het Unierecht gereguleerd zijn, zijn uiterlijk in 2050 op niveau van de Unie in evenwicht, zodat de netto-uitstoot van emissies tegen die datum tot nul kan worden herleid.

2. De relevante instellingen van de Unie en de lidstaten nemen de nodige maatregelen, respectievelijk op het niveau van de Unie en op nationaal niveau, om de collectieve verwezenlijking van de in lid 1 genoemde doelstelling inzake klimaatneutraliteit mogelijk te maken, rekening houdend met het belang van de bevordering van rechtvaardigheid en solidariteit tussen de lidstaten.

3. Tegen september 2020 beoordeelt de Commissie in artikel 2, lid 11, van Verordening (EU) 2018/1999 bedoelde 2030‑streefcijfers voor klimaat en energie van de Unie in het licht van de in artikel 2, lid 1, bedoelde doelstelling inzake klimaatneutraliteit, en onderzoekt zij de mogelijkheden voor nieuwe emissiereductiedoelen voor 2030 om emissies te bereiken die 50 tot 55 % minder zijn dan in 1990. Indien de Commissie van mening is dat het noodzakelijk is de betreffende streefcijfers te wijzigen, doet zij waar passend voorstellen aan het Europees Parlement en de Raad.

4. Uiterlijk op 30 juni 2021 beoordeelt de Commissie hoe de Uniewetgeving tot uitvoering van de streefwaarde van de Unie voor 2030 moet worden gewijzigd om emissies te bereiken die 50 tot 55 % minder zijn dan in 1990 en de in artikel 2, lid 1, vastgestelde doelstelling inzake klimaatneutraliteit te verwezenlijken, en neemt zij de nodige maatregelen in overweging, waaronder de vaststelling van wetgevingsvoorstellen, overeenkomstig de Verdragen.

Artikel 3 - Traject naar klimaatneutraliteit

1. De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 9 gedelegeerde handelingen vast te stellen in aanvulling op deze verordening, om een traject af te bakenen op het niveau van de Unie, teneinde de in artikel 2, lid 1, genoemde doelstelling inzake klimaatneutraliteit tegen 2050 te bereiken. Uiterlijk zes maanden na elke algemene inventarisatie als bedoeld in artikel 14 van de Overeenkomst van Parijs, beoordeelt de Commissie het traject.

2. Het traject begint met de in artikel 2, lid 3, bedoelde 2030‑streefcijfers voor klimaat van de Unie.

3. Wanneer de Commissie overeenkomstig lid 1 een traject afbakent, houdt zij rekening met het volgende:

a) kosteneffectiviteit en economische efficiëntie;

b) concurrentievermogen van de economie van de Unie;

c) beste beschikbare technologieën;

d) energie-efficiëntie, betaalbaarheid van energie en voorzieningszekerheid;

e) rechtvaardigheid en solidariteit tussen en binnen de lidstaten;

f) de noodzaak om de ecologische doeltreffendheid en de vooruitgang in de loop van de tijd te waarborgen;

g) investeringsbehoeften en -kansen;

h) de noodzaak van een billijke en sociaal rechtvaardige transitie;

i) de internationale ontwikkelingen en inspanningen ter verwezenlijking van de langetermijndoelstellingen van de Overeenkomst van Parijs en de uiteindelijke doelstelling van het Raamverdrag van de Verenigde Naties inzake klimaatverandering;

j) de beste beschikbare en meest recente wetenschappelijke kennis, met inbegrip van de meest recente rapporten van de IPCC.

Artikel 4 - Aanpassing aan de klimaatverandering

1. De betrokken instellingen van de Unie en de lidstaten zorgen voor voortdurende vooruitgang bij het vergroten van het vermogen tot aanpassing, het versterken van de veerkracht en het verminderen van de kwetsbaarheid voor klimaatverandering, overeenkomstig artikel 7 van de Overeenkomst van Parijs.

2. De lidstaten ontwikkelen aanpassingsstrategieën en ‑plannen en voeren deze uit, met inbegrip van brede kaders voor risicobeheer, op basis van robuuste referentiescenario’s met betrekking tot klimaat en kwetsbaarheid, en voortgangsbeoordelingen.

Artikel 5 - Beoordeling van de vooruitgang en maatregelen van de Unie

1. Uiterlijk op 30 september 2023, en vervolgens om de 5 jaar, beoordeelt de Commissie, samen met de in artikel 29, lid 5, van Verordening (EU) 2018/1999 bedoelde beoordeling:

a) de collectieve vooruitgang van de lidstaten bij de verwezenlijking van de in artikel 2, lid 1, bedoelde doelstelling inzake klimaatneutraliteit, zoals uitgedrukt in het in artikel 3, lid 1, bedoelde traject;

b) de collectieve vooruitgang van alle lidstaten op het gebied van aanpassing, als bedoeld in artikel 4.

De Commissie legt de conclusies van die beoordeling, samen met het verslag over de stand van de energie-unie dat overeenkomstig artikel 35 van Verordening (EU) 2018/1999 in het betreffende kalenderjaar is opgesteld, voor aan het Europees Parlement en de Raad.

2. Uiterlijk op 30 september 2023, en vervolgens om de 5 jaar, beoordeelt de Commissie:

a) de overeenstemming van de maatregelen van de Unie met de in artikel 2, lid 1, bedoelde doelstelling inzake klimaatneutraliteit, zoals uitgedrukt in het in artikel 3, lid 1, bedoelde traject;

b) de toereikendheid van de maatregelen van de Unie om ervoor te zorgen dat vooruitgang wordt geboekt op het gebied van de aanpassing aan de klimaatverandering als bedoeld in artikel 4.

3. Indien de Commissie op basis van de in de leden 1 en 2 bedoelde beoordeling tot de vaststelling komt dat de maatregelen van de Unie niet in overeenstemming zijn met de in artikel 2, lid 1, bedoelde doelstelling inzake klimaatneutraliteit, of ontoereikend zijn om de in artikel 4 bedoelde vooruitgang op het gebied van de aanpassing aan de klimaatverandering te verzekeren, of dat te weinig vooruitgang wordt geboekt met betrekking tot de doelstelling inzake klimaatneutraliteit of de aanpassing aan de klimaatverandering, als bedoeld in artikel 4, neemt zij, gelijktijdig met de beoordeling van het in artikel 3, lid 1, bedoelde traject, de nodige maatregelen overeenkomstig de Verdragen.

4. De Commissie beoordeelt eventuele ontwerpmaatregelen of ontwerpwetgevingsvoorstellen, vooraleer zij vastgesteld worden, in het licht van de in artikel 2, lid 1, bedoelde doelstelling inzake klimaatneutraliteit, zoals uitgedrukt in het in artikel 3, lid 1, bedoelde traject, neemt deze analyse op in een eventuele effectbeoordeling bij deze maatregelen of voorstellen, en maakt het resultaat van die beoordeling op het moment van de vaststelling openbaar.

Artikel 6 - Beoordeling van nationale maatregelen

1. Uiterlijk op 30 september 2023, en vervolgens om de 5 jaar, beoordeelt de Commissie:

a) de mate waarin de nationale maatregelen die, op basis van de nationale energie- en klimaatplannen of de tweejaarlijkse voortgangsverslagen die zijn ingediend overeenkomstig Verordening (EU) 2018/1999, als relevant zijn aangemerkt voor de verwezenlijking van de in artikel 2, lid 1, bedoelde doelstelling inzake klimaatneutraliteit, stroken met die doelstelling, zoals uitgedrukt in het in artikel 3, lid 1, bedoelde traject;

b) de toereikendheid van de relevante nationale maatregelen om ervoor te zorgen dat vooruitgang wordt geboekt op het gebied van de aanpassing aan de klimaatverandering als bedoeld in artikel 4.

De Commissie legt de conclusies van die beoordeling, samen met het verslag over de stand van de energie-unie dat overeenkomstig artikel 35 van Verordening (EU) 2018/1999 in het betreffende kalenderjaar is opgesteld, voor aan het Europees Parlement en de Raad.

2. Indien de Commissie, met inachtneming van de overeenkomstig artikel 5, lid 1, beoordeelde collectieve vooruitgang, vaststelt dat de maatregelen van een lidstaat niet in overeenstemming zijn met die doelstelling, zoals uitgedrukt in het in artikel 3, lid 1, bedoelde traject, of ontoereikend zijn om de in artikel 4 bedoelde vooruitgang op het gebied van aanpassing aan de klimaatverandering te verzekeren, kan zij aanbevelingen aan die lidstaat doen. De Commissie maakt dergelijke aanbevelingen openbaar.

3. Indien overeenkomstig lid 2 een aanbeveling wordt uitgebracht, zijn de volgende beginselen van toepassing:

a) de betrokken lidstaat houdt terdege rekening met de aanbeveling in een geest van solidariteit tussen de lidstaten en de Unie en tussen de lidstaten onderling;

b) de betreffende lidstaat zet in het eerste overeenkomstig artikel 17 van Verordening (EU) 2018/1999 ingediende voortgangsverslag, dat is opgesteld in het jaar volgend op het jaar dat de aanbeveling werd gedaan, uiteen hoe hij terdege rekening heeft gehouden met de aanbeveling. Een lidstaat die besluit geen gevolg te geven aan een aanbeveling of een aanzienlijk deel daarvan, moet dit aan de Commissie motiveren;

c) de aanbevelingen moeten complementair zijn met de meest recente landspecifieke aanbevelingen die zijn gedaan in het kader van het Europees Semester.

Artikel 7 - Gemeenschappelijke bepalingen inzake de beoordeling door de Commissie

1. Naast de in artikel 6, lid 1, onder a), bedoelde nationale maatregelen, baseert de Commissie haar in de artikelen 5 en 6 bedoelde beoordeling op ten minste het volgende:

a) informatie die in het kader van Verordening (EU) 2018/1999 is ingediend en gerapporteerd;

b) verslagen van het Europees Milieuagentschap;

c) Europese statistieken en gegevens, met inbegrip van gegevens over verliezen ten gevolge van negatieve klimaateffecten, voor zover beschikbaar; en

d) de beste beschikbare wetenschappelijke kennis, met inbegrip van de meest recente rapporten van de IPCC; en

e) eventuele aanvullende informatie over ecologisch duurzame beleggingen door de Unie en de lidstaten, met inbegrip van, indien beschikbaar, beleggingen in overeenstemming met Verordening (EU) 2020/... [taxonomieverordening].

2. Het Europees Milieuagentschap staat de Commissie bij bij de voorbereiding van de in de artikelen 5 en 6 bedoelde beoordeling, in overeenstemming met zijn jaarlijks werkprogramma.

Artikel 8 - Participatie van het publiek

De Commissie gaat met alle geledingen van de samenleving in gesprek, teneinde iedereen de mogelijkheid en de gelegenheid te geven om actie te ondernemen met het oog op een klimaatneutrale en klimaatbestendige samenleving. De Commissie bevordert een inclusief en toegankelijk proces op alle niveaus, ook op nationaal, regionaal en lokaal niveau, alsook met de sociale partners, de burgers en het maatschappelijk middenveld, om beste praktijken uit te wisselen en acties in kaart te brengen die bijdragen tot de verwezenlijking van de doelstellingen van deze verordening. Daarnaast kan de Commissie ook voortbouwen op de door de lidstaten overeenkomstig artikel 11 van Verordening (EU) 2018/1999 opgezette klimaat- en energiedialogen op verschillende niveaus.

Artikel 9 - Uitoefening van de bevoegdheidsdelegatie

1. De in artikel 3, lid 1, bedoelde bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend onder de in dit artikel neergelegde voorwaarden.

2. De in artikel 3, lid 1, bedoelde bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend voor onbepaalde tijd met ingang van ... [PB: de datum van inwerkingtreding van deze verordening].

3. Het Europees Parlement of de Raad kan de in artikel 3, lid 1, bedoelde bevoegdheidsdelegatie te allen tijde intrekken. Het besluit tot intrekking beëindigt de delegatie van de in dat besluit genoemde bevoegdheid. Het wordt van kracht op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie of op een daarin genoemde latere datum. Het laat de geldigheid van de reeds van kracht zijnde gedelegeerde handelingen onverlet.

4. Vóór de vaststelling van een gedelegeerde handeling raadpleegt de Commissie de door elke lidstaat aangewezen deskundigen overeenkomstig de beginselen die zijn neergelegd in het Interinstitutioneel Akkoord van 13 april 2016 over beter wetgeven.

5. Zodra de Commissie een gedelegeerde handeling heeft vastgesteld, doet zij daarvan gelijktijdig kennisgeving aan het Europees Parlement en de Raad.

6. Een overeenkomstig artikel 3 vastgestelde gedelegeerde handeling treedt alleen in werking indien het Europees Parlement noch de Raad daartegen binnen een termijn van twee maanden na de kennisgeving van de handeling aan het Europees Parlement en de Raad bezwaar heeft gemaakt, of indien zowel het Europees Parlement als de Raad voor het verstrijken van die termijn de Commissie hebben medegedeeld dat zij daartegen geen bezwaar zullen maken. Die termijn wordt op initiatief van het Europees Parlement of de Raad met twee maanden verlengd.

Artikel 10 - Wijzigingen van Verordening (EU) 2018/1999

Verordening (EU) 2018/1999 wordt als volgt gewijzigd:

1) artikel 1, lid 1, onder a), wordt vervangen door:

“a) uitvoering te geven aan strategieën en maatregelen die ontworpen zijn om de doelstelling inzake klimaatneutraliteit van de Unie, als vastgelegd in artikel 2 van Verordening .../... [klimaatwet], en de doelstellingen en streefcijfers van de energie-unie te bereiken, en voor de eerste tienjarige periode van 2021 tot en met 2030 met name de 2030-streefcijfers voor energie en klimaat van de Unie te bereiken;”;

2) in artikel 2 wordt punt 7 vervangen door:

“7) “prognoses”: voorspellingen van antropogene broeikasgasemissies per bron en verwijderingen per put van broeikasgassen of ontwikkelingen van het energiesysteem, waaronder ten minste kwantitatieve ramingen voor een reeks van zes komende jaren eindigend op 0 of 5 onmiddellijk volgend op het rapporteringsjaar;”;

3) in artikel 3, lid 2, wordt punt f) vervangen door:

“f) een beoordeling van de effecten van de geplande beleidslijnen en maatregelen om de onder b) van dit lid bedoelde doelstellingen te verwezenlijken, waarbij ook wordt nagegaan of ze stroken met de doelstelling inzake klimaatneutraliteit van de Unie, als vastgelegd in artikel 2 van Verordening .../... [klimaatwet], met de langetermijndoelstellingen inzake broeikasgasemissiereductie in het kader van de Overeenkomst van Parijs en met de in artikel 15 bedoelde langetermijnstrategieën;”;

4) aan artikel 8, lid 2, wordt het volgende punt e) toegevoegd:

“e) de wijze waarop bestaande beleidslijnen en maatregelen en geplande beleidslijnen en maatregelen bijdragen tot de verwezenlijking van de in artikel 2 van Verordening .../... [klimaatwet] vastgelegde doelstelling van de Unie inzake klimaatneutraliteit.”;

5) artikel 11 wordt vervangen door:

“Artikel 11

       Klimaat- en energiedialoog op verschillende niveaus

Elke lidstaat zet overeenkomstig nationale regels een klimaat- en energiedialoog op verschillende niveaus op, waarin lokale overheden, maatschappelijke organisaties, de bedrijfswereld, investeerders en andere betrokken partijen en het brede publiek actief kunnen participeren en de verwezenlijking van de in artikel 2 van Verordening .../... (klimaatwet) vastgelegde doelstelling inzake klimaatneutraliteit en de verschillende mogelijke scenario’s, ook op lange termijn, voor het energie- en klimaatbeleid kunnen bespreken, en de vooruitgang kunnen beoordelen, tenzij de lidstaat al een structuur heeft ingevoerd die datzelfde doel heeft. De geïntegreerde nationale energie- en klimaatplannen kunnen in het kader van deze dialoog worden besproken.”;

6) in artikel 15, lid 3, wordt punt c) vervangen door:

“c) de verwezenlijking van de vermindering van broeikasgasemissies en de verbetering van verwijderingen per put op lange termijn in alle sectoren, in overeenstemming met de in artikel 2 van Verordening .../... [klimaatwet] vastgelegde doelstelling van de Unie inzake klimaatneutraliteit;”;

7) bijlage I, deel 1, wordt als volgt gewijzigd:

a) in afdeling A, punt 3.1.1, wordt punt i vervangen door:

“i. Beleidsinitiatieven en maatregelen ter verwezenlijking van de op grond van Verordening (EU) 2018/842 vastgestelde doelstellingen, als bedoeld in punt 2.1.1 en beleidsinitiatieven en maatregelen voor de naleving van Verordening (EU) 2018/841, voor alle belangrijke emissiesectoren en sectoren waar de verwijdering moet worden verbeterd, in het licht van de in artikel 2 van Verordening .../... [klimaatwet] vastgelegde doelstelling inzake klimaatneutraliteit”;

b) aan afdeling B wordt het volgende punt 5.5 toegevoegd:

“5.5. De bijdrage van geplande beleidslijnen en maatregelen tot de verwezenlijking van de in artikel 2 van Verordening .../... [klimaatwet] vastgelegde doelstelling van de Unie inzake klimaatneutraliteit”;

8) in bijlage VI, onder c), wordt punt viii vervangen door:

“viii) een beoordeling van de bijdrage die het beleidsinitiatief of de maatregel levert aan de verwezenlijking van de in artikel 2 van Verordening.../... [klimaatwet] vastgelegde doelstelling van de Unie inzake klimaatneutraliteit en aan de verwezenlijking van de in artikel 15 bedoelde langetermijnstrategie;”.

Artikel 11 - Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.