Artikelen bij COM(2020)533 - Oostenrijk Verslag opgesteld in overeenstemming met artikel 126, lid 3, van het Verdrag betreffende de werking van de EU

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.

EUROPESE COMMISSIE

Brussel, 20.5.2020

COM(2020) 533 final

VERSLAG VAN DE COMMISSIE

Oostenrijk

Verslag opgesteld in overeenstemming met artikel 126, lid 3, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie


VERSLAG VAN DE COMMISSIE

Oostenrijk

Verslag opgesteld in overeenstemming met artikel 126, lid 3, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie


1. Inleiding

Op 20 maart 2020 heeft de Commissie een mededeling aangenomen over de activering van de algemene ontsnappingsclausule van het stabiliteits- en groeipact. De clausule, die in artikel 5, lid 1, artikel 6, lid 3, artikel 9, lid 1, en artikel 10, lid 3, van Verordening (EG) nr. 1466/97 en artikel 3, lid 5, en artikel 5, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1467/97 is neergelegd, vergemakkelijkt de coördinatie van het begrotingsbeleid in tijden van ernstige economische neergang. In haar mededeling heeft de Commissie de Raad haar standpunt meegedeeld dat, gezien de verwachte ernstige economische neergang ten gevolge van de COVID-19-uitbraak, de huidige omstandigheden de activering van de clausule toelaten. Op 23 maart 2020 hebben de ministers van Financiën van de lidstaten ingestemd met de beoordeling van de Commissie. De activering van de algemene ontsnappingsclausule maakt het mogelijk tijdelijk af te wijken van het aanpassingstraject in de richting van de middellangetermijndoelstelling voor de begroting, mits de houdbaarheid van de begroting op middellange termijn daardoor niet in gevaar komt. Voor het corrigerende deel kan de Raad ook, op grond van een aanbeveling van de Commissie, een herzien begrotingstraject vaststellen. De algemene ontsnappingsclausule schorst de procedures van het stabiliteits- en groeipact niet. De clausule maakt het voor de lidstaten mogelijk af te wijken van de budgettaire vereisten die normaal gesproken van toepassing zouden zijn, terwijl de Commissie en de Raad in staat worden gesteld om de nodige beleidsmaatregelen op het gebied van beleidscoördinatie binnen het kader van het pact te nemen.

Uit gegevens waarvan de Oostenrijkse autoriteiten op 31 maart 2020 kennisgeving hebben gedaan en die vervolgens door Eurostat zijn gevalideerd 1 , blijkt dat het overheidssaldo in Oostenrijk in 2019 0,7 % van het bbp bedroeg, terwijl de bruto-overheidsschuld 70,4 % van het bbp beliep. In het stabiliteitsprogramma voorziet Oostenrijk een tekort van 8,0 % van het bbp in 2020, terwijl ervan wordt uitgegaan dat de schuld 81,4 % van het bbp bereikt. 2

Het voor 2020 voorziene tekort wijst op het eerste gezicht op het bestaan van een buitensporig tekort in de zin van het stabiliteits- en groeipact.

Tegen deze achtergrond heeft de Commissie daarom dit verslag opgesteld, waarin wordt geanalyseerd of Oostenrijk de tekort- en schuldcriteria van het Verdrag naleeft. In dit verslag is met alle relevante factoren rekening gehouden, en is terdege rekening gehouden met de grote economische schok als gevolg van de COVID-19-pandemie.

Tabel 1. Overheidstekort en -schuld (% van het bbp)

20162017201820192020

COM
2021

COM
TekortcriteriumOverheidssaldo-1,5-0,80,20,7-6,1-1,9
SchuldcriteriumBruto-overheidsschuld82,978,374,070,478,875,8

Bron: Eurostat, voorjaarsprognoses 2020 van de Commissie.


2. Tekortcriterium

Volgens de technische actualisering van het stabiliteitsprogramma zal het overheidstekort van Oostenrijk in 2020 uitkomen op 8,0 % van het bbp, boven en niet dicht bij de in het Verdrag vastgelegde referentiewaarde van 3 % van het bbp.

De voorziene overschrijding van de referentiewaarde van het Verdrag in 2020 is uitzonderlijk, omdat deze het gevolg is van een ernstige economische neergang. Rekening houdend met de impact van de COVID-19-pandemie wordt in de voorjaarsprognoses 2020 van de Commissie uitgegaan van een krimp van het reële bbp met 5,5 % in 2020.

De voorziene overschrijding van de referentiewaarde van het Verdrag zou volgens de voorjaarsprognoses 2020 van de Commissie tijdelijk zijn: voorspeld wordt dat het overheidstekort in 2021 onder 3 % van het bbp zal dalen. Deze projecties worden echter gekenmerkt door een uitzonderlijk hoge mate van onzekerheid.

Kortom, het voor 2020 voorziene tekort ligt boven en niet dicht bij de in het Verdrag vastgelegde referentiewaarde van 3 % van het bbp. De geplande overschrijding wordt als uitzonderlijk beschouwd, zoals gedefinieerd in het Verdrag en het stabiliteits- en groeipact, terwijl de aard van de overschrijding momenteel als tijdelijk wordt beschouwd. De analyse wijst er dus op dat op het eerste gezicht niet aan het tekortcriterium in het kader van het Verdrag en Verordening (EG) nr. 1467/97 is voldaan.

3. Schuldcriterium

De overheidsschuldquote daalde van 74,0 % in 2018 tot 70,4 % in 2019. Deze daling is voornamelijk het gevolg van een verbetering van het primaire saldo en wordt ondersteund door stock-flow adjustments die voortvloeien uit de afstoting van aan een bijzondere waardevermindering onderhevige activa van dubieuze banken die in de overheidsrekeningen zijn opgenomen.

Uit de meegedeelde gegevens blijkt dat Oostenrijk in 2019 aan de schuldreductiebenchmark voldeed, aangezien de gap ten opzichte van de benchmark -6,1 % van het bbp bedraagt.

De analyse wijst er dus op dat aan het schuldcriterium is voldaan op basis van de begrotingsresultaten van 2019.

4. Relevante factoren

In artikel 126, lid 3, van het Verdrag is bepaald dat indien een lidstaat niet voldoet aan deze of aan een van deze criteria, de Commissie een verslag moet opstellen. In dat verslag moet “er tevens rekening mee [worden] gehouden of het overheidstekort groter is dan de investeringsuitgaven van de overheid en worden alle andere relevante factoren in aanmerking genomen, met inbegrip van de economische en budgettaire situatie van de lidstaat op middellange termijn”.

Die factoren worden nader omschreven in artikel 2, lid 3, van Verordening (EG) nr. 1467/97, dat ook bepaalt dat terdege rekening moet worden gehouden met “alle andere factoren die naar het oordeel van de betrokken lidstaat relevant zijn om de naleving van de tekort- en schuldcriteria uitvoerig te kunnen beoordelen, welke factoren die lidstaat aan de Raad en de Commissie kenbaar heeft gemaakt”.

Wat de naleving van het tekortcriterium in 2020 betreft, kan echter, zoals bepaald in artikel 2, lid 4, van Verordening (EG) nr. 1467/97, geen rekening worden gehouden met die relevante factoren in de stappen die leiden naar het besluit over het bestaan van een buitensporig tekort op basis van het tekortcriterium voor Oostenrijk, aangezien de overheidsschuldquote de referentiewaarde van 60 % overschrijdt en niet is voldaan aan de tweeledige voorwaarde – namelijk dat het overheidstekort dicht bij de referentiewaarde blijft en de overschrijding van de referentiewaarde slechts van tijdelijke aard is.

In de huidige situatie is een belangrijke extra factor waarmee voor 2020 rekening moet worden gehouden de economische impact van de COVID-19-pandemie, die zeer aanzienlijke gevolgen heeft voor de begrotingssituatie en leidt tot hoogst onzekere vooruitzichten. De pandemie heeft ook geleid tot de activering van de algemene ontsnappingsclausule.

4.1.        De COVID-19-pandemie

De COVID-19-pandemie heeft geleid tot een grote economische schok die in de hele Europese Unie aanzienlijke negatieve gevolgen heeft. De gevolgen voor de bbp-groei zullen afhangen van de duur van de pandemie en de duur van de maatregelen die door de nationale autoriteiten en op Europees en mondiaal niveau worden genomen om de verspreiding ervan te vertragen, de productiecapaciteit te beschermen en de totale vraag te ondersteunen. De lidstaten hebben al begrotingsmaatregelen genomen – of werken daar op dit moment aan – om de capaciteit van hun gezondheidszorgstelsels te versterken en steun te verlenen aan de personen en sectoren die bijzonder hard door de crisis worden getroffen. Ook zijn belangrijke maatregelen ter ondersteuning van de liquiditeit en andere garanties goedgekeurd. Onder voorbehoud van nadere informatie moeten de bevoegde statistische instanties onderzoeken of die maatregelen een onmiddellijk effect op het overheidssaldo hebben of niet. Samen met de afname van de economische activiteit zullen die maatregelen ertoe bijdragen dat het overheidstekort en de schuldpositie van de overheid aanzienlijk hoger uitvallen.


4.2.    Economische situatie op de middellange termijn

De COVID-19-pandemie heeft een grote invloed op de groeivooruitzichten van Oostenrijk. Aangezien het een kleine, open economie betreft, zijn de ontwikkelingen in de Oostenrijkse economie nauw verbonden met die van zijn belangrijkste handelspartners. De inperkingsmaatregelen tegen het virus en de daarmee samenhangende verstoring van toeleveringsketens heeft dan ook zowel de vraag- als de aanbodzijde van de economie getroffen, wat tot een daling met een brede basis heeft geleid. De toerismegerelateerde sectoren worden bijzonder zwaar getroffen als gevolg van internationale reisbeperkingen. Door de relatief snelle daling van het aantal nieuwe besmettingen kan Oostenrijk evenwel als een van de eerste lidstaten een geleidelijke versoepeling van de lockdownmaatregelen vanaf medio april aankondigen. De krimp in de eerste helft van het jaar zal derhalve naar verwachting iets minder ernstig uitvallen dan in andere lidstaten van de eurozone. In de voorjaarsprognoses 2020 van de Commissie wordt voorspeld dat het reële bbp in het lopende jaar met 5,5 % zal dalen. Deze daling heeft een brede basis en heeft met name gevolgen voor de binnenlandse vraag en de uitvoer van diensten. Dat is een verzachtende factor bij de beoordeling van de naleving van het tekortcriterium door de lidstaat in 2020. Uitgaande van een geleidelijke normalisatie wordt verwacht dat de bbp-groei in de tweede helft van het jaar zal opveren, gevolgd door een solide herstel van 5,0 % in 2021. De macro-economische vooruitzichten worden gekenmerkt door een uitzonderlijke mate van onzekerheid over de duur van de COVID-19-pandemie en de economische impact daarvan.


 4.3.        Begrotingssituatie op de middellange termijn

Uitgaande van de begrotingsresultaten en de prognoses van de Commissie heeft Oostenrijk zijn budgettaire middellangetermijndoelstelling in 2019 bereikt.

Volgens het stabiliteitsprogramma is de afzwakking van de sociaal-economische gevolgen van de pandemie essentieel bij het beheer van de crisis en wordt de budgettaire ontwikkeling hierdoor grotendeels bepaald. De federale regering heeft een uitgebreid steunpakket van 38 miljard EUR (ongeveer 9,9 % van het bbp) opgezet. Het belangrijkste doel van het “coronasteunpakket” is het waarborgen van de verstrekking van gezondheidszorg, het behoud van werkgelegenheid en de instandhouding van Oostenrijk als vestigingsplaats. Het pakket bestaat uit onmiddellijke hulp voor middelgrote en kleine bedrijven, hogere overheidsuitgaven voor gezondheidszorg en sociaal beleid, directe liquiditeitsverschaffing en transfers voor noodlijdende ondernemingen, middelen voor werktijdverkorting en belastinguitstel. Bovendien zijn de budgettaire gevolgen van verdere maatregelen om de economie nieuw leven in te blazen nog niet in de prognoses opgenomen.


4.4.    Schuldpositie van de overheid op middellange termijn

Volgens de voorjaarsprognoses 2020 van de Commissie zal de overheidsschuld stijgen van 70,4 % van het bbp in 2019 tot 78,8 % in 2020. De schuldhoudbaarheidsanalyse is bijgewerkt aan de hand van deze prognoses. De analyse bevestigt dat de schuldpositie in Oostenrijk, ondanks de risico’s, op de middellange termijn houdbaar blijft, ook gelet op belangrijke verzachtende factoren (waaronder het schuldprofiel en het historisch lage niveau van de rentevoeten). Hoewel de schuldpositie van de overheid als gevolg van de COVID-19-crisis verslechtert, zal de schuldquote in het referentiescenario op de middellange termijn naar verwachting op een houdbaar (dalend) traject liggen (grafiek 1) 3 .


Grafiek 1: Overheidsschuldquote, Oostenrijk, % van het bbp


Bron: diensten van de Commissie.


4.5.    Andere door de lidstaat naar voren gebrachte factoren

Op 11 mei 2020 hebben de Oostenrijkse autoriteiten een brief gezonden met relevante factoren overeenkomstig artikel 2, lid 3, van Verordening (EG) nr. 1467/97. In de analyse die in de voorgaande punten is gepresenteerd, wordt reeds in grote lijnen ingegaan op de belangrijkste factoren die de autoriteiten naar voren hebben gebracht. Aanvullende factoren die nog niet zijn vermeld, zijn maatregelen om de economie nieuw leven in te blazen die de autoriteiten samen met de sociale partners plannen. Wat de in de technische actualisering van het stabiliteitsprogramma vermelde maatregelen betreft, is het leidende beginsel van het aangekondigde herstelprogramma het behoud van het productiepotentieel van de Oostenrijkse economie.


5. Conclusies

In de technische actualisering van het stabiliteitsprogramma wordt voorzien dat het overheidstekort van Oostenrijk in 2020 zal stijgen tot 8,0 % van het bbp, boven en niet dicht bij de in het Verdrag vastgelegde referentiewaarde van 3 % van het bbp. De voorziene overschrijding van de referentiewaarde wordt als uitzonderlijk en momenteel als tijdelijk beschouwd.

De bruto-overheidsschuld bedroeg 70,4 % van het bbp aan het einde van 2019 en lag ruim boven de in het Verdrag vastgestelde referentiewaarde van 60 % van het bbp. Oostenrijk voldeed in 2019 aan de schuldreductiebenchmark.

In overeenstemming met het Verdrag en het stabiliteits- en groeipact zijn in dit verslag ook de relevante factoren onderzocht. Wat de naleving van het tekortcriterium in 2020 betreft, kan echter, zoals bepaald in artikel 2, lid 4, van Verordening (EG) nr. 1467/97, geen rekening worden gehouden met die relevante factoren in de stappen die leiden naar het besluit over het bestaan van een buitensporig tekort op basis van het tekortcriterium voor Oostenrijk, aangezien de overheidsschuldquote de referentiewaarde van 60 % overschrijdt en niet is voldaan aan de tweeledige voorwaarde – namelijk dat het overheidstekort dicht bij de referentiewaarde blijft en de overschrijding van de referentiewaarde slechts van tijdelijke aard is.

Al bij al wijst de analyse erop dat niet is voldaan aan het tekortcriterium als vastgelegd in het Verdrag en in Verordening (EG) nr. 1467/97.

(1) https://ec.europa.eu/eurostat/documents/2995521/10294648/2-22042020-AP-EN.pdf/6c8f0ef4-6221-1094-fef7-a07764b0369f  
(2) Op 30 april hebben de Oostenrijkse autoriteiten bij de Commissie een technische actualisering van het stabiliteitsprogramma voor de jaren 2019 tot en met 2021 ingediend. Deze actualisering hebben de Oostenrijkse autoriteiten verricht op verzoek van de Commissie, zoals geformuleerd in het advies van de Commissie over het geactualiseerde ontwerpbegrotingsplan voor 2020.
(3) Het referentiescenario is gebaseerd op de voorjaarsprognoses 2020 van de Commissie. Na 2021 wordt uitgegaan van een geleidelijke aanpassing van het begrotingsbeleid, in overeenstemming met de kaders van de EU voor economische en budgettaire coördinatie en voor toezicht. De reële bbp-groei wordt voorspeld volgens de zogenaamde EPC/OGWG T+10-methodologie. De (reële) werkelijke bbp-groei hangt met name af van de potentiële groei en wordt beïnvloed door alle overwogen aanvullende budgettaire aanpassingen (via de begrotingsmultiplicator). Aangenomen wordt dat de inflatie geleidelijk zal convergeren naar 2 %. De aannamen voor de rentetarieven zijn in overeenstemming met de verwachtingen van de financiële markten. In het ongunstige scenario wordt uitgegaan van hogere rentetarieven (met 500 basispunten) en een lagere bbp-groei (-0,5 procentpunt) ten opzichte van het referentiescenario (gedurende de gehele prognoseperiode).