Artikelen bij COM(2020)348 - JAARLIJKSE EVALUATIE DOOR DE COMMISSIE van de jaarlijkse activiteitenverslagen van de lidstaten inzake exportkredieten in de zin van Verordening (EU) nr. 1233/2011

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.

EUROPESE COMMISSIE

Brussel, 3.8.2020

COM(2020) 348 final

JAARLIJKSE EVALUATIE DOOR DE COMMISSIE

van de jaarlijkse activiteitenverslagen van de lidstaten inzake exportkredieten in de zin van Verordening (EU) nr. 1233/2011


1. Inleiding:


Overeenkomstig bijlage I bij Verordening (EU) nr. 1233/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 16 november 2011 betreffende de toepassing van bepaalde richtsnoeren op het gebied van door de overheid gesteunde exportkredieten en tot intrekking van Beschikkingen 2001/76/EG en 2001/77/EG van de Raad 1 verstrekken de lidstaten de Commissie een jaarlijks activiteitenverslag met het oog op een grotere transparantie op Unieniveau. De Commissie moet aan de hand van deze informatie een jaarlijkse evaluatie voor het Europees Parlement maken.

De onderhavige jaarlijkse evaluatie heeft betrekking op het kalenderjaar 2017. De rapportage omvat exportkredietactiviteiten in de zin van Verordening (EU) nr. 1233/2011, te weten transacties voor de “middellange tot lange termijn” met een krediettermijn van minstens twee jaar. Deze evaluatie heeft noch betrekking op exportkrediettransacties met een korte termijn 2 noch op activiteiten die worden verricht door bepaalde exportkredietinstellingen buiten het terrein van exportkredieten (zoals het verzekeren van investeringen). Verder zij opgemerkt dat in het geval van bepaalde lidstaten de functie van exportkredietinstelling wordt uitgeoefend door een verzekeringsmaatschappij die handelt onder een publiek mandaat. Alleen de publieke exportkredietactiviteiten van voornoemde maatschappijen maken deel uit van onderhavige evaluatie.

De Commissie heeft nota genomen van de resolutie die op 2 juli 2013 werd aangenomen door het Europees Parlement inzake de eerste rapportageronde uit hoofde van Verordening (EU) nr. 1233/2011 3 en heeft de aandacht van de lidstaten in het bijzonder gevestigd op de aanbevelingen van deze resolutie — zoals de aanbeveling voor de Werkgroep van de Raad voor exportkredieten en de Commissie om overleg te plegen met de Europese Dienst voor extern optreden over het verder ontwikkelen van de rapportagemethode. Ten tijde van de opstelling van deze evaluatie lag een herziening van de rapportagemethode voor bij de lidstaten.


2. Jaarlijkse activiteitenverslagen ontvangen voor het kalenderjaar 2017:


Er zijn activiteitenverslagen ontvangen van de volgende lidstaten: België, Bulgarije, Denemarken, Duitsland, Finland, Frankrijk, Hongarije, Italië, Kroatië, Luxemburg, Nederland, Oostenrijk, Polen, Portugal, Roemenië, Slovenië, Slowakije, Spanje, Tsjechië, het Verenigd Koninkrijk en Zweden.

De overige zeven lidstaten (Cyprus, Estland, Griekenland, Ierland, Letland, Litouwen en Malta) kenden in het verslagjaar geen actief exportkredietprogramma in de zin van Verordening (EU) nr. 1233/2011.


3. Analyse van de jaarlijkse activiteitenverslagen:


a) Algemene en financiële informatie:


Het van toepassing zijnde regelgevingskader (Verordening (EU) nr. 1233/2011) bepaalt de algemene regels voor exportkrediettransacties en ‑programma's. Hoewel de meeste Europese regeringen een exportkredietinstelling hebben opgericht, zijn er verschillen tussen de lidstaten inzake de reikwijdte en het soort van aangeboden exportkredietprogramma's en ook op het gebied van de organisatiestructuur van de exportkredietinstellingen.

In sommige lidstaten is de exportkredietinstelling een overheidsdepartement of ‑instelling. In andere lidstaten wordt deze functie, zoals hierboven reeds opgemerkt, onder overheidstoezicht verricht door een verzekeringsmaatschappij die handelt onder een publiek mandaat. Het is niet ongebruikelijk dat lidstaten die verschillende soorten exportkredietondersteuning bieden, meerdere exportkredietinstellingen hebben (bijvoorbeeld één instelling die overheidssteun biedt in de vorm van garanties of verzekeringen voor handelsleningen en een tweede instelling die bijvoorbeeld rechtstreeks kredieten verstrekt of rentesubsidie biedt).

In 2017 liepen er in 21 EU-lidstaten exportkredietprogramma's in de zin van Verordening (EU) nr. 1233/2011. Deze programma's werden beheerd door in totaal 29 verschillende instellingen en overheidsdepartementen.

Over het algemeen breiden de lidstaten hun instrumentarium van exportkredietprogramma's uit. Wat betreft de soorten exportkredietondersteuning die door Europese exportkredietinstellingen werden aangeboden, blijft de meest voorkomende vorm die van de “zuivere dekking” (d.w.z. de exporttransactie in kwestie wordt gefinancierd door een handelsbank, waarvoor de exportkredietinstelling dekking in de vorm van een garantie of een verzekering biedt). Alle 21 lidstaten die exportkredieten in de zin van Verordening (EU) nr. 1233/2011 verstrekken, boden tijdens de verslagperiode dit soort ondersteuning aan. De overgrote meerderheid van de lidstaten bood nog andere vormen van ondersteuning aan die onder Verordening (EU) nr. 1233/2011 en de OESO-regeling inzake door de overheid gesteunde exportkredieten 4 vallen, zoals rechtstreekse kredieten of financiering (waarbij de financiering rechtstreeks door de exportkredietinstelling en niet door een handelsbank wordt verstrekt) 5 of herfinanciering 6 . In verschillende jaarlijkse activiteitenverslagen wordt ook uitdrukkelijk melding gemaakt van projectfinanciering 7 , gebonden hulp 8 en/of financiering voor kmo's 9 .

Over het algemeen is de conformiteit in de afgelopen jaren toegenomen doordat de OESO-regeling inzake door de overheid gesteunde exportkredieten inmiddels een brede waaier aan onderwerpen omvat. Niettemin moet met de volgende verschillen rekening worden gehouden, aangezien deze het moeilijk maken om een volwaardige vergelijking op te stellen. Ten eerste hebben de lidstaten — binnen de algemene vormen van exportkredietondersteuning, vermeld in de vorige paragraaf — een breed gamma van exportkredietprogramma's uitgewerkt. Daarnaast kunnen de voorwaarden van de exportkredietprogramma's verschillen, zelfs als meerdere exportkredietinstellingen hetzelfde product aanbieden. Ten tweede hangt het effect van een exportkredietprogramma kennelijk ook af van de karakteristieken van de nationale economie en van de capaciteiten van de particuliere financieringssector.

Met dit voorbehoud in gedachten geeft de volgende lijst van geaggregeerde nominale risicoblootstelling op 31 december 2017 ten minste een algemene indruk van de omvang van de grootste exportkredietregelingen van het type “zuivere dekking” 10 .

Overheidssteun in de vorm van “zuivere dekking” in 2017 (in miljard EUR)

De grootste overheidssteun in de EU, gerangschikt op basis van geaggregeerde nominale risicoblootstelling
Duitsland85,8
Frankrijk69,2
Zweden34,8
Italië25,6
Nederland24,4


Zoals hierboven reeds vermeld, zijn de Europese exportkredietinstellingen actief in een groot aantal domeinen waarop de rapportageplicht uit hoofde van Verordening (EU) nr. 1233/2011 niet van toepassing is. Deze verordening betreft hoofdzakelijk exportkredietactiviteiten op middellange en lange termijn (zoals gedefinieerd in de OESO-regeling inzake door de overheid gesteunde exportkredieten). Veel Europese exportkredietinstellingen bieden echter ook producten aan zoals kortlopende exportkredieten, kredietbriefgaranties, garanties tegen fabricagerisico's en investeringsverzekeringen. Een aantal lidstaten heeft ook sectorspecifieke exportkredietproducten ontwikkeld voor bijvoorbeeld vliegtuig- en scheepsbouw en spoorinfrastructuur. Het is zinvol dit voor ogen te houden bij de beoordeling van de bredere economische rol van exportkredietinstellingen.

Zie voor nadere informatie de punten II en IV van het rapportagesjabloon voor de jaarlijkse activiteitenverslagen, of de algemene jaarverslagen waarnaar sommige lidstaten expliciet verwijzen.

In het algemeen bieden de jaarlijkse activiteitenverslagen relevante financiële informatie over de exportkredietprogramma's in 2017. Het moet evenwel worden benadrukt dat deze rapportage ingevolge Verordening (EU) nr. 1233/2011 dient te worden uitgevoerd overeenkomstig de nationale wetgeving van de betreffende lidstaat. Dit heeft enkele verschillen in de wijze van presentatie tot gevolg. Afgezien daarvan heeft de Commissie geen specifieke opmerkingen ten aanzien van de financiële aspecten van de jaarlijkse activiteitenverslagen 11 .


b) Behandeling van “milieurisico's, waaraan andere belangrijke risico's verbonden kunnen zijn”:


Overeenkomstig bijlage I, punt 2, bij Verordening (EU) nr. 1233/2011 geven de lidstaten in hun jaarlijkse activiteitenverslag “aan hoe milieurisico's, waaraan andere belangrijke risico's verbonden kunnen zijn, worden meegewogen in de door de overheid gesteunde exportkredietactiviteiten van hun [exportkredietinstellingen]”.


De exportkredietinstellingen blijven de milieurisico's beoordelen en de lidstaten hebben interne processen verder ontwikkeld om de desbetreffende risico's te beoordelen. In omstandigheden waar de betreffende risico's onaanvaardbaar of buitensporig worden geacht, is er geen dekking 12 . Wanneer de risico's als aanvaardbaar worden beschouwd, is de exportkredietondersteuning gewoonlijk gebonden aan en afhankelijk van verzachtende maatregelen en de naleving van bepaalde normen 13 . Ook een voorbeeld van convergentie van de praktijken is de toepassing van verschillende beoordelingsprocedures afhankelijk van de soort en categorie van transactie, zoals expliciet beschreven door bepaalde lidstaten 14 .


Punt 2 van bijlage I vermeldt zowel milieurisico's als “andere belangrijke risico's”. Over het algemeen hebben de lidstaten, net als de voorbije jaren, ook dit jaar de milieu- en verwante risico's ruim geïnterpreteerd.


Bij het beoordelen van de transacties wordt niet alleen rekening gehouden met milieukwesties, maar ook met veel andere factoren. Meerdere lidstaten verwijzen bijvoorbeeld expliciet naar sociale gevolgen 15 en mensenrechten 16 . Voor de beoordeling van deze risico's kan er een beroep worden gedaan op externe, onafhankelijke deskundigen 17 of — en dit gebeurt steeds vaker — op specialisten binnen elke exportkredietinstelling 18 .


Daarnaast verwijzen nagenoeg alle lidstaten in het bijzonder naar de procedures van de OESO-aanbeveling inzake een gemeenschappelijke aanpak van door de overheid gesteunde exportkredieten en de in acht te nemen zorgvuldigheid op milieu- en sociaal gebied (de “gemeenschappelijke aanpak”) die zelfs buiten de OESO-landen erkend is en normatieve waarde heeft.


Veel lidstaten melden dat zij de gemeenschappelijke aanpak ook buiten de aanbevolen werkingssfeer toepassen voor een betere toetsing van een nog groter gedeelte van de transacties 19 . Sommige lidstaten kijken ook verder dan de gemeenschappelijke aanpak en richten zich op andere internationale normen naast deze gemeenschappelijke aanpak. Deze normen omvatten het beleid van beschermingsmaatregelen van de Wereldbank 20 , de leidende beginselen van de VN inzake bedrijfsleven en mensenrechten 21 , de beginselen van het Global Compact-initiatief van de VN 22 , de verklaring van de Internationale Arbeidsorganisatie over de fundamentele beginselen en rechten op het werk 23 , de Equator Principles 24 , de normen voor milieu en sociale prestaties van de Internationale Financieringsmaatschappij 25 en de OESO-richtsnoeren voor multinationale ondernemingen 26 . Een andere recente trend is de aandacht voor klimaatveranderingsinitiatieven in deze context, met verwijzing naar het Raamverdrag van de Verenigde Naties inzake klimaatverandering 27 . Tot slot vermeldden sommige lidstaten hun voortdurende inzet voor het verbeteren en ontwikkelen van bestaande disciplines. Finland legde bijvoorbeeld de nadruk op zijn deelname aan werkgroepen opgezet tussen exportkredietinstellingen met het oog op een gemeenschappelijke aanpak voor milieu en sociale kwesties, en ook op de ruimere internationale inspanningen om gemeenschappelijke regels ter waarborging van gelijke mededingingsvoorwaarden vast te stellen.


c) Overige informatie in de jaarlijkse activiteitenverslagen:


Naast de reeds in punt 3, onder a) en b), hierboven vermelde informatie blijkt uit de 21 jaarlijkse activiteitenverslagen ook dat de lidstaten hun beleid inzake exportkredieten meer algemeen hebben afgestemd op het milieu, de bestrijding van omkoping en duurzame leningen ten aanzien van lagelonenlanden. De drie desbetreffende OESO-aanbevelingen 28 spelen een belangrijke — maar niet exclusieve — rol. Zelfs lidstaten die niet bij de OESO zijn aangesloten, passen deze instrumenten toe, of zijn in beginsel van plan dit te doen. Bulgarije bijvoorbeeld past de OESO-aanbeveling inzake omkoping toe. Veel lidstaten wijzen erop dat met name de “gemeenschappelijke aanpak” wordt toegepast buiten de door de OESO omschreven werkingssfeer 29 . Bovendien wordt het beleid van de lidstaten onderbouwd door internationale normen 30 en het ruimere EU-acquis. Verwijzingen naar “doelstellingen”, “normen” en “richtsnoeren” van de EU tonen aan dat zowel zachte als harde rechtsinstrumenten in aanmerking worden genomen en dat de geest en de letter van de wet even belangrijk zijn.

Bovendien citeren lidstaten steeds meer bijkomende beleidsdoelstellingen of ‑overwegingen die dan een aanvulling vormen op die welke vastgelegd zijn in de gemeenschappelijke aanpak. Voorbeelden hiervan zijn sociale duurzaamheid 31 en voorkoming van belastingontduiking 32 . In heel wat gevallen hebben de betreffende exportkredietinstellingen zelf relevante instrumenten ontwikkeld. Een mogelijk voorbeeld hiervan is een beleid voor maatschappelijk verantwoord ondernemen 33 dat gewoonlijk niet alleen interne inspanningen impliceert, maar ook nauw overleg met de cliënten van de exportkredietinstellingen 34 .

Wat betreft de bescherming van het milieu, wordt er bij de nieuwe tendensen onder meer de nadruk gelegd op duurzaamheid 35 en emissiereductie 36 . Zoals in de vorige rapportagerondes wijzen veel lidstaten met nadruk op het bijzondere belang van mensenrechten. Uit vrijwel alle verslagen blijkt dat verder steun wordt verleend voor de ontwikkeling van een mensenrechtendimensie in het kader van de nieuwe gemeenschappelijke aanpak.

In het algemeen hebben de lidstaten de neiging om hun beleid inzake exportkredietinstellingen meer op elkaar af te stemmen. De anti-omkoopmaatregelen zijn hiervan een voorbeeld. Veel lidstaten eisen een ondertekende anti-omkoopverklaring van de betrokken partijen en stellen uitdrukkelijk dat de dekking automatisch vervalt bij vaststelling van omkoping 37 . Steeds meer lidstaten vermelden ook het belang van toezicht 38 en stimuleren de banken en exporteurs om zelf anti-omkoopmaatregelen uit te werken 39 .

Verschillende lidstaten hebben eigen, specifieke tools tegen omkoping en corruptie ontwikkeld, naast de naleving van de gemeenschappelijke aanpak, zoals maatregelen voor klokkenluiders 40 . Ook antiwitwasmaatregelen worden nog steeds als prioriteit aangevoerd 41 , samen met de preventie van financiering van terrorisme 42 .

Evenzo wordt convergentie aangetoond door de strikte naleving van de vereisten van de Wereldbank en het Internationale Monetaire Fonds, door veel lidstaten genoemd met betrekking tot duurzame praktijken voor kredietverlening aan lagelonenlanden 43 .

De lidstaten zien ook toe op een zo transparant mogelijke werking van de exportkredietinstellingen, waarbij de voor handelstransacties vereiste vertrouwelijkheid in acht wordt genomen. Hieraan werd door meerdere lidstaten bijzondere aandacht besteed in de jaarlijkse activiteitenverslagen voor 2017 44 .

Te oordelen naar hun verslagen lijken de lidstaten de gemeenschappelijke aanpak van de OESO te hebben opgenomen in hun exportkredietbeleid. Bovendien toont de hierboven vermelde verscheidenheid van overwegingen aan dat de gemeenschappelijke aanpak vaak als de minimumnorm wordt beschouwd. In tal van domeinen passen lidstaten hun eigen, bijkomende maatregelen toe om te garanderen dat er enkel exportkredietondersteuning wordt geboden aan transacties die voldoen aan stringente normen, gaande van milieu- tot sociale aspecten.


d) Naleving door de exportkredietinstellingen van doelstellingen en verplichtingen van de Unie:


Met het oog op een grotere transparantie op EU-niveau moeten de lidstaten op grond van Verordening (EU) nr. 1233/2011 de Commissie een jaarlijks activiteitenverslag verstrekken dat, in overeenstemming met het nationaal wettelijk kader, bepaalde financiële en operationele informatie over hun exportkredietactiviteiten bevat, evenals informatie over de wijze waarop milieurisico's worden aangepakt.

Overeenkomstig bijlage I, punt 3, “maakt de Commissie aan de hand van deze informatie een jaarlijkse evaluatie voor het Europees Parlement, waarin ook wordt nagegaan in hoeverre de exportkredietinstellingen zich houden aan de doelstellingen en verplichtingen van de Unie”.

In het Verdrag betreffende de Europese Unie (VEU) worden de algemene doelstellingen van de Unie opgesomd in artikel 3 45 en de beginselen en doelstellingen van het externe optreden van de Unie in artikel 21.

Wat betreft de gemeenschappelijke handelspolitiek van de EU, wordt in artikel 206 en in artikel 207, lid 1, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie verwezen naar de beginselen en doelstellingen van het externe optreden van de Unie.

Alle rapporterende lidstaten tonen aan dat zij flankerend beleid met betrekking tot het beheer van hun exportkredietprogramma's hebben ontwikkeld dat beantwoordt aan de doelstellingen van de EU. De specifiek op exportkrediet betrekking hebbende beleidsaanbevelingen van de OESO — tot dusver de enige internationale organisatie die specifieke regels voor dit beleidsgebied heeft opgesteld — worden algemeen gebruikt, maar de activiteiten van de lidstaten gaan doorgaans verder.

Om de Commissie beter in staat te stellen de activiteiten van de lidstaten te beoordelen, heeft de Commissie, in samenwerking met de Europese Dienst voor extern optreden en in overleg met verschillende belanghebbenden, aan de lidstaten voorgesteld om de reikwijdte en het detailleringsniveau van de informatie die in de jaarlijkse activiteitenverslagen moet worden opgenomen, uit te breiden. Een herzien en uitgebreid rapportagesjabloon wordt momenteel besproken met de lidstaten.

Het Europees Parlement heeft de Commissie verzocht om een verklaring over de vraag of de lidstaten zich houden aan de doelstellingen en verplichtingen van de Unie; de Europese Commissie heeft haar jaarlijkse evaluatie overeenkomstig bijlage I uitgevoerd. Derhalve is de evaluatie van de Commissie gebaseerd op de door de lidstaten ingediende jaarlijkse activiteitenverslagen en kan zij niet als definitief worden beschouwd. De Commissie is niettemin van mening dat de in de jaarlijkse activiteitenverslagen opgenomen informatie sterke aanwijzingen oplevert dat de exportkredietinstellingen aan de bepalingen van de artikelen 3 en 21 VEU beantwoorden en geen bewijs bevat dat een van de lidstaten deze niet naleeft. Uiteraard kunnen de Europese instellingen voor zichzelf gezamenlijk ambitieuzere politieke doelstellingen formuleren. De Commissie staat klaar om in dit verband een relevante interinstitutionele dialoog te faciliteren en te bevorderen, maar moet in de tussentijd haar beoordeling uitvoeren overeenkomstig punt 3 van bijlage I.

Wat betreft de naleving van internationale verplichtingen en verplichtingen op grond van het EU-mededingingsrecht, zijn er tijdens de verslagperiode op het niveau van de WTO geen geschillen geweest waarbij Europese exportkredietprogramma's in het geding waren. De Europese Commissie heeft in 2017 geen klachten ontvangen met betrekking tot potentiële overtredingen van EU-wetgeving waarbij exportkredietinstellingen waren betrokken.


(1)

   PB L 326 van 8.12.2011, blz. 45.

(2)

   Voor dergelijke transacties geldt de mededeling van de Commissie ingevolge artikel 93, lid 1, van het EG-Verdrag inzake de toepassing van de artikelen 92 en 93 van het Verdrag op kortlopende exportkredietverzekering.

(3)

   Resolutie van het Europees Parlement van 2 juli 2013 over het eerste jaarverslag van de Commissie aan het Europees Parlement over de activiteiten van de exportkredietinstellingen van de lidstaten (2012/2320(INI)).

(4)

   De OESO-regeling inzake door de overheid gesteunde exportkredieten, zoals opgenomen in het recht van de Unie, is weergegeven in bijlage II bij de verordening.

(5)

   België, Denemarken, Hongarije, Italië, Polen, Slowakije, Spanje, Tsjechië en het Verenigd Koninkrijk.

(6)

   Hongarije, Slowakije en Zweden.

(7)

   Denemarken, Duitsland, Italië en Nederland.

(8)

   Denemarken, Hongarije, Oostenrijk, Polen en Spanje.

(9)

   Bulgarije, Denemarken en Roemenië.

(10)

   Merk op dat het Verenigd Koninkrijk vanaf 31 maart 2018 ook een geaggregeerde nominale risicoblootstelling meldt van 23,1 miljard GBP.

(11)

   Overeenkomstig bijlage I, punt 1, laat het onderhavige rapportageproces de prerogatieven van de instellingen van de lidstaten die toezicht op de nationale exportkredietprogramma's houden, onverlet.

(12)

   Bv. België, Duitsland, Hongarije, Luxemburg, Oostenrijk en Portugal.

(13)

   Bv. België, Denemarken, Frankrijk, Hongarije, Luxemburg, Polen, Portugal, Roemenië, Slovenië en Slowakije.

(14)

   Bv. België, Denemarken, Duitsland en Slowakije.

(15)

   België, Denemarken, Duitsland, Finland, Frankrijk, Nederland, Polen, Slovenië, Slowakije, Spanje, Tsjechië en Zweden.

(16)

   Duitsland, Oostenrijk, het Verenigd Koninkrijk en Zweden.

(17)

   Bv. Slowakije, Tsjechië.

(18)

   Bv. België.

(19)

   Italië, Duitsland, Nederland en Spanje.

(20)

   Slowakije.

(21)

   Denemarken, Duitsland, Finland en Zweden.

(22)

   Zweden.

(23)

   Finland en Nederland.

(24)

   Het Verenigd Koninkrijk.

(25)

   Nederland en Slowakije.

(26)

   Zweden.

(27)

   Finland.

(28)

   1. OESO-aanbeveling inzake een gemeenschappelijke aanpak van door de overheid gesteunde exportkredieten en de in acht te nemen zorgvuldigheid op milieu- en sociaal gebied (de zogenaamde “gemeenschappelijke aanpak”). 2. OESO-aanbeveling inzake omkoping en door de overheid gesteunde exportkredieten. 3. Beginselen en richtlijnen ter bevordering van praktijken voor duurzame leningen bij het verstrekken van door de overheid gesteunde exportkredieten aan lagelonenlanden.

(29)

   Duitsland, Frankrijk, Italië, Nederland, Slowakije en Zweden.

(30)

   Zie voor nadere informatie de lijst hierboven, in punt 3, onder b).

(31)

   Denemarken, Duitsland, Roemenië, Slowakije en Spanje.

(32)

   Zweden.

(33)

   Italië, Nederland, Slovenië en Zweden.

(34)

   Bv. België.

(35)

   Bv. Italië, Polen, Roemenië, Spanje en Tsjechië.

(36)

   België en Denemarken.

(37)

   Bv. Bulgarije, Denemarken, Duitsland, Frankrijk, Luxemburg, Portugal en Roemenië.

(38)

   België, Italië en het Verenigd Koninkrijk.

(39)

   België, Denemarken en Duitsland.

(40)

   Slowakije en Zweden.

(41)

     Zweden.

(42)

   Zweden.

(43)

   Bv. Hongarije, Italië en Nederland.

(44)

   België, Denemarken, Oostenrijk, Slowakije en Zweden.

(45)

   Onder meer in artikel 3, lid 5, VEU wordt bepaald dat in de betrekkingen met de rest van de wereld de Unie “[bijdraagt] tot [...] de duurzame ontwikkeling van de aarde, de solidariteit en het wederzijds respect tussen de volkeren, de vrije en eerlijke handel, de uitbanning van armoede en de bescherming van de mensenrechten, in het bijzonder de rechten van het kind, alsook tot de strikte eerbiediging en ontwikkeling van het internationaal recht, met inbegrip van de inachtneming van de beginselen van het Handvest van de Verenigde Naties”.