Artikelen bij COM(2020)824 - Richtsnoeren voor trans-Europese energie-infrastructuur

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.

dossier COM(2020)824 - Richtsnoeren voor trans-Europese energie-infrastructuur.
document COM(2020)824 NLEN
datum 30 mei 2022


HOOFDSTUK I

ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1 - Onderwerp

1. Bij deze verordening worden richtsnoeren vastgesteld voor de tijdige ontwikkeling en de interoperabiliteit van de in bijlage I genoemde prioritaire corridors en gebieden van de trans-Europese energie-infrastructuur (“prioritaire corridors en gebieden voor energie-infrastructuur”) die een bijdrage leveren aan de verwezenlijking van de klimaat- en energiedoelstellingen van de Unie voor 2030 en de doelstelling inzake klimaatneutraliteit voor 2050.

2. Met name worden/wordt bij deze verordening:

a) de selectie van projecten van gemeenschappelijk belang behandeld die vereist zijn om prioritaire corridors en gebieden ten uitvoer te leggen die vallen binnen de energie-infrastructuur categorieën op het gebied van elektriciteit, slimme gasnetten, waterstof, elektrolyse en koolstofdioxide als omschreven in bijlage II (“energie-infrastructuur categorieën”);

b) de tijdige uitvoering van projecten van gemeenschappelijk belang vergemakkelijkt door de vergunningverleningsprocessen te stroomlijnen, nauwer te coördineren en te versnellen en door de inspraak van het publiek te verbeteren;

c) regels en richtsnoeren vastgesteld voor de grensoverschrijdende toewijzing van kosten- en risicogerelateerde stimulansen voor projecten van gemeenschappelijk belang;

d) de voorwaarden vastgesteld voor het in aanmerking komen van projecten van gemeenschappelijk belang voor financiële bijstand van de Unie;

e) de selectie van projecten van gemeenschappelijk belang behandeld.

Artikel 2

Definities

Naast de definities in de Richtlijnen 2009/73/EG, (EU) 2018/2001 46 en (EU) 2019/944 van het Europees Parlement en de Raad en in de Verordeningen (EG) nr. 715/2009, (EU) 2019/942 en (EU) 2019/943, gelden voor de toepassing van deze verordening de volgende definities:

(1) “energie-infrastructuur”: elke fysieke uitrusting of faciliteit die valt onder de energie-infrastructuurcategorieën en die gelegen is binnen de Unie of die de Unie verbindt met een of meer derde landen;

(2) “raambesluit”: een door de instantie of instanties van een lidstaat, met uitsluiting van rechterlijke instanties, genomen definitief besluit of verzameling van besluiten waarbij wordt bepaald of een projectpromotor een vergunning voor de bouw van de energie-infrastructuur met betrekking tot een project van gemeenschappelijk belang krijgt doordat hij de mogelijkheid heeft om de noodzakelijke bouwwerkzaamheden (te verwerven en) aan te vangen (“bouwklaarstatus”), onverminderd alle besluiten die worden genomen in de context van procedures van administratief beroep;

(3) “project”: een of verscheidene hoogspanningslijnen, pijpleidingen, faciliteiten, uitrustingen of installaties die vallen onder energie-infrastructuurcategorieën;

(4) “project van gemeenschappelijk belang”: een project dat vereist is om de in bijlage I genoemde prioritaire corridors en gebieden voor energie-infrastructuur uit te voeren en dat deel uitmaakt van de Uniebrede lijst van projecten van gemeenschappelijk belang als bedoeld in artikel 3;

(5) “project van wederzijds belang”: een project dat door de Unie in samenwerking met derde landen wordt bevorderd;

(6) “knelpunt in de energie-infrastructuur”: een beperking van de fysieke stromen in een energiesysteem als gevolg van onvoldoende transmissiecapaciteit, onder andere door het ontbreken van infrastructuur;

(7) “projectpromotor”:

(a)een transmissiesysteembeheerder (TSB), een distributiesysteembeheerder of een andere exploitant of investeerder die een project van gemeenschappelijk belang ontwikkelt,

(b)als er verscheidene TSB’s, distributiesysteembeheerders, andere exploitanten, investeerders, of groeperingen daarvan zijn, de entiteit met rechtspersoonlijkheid overeenkomstig het geldende nationale recht die bij contract onder hen is gekozen en die de capaciteit heeft om namens de partijen bij de contractuele overeenkomst wettelijke verplichtingen en financiële aansprakelijkheid aan te gaan;

(8) “slim elektriciteitsnetwerk”: een elektriciteitsnetwerk waarbij de netwerkbeheerder de acties van de met het netwerk verbonden gebruikers digitaal kan monitoren, alsook informatie- en communicatietechnologie (ICT) voor de communicatie met gerelateerde netwerkbeheerders, generatoren, consumenten en/of prosumenten, met het oog de duurzame, kostenefficiënte en veilige transmissie van elektriciteit;

(9) “slim gasnet”: een gasnet waarbij gebruik wordt gemaakt van innovatieve digitale oplossingen voor de kostenefficiënte integratie van een verscheidenheid aan koolstofarme en hernieuwbare gasbronnen overeenkomstig de behoeften van consumenten en de kwaliteitseisen voor gas, teneinde de koolstofvoetafdruk van het bijbehorende gasverbruik te verkleinen, een groter aandeel hernieuwbare en koolstofarme gassen mogelijk te maken en koppelingen te maken met andere energiedragers en sectoren;

(10) “betrokken instanties”: instanties die volgens het nationaal recht bevoegd zijn voor de afgifte van verschillende vergunningen en toestemmingen betreffende de planning, het ontwerp en de bouw van onroerende goederen, met inbegrip van energie-infrastructuur;

(11) “werkzaamheden”: de aanschaf, de levering en het inzetten van componenten, systemen en diensten, inclusief software, en de uitvoering van ontwikkelings-, bouw- en installatieactiviteiten in verband met een project, alsmede de oplevering van de installaties en de inbedrijfstelling van een project;

(12) “studies”: activiteiten die nodig zijn ter voorbereiding van de uitvoering van projecten, zoals voorbereidende studies, haalbaarheidsstudies, evaluatie-, test- en validatieonderzoeken, met inbegrip van software, en alle andere technische ondersteuningsmaatregelen, waaronder aan de werkzaamheden voorafgaande activiteiten die nodig zijn voor de vaststelling en ontwikkeling van een project en voor de besluitvorming inzake de financiering ervan, zoals verkenningen ter plaatse en het opzetten van het financieringsplan;

(13) “nationale regulerende instantie”: een nationale regulerende instantie die is aangewezen overeenkomstig artikel 39, lid 1, van Richtlijn 2009/73/EG of artikel 57, lid 1, van Richtlijn (EU) 2019/944;

(14) “inbedrijfstelling”: het proces waarbij een project in werking wordt gesteld zodra de constructie is voltooid;

(15) “relevante nationale regulerende instanties”: de nationale regulerende instanties in de lidstaten waarvoor het project een aanzienlijk positief effect heeft;

(16) “aanpassing aan de klimaatverandering”: een proces dat ervoor zorgt dat de weerbaarheid van energie-infrastructuur tegen de potentiële nadelige gevolgen van klimaatverandering wordt gewaarborgd door een klimaatkwetsbaarheids- en risicobeoordeling, onder meer door relevante aanpassingsmaatregelen.


HOOFDSTUK II

PROJECTEN VAN GEMEENSCHAPPELIJK BELANG EN PROJECTEN VAN WEDERZIJDS BELANG

Artikel 3

Unielijst van projecten van gemeenschappelijk belang en projecten van wederzijds belang

1. Er worden regionale groepen (“groepen”) opgericht als omschreven in afdeling 1 van bijlage III. Het lidmaatschap van elke groep is gebaseerd op elke prioritaire corridor en elk prioritair gebied en het desbetreffende geografische bereik als opgenomen in bijlage I. De beslissingsbevoegdheden binnen de groepen zijn enkel voorbehouden aan lidstaten en de Commissie, het zogenaamde besluitvormingsorgaan van de groepen.

De Commissie is bevoegd ter aanvulling van deze verordening overeenkomstig artikel 20 gedelegeerde handelingen vast te stellen met betrekking tot de reikwijdte en samenstelling van de prioritaire corridors en gebieden.

2. Elke groep stelt zijn eigen reglement van orde vast, met inachtneming van de bepalingen als opgenomen in bijlage III.

3. Het besluitvormingsorgaan van elke groep stelt een regionale lijst van voorgestelde projecten van gemeenschappelijk belang vast, die wordt opgesteld overeenkomstig de procedure van bijlage III, afdeling 2, de bijdrage van elk project aan de uitvoering van de prioritaire corridors en gebieden voor energie-infrastructuur en de naleving van de criteria van artikel 4.

Wanneer een groep zijn regionale lijst opstelt:

a) vergt elk voorstel voor een project van gemeenschappelijk belang de goedkeuring van de landen op het grondgebied waarvan het project betrekking heeft; indien een land geen goedkeuring verleent, maakt dit land zijn voldoende onderbouwde redenen daartoe bekend aan de betrokken groep;

b) houdt deze rekening met het advies van de Commissie, dat ten doel heeft het aantal projecten van gemeenschappelijk belang beheersbaar te houden.

4. De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 20 van deze verordening gedelegeerde handelingen vast te stellen tot wijziging van de bijlagen bij deze verordening, teneinde de Unielijst van projecten van gemeenschappelijk belang (“Unielijst”) vast te stellen, behoudens het bepaalde in artikel 172 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie.

Bij de uitoefening van haar bevoegdheid ziet de Commissie erop toe dat de Unielijst elke twee jaar overeenkomstig de procedure van lid 3 van dit artikel wordt vastgesteld op basis van de regionale lijsten zoals vastgesteld door de besluitvormingsorganen van de volgens bijlage III, afdeling 1, punt 2, ingestelde groepen.

De eerste Unielijst krachtens deze verordening wordt uiterlijk 30 november 2023 vastgesteld.

5. Bij de vaststelling van de Unielijst op basis van de regionale lijsten ziet de Commissie erop toe:

a) dat daarin alleen projecten worden opgenomen die voldoen aan de in artikel 4 genoemde criteria;

b) dat de transregionale samenhang wordt gewaarborgd, onder inachtneming van het advies van het Agentschap voor de samenwerking tussen energieregulators (“het Agentschap”) als bedoeld in bijlage III, afdeling 2, punt 12;

c) dat rekening wordt gehouden met de adviezen van de lidstaten als bedoeld in bijlage III, afdeling 2, punt 9;

d) dat ernaar wordt gestreefd het totale aantal projecten van gemeenschappelijk belang op de Unielijst beheersbaar te houden.

6. Projecten van gemeenschappelijk belang die overeenkomstig lid 4 van dit artikel op de Unielijst zijn geplaatst onder de energie-infrastructuurcategorieën van bijlage II, punt 1, de punten a), b), c) en e), worden een integrerend onderdeel van de desbetreffende regionale investeringsplannen overeenkomstig artikel 34 van Verordening (EU) 2019/943 en artikel 12 van Verordening (EG) nr. 715/2009 en van de desbetreffende nationale tienjarige netontwikkelingsplannen overeenkomstig artikel 51 van Richtlijn (EU) 2019/944 en artikel 22 van Richtlijn 2009/73/EG en, in voorkomend geval, andere nationale infrastructuurontwikkelingsplannen. Aan deze projecten wordt binnen elk van die plannen de hoogst mogelijke prioriteit toegekend. Dit lid is niet van toepassing op projecten van wederzijds belang.


Artikel 4

Criteria voor projecten van gemeenschappelijk belang en projecten van wederzijds belang

1. Projecten van gemeenschappelijk belang voldoen aan de volgende algemene criteria:

a) het project is noodzakelijk voor ten minste een van de prioritaire corridors en gebieden voor energie-infrastructuur;

b) de potentiële algemene voordelen van het project, beoordeeld volgens de respectieve specifieke criteria van lid 3, wegen zwaarder dan de kosten ervan, ook die op langere termijn;

c) het project voldoet aan ten minste een van de volgende criteria:

i) het heeft betrekking op ten minste twee lidstaten doordat het op directe wijze de grens van twee of meer lidstaten overschrijdt;

ii) het is gelegen op het grondgebied van één lidstaat en heeft een aanzienlijk grensoverschrijdend effect als bedoeld in bijlage IV, punt 1.


2. Projecten van wederzijds belang moeten voldoen aan de volgende algemene criteria:

(a)het project draagt in aanzienlijke mate bij tot de verwezenlijking van de decarbonisatiedoelstellingen van de Unie en van het derde land, en tot duurzaamheid, onder meer door de integratie van hernieuwbare energie in het netwerk en de transmissie van hernieuwbare energie naar belangrijke verbruikscentra en opslagfaciliteiten;

(b)de potentiële algemene voordelen van het project, beoordeeld volgens de respectieve specifieke criteria van lid 3, wegen zwaarder dan de kosten ervan, ook die op langere termijn;

(c)het project is gelegen op het grondgebied van ten minste één lidstaat en op het grondgebied van ten minste één derde land, en heeft een aanzienlijk grensoverschrijdend effect als bedoeld in bijlage IV, punt 2;

(d)voor het op het grondgebied van de Unie gelegen deel is het project in overeenstemming met de Richtlijnen 2009/73/EG en (EU) 2019/944, voor zover het binnen de in de punten 1 en 3 van bijlage II beschreven infrastructuurcategorieën valt;

(e)het betrokken derde land of de betrokken derde landen hebben een hoge mate van aanpassing of convergentie van de regelgeving bereikt ter ondersteuning van de algemene beleidsdoelstellingen van de Unie, met name om te zorgen voor:

i) een goed werkende interne energiemarkt;

ii) energievoorzieningszekerheid op basis van samenwerking en solidariteit;

iii) een energiesysteem, met inbegrip van productie, transmissie en distributie, op weg naar decarbonisatie overeenkomstig de Overeenkomst van Parijs en de klimaatdoelstellingen van de Unie, en met name zonder koolstoflekkage;

(f)het betrokken derde land of de betrokken derde landen ondersteunen de in artikel 7 bedoelde prioritaire status van het project en verbinden zich ertoe zich te houden aan een tijdschema voor versnelde uitvoering en andere beleidsmaatregelen en regelgevende steunmaatregelen dat vergelijkbaar is met dat voor projecten van gemeenschappelijk belang in de Unie.


3. De volgende specifieke criteria zijn van toepassing op projecten van gemeenschappelijk belang die vallen binnen specifieke energie-infrastructuurcategorieën:

a) wat projecten voor elektriciteitstransmissie en -opslag betreft die vallen binnen de energie-infrastructuurcategorieën van bijlage II, punt 1, de punten a), b), c) en e): het project draagt aanzienlijk bij tot duurzaamheid door de integratie van hernieuwbare energie in het netwerk en de transmissie van hernieuwbare energie naar belangrijke verbruikscentra en opslagfaciliteiten, en ten minste een van de volgende specifieke criteria:

i) marktintegratie, onder meer door de isolatie van ten minste één lidstaat op te heffen en knelpunten in de energie-infrastructuur te verkleinen; mededinging en systeemflexibiliteit;

ii) voorzieningszekerheid, onder meer door interoperabiliteit, systeemflexibiliteit, cyberbeveiliging, geschikte verbindingen en veilige en betrouwbare exploitatie van het systeem;

b) wat projecten voor slimme elektriciteitsnetwerken betreft die vallen binnen de energie-infrastructuurcategorieën van bijlage II, punt 1, punt d): het project draagt aanzienlijk bij tot duurzaamheid door de integratie van hernieuwbare energie in het netwerk, en ten minste twee van de volgende specifieke criteria:

i) voorzieningszekerheid, onder meer door efficiëntie en interoperabiliteit van elektriciteitstransmissie en -distributie bij dagelijkse netwerkexploitatie, het vermijden van congestie, en integratie en betrokkenheid van netwerkgebruikers;

ii) marktintegratie, onder meer door een efficiënte exploitatie van het systeem en het gebruik van interconnectoren;

iii) netwerkveiligheid, flexibiliteit en kwaliteit van de voorziening, onder meer door een ruimere toepassing van innovatie op het gebied van balancering, cyberbeveiliging, monitoring, toezicht op het systeem en foutencorrectie;


c) wat projecten voor het transport van koolstofdioxide betreft die vallen binnen de energie-infrastructuurcategorieën van bijlage II, punt 5: het project draagt aanzienlijk bij tot alle van de volgende specifieke criteria:

i) vermijden van koolstofdioxide-emissies zonder afbreuk te doen aan de energievoorzieningszekerheid;

ii) vergroten van de veerkracht en veiligheid van het koolstofdioxidetransport;

iii) efficiënt gebruik van hulpbronnen, door het mogelijk te maken meerdere koolstofdioxidebronnen en opslaglocaties onderling te verbinden via een gemeenschappelijke infrastructuur en minimalisering van milieurisico’s en -belasting;

d) wat waterstofprojecten betreft die vallen binnen de energie-infrastructuurcategorieën van bijlage II, punt 3: het project draagt aanzienlijk bij tot duurzaamheid, onder meer door de vermindering van de uitstoot van broeikasgassen, de bevordering van het gebruik van hernieuwbare waterstof en de ondersteuning van variabele elektriciteitsproductie uit hernieuwbare bronnen door het bieden oplossingen voor flexibiliteit en/of opslag. Voorts draagt het project aanzienlijk bij tot ten minste een van de volgende specifieke criteria:

i) marktintegratie, onder meer door bestaande of opkomende waterstofnetwerken van lidstaten met elkaar te verbinden, of door anderszins bij te dragen tot het ontstaan van een netwerk voor het transport en de opslag van waterstof dat de hele Unie bestrijkt, en door de interoperabiliteit van verbonden systemen te waarborgen;

ii) voorzieningszekerheid en flexibiliteit, onder meer door geschikte verbindingen en door een veilige en betrouwbare exploitatie van het systeem te bevorderen;

iii) mededinging, onder meer door toegang te verlenen aan verschillende leveringsbronnen en netwerkgebruikers, op transparante en niet-discriminerende basis;

c) wat elektrolyse-installaties betreft die vallen binnen de categorie van bijlage II, punt 4: het project draagt aanzienlijk bij tot alle van de volgende specifieke criteria:

i) duurzaamheid, onder meer door de vermindering van de uitstoot van broeikasgassen en de bevordering van het gebruik van hernieuwbare waterstof;

ii) voorzieningszekerheid, onder meer door bij te dragen tot een veilige, efficiënte en betrouwbare exploitatie van het systeem, of door het bieden van oplossingen voor opslag en/of flexibiliteit, zoals vraagsturing en balanceringsdiensten;

iii) vergemakkelijken van de integratie van de slimme-energiesector door verschillende energiedragers en sectoren te koppelen;

f) wat projecten voor slimme gasnetten betreft die vallen binnen de energie-infrastructuurcategorie van bijlage II, punt 2: het project draagt aanzienlijk bij tot duurzaamheid door de integratie van hernieuwbare en koolstofarme gassen, zoals biomethaan, of hernieuwbare waterstof, in de distributie- en transmissienetwerken voor gas mogelijk te maken en te vergemakkelijken met het oog op de vermindering van de uitstoot van broeikasgassen. Voorts draagt het project aanzienlijk bij tot ten minste een van de volgende specifieke criteria:

i) netwerkveiligheid en kwaliteit van de voorziening door de efficiëntie en interoperabiliteit van gastransmissie en -distributie bij dagelijkse netwerkexploitatie te verbeteren, onder meer door het aanpakken van uitdagingen als gevolg van het injecteren van gassen van verschillende kwaliteiten door de toepassing van innovatieve technologieën en cyberbeveiliging;

ii) marktwerking en klantendiensten;

iii) vergemakkelijken van de integratie van de slimme-energiesector door koppelingen te maken met andere energiedragers en sectoren en vraagsturing mogelijk te maken.

4. Wat de projecten betreft die vallen binnen de energie-infrastructuurcategorieën van bijlage II, punten 1 tot en met 4, wordt de bijdrage aan de in lid 3 van dit artikel genoemde criteria beoordeeld overeenkomstig de in bijlage IV, punten 3 tot en met 7, vermelde indicatoren.

5. Om de evaluatie van alle projecten die in aanmerking kunnen komen als projecten van gemeenschappelijk belang en die kunnen worden opgenomen in een regionale lijst te vergemakkelijken, dient elke groep de bijdrage van elk project aan de totstandbrenging van dezelfde prioritaire corridor of hetzelfde prioritaire gebied op een transparante en objectieve manier te beoordelen. Elke groep stelt zijn beoordelingsmethode vast aan de hand van de geaggregeerde bijdrage aan de in lid 3 bedoelde criteria. Deze beoordeling resulteert in een rangschikking van de projecten voor intern gebruik door de groep. De regionale lijst en ook niet de Unielijst bevat enigerlei rangschikking, noch mag de rangschikking worden gebruikt voor een eventuele latere bestemming, behalve in het geval als omschreven in bijlage III, afdeling 2, punt 14).

Bij de beoordeling van projecten dient elke groep de nodige aandacht te besteden aan:

a) de urgentie van elk voorgesteld project om te kunnen voldoen aan de energiebeleidsdoelstellingen van de Unie op het gebied van decarbonisatie, marktintegratie, mededinging, duurzaamheid en voorzieningszekerheid;

b) de complementariteit van het project ten aanzien van andere voorgestelde projecten;

c) wat betreft projecten die, op dat moment, projecten van gemeenschappelijk belang zijn, de voortgang van de uitvoering van het project en de nakoming van de verplichtingen op het gebied van rapportage en transparantie.

Wat projecten voor slimme elektriciteitsnetwerken en slimme gasnetten betreft die vallen binnen de energie-infrastructuurcategorie van bijlage II, punt 1, punt d), en punt 2, worden projecten die van invloed zijn op dezelfde twee lidstaten gerangschikt, en moet er ook worden gekeken naar het aantal gebruikers dat de invloed van het project ondergaat, het jaarlijkse energieverbruik en het aandeel van elektriciteitsproductie uit niet-aan/uitschakelbare energiebronnen in het gebied waarin deze gebruikers vertoeven.

Artikel 5

Uitvoering en monitoring

1. De projectpromotoren stellen een uitvoeringsplan voor hun projecten van gemeenschappelijk belang op, met inbegrip van een tijdschema voor:

a) haalbaarheids- en ontwerpstudies, onder meer met betrekking tot de aanpassing aan de klimaatverandering en de inachtneming van de milieuwetgeving en van het beginsel “geen ernstige afbreuk doen”;

b) de goedkeuring door de nationale regulerende instantie of enige andere betrokken autoriteit;

c) de bouw en de inbedrijfstelling;

d) het schema voor het vergunningverleningsproces als bedoeld in artikel 10, lid 5, punt b).

2. TSB’s, distributiesysteembeheerders en andere exploitanten werken samen om de ontwikkeling van projecten van gemeenschappelijk belang in hun gebied te vergemakkelijken.

3. Het Agentschap en de betrokken groepen monitoren de bij de uitvoering van de projecten van gemeenschappelijk belang geboekte vooruitgang en doen zo nodig aanbevelingen om de uitvoering van projecten van gemeenschappelijk belang te vergemakkelijken. De groepen kunnen verzoeken aanvullende informatie toe te zenden overeenkomstig de leden 4, 5 en 6, vergaderingen met de relevante betrokken partijen beleggen en de Commissie verzoeken de verstrekte informatie ter plaatse te verifiëren.

4. Uiterlijk op 31 december van elk jaar volgend op het jaar waarin een project van gemeenschappelijk belang overeenkomstig artikel 3 op de Unielijst wordt geplaatst, dienen de projectpromotoren, voor elk project dat valt binnen de categorieën van bijlage II, punten 1 tot en met 4, een jaarverslag in bij de in artikel 8 bedoelde bevoegde instantie.

Dit verslag bevat gegevens over:

a) de voortgang bij de ontwikkeling, bouw en inbedrijfstelling van het project, met name wat betreft vergunningverlenings- en raadplegingsprocedures, alsook de inachtneming van de milieuwetgeving, van het beginsel dat het project “geen ernstige afbreuk doet” aan het milieu, en de genomen maatregelen voor de aanpassing aan de klimaatverandering;

b) wanneer relevant, de vertraging die is opgelopen ten opzichte van het uitvoeringsplan, de redenen voor die vertraging, alsook bijzonderheden over andere moeilijkheden;

c) in voorkomend geval een herzien plan om de vertraging in te halen.

5. Uiterlijk op 31 januari van elk jaar dienen de in artikel 8 bedoelde bevoegde instanties bij het Agentschap en bij de respectieve groep het in lid 4 van dit artikel bedoelde verslag in, aangevuld met informatie over de stand van en, wanneer relevant, de vertragingen bij de uitvoering van de projecten van gemeenschappelijk belang op hun grondgebied met betrekking tot de vergunningverleningsprocessen, en over de redenen van die vertragingen. De bijdrage van de bevoegde instanties aan het verslag wordt duidelijk als zodanig aangeduid en opgesteld zonder de door de projectpromotoren ingediende tekst te wijzigen.

6. Uiterlijk op 30 april van elk jaar, wanneer er een nieuwe Unielijst moet worden vastgesteld, dient het Agentschap bij de groepen een geconsolideerd verslag in met betrekking tot de projecten van gemeenschappelijk belang die onder de bevoegdheid van de nationale regulerende instanties vallen, met een evaluatie van de geboekte vooruitgang, en doet het, wanneer passend, aanbevelingen omtrent de manieren waarop vertragingen kunnen worden goedgemaakt en voorkomende problemen kunnen worden opgelost. In dat geconsolideerde verslag wordt overeenkomstig artikel 5 van Verordening (EU) 2019/942 geëvalueerd in hoeverre de netontwikkelingsplannen voor het geheel van de Unie met betrekking tot de prioritaire corridors en gebieden voor energie-infrastructuur op een samenhangende manier worden uitgevoerd.

7. Wanneer de inbedrijfstelling van een project van gemeenschappelijk belang anders dan om doorslaggevende redenen waarover de projectpromotor geen controle heeft, vertraging oploopt ten opzichte van het uitvoeringsplan, zijn de volgende maatregelen van toepassing:

a) de nationale regulerende instanties zorgen ervoor dat de investeringen worden uitgevoerd, voor zover de in artikel 51, lid 7, punt a), b) of c), van Richtlijn (EU) 2019/944 en artikel 22, lid 7, punt a), b) of c), van Richtlijn 2009/73/EG bedoelde maatregelen volgens de desbetreffende nationale wetgeving van toepassing zijn;

b) de projectpromotor kiest een derde partij om het project in zijn geheel of ten dele te financieren of uit te voeren indien de maatregelen van de nationale regulerende instanties overeenkomstig punt a) niet van toepassing zijn. De projectpromotor doet dit voordat de vertraging ten opzichte van de datum van inbedrijfstelling in het uitvoeringsplan meer dan twee jaar bedraagt;

c) de lidstaat of, wanneer een lidstaat aldus heeft bepaald, de nationale regulerende instantie kan, indien er geen derde partij gekozen wordt in overeenstemming met punt b), binnen twee maanden na het verstrijken van de in punt b) bedoelde termijn een derde partij aanwijzen die het project zal financieren of uitvoeren en die door de projectpromotor moet worden aanvaard;

d) de Commissie mag, voor zover de betrokken lidstaten daarmee akkoord gaan en daaraan volledig meewerken, een uitnodiging tot het indienen van voorstellen bekendmaken, die open staat voor elke derde partij die in staat is projectpromotor te worden teneinde het project overeenkomstig het overeengekomen tijdschema uit te voeren, indien de vertraging ten opzichte van de datum van inbedrijfstelling in het uitvoeringsplan meer dan twee jaar en twee maanden bedraagt;

e) wanneer punt c) of d) worden toegepast, verstrekt de systeembeheerder in wiens gebied de investering plaatsvindt, de bij de uitvoering betrokken beheerders of investeerders of derde partij alle informatie die nodig is om de investering te realiseren, verbindt hij de nieuwe activa aan het transmissienetwerk en levert hij in het algemeen alle mogelijke inspanningen om de uitvoering van de investering en de veilige, betrouwbare en efficiënte exploitatie en het onderhoud van het project van gemeenschappelijk belang te vergemakkelijken.

8. Een project van gemeenschappelijk belang kan overeenkomstig de procedure van artikel 3, lid 4, worden verwijderd van de Unielijst wanneer de opname daarvan in die lijst gebaseerd was op incorrecte informatie die een bepalend element was bij die opneming, of wanneer het project niet in overeenstemming is met het Unierecht.

9. Projecten die niet meer op de Unielijst staan, verliezen alle aan de status van project van gemeenschappelijk belang verbonden rechten en verplichtingen die voortvloeien uit deze verordening.

Een project dat niet meer op de Unielijst staat, maar waarvoor een aanvraagdossier voor behandeling door de bevoegde instantie is aanvaard, behoudt evenwel de rechten en verplichtingen die voortvloeien uit hoofdstuk III, behalve indien het project niet meer op de lijst staat om de redenen die zijn vermeld in lid 8.

10. Dit artikel laat elke financiële bijstand die door de Unie voor een project van gemeenschappelijk belang is toegekend vóór het besluit om het van de Unielijst te verwijderen, onverlet.

Artikel 6

Europese coördinatoren

1. Wanneer een project van gemeenschappelijk belang aanzienlijke uitvoeringsmoeilijkheden kent, kan de Commissie, met instemming van de betrokken lidstaten, voor een periode van maximaal één jaar, twee keer hernieuwbaar, een Europese coördinator aanwijzen.

2. De Europese coördinator:

a) bevordert de projecten waarvoor hij of zij als Europees coördinator is aangewezen en de grensoverschrijdende dialoog tussen de projectpromotoren en de betrokken belanghebbenden;

b) staat alle partijen waar nodig bij bij de raadpleging van de betrokken belanghebbenden en bij het verkrijgen van de nodige vergunningen voor de projecten;

c) dient in voorkomend geval de projectpromotoren van advies omtrent de financiering van het project;

d) zorgt ervoor dat de betrokken lidstaten de nodige steun en strategische leiding verlenen voor de voorbereiding en uitvoering van de projecten;

e) dient ieder jaar en, in voorkomend geval, na de beëindiging van zijn of haar mandaat, een verslag in bij de Commissie over de bij de uitvoering van de projecten geboekte vooruitgang en over alle moeilijkheden en hinderpalen die de inbedrijfstelling van de projecten naar verwachting aanzienlijk kunnen vertragen. De Commissie stuurt dit verslag door naar het Europees Parlement en de betrokken groepen.

3. De Europese coördinator wordt gekozen op basis van zijn of haar ervaring met betrekking tot de aan hem of haar toegewezen specifieke taken voor de projecten in kwestie.

4. In het besluit houdende aanwijzing van een Europese coördinator wordt de opdracht omschreven, meer bepaald de duur van het mandaat, de specifieke taken en de desbetreffende termijnen en de te hanteren methodologie. De coördinatie-inspanning is evenredig met de complexiteit en de geraamde kosten van de projecten.

5. De betrokken lidstaten werken volledig samen met de Europese coördinator bij de uitvoering van zijn of haar in de leden 2 en 4 omschreven taken.

HOOFDSTUK III

VERGUNNINGVERLENING EN INSPRAAK VAN HET PUBLIEK

Artikel 7

“Prioriteitsstatus” van projecten van gemeenschappelijk belang

1. De vaststelling van de Unielijst stelt, in het kader van eventueel te nemen besluiten in het vergunningverleningsproces, de noodzaak van deze projecten vanuit energiebeleidsperspectief vast, ongeacht de exacte locatie of de routering van het traject of de daarbij gebruikte technologie.

2. Om een efficiënte administratieve afhandeling van de aanvraagdossiers met betrekking tot projecten van gemeenschappelijk belang zeker te stellen, zorgen projectpromotoren en alle betrokken autoriteiten ervoor dat deze dossiers zo snel mogelijk worden behandeld.

3. Onverminderd de verplichtingen uit hoofde van het recht van de Unie, krijgen projecten van gemeenschappelijk belang, indien het nationale recht in een dergelijke status voorziet, de hoogst mogelijke nationale status en worden zij als zodanig behandeld in de vergunningverleningsprocessen, ook qua ruimtelijke ordening, voor zover het nationale recht daarin voorziet, inclusief die met betrekking tot milieubeoordelingen, op de wijze waarop in een dergelijke behandeling is voorzien in het voor het desbetreffende type energie-infrastructuur geldende nationale recht.

4. Alle procedures voor geschillenbeslechting, beroepsprocedures, bezwaarschriften en justitiële verweermiddelen in verband met projecten van gemeenschappelijk belang voor een nationale rechterlijke instantie, gerecht of kamer, met inbegrip van bemiddeling of arbitrage, indien het nationale recht daarin voorziet, worden als urgent behandeld, overeenkomstig de in het nationale recht vastgestelde urgentieprocedures.

5. De lidstaten beoordelen met inachtneming van de bestaande richtsnoeren van de Commissie voor het stroomlijnen van de milieubeoordelingsprocedures voor projecten van gemeenschappelijk belang, middels welke wetgevings- en niet-wetgevingsmaatregelen de milieubeoordelingsprocedures dienen te worden gestroomlijnd en dient te worden gewaarborgd dat zij coherent worden toegepast, en stellen de Commissie van het resultaat daarvan in kennis.

6. Uiterlijk op [1 september 2022] nemen de lidstaten de niet-wetgevingsmaatregelen die zij uit hoofde van lid 5 hebben vastgesteld.

7. Uiterlijk op [1 januari 2023] nemen de lidstaten de wetgevingsmaatregelen die zij uit hoofde van lid 5 hebben vastgesteld. Deze maatregelen laten de verplichtingen uit hoofde van het recht van de Unie onverlet.

8. Met betrekking tot de in artikel 6, lid 4, van Richtlijn 92/43/EEG en artikel 4, lid 7, van Richtlijn 2000/60/EG bedoelde milieueffecten worden projecten van gemeenschappelijk belang, op voorwaarde dat aan alle in die richtlijnen vervatte voorwaarden is voldaan, beschouwd als zijnde van openbaar belang vanuit energiebeleidsoogpunt en kan worden geoordeeld dat zij om dwingende redenen als van groot openbaar belang moeten worden beschouwd.

Wanneer het advies van de Commissie overeenkomstig Richtlijn 92/43/EEG vereist is, zien de Commissie en de in artikel 9 van deze verordening bedoelde bevoegde instantie erop toe dat het besluit betreffende de dwingende redenen van groot openbaar belang inzake een project wordt genomen binnen de in artikel 10, lid 1, van deze verordening genoemde termijn.

Artikel 8

Organisatie van het vergunningverleningsproces

1. Uiterlijk op [1 januari 2022] actualiseert elke lidstaat indien nodig de aanwijzing van een nationale bevoegde instantie die verantwoordelijk is voor het vergemakkelijken en coördineren van het vergunningverleningsproces voor projecten van gemeenschappelijk belang.

2. De verantwoordelijkheid van de in lid 1 bedoelde bevoegde instantie en/of de haar toebedeelde taken kunnen per project van gemeenschappelijk belang of per specifieke categorie van projecten van gemeenschappelijk belang worden gedelegeerd aan of uitgevoerd door een andere instantie, op voorwaarde dat:

a) de bevoegde instantie de Commissie van deze delegatie in kennis stelt en dat de daarin vervatte informatie door hetzij de bevoegde instantie, hetzij de projectpromotor op de in artikel 9, lid 7, bedoelde website wordt gepubliceerd;

b) per project van gemeenschappelijk belang slechts één instantie verantwoordelijk is, dat zij in het proces dat resulteert in het raambesluit voor een bepaald project van gemeenschappelijk belang het enige aanspreekpunt is voor de projectpromotor en dat zij de indiening coördineert van alle relevante documenten en informatie.

De bevoegde instantie mag de verantwoordelijkheid voor de vaststelling van termijnen behouden, onverminderd de in artikel 10 vastgestelde termijnen.

3. De bevoegde instantie vereenvoudigt, onverminderd de relevante eisen uit hoofde van het internationale recht en het Unierecht, de vaststelling van het raambesluit. Het raambesluit vormt het definitieve bewijs dat het project van gemeenschappelijk belang de bouwklaarstatus heeft bereikt en dat er in dat verband geen andere eisen worden gesteld voor aanvullende toestemmingen of vergunningen. Het raambesluit wordt binnen het tijdsbestek als aangegeven in artikel 10, leden 1 en 2, en overeenkomstig een van de volgende regelingen bekendgemaakt:

a)geïntegreerde regeling:het raambesluit wordt door de bevoegde instantie vastgesteld en is het enige juridisch bindende besluit dat voortvloeit uit de wettelijk voorgeschreven vergunningverleningsprocedure. Wanneer ook andere autoriteiten bij het project betrokken zijn, kunnen zij in overeenstemming met het nationale recht hun advies uitbrengen als input voor de procedure, en met dit advies wordt rekening gehouden door de bevoegde instantie;
b)gecoördineerde regeling:het raambesluit omvat meerdere, elk afzonderlijk juridisch bindende door de diverse betrokken instanties vastgestelde besluiten, die door de bevoegde instantie moeten worden gecoördineerd. De bevoegde instantie kan een werkgroep instellen waarin alle betrokken instanties zijn vertegenwoordigd om overeenkomstig artikel 10, lid 4, punt b), een vergunningverleningsschema op te stellen en om de uitvoering daarvan te monitoren en te coördineren. De bevoegde instantie stelt in overleg met de andere betrokken autoriteiten, in voorkomend geval in overeenstemming met het nationale recht, en zonder afbreuk te doen aan de overeenkomstig artikel 10 vastgestelde termijnen, voor elk geval afzonderlijk een redelijke termijn vast waarbinnen de afzonderlijke besluiten moeten worden getroffen. De bevoegde instantie kan een afzonderlijk besluit vaststellen namens een andere betrokken autoriteit wanneer het door die autoriteit vast te stellen besluit niet binnen de vastgelegde termijn is genomen en de vertraging niet afdoende kan worden gerechtvaardigd, of kan, wanneer aldus bepaald in het nationale recht en voor zover dit verenigbaar is met het Unierecht, zich op het standpunt stellen dat een andere betrokken nationale autoriteit hetzij haar goedkeuring aan het project heeft gehecht, hetzij weigert daaraan haar goedkeuring te verlenen indien het besluit van die instantie niet binnen de gestelde termijn is getroffen. Wanneer aldus bepaald in het nationale recht, kan de bevoegde instantie een afzonderlijk besluit van een andere nationale betrokken autoriteit naast zich neerleggen wanneer zij oordeelt dat de door de betrokken nationale autoriteit gebruikte argumenten een onvoldoende grondslag vormen voor dit besluit; in dat geval zorgt de bevoegde instantie ervoor dat de relevante eisen overeenkomstig het internationale recht en het Unierecht in acht worden genomen en rechtvaardigt zij haar besluit;
c)samenwerkingsregeling:het raambesluit wordt gecoördineerd door de bevoegde instantie. De bevoegde instantie stelt in overleg met de andere betrokken autoriteiten, in voorkomend geval in overeenstemming met het nationale recht, en zonder afbreuk te doen aan de overeenkomstig artikel 10 vastgestelde termijnen, voor elk geval afzonderlijk een redelijke termijn vast waarbinnen de afzonderlijke besluiten moeten worden getroffen. Zij ziet toe op de naleving van de termijnen door de betrokken autoriteiten.

De bevoegdheid van de betrokken instanties kan worden vervat in de bevoegdheid van de overeenkomstig artikel 8, lid 1, aangewezen nationale bevoegde instantie, of zij kunnen tot op zekere hoogte hun onafhankelijke bevoegdheid behouden overeenkomstig de respectieve door de lidstaat overeenkomstig dit lid gekozen vergunningsregeling om de vaststelling van het raambesluit te vergemakkelijken en in die zin samen te werken met de nationale bevoegde instantie.

Indien een betrokken autoriteit niet verwacht binnen de vastgestelde termijn een individueel besluit te nemen, stelt die autoriteit de bevoegde instantie daarvan onverwijld in kennis, alsook van de redenen voor de vertraging. Vervolgens stelt de bevoegde instantie een nieuwe termijn vast waarbinnen dat afzonderlijke besluit moet worden getroffen, in overeenstemming met de in artikel 10 vastgestelde algemene termijnen.

De lidstaten kunnen, met inachtneming van de nationale bijzonderheden op het gebied van planning- en vergunningverleningsprocessen, kiezen tussen de drie regelingen als bedoeld in de eerste alinea, punten a), b) en c), om hun procedures te vereenvoudigen en te coördineren, en zij dienen in de praktijk hun voorkeur te laten uitgaan naar de meest effectieve regeling. Wanneer een lidstaat voor de samenwerkingsregeling kiest, stelt hij de Commissie in kennis van de achterliggende redenen.

4. De lidstaten kunnen voor onshore- en offshoreprojecten van gemeenschappelijk belang ook andere regelingen van lid 3 toepassen.

5. Wanneer er voor een project van gemeenschappelijk belang in twee of meer lidstaten besluiten moeten worden genomen, nemen de respectieve bevoegde instanties alle nodige maatregelen voor een efficiënte en effectieve onderlinge samenwerking en coördinatie, met inbegrip van de in artikel 10, lid 5, bedoelde maatregelen. De lidstaten spannen zich in om te komen tot gezamenlijke procedures, met name voor de beoordeling van de milieueffecten.

6. Uiterlijk op [31 juli 2022] en voor elke specifieke regionale groep per prioritaire corridor voor offshorenetwerken, zoals gedefinieerd in bijlage I, zetten de nationale bevoegde instanties in de lidstaten die tot de respectieve groep behoren gezamenlijk unieke contactpunten, “offshore-onestopshops”, op voor projectpromotoren, die verantwoordelijk zijn voor de vereenvoudiging en coördinatie van het vergunningverleningsproces voor offshorenetwerken voor projecten van gemeenschappelijk belang op het gebied van hernieuwbare energie, tevens rekening houdend met de behoefte aan coördinatie tussen het vergunningsproces voor de energie-infrastructuur en dat voor de productiemiddelen. De offshore-onestopshops fungeren als bewaarplaats voor bestaande zeegebiedstudies en -plannen, en hebben tot doel het vergunningsproces van individuele projecten van gemeenschappelijk belang te vereenvoudigen en de vaststelling van de raambesluiten voor dergelijke projecten door de relevante nationale bevoegde instanties te coördineren. Elke regionale groep per prioritaire corridor voor offshorenetwerken zet, bijgestaan door de nationale bevoegde instanties in de lidstaten die tot de groep behoren, de offshore-onestopshops op afhankelijk van de specifieke regionale kenmerken en geografie, en bepalen de locatie ervan, de toewijzing van de middelen en specifieke regels voor de werking ervan.

Artikel 9

Transparantie en inspraak van het publiek

1. Uiterlijk op [1 mei 2023] maakt de lidstaat of de bevoegde instantie, in voorkomend geval in samenwerking met de andere betrokken autoriteiten, een bijgewerkte handleiding bekend van procedures voor het proces van vergunningverlening voor projecten van gemeenschappelijk belang, met daarin ten minste de in bijlage VI, punt 1, gespecificeerde informatie. De handleiding is niet juridisch bindend, maar kan verwijzen naar relevante wettelijke bepalingen of daaruit citeren. De nationale bevoegde instanties coördineren en zoeken naar synergieën met buurlanden bij de ontwikkeling van hun handleiding van procedures.

2. Onverminderd het milieurecht en de eisen overeenkomstig het Verdrag van Aarhus en het Verdrag van Espoo en het betreffende Unierecht, nemen alle bij het vergunningverleningsproces betrokken partijen de beginselen voor inspraak van het publiek in acht als uiteengezet in bijlage VI, punt 3.

3. Binnen een indicatieve periode van drie maanden na de start van het vergunningverleningsproces overeenkomstig artikel 10, lid 1, punt a), werkt de projectpromotor een ontwerp betreffende de inspraak van het publiek uit en dient dit in bij de bevoegde instantie, overeenkomstig het in de in lid 1 bedoelde handleiding beschreven proces en conform de in bijlage VI vastgestelde richtsnoeren. De bevoegde instantie verzoekt om wijziging van dit ontwerp voor inspraak van het publiek, of aanvaardt het binnen een termijn van drie maanden na ontvangst. Daarbij houdt de bevoegde instantie rekening met elke vorm van inspraak van het publiek of raadpleging die plaatsvond vóór het begin van het vergunningverleningsproces, voor zover die inspraak of raadpleging voldeed aan de eisen van dit artikel.

Wanneer de projectpromotor voornemens is in een goedgekeurd ontwerp ingrijpende wijzigingen aan te brengen, dient hij de bevoegde instantie daarvan in kennis te stellen. In dat geval kan de bevoegde instantie om wijzigingen verzoeken.

4. Wanneer het nationale recht daar niet reeds in voorziet bij dezelfde of hogere normen, organiseert de projectpromotor of, wanneer zulks onder het nationale recht wordt voorgeschreven, de bevoegde instantie ten minste één openbare raadpleging voordat het definitieve en volledige aanvraagdossier overeenkomstig artikel 10, lid 1, punt a), wordt ingediend bij de bevoegde instantie. Die openbare raadpleging laat de eventueel na indiening van een vergunningsaanvraag krachtens artikel 6, lid 2, van Richtlijn 2011/92/EU te houden publieksraadpleging onverlet. In het kader van de openbare raadpleging worden de in bijlage VI, punt 3, punt a), bedoelde belanghebbenden in een vroeg stadium over het project geïnformeerd en wordt aan de hand daarvan de meest geschikte locatie of het meest geschikte traject bepaald, ook met het oog op overwegingen inzake een adequate aanpassing aan de klimaatverandering in verband met het project, alsmede alle relevante kwesties die in het aanvraagdossier moeten worden behandeld. De openbare raadpleging voldoet aan de in bijlage VI, punt 5, vastgestelde minimumvereisten. De projectpromotor publiceert op de in lid 7 van dit artikel bedoelde website een verslag waarin wordt toegelicht op welke wijze rekening is gehouden met de in het kader van de openbare raadplegingen geformuleerde meningen door te laten zien welke wijzigingen zijn aangebracht in de locatie, het traject en het ontwerp van het project of door te rechtvaardigen waarom geen rekening is gehouden met deze meningen.

De projectpromotor stelt een verslag op met een overzicht van de resultaten van de activiteiten die tot doel hadden het publiek vóór de indiening van het aanvraagdossier bij de zaak te betrekken, met inbegrip van de activiteiten die voor de aanvang van het vergunningverleningsproces hebben plaatsgevonden.

De projectpromotor dient de in de eerste en tweede alinea bedoelde verslagen samen met het aanvraagdossier in bij de bevoegde instantie. In het raambesluit wordt naar behoren rekening gehouden met de resultaten van deze verslagen.

5. Bij grensoverschrijdende projecten waarbij twee of meer lidstaten betrokken zijn, vinden de openbare raadplegingen overeenkomstig lid 4 in elk van de betrokken lidstaten plaats binnen een termijn van maximaal twee maanden te rekenen vanaf de datum waarop de eerste openbare raadpleging is gestart.

6. Bij projecten die waarschijnlijk aanzienlijke grensoverschrijdende effecten zullen hebben in een of meer aangrenzende lidstaten, waarbij artikel 7 van Richtlijn 2011/92/EU en het Verdrag van Espoo van toepassing zijn, wordt de relevante informatie beschikbaar gesteld aan de bevoegde instantie van de aangrenzende lidstaten. De bevoegde instanties van de betrokken aangrenzende lidstaten geven in voorkomend geval bij het kennisgevingsproces aan of zij, dan wel enige andere betrokken instantie, willen deelnemen aan de desbetreffende procedures van openbare raadpleging.

7. De projectpromotor opent een aan de website van de Commissie en het in artikel 23 bedoelde transparantieplatform gekoppelde website met relevante informatie over het project van gemeenschappelijk belang, die voldoet aan de in bijlage VI, punt 6, gespecificeerde eisen, en actualiseert deze op gezette tijden. Commercieel gevoelige informatie wordt vertrouwelijk gehouden.

Projectpromotoren maken relevante informatie ook bekend via andere geschikte publicatiekanalen die openbaar zijn voor het publiek.

Artikel 10

Duur en verloop van het vergunningverleningsproces

1. Het vergunningverleningsproces bestaat uit twee procedures:

a) De procedure voor de aanvraag, namelijk de periode tussen de start van het vergunningverleningsproces en de aanvaarding van het aanvraagdossier door de bevoegde instantie, dient zich te voltrekken binnen een indicatieve periode van twee jaar.

De procedure voor de aanvraag omvat het opstellen van eventuele milieurapporten door de projectpromotoren, waar nodig, met inbegrip van de documentatie inzake de aanpassing aan de klimaatverandering.

Om de start van het vergunningverleningsproces vast te leggen, melden de projectpromotoren het project schriftelijk aan bij de bevoegde instanties van de betrokken lidstaten en laten de desbetreffende kennisgeving vergezeld gaan van een redelijk gedetailleerde samenvatting van het project. Niet later dan drie maanden volgend op de ontvangst van de kennisgeving bevestigt de bevoegde instantie schriftelijk de kennisgeving of, wanneer zij van oordeel is dat het project onvoldoende is gerijpt om het vergunningverleningsproces op te starten, weigert zij de kennisgeving, mede namens de andere betrokken autoriteiten. In het geval van een weigering rechtvaardigt de bevoegde instantie haar besluit, mede namens de andere betrokken autoriteiten. De datum van ondertekening van de aanvaarding van de kennisgeving door de bevoegde instantie is de startdatum van het vergunningverleningsproces. Wanneer twee of meer lidstaten betrokken zijn, is de datum van aanvaarding van de laatste kennisgeving van de bevoegde instantie de startdatum van het vergunningverleningsproces.

De bevoegde instanties zorgen ervoor dat de vergunningverlening voor elke categorie van projecten van gemeenschappelijk belang overeenkomstig dit hoofdstuk wordt versneld. Daartoe passen de bevoegde instanties hun eisen voor de start van het vergunningverleningsproces en voor de aanvaarding van het ingediende aanvraagdossier aan, om ze geschikt te maken voor projecten waarvoor vanwege hun aard of kleinere schaal wellicht minder toestemmingen en goedkeuringen nodig zijn om de bouwklaarfase te bereiken en de procedure voor de aanvraag derhalve niet hoeft te worden toegepast. Dergelijke kleinschaligere projecten kunnen betrekking hebben op slimme gas- en elektriciteitsnetwerken en elektrolyse-installaties.

b) De wettelijk voorgeschreven vergunningverleningsprocedure, namelijk de periode die ingaat bij de datum van aanvaarding van het ingediende aanvraagdossier en eindigt bij de vaststelling van het raambesluit, mag niet langer duren dan één jaar en zes maanden. Wanneer zij dit passend achten, mogen de lidstaten een kortere termijn voorschrijven.

2. De bevoegde instantie zorgt ervoor dat de gezamenlijke duur van de twee procedure als bedoeld in lid 1 niet meer bedraagt dan drie jaar en zes maanden. Wanneer de bevoegde instantie echter van oordeel is dat een of beide procedures van het vergunningverleningsproces niet zal kunnen worden afgerond binnen de in lid 1 bedoelde termijnen, kan zij evenwel besluiten om vóór het verstrijken daarvan en van geval tot geval een of beide termijnen te verlengen met maximaal negen maanden voor de beide procedures samen. 

In dat geval brengt de bevoegde instantie de betrokken groep daarvan op de hoogte en stelt zij de groep in kennis van de genomen of te nemen maatregelen om het vergunningverleningsproces met zo weinig mogelijk vertraging te kunnen afronden. De groep kan de bevoegde instantie verzoeken regelmatig verslag uit te brengen over de in dat verband geboekte vooruitgang.

3. Eventuele gefundeerde studies die zijn uitgevoerd of toestemmingen of vergunningen die voor een bepaald project van gemeenschappelijk belang zijn verleend vóór het opstarten van het vergunningverleningsproces overeenkomstig dit artikel, worden door de bevoegde instanties bij het vergunningverleningsproces in acht genomen en zijn niet meer nodig.

4. In lidstaten waar de bepaling van een route of locatie, uitsluitend gedaan met een gepland project als specifiek doel, inclusief de planning van specifieke corridors voor netwerkinfrastructuren, geen deel kan uitmaken van de procedure tot vaststelling van het raambesluit, dient het desbetreffende besluit te worden genomen binnen een separate periode van zes maanden, die ingaat op de datum van indiening van het definitieve en volledige aanvraagdossier door de promotor.

In dat geval wordt de verlengingstermijn als bedoeld in lid 2 beperkt tot zes maanden, met inbegrip van de in dit lid bedoelde procedure.

5. De procedure voor de aanvraag omvat de volgende stappen:

a) Nadat zij de kennisgeving heeft bevestigd overeenkomstig lid 1, punt a), bepaalt de bevoegde instantie op basis van de in bijlage VI, punt 1, punt e), bedoelde checklist en in nauwe samenwerking met de andere betrokken autoriteiten, en in voorkomend geval op basis van een voorstel van de projectpromotor, de inhoud van de verslagen en documenten en het niveau van detail van de informatie die als onderdeel van het aanvraagdossier door de projectpromotor moeten worden ingediend om het raambesluit aan te vragen.

b) De bevoegde instantie stelt, in nauwe samenwerking met de projectpromotor en de andere betrokken autoriteiten en rekening houdend met de resultaten van de overeenkomstig punt a) uitgevoerde activiteiten, een gedetailleerd schema voor het vergunningverleningsproces op, in overeenstemming met de richtsnoeren in bijlage VI, punt 2.

Bij grensoverschrijdende projecten waarbij twee of meer lidstaten betrokken zijn, werken de bevoegde instanties van de betrokken lidstaten samen om een gemeenschappelijk tijdschema op te stellen, waarbij zij hun tijdschema’s op elkaar aansluiten.

c) Na ontvangst van het ontwerpaanvraagdossier verzoekt de bevoegde instantie, namens zichzelf of namens de andere betrokken autoriteiten, de projectpromotor indien nodig om toezending van eventuele ontbrekende informatie met betrekking tot de in punt a) gevraagde onderwerpen. Binnen drie maanden na de indiening van de ontbrekende informatie aanvaardt de bevoegde instantie schriftelijk de ingediende aanvraag voor behandeling. Verzoeken om aanvullende informatie kunnen alleen worden ingediend indien deze door nieuwe omstandigheden worden gerechtvaardigd.

6. De projectpromotor zorgt ervoor dat het aanvraagdossier volledig en toereikend is en wint in dat verband in een zo vroeg mogelijk stadium van de procedure voor de aanvraag het advies in van de bevoegde instantie. De projectpromotor werkt volledig samen met de bevoegde instantie teneinde de termijnen in acht te nemen en te voldoen aan het in lid 5, punt b), bedoelde gemeenschappelijke tijdschema.

7. De bevoegde instanties zorgen ervoor dat tijdens het vergunningverleningsproces ingevoerde wetswijzigingen geen invloed hebben op de duur van een vergunningverleningsprocedure die voor de inwerkingtreding van die wijzigingen is gestart.

8. De in dit artikel bedoelde termijnen laten verplichtingen die voortvloeien uit het internationale recht of het Unierecht onverlet, alsook administratieve beroepsprocedures en justitiële verweermiddelen.


HOOFDSTUK IV

SECTOROVERSCHRIJDENDE INFRASTRUCTUURPLANNING

Artikel 11

Kosten-batenanalyse voor het gehele energiesysteem

1. Uiterlijk op [16 november 2022] publiceren het Europees netwerk van transmissiesysteembeheerders (ENTSB) voor elektriciteit en het ENTSB voor gas hun respectieve methodologieën, inclusief de netwerk- en marktmodellering, en doen zij deze toekomen aan de lidstaten, de Commissie en het Agentschap voor een geharmoniseerde kosten-batenanalyse voor het gehele energiesysteem van de Unie van de projecten van gemeenschappelijk belang die vallen binnen de categorieën van bijlage II, punt 1, de punten a), b), c) en e), en punt 3.

Deze methodologieën moeten worden toegepast ter voorbereiding van elk daaropvolgend Uniebreed tienjarig netontwikkelingsplan dat overeenkomstig artikel 8 van Verordening (EG) nr. 715/2009 en artikel 30 van Verordening (EU) 2019/943 wordt ontwikkeld door het ENTSB voor elektriciteit of het ENTSB voor gas. Deze methodologieën worden uitgewerkt overeenkomstig de in bijlage V omschreven beginselen en stemmen overeen met de in bijlage IV uiteengezette regels en indicatoren.

Voorafgaand aan de indiening van hun respectieve methodologieën voeren het ENTSB voor elektriciteit en het ENTSB voor gas uitvoerig overleg, waarbij ten minste ook de organisaties moeten worden betrokken die alle relevante belanghebbenden vertegenwoordigen, met inbegrip van de Europese entiteit van distributiesysteembeheerders (“EU-DSB-entiteit”), alle relevante belanghebbenden bij waterstof en, indien van toepassing, de nationale regulerende instanties en andere nationale autoriteiten.

2. Binnen een termijn van drie maanden na de ontvangst van de methodologieën, samen met de tijdens het overleg ontvangen input en een verslag over de wijze waarop daarmee rekening werd gehouden, brengt het Agentschap bij het ENTSB voor elektriciteit, het ENTSB voor gas, de lidstaten en de Commissie advies uit en maakt dit bekend op de website van het Agentschap.

3. Het ENTSB voor elektriciteit en het ENTSB voor gas actualiseren de methodologieën met inachtneming van het advies van het Agentschap als bedoeld in lid 2, en leggen deze vervolgens voor aan de Commissie voor advies.

4. Binnen een termijn van drie maanden na de dag van ontvangst van de geactualiseerde methodologieën brengt de Commissie advies uit aan het ENTSB voor elektriciteit en het ENTSB voor gas.

5. Binnen een termijn van drie maanden na de dag van ontvangst van het advies van de Commissie als bedoeld in lid 4, passen het ENTSB voor elektriciteit en het ENTSB voor gas hun respectieve methodologieën aan met inachtneming van het advies van de Commissie en dienen zij deze vervolgens ter goedkeuring in bij de Commissie.

6. Indien de wijzigingen in de methodologieën worden geacht van incrementele aard te zijn en niet van invloed zijn op de definitie van voordelen, kosten en andere relevante kosten-batenparameters, zoals gedefinieerd in de meest recente, door de Commissie goedgekeurde methodologie voor de kosten-batenanalyse van het gehele energiesysteem, passen het ENTSB voor elektriciteit en het ENTSB voor gas hun respectieve methodologieën aan met inachtneming van het advies van het Agentschap als bedoeld in lid 2, en dienen zij deze vervolgens ter goedkeuring in bij het Agentschap.

7. Tegelijkertijd dienen het ENTSB voor elektriciteit en het ENTSB voor gas bij de Commissie een document in waarin de redenen voor de voorgestelde actualiseringen worden gerechtvaardigd en wordt verklaard waarom die actualiseringen als incrementeel worden beschouwd. Wanneer de Commissie van oordeel is dat de actualiseringen niet van incrementele aard zijn, vraagt zij schriftelijk aan het ENTSB voor elektriciteit en het ENTSB voor gas om de methodologieën aan haar voor te leggen. In dat geval is het in de leden 2 tot en met 5 beschreven proces van toepassing.

8. Binnen een termijn van twee weken na de goedkeuring door het Agentschap of de Commissie overeenkomstig de leden 5 en 6, maken het ENTSB voor elektriciteit en het ENTSB voor gas hun respectieve methodologieën op hun websites bekend. Zij publiceren de desbetreffende inputgegevens en andere relevante netwerk-, load-flow- en marktgegevens met voldoende nauwkeurigheid en met inachtneming van hun nationale recht en de desbetreffende vertrouwelijkheidsovereenkomsten.

9. De methodologieën worden op gezette tijden geactualiseerd en verbeterd overeenkomstig de in de leden 1 tot en met 6 beschreven procedure. Mits zij daartoe een passende rechtvaardiging en een tijdschema geven, kunnen het Agentschap, op zijn eigen initiatief of op een met redenen omkleed verzoek van de nationale regulerende instanties of belanghebbenden, en na formele raadpleging van de organisaties die alle belanghebbenden vertegenwoordigen, en de Commissie verzoeken om dergelijke actualiseringen en verbeteringen te verstrekken. Het Agentschap maakt de verzoeken van de nationale regulerende instanties of belanghebbenden bekend, en ook alle relevante niet-commercieel gevoelige documenten die aanleiding geven tot een verzoek om actualisering of verbetering van de zijde van het Agentschap.

10. Om de drie jaar stelt het Agentschap een reeks indicatoren met bijbehorende referentiewaarden vast ter vergelijking van de investeringskosten per eenheid voor vergelijkbare projecten van de infrastructuurcategorieën die zijn vermeld in bijlage II, punten 1 en 3, en maakt het deze openbaar toegankelijk. Deze referentiewaarden kunnen door het ENTSB voor elektriciteit en het ENTSB voor gas worden gebruikt voor de kosten-batenanalysen die worden opgemaakt voor de daaropvolgende Uniebrede tienjarige netwerkontwikkelingsplannen. De eerste reeks indicatoren wordt uiterlijk op [1 november 2022] gepubliceerd.

11. Uiterlijk op [31 december 2023] dienen het ENTSB voor elektriciteit en het ENTSB voor gas gezamenlijk bij de Commissie en het Agentschap een consistent en onderling samenhangend energiemarkt- en energienetwerkmodel in, dat zowel betrekking heeft op elektriciteits- gas- en waterstoftransmissie-infrastructuur als op opslag- en lng-faciliteiten en elektrolyse-installaties, en dat betrekking heeft op de prioritaire corridors en gebieden voor energie-infrastructuur en wordt uitgewerkt in overeenstemming met de in bijlage V omschreven beginselen.

12. Het consistente en onderling samenhangende model als bedoeld in lid 11 omvat ten minste de onderlinge verbanden van de respectieve sectoren in alle stadia van de infrastructuurplanning, in het bijzonder scenario’s, de vaststelling van leemten op het gebied van infrastructuur, met name met betrekking tot de grensoverschrijdende capaciteit, en projectbeoordeling.

13. Na goedkeuring van het in lid 11 bedoelde consistente en onderling samenhangende model door de Commissie overeenkomstig de in de leden 1 tot en met 6 omschreven procedure wordt dit model geïntegreerd in de in lid 1 bedoelde methodologieën.

Artikel 12

Scenario’s voor de tienjarige netontwikkelingsplannen

1. Uiterlijk op [31 juli 2022] publiceert het Agentschap, na uitvoerig overleg, waarbij de Commissie en ten minste ook de organisaties moeten worden betrokken die alle relevante belanghebbenden vertegenwoordigen, met inbegrip van het ENTSB voor elektriciteit, het ENTSB voor gas, de EU-DSB-entiteit en relevante belanghebbenden uit de waterstofsector, de kaderrichtsnoeren voor de door het ENTSB voor elektriciteit en het ENTSB voor gas te ontwikkelen gezamenlijke scenario’s. Deze richtsnoeren worden indien nodig regelmatig bijgewerkt.

De richtsnoeren omvatten het energie-efficiëntie-eerstbeginsel en zorgen ervoor dat de onderliggende scenario’s van het ENTSB voor elektriciteit en het ENTSB voor gas volledig in overeenstemming zijn met de meest recente decarbonisatiedoelstellingen van de Europese Unie voor de middellange en lange termijn en de meest recente beschikbare scenario’s van de Commissie.

2. Het ENTSB voor elektriciteit en het ENTSB voor gas volgen de kaderrichtsnoeren van het Agentschap bij de ontwikkeling van de gezamenlijke scenario’s die moeten worden gebruikt voor de Uniebrede tienjarige netontwikkelingsplannen.

3. Het ENTSB voor elektriciteit en het ENTSB voor gas nodigen de organisaties die alle relevante belanghebbenden vertegenwoordigen, met inbegrip van de EU-DSB-entiteit en alle relevante belanghebbenden bij waterstof, uit om deel te nemen aan het proces voor de ontwikkeling van de scenario’s.

4. Het ENTSB voor elektriciteit en het ENTSB voor gas publiceren het ontwerpverslag over de gezamenlijke scenario’s en leggen dit voor aan het Agentschap en de Commissie voor advies.

5. Binnen een termijn van drie maanden na de ontvangst van het ontwerpverslag over de gezamenlijke scenario’s, samen met de tijdens het overleg ontvangen input en een verslag over de wijze waarop daarmee rekening werd gehouden, brengt het Agentschap bij het ENTSB voor elektriciteit, het ENTSB voor gas en de Commissie advies uit.

6. De Commissie legt, terdege rekening houdend met het in lid 5 bedoelde advies van het Agentschap, haar advies voor aan het ENTSB voor elektriciteit en het ENTSB voor gas.

7. Het ENTSB voor elektriciteit en het ENTSB voor gas passen hun verslag over de gezamenlijke scenario’s aan, met inachtneming van het advies van het Agentschap en overeenkomstig het advies van de Commissie, en dienen het geactualiseerde verslag vervolgens ter goedkeuring in bij de Commissie.

8. Binnen een termijn van twee weken na de goedkeuring van het verslag over de gezamenlijke scenario’s door de Commissie overeenkomstig lid 7, maken het ENTSB voor elektriciteit en het ENTSB voor gas hun verslag over de gezamenlijke scenario’s op hun websites bekend. Zij publiceren de bijbehorende input- en outputgegevens met voldoende nauwkeurigheid, met inachtneming van het nationale recht en de desbetreffende vertrouwelijkheidsovereenkomsten.

Artikel 13

Vaststelling van leemten op het gebied van infrastructuur

1. Om de twee jaar publiceren het ENTSB voor elektriciteit en het ENTSB voor gas de verslagen over leemten op het gebied van infrastructuur, die worden opgesteld in het kader van de Uniebrede tienjarige netontwikkelingsplannen, en doen zij deze toekomen aan de Commissie en het Agentschap.

Bij de beoordeling van de leemten op het gebied van infrastructuur passen het ENTSB voor elektriciteit en het ENTSB voor gas het energie-efficiëntie-eerstbeginsel toe en nemen zij met prioriteit alle relevante niet-infrastructurele oplossingen in overweging om de vastgestelde de leemten op te vullen.

Voorafgaand aan de indiening van hun respectieve verslagen voeren het ENTSB voor elektriciteit en het ENTSB voor gas uitvoerig overleg, waarbij ten minste ook alle belanghebbenden worden betrokken, met inbegrip van de EU-DSB-entiteit, alle relevante belanghebbenden bij waterstof en alle vertegenwoordigers van de lidstaten die deel uitmaken van de in bijlage I genoemde prioritaire corridors.

2. Het ENTSB voor elektriciteit en het ENTSB voor gas leggen hun respectieve ontwerpverslag over leemten op het gebied van infrastructuur voor aan het Agentschap en de Commissie voor advies.

3. Binnen een termijn van drie maanden na de ontvangst van het ontwerpverslag over leemten op het gebied van infrastructuur, samen met de tijdens het overleg ontvangen input en een verslag over de wijze waarop daarmee rekening werd gehouden, brengt het Agentschap bij het ENTSB voor elektriciteit of het ENTSB voor gas en de Commissie advies uit.

4. De Commissie stelt, rekening houdend met het in lid 3 bedoelde advies van het Agentschap, haar advies op en legt dit voor aan het ENTSB voor elektriciteit of het ENTSB voor gas.

5. Het ENTSB voor elektriciteit en het ENTSB voor gas passen hun verslagen over leemten op het gebied van infrastructuur aan, met inachtneming van het advies van het Agentschap en overeenkomstig het advies van de Commissie, en publiceren vervolgens de definitieve verslagen over leemten op het gebied van infrastructuur.


HOOFDSTUK V

OFFSHORENETWERKEN VOOR DE INTEGRATIE VAN HERNIEUWBARE ENERGIE

Artikel 14

Planning van offshorenetwerken

1. Uiterlijk op [31 juli 2022] bepalen de lidstaten, met steun van de Commissie, binnen hun specifieke prioritaire corridors voor offshorenetwerken zoals bedoeld in bijlage I, punt 2, rekening houdend met de specifieke kenmerken van en ontwikkeling in elke regio, gezamenlijk hoeveel offshoreproductie van hernieuwbare energie er tegen 2050 in elk zeegebied moet worden ontwikkeld, met tussentijdse stappen in 2030 en 2040, in het licht van hun nationale energie- en klimaatplannen, het potentieel voor hernieuwbare offshore-energie van elk zeegebied, milieubescherming, aanpassing aan de klimaatverandering, andere vormen van gebruik van de zee en de decarbonisatiestreefcijfers van de Unie, en komen zij overeen samen te werken op dit gebied. Deze overeenkomst wordt schriftelijk vastgelegd voor elk zeegebied dat verbonden is met het grondgebied van de Unie.

2. Uiterlijk op [31 juli 2023] ontwikkelt en publiceert het ENTSB voor elektriciteit, in samenwerking met de relevante TSB’s, de nationale regulerende instanties en de Commissie en overeenkomstig de in lid 1 bedoelde overeenkomst, voor elk zeegebied geïntegreerde ontwikkelingsplannen voor offshorenetwerken op basis van de doelstellingen voor 2050, met tussentijdse stappen in 2030 en 2040, in overeenstemming met de in bijlage I bedoelde prioritaire corridors voor offshorenetwerken en met inachtneming van milieubescherming en andere vormen van gebruik van de zee. Deze geïntegreerde ontwikkelingsplannen voor offshorenetwerken worden vervolgens om de drie jaar geactualiseerd.

3. De geïntegreerde ontwikkelingsplannen voor offshorenetwerken zijn verenigbaar met de meest recente Uniebrede tienjarige netontwikkelingsplannen, teneinde een samenhangende ontwikkeling van de planning van onshore- en offshorenetwerken te garanderen.

4. Het ENTSB voor elektriciteit legt het ontwerp van de geïntegreerde ontwikkelingsplannen voor offshorenetwerken voor aan de Commissie voor advies.

5. Het ENTSB voor elektriciteit past de geïntegreerde ontwikkelingsplannen voor offshorenetwerken aan met inachtneming van het advies van de Commissie, alvorens de definitieve verslagen te publiceren en deze in te dienen bij de relevante prioritaire corridors voor offshorenetwerken zoals bedoeld in bijlage I.

6. Om ervoor te zorgen dat de offshorenetwerken voor hernieuwbare energie tijdig worden ontwikkeld, stelt de Commissie, mocht het ENTSB voor elektriciteit niet op tijd de in lid 2 bedoelde geïntegreerde ontwikkelingsplannen voor offshorenetwerken uitwerken, op basis van deskundig advies een geïntegreerd ontwikkelingsplan voor offshorenetwerken op per zeegebied en voor elke in bijlage I genoemde prioritaire corridor voor offshorenetwerken.

Artikel 15

Grensoverschrijdende kostendeling ten aanzien van offshorenetwerken voor hernieuwbare energie

1. De Commissie ontwikkelt, door middel van uitvoeringshandelingen, beginselen voor een specifieke kosten-baten- en kostendelingsmethodologie met het oog op de uitvoering van het in artikel 14, lid 2, bedoelde geïntegreerde ontwikkelingsplan voor offshorenetwerken overeenkomstig de in artikel 14, lid 1, bedoelde overeenkomst in het kader van de in artikel 16, lid 10 bedoelde richtsnoeren. Die uitvoeringshandelingen worden overeenkomstig de in artikel 21, lid 2, bedoelde raadplegingsprocedure vastgesteld.

2. Binnen twaalf maanden na de publicatie van de in lid 1 bedoelde beginselen presenteert het ENTSB voor elektriciteit, in samenwerking met de relevante TSB’s, de nationale regulerende instanties en de Commissie, de resultaten van de toepassing van de kosten-baten- en kostendelingsmethodologie op de prioritaire corridors voor offshorenetwerken.

3. Binnen zes maanden na de in lid 2 bedoelde presentatie van de resultaten actualiseren de relevante lidstaten hun schriftelijke overeenkomst als bedoeld in artikel 14, lid 1, met de bijgestelde gezamenlijk bepaalde hoeveelheid productie van hernieuwbare offshore-energie die tegen 2050 in elk zeegebied moet worden ontwikkeld, met tussentijdse stappen in 2030 en 2040, alsook de betreffende overeenkomst om samen te werken met het oog op de verwezenlijking daarvan.

4. Binnen zes maanden na de in lid 3 bedoelde geactualiseerde schriftelijke overeenkomsten werkt het ENTSB voor elektriciteit de geïntegreerde ontwikkelingsplannen voor offshorenetwerken voor elk zeegebied bij volgens de procedure in artikel 14, leden 2 tot en met 5. De in artikel 14, lid 6, beschreven procedure is dan van toepassing.


HOOFDSTUK VI

REGELGEVINGSKADER

Artikel 16

Vergemakkelijken van investeringen met grensoverschrijdende effecten

1. De efficiënt gemaakte investeringskosten, onderhoudskosten niet inbegrepen, met betrekking tot een project van gemeenschappelijk belang dat valt binnen de categorieën van bijlage II, punt 1, de punten a), b), c) en e), en projecten van gemeenschappelijk belang die vallen binnen de categorie van bijlage II, punt 3, wanneer zij onder de bevoegdheid van nationale regulerende instanties vallen, worden gedragen door de betrokken TSB(’s) of de projectpromotor(en) van de transmissie-infrastructuur van de lidstaat/lidstaten waarvoor het project een netto positief effect heeft en worden, in zoverre zij niet reeds worden gedekt door congestielasten en andere heffingen, via de tarieven voor netwerktoegang betaald door de gebruikers in die lidstaat of deze lidstaten.

2. De bepalingen van dit artikel zijn van toepassing op een project van gemeenschappelijk belang dat valt binnen de categorieën van bijlage II, punt 1, de punten a), b), c) en e), indien ten minste één projectpromotor de betrokken nationale autoriteiten verzoekt deze bepalingen voor de kosten van het project te laten gelden. Zij zijn van toepassing op een project van gemeenschappelijk belang dat onder de categorie van punt 3 van bijlage II valt, voor zover relevant, indien er reeds een evaluatie van de marktbehoefte is opgemaakt en deze aangeeft dat de efficiënt gemaakte investeringskosten naar verwachting niet via de tarieven kunnen worden gedekt.

Projecten die onder de categorie van bijlage II, punt 1, punt e), en punt 2, vallen, komen in aanmerking voor de toepassing van de bepalingen van dit artikel indien ten minste één projectpromotor de betrokken nationale autoriteiten verzoekt deze bepalingen te laten gelden.

Indien het project meerdere projectpromotoren heeft, verzoeken de relevante nationale regulerende instanties alle projectpromotoren onverwijld de investeringsaanvraag gezamenlijk in te dienen overeenkomstig lid 3.

3. Voor een project van gemeenschappelijk belang waarop lid 1 van toepassing is, informeren de projectpromotoren alle relevante nationale regulerende instanties ten minste eenmaal per jaar en totdat het project wordt opgeleverd over de voortgang van het project en de desbetreffende kosten en effecten.

Zodra een project van gemeenschappelijk belang voldoende tot rijpheid is gekomen en naar verwachting binnen de komende 36 maanden klaar is om de bouwfase te starten, dienen de projectpromotoren, na raadpleging van de TSB’s van de lidstaten waarvoor het project duidelijk een netto positief effect heeft, een investeringsverzoek in. Dit investeringsverzoek omvat een aanvraag voor een grensoverschrijdende kostenverdeling en moet worden ingediend bij alle betrokken relevante nationale regulerende instanties, vergezeld van:

a) een actuele projectspecifieke kosten-batenanalyse die strookt met de overeenkomstig artikel 11 uitgewerkte methodologie en ook rekening houdt met voordelen die de grenzen van de lidstaat op het grondgebied waarvan het project plaatsvindt overstijgen door gebruik te maken van dezelfde scenario’s als die worden gebruikt bij het selectieproces voor het opstellen van de Unielijst waarin het project van gemeenschappelijk belang is opgenomen;

b) een ondernemingsplan met een evaluatie van de financiële levensvatbaarheid van het project, inclusief de gekozen financieringsoplossing en, voor een project van gemeenschappelijk belang dat valt binnen de categorie van bijlage II, punt 3, de resultaten van het marktonderzoek;

c) indien de projectpromotoren akkoord gaan, een met motieven onderbouwd voorstel voor een grensoverschrijdende kostenverdeling.

Wanneer een project door verschillende projectpromotoren wordt ondersteund, dienen zij het investeringsverzoek gezamenlijk in.

Ter informatie sturen de nationale regulerende instanties het Agentschap onverwijld een afschrift van elk investeringsverzoek toe na ontvangst daarvan.

De nationale regulerende instanties en het Agentschap nemen de vertrouwelijkheid van commercieel gevoelige informatie in acht.

4. Binnen een termijn van zes maanden na de datum waarop het laatste investeringsverzoek door de relevante nationale regulerende instanties is ontvangen, nemen die nationale regulerende instanties, na raadpleging van de betrokken projectpromotoren, gezamenlijke gecoördineerde besluiten inzake de toewijzing van de door elke systeembeheerder voor het project in kwestie te dragen kosten, alsmede over de verwerking daarvan in de tarieven. De nationale regulerende instanties verwerken alle efficiënt gemaakte investeringskosten in de tarieven overeenkomstig de toewijzing van de door elke systeembeheerder voor het project in kwestie te dragen investeringskosten. De nationale regulerende instanties beoordelen daarna, in voorkomend geval, of zich betaalbaarheidsproblemen zouden kunnen voordoen als gevolg van de verwerking van de investeringskosten in de tarieven.

Bij de kostentoewijzing houden de nationale regulerende instanties rekening met de feitelijke of geraamde:

–a) congestielasten of andere heffingen;

–b) inkomsten uit de op basis van artikel 49 van Verordening (EU) 2019/943 ingestelde compensatieregeling tussen transmissiesysteembeheerders.

Bij de grensoverschrijdende toewijzing van kosten wordt rekening gehouden met de economische, maatschappelijke en ecologische kosten en baten van de projecten in de betrokken lidstaten en de noodzaak om te voorzien in een stabiel financieringskader voor de ontwikkeling van projecten van gemeenschappelijk belang, terwijl de behoefte aan financiële ondersteuning tot een minimum wordt beperkt.

Bij de verdeling van de kosten over de grenzen heen, trachten de relevante nationale regulerende instanties in overleg met de betrokken TSB’s een onderling akkoord te bereiken op basis van, maar niet beperkt tot, de in lid 3, punten a) en b), gespecificeerde informatie. Hun beoordeling is gebaseerd op het scenario dat wordt gebruikt bij het selectieproces voor het opstellen van de Unielijst waarin het project van gemeenschappelijk belang is opgenomen.

Wanneer een project van gemeenschappelijk belang een mitigerend effect heeft op negatieve externaliteiten zoals loop-flows, en dat project wordt uitgevoerd in de lidstaat waar de oorzaak van de negatieve externaliteit ligt, mag een dergelijke mitigatie niet worden beschouwd als een grensoverschrijdend voordeel en mag het derhalve niet als basis dienen voor de toewijzing van kosten aan de TSB van de betrokken lidstaten die de gevolgen van die negatieve externaliteiten ondergaan.

5. Bij de vaststelling of goedkeuring van tarieven overeenkomstig het bepaalde in artikel 59, lid 1, punt a), van Richtlijn (EU) 2019/944 en artikel 41, lid 1, punt a), van Richtlijn 2009/73/EG houden de nationale regulerende instanties, op basis van de grensoverschrijdende kostenverdeling als bedoeld in lid 4 van dit artikel, rekening met de feitelijke kosten die door een TSB of een andere projectpromotor zijn gemaakt ten gevolge van de investeringen, voor zover deze kosten overeenkomen met die van een efficiënte, structureel vergelijkbare netbeheerder.

Het kostentoewijzingsbesluit wordt door de nationale regulerende instanties onverwijld ter kennis gebracht van het Agentschap, samen met alle relevante informatie met betrekking tot dit besluit. In het bijzonder bevat het kostentoewijzingsbesluit gedetailleerde redenen voor de verdeling van de kosten tussen de lidstaten, met inbegrip van:

a) een evaluatie van de vastgestelde effecten op elk van de betrokken lidstaten, inclusief die met betrekking tot netwerktarieven;

b) een evaluatie van het in lid 3, punt b), bedoelde ondernemingsplan;

c) regionale of voor de gehele Unie geldende positieve externaliteiten, zoals voorzieningszekerheid, systeemflexibiliteit, solidariteit of innovatie, die door het project kunnen worden veroorzaakt;

d) de resultaten van de raadpleging van de betrokken projectpromotoren.

Het kostentoewijzingsbesluit wordt gepubliceerd.

6. Wanneer de relevante nationale regulerende instanties geen overeenkomst betreffende het investeringsverzoek hebben bereikt binnen een termijn van zes maanden na de datum waarop het verzoek door de laatste van de relevante nationale regulerende instanties is ontvangen, stellen zij het Agentschap daarvan onverwijld in kennis.

In dat geval of op verzoek van ten minste een van de relevante nationale regulerende instanties wordt het besluit betreffende het investeringsverzoek, inclusief de in lid 3 bedoelde grensoverschrijdende kostentoewijzing en de noodzaak om de totale investeringskosten overeenkomstig de grensoverschrijdende toewijzing in de tarieven te verwerken, binnen een termijn van drie maanden nadat het verzoek naar het Agentschap is verwezen, door het Agentschap vastgesteld.

Alvorens een dergelijk besluit te nemen, raadpleegt het Agentschap de relevante nationale regulerende instanties en de projectpromotoren. De in de tweede alinea bedoelde termijn van drie maanden kan worden verlengd met een extra periode van twee maanden waarbinnen het Agentschap verdere informatie inwint. Deze extra periode begint op de dag volgende op de datum van ontvangst van de volledige informatie.

De beoordeling van het Agentschap is gebaseerd op het scenario dat wordt gebruikt bij het selectieproces voor het opstellen van de Unielijst waarin het project van gemeenschappelijk belang is opgenomen.

Het Agentschap laat het aan de relevante nationale autoriteiten over om op het moment waarop het besluit overeenkomstig het nationaal recht wordt uitgevoerd, te bepalen op welke wijze de investeringskosten in de tarieven worden verwerkt overeenkomstig de voorgeschreven grensoverschrijdende kostenverdeling.

Het besluit betreffende het investeringsverzoek, inclusief de grensoverschrijdende kostenverdeling, wordt gepubliceerd. Artikel 25, lid 3, en de artikelen 28 en 29 van Verordening (EU) 2019/942 zijn van toepassing.

7. Het Agentschap zendt de Commissie onverwijld een afschrift toe van alle kostentoewijzingsbesluiten, met inbegrip van alle relevante informatie in verband met elk besluit. Deze informatie kan in samengevoegde vorm worden verstrekt. De Commissie neemt de vertrouwelijkheid van commercieel gevoelige informatie in acht.

8. Kostentoewijzingsbesluiten doen geen afbreuk aan het recht van de TSB’s en van de nationale regulerende instanties om heffingen voor toegang tot netwerken overeenkomstig het bepaalde in artikel 6 van Richtlijn (EU) 2019/944, artikel 32 van Richtlijn 2009/73/EG, artikel 18, lid 1 en leden 3 tot en met 6, van Verordening (EU) 2019/943 en artikel 13 van Verordening (EG) nr. 715/2009 toe te passen, respectievelijk goed te keuren.

9. Dit artikel is niet van toepassing op projecten van gemeenschappelijk belang waarvoor een vrijstelling is verleend:

a) van de artikelen 32, 33 en 34 en artikel 41, leden 6, 8 en 10, van Richtlijn 2009/73/EG, overeenkomstig artikel 36 van die Richtlijn;

b) van artikel 19, leden 2 en 3, van Verordening (EU) 2019/943 of van artikel 6, artikel 59, lid 7, en artikel 60, lid 1, van Richtlijn (EU) 2019/944, overeenkomstig artikel 63 van Verordening (EU) 2019/943;

c) van de voorschriften voor ontvlechting of toegang door derden overeenkomstig artikel 64 van Verordening (EU) 2019/943 en artikel 66 van Richtlijn (EU) 2019/944; of

d) overeenkomstig artikel 17 van Verordening (EG) nr. 714/2009.

10. Uiterlijk op [31 december 2022] stelt de Commissie uitvoeringshandelingen vast met bindende richtsnoeren om eenvormige voorwaarden te waarborgen voor de uitvoering van dit artikel en de grensoverschrijdende kostenverdeling ten aanzien van offshorenetwerken voor hernieuwbare energie als bedoeld in artikel 15, lid 1. De richtsnoeren betreffen ook de speciale situatie van offshorenetwerken voor projecten van gemeenschappelijk belang op het gebied van hernieuwbare energie door de opname van beginselen voor de wijze waarop de grensoverschrijdende kostenverdeling ervan wordt gecoördineerd met de financierings-, markt- en politieke regelingen van ermee verbonden offshore productielocaties. Wanneer de Commissie de richtsnoeren vaststelt of wijzigt, raadpleegt zij ACER, het ENTSB voor elektriciteit, het ENTSO voor gas en, waar nodig, andere belanghebbenden. Die uitvoeringshandelingen worden overeenkomstig de in artikel 21, lid 2, bedoelde raadplegingsprocedure vastgesteld.

Artikel 17

Stimulansen

1. Wanneer een projectpromotor zich blootstelt aan grotere risico’s bij de ontwikkeling, bouw of exploitatie of bij het onderhoud van een onder de bevoegdheid van de nationale regulerende autoriteiten vallend project van gemeenschappelijk belang in vergelijking met de normale risico’s van een infrastructuurproject, zorgen de lidstaten en de nationale regulerende instanties ervoor dat in overeenstemming met artikel 58, punt f), van Richtlijn (EU) 2019/944, artikel 41, lid 8, van Richtlijn 2009/73/EG, artikel 18, lid 1 en leden 3 tot en met 6, van Verordening (EU) 2019/943 en artikel 13 van Verordening (EG) nr. 715/2009 passende stimulansen voor het desbetreffende project worden verleend.

De eerste alinea is niet van toepassing indien voor het project van gemeenschappelijk belang een vrijstelling is verleend:

a) van de artikelen 32, 33 en 34 en artikel 41, leden 6, 8 en 10, van Richtlijn 2009/73/EG, overeenkomstig artikel 36 van die Richtlijn;

b) van artikel 19, leden 2 en 3, van Verordening (EU) 2019/943 of van artikel 6, artikel 59, lid 7, en artikel 60, lid 1, van Richtlijn (EU) 2019/944, overeenkomstig artikel 63 van Verordening (EU) 2019/943;

c) overeenkomstig artikel 36 van Richtlijn 2009/73/EG;

d) overeenkomstig artikel 17 van Verordening (EG) nr. 714/2009.

2. In hun besluit om de in lid 1 bedoelde stimulansen te verlenen houden de nationale regulerende instanties rekening met de resultaten van de kosten-batenanalyse op basis van de overeenkomstig artikel 11 uitgewerkte methodologie en met name de regionale of voor de gehele Unie geldende positieve externaliteiten dankzij het project. De nationale regulerende instanties analyseren verder de specifieke risico’s waaraan de projectpromotoren zich blootstellen, de getroffen maatregelen om die risico’s te matigen en de rechtvaardiging van het risicoprofiel in het licht van de netto positieve effecten van het project in vergelijking met een risicoarmer alternatief. Tot de in aanmerking komende risico’s behoren met name risico’s in verband met nieuwe transmissietechnologieën, zowel onshore als offshore, risico’s met betrekking tot een ontoereikende terugwinning van de kosten en ontwikkelingsrisico’s.

3. In het besluit wordt rekening gehouden met de specifieke aard van het opgelopen risico en kunnen stimulansen worden verleend met betrekking tot onder meer de volgende maatregelen:

a) regels voor anticiperende investeringen;

b) regels voor de erkenning van op efficiënte wijze gemaakte kosten voordat het project in bedrijf wordt gesteld;

c) regels om een extra opbrengst op het voor het project geïnvesteerde kapitaal te waarborgen;

d) elke andere maatregel die noodzakelijk en passend wordt geacht.

4. Uiterlijk op [31 juli 2022] legt elke nationale regulerende instantie aan het Agentschap haar methodologie voor, alsook de criteria die zij gebruikt om investeringen in energie-infrastructuurprojecten en de daarbij behorende grotere risico’s te evalueren, bijgewerkt in het licht van de meest recente wetgevende, beleids-, technologische en marktontwikkelingen. Deze methodologie en criteria moeten ook uitdrukkelijk betrekking hebben op de specifieke risico’s van offshorenetwerken voor hernieuwbare energie als bedoeld in bijlage II, punt 1, punt e), en van projecten die, ondanks lage kapitaaluitgaven, aanzienlijke operationele kosten oplopen.

5. Uiterlijk op [31 december 2022] faciliteert het Agentschap, rekening houdend met de uit hoofde van lid 4 van dit artikel ontvangen informatie, de uitwisseling van goede praktijken en doet het overeenkomstig artikel 6 van Verordening (EU) 2019/942 aanbevelingen betreffende:

a) de in lid 1 bedoelde stimulansen op basis van een benchmarking van de beste praktijken onder de nationale regulerende instanties;

b) een gemeenschappelijke methodologie om de opgelopen grotere risico’s van investeringen in energie-infrastructuurprojecten te evalueren.

6. Uiterlijk op [31 maart 2023] maakt elke nationale regulerende instantie haar methodologie bekend, alsook de criteria die zij gebruikt om investeringen in energie-infrastructuurprojecten en de daarbij behorende grotere risico’s te evalueren.

7. Indien de in de leden 5 en 6 bedoelde maatregelen onvoldoende zijn om een tijdige uitvoering van projecten van gemeenschappelijk belang zeker te stellen, kan de Commissie richtsnoeren betreffende in dit artikel bedoelde stimulansen publiceren.

HOOFDSTUK VII

FINANCIERING

Artikel 18

Projecten die in aanmerking komen voor financiële bijstand van de Unie uit hoofde van Verordening (EU) … [betreffende een Connecting Europe Facility zoals voorgesteld bij COM(2018) 438 final]

1. Projecten van gemeenschappelijk belang die vallen binnen de categorieën van bijlage II komen in aanmerking voor financiële bijstand van de Unie in de vorm van subsidies voor studies en financiële instrumenten.

2. Projecten van gemeenschappelijk belang die vallen binnen de categorieën van bijlage II, punt 1, de punten a), b), c) en e), en punt 3, met uitzondering van projecten voor pompopslag van elektriciteit, komen ook in aanmerking voor financiële bijstand van de Unie in de vorm van subsidies voor werkzaamheden indien zij aan de volgende criteria voldoen:

a) uit de projectspecifieke kosten-batenanalyse uit hoofde van artikel 16, lid 3, punt a), blijkt duidelijk dat het project aanzienlijke positieve externaliteiten biedt, zoals energievoorzieningszekerheid, systeemflexibiliteit, solidariteit of innovatie;

b) met betrekking tot het project is uit hoofde van artikel 16 een besluit betreffende de grensoverschrijdende kostentoewijzing vastgesteld; of, met betrekking tot projecten van gemeenschappelijk belang die vallen onder de categorie als uiteengezet in bijlage II, punt 3, wanneer zij niet onder de bevoegdheid van nationale regulerende instanties vallen en waarvoor dus geen besluit betreffende de grensoverschrijdende kostentoewijzing is vastgesteld, is het project gericht op verlening van grensoverschrijdende diensten, technologische innovatie en waarborging van de veiligheid van grensoverschrijdend netwerkbeheer;

c) uit het ondernemingsplan en uit andere, met name door potentiële investeerders of crediteurs of door de nationale regulerende instantie uitgevoerde evaluaties blijkt dat het project niet commercieel levensvatbaar is. Wanneer de commerciële levensvatbaarheid van het project wordt afgewogen, wordt rekening gehouden met het besluit inzake de stimulansen en de rechtvaardiging daarvan als bedoeld in artikel 17, lid 2.

3. Projecten van gemeenschappelijk belang die worden uitgevoerd in overeenstemming met de procedure als bedoeld in artikel 5, lid 7, punt d), komen eveneens in aanmerking voor financiële bijstand van de Unie in de vorm van subsidies voor werkzaamheden indien zij aan de criteria van lid 2 van dit artikel voldoen.

4. Projecten van gemeenschappelijk belang die vallen binnen de categorieën van bijlage II, punt 1, punt d), en de punten 2 en 5, komen ook in aanmerking voor financiële bijstand van de Unie in de vorm van subsidies voor werkzaamheden, wanneer de betrokken projectpromotoren duidelijk de aanzienlijke positieve externaliteiten, zoals energievoorzieningszekerheid, systeemflexibiliteit, solidariteit of innovatie, ten gevolge van de projecten en het gebrek aan commerciële levensvatbaarheid daarvan kunnen aantonen, naar blijkt uit de kosten-batenanalyse, het ondernemingsplan en uitgevoerde evaluaties, met name door potentiële investeerders en crediteuren, dan wel, waar van toepassing, door een nationale regulerende instantie.

5. Projecten van wederzijds belang worden gelijkgesteld met projecten van gemeenschappelijk belang en komen in aanmerking voor financiële bijstand van de Unie. Alleen de investeringen op het grondgebied van de Unie die deel uitmaken van het project van wederzijds belang komen in aanmerking voor financiële bijstand van de Unie in de vorm van subsidie voor werkzaamheden wanneer zij voldoen aan de criteria van lid 2 en wanneer in het in lid 2, punt b), bedoelde besluit betreffende de grensoverschrijdende kostentoewijzing de kosten voor ten minste twee lidstaten voor een aanzienlijk deel in elke lidstaat over de grenzen heen worden toegewezen.

Artikel 19

Richtsnoeren tot vaststelling van criteria voor toekenning van financiële bijstand van de Unie

De specifieke criteria van artikel 4, lid 3, en de in artikel 4, lid 5, vastgestelde maatstaven zijn van toepassing voor de vaststelling van criteria voor de toekenning van financiële bijstand van de Unie in Verordening (EU) … [betreffende een Connecting Europe Facility zoals voorgesteld bij COM(2018) 438 final].


HOOFDSTUK VIII

SLOTBEPALINGEN

Artikel 20

Uitoefening van de bevoegdheidsdelegatie

1. De bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend onder de in dit artikel neergelegde voorwaarden.

2. De in artikel 3 bedoelde bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend voor een termijn van zeven jaar met ingang van [1 januari 2022]. De Commissie stelt uiterlijk negen maanden voor het einde van deze termijn van zeven jaar een verslag op over de bevoegdheidsdelegatie. De bevoegdheidsdelegatie wordt stilzwijgend met termijnen van dezelfde duur verlengd, tenzij het Europees Parlement of de Raad zich uiterlijk drie maanden voor het einde van elke termijn tegen deze verlenging verzet.

3. Het Europees Parlement of de Raad kan de in artikel 3 bedoelde bevoegdheidsdelegatie te allen tijde intrekken. Het besluit tot intrekking beëindigt de delegatie van de in dat besluit genoemde bevoegdheid. Het wordt van kracht op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie of op een daarin genoemde latere datum. Het laat de geldigheid van de reeds van kracht zijnde gedelegeerde handelingen onverlet.

4. Zodra de Commissie een gedelegeerde handeling heeft vastgesteld, doet zij daarvan gelijktijdige kennisgeving aan het Europees Parlement en de Raad.

5. Een in overeenstemming met artikel 3 vastgestelde gedelegeerde handeling treedt alleen in werking indien het Europees Parlement noch de Raad binnen een termijn van twee maanden na de kennisgeving van de handeling aan het Europees Parlement en de Raad bezwaar heeft gemaakt of indien zowel het Europees Parlement als de Raad voor het verstrijken van die termijn de Commissie hebben medegedeeld dat zij daartegen geen bezwaar zullen maken. Die termijn wordt op initiatief van het Europees Parlement of de Raad met twee maanden verlengd.


Artikel 21

Comitéprocedure

1. De Commissie wordt bijgestaan door een comité. Dat comité is een comité in de zin van Verordening (EU) nr. 182/2011.

2. Wanneer naar dit lid wordt verwezen, is artikel 4 van Verordening (EU) nr. 182/2011 van toepassing.


Artikel 22

Verslaglegging en evaluatie

Uiterlijk op 31 december 2027 publiceert de Commissie een verslag over de uitvoering van de projecten van gemeenschappelijk belang en legt zij dit voor aan het Europees Parlement en de Raad. In dat verslag wordt een evaluatie gegeven van:

a) de voortgang die is bereikt bij de planning, ontwikkeling, bouw en inbedrijfstelling van de overeenkomstig artikel 3 geselecteerde projecten van gemeenschappelijk belang en, wanneer relevant, de eventuele vertragingen bij de uitvoering en de andere ondervonden moeilijkheden;

b) de financiële middelen die voor projecten van gemeenschappelijk belang door de Unie zijn vastgelegd en uitgekeerd, afgemeten aan de totale waarde van de gefinancierde projecten van gemeenschappelijk belang;

c) de voortgang die is bereikt wat betreft de integratie van hernieuwbare energiebronnen en de vermindering van de uitstoot van broeikasgassen door de planning, ontwikkeling, bouw en inbedrijfstelling van de overeenkomstig artikel 3 geselecteerde projecten van gemeenschappelijk belang;

d) de voortgang die is bereikt bij de planning, ontwikkeling, bouw en inbedrijfstelling van offshorenetwerken voor hernieuwbare energie en de gerealiseerde toepassing van offshore hernieuwbare energie;

e) wat de elektriciteits- en waterstofsector betreft, de ontwikkeling van het interconnectieniveau tussen de lidstaten, de daarmee verband houdende ontwikkeling van de energieprijzen, alsook het aantal keren dat het netwerksysteem heeft gefaald, de redenen daarvan en de desbetreffende economische kosten;

f) het proces van vergunningverlening en inspraak van het publiek, met name:

i) de gemiddelde en maximale totale duur van het vergunningverleningsproces voor projecten van gemeenschappelijk belang, met inbegrip van de duur voor elke stap van de procedure voor de aanvraag, vergeleken met het tijdschema dat voorzien was in het oorspronkelijke schema van grote mijlpalen als bedoeld in artikel 10, lid 5;

ii) het niveau van de tegenstand tegen projecten van gemeenschappelijk belang, met name het aantal ingediende bezwaarschriften gedurende het openbare raadplegingsproces en het aantal wettelijke beroepsprocedures;

iii) een overzicht van de beste en innovatieve praktijken met betrekking tot de betrokkenheid van belanghebbenden en beperking van milieuschade tijdens de vergunningverleningsprocessen en de uitvoering van projecten, met inbegrip van aanpassing aan de klimaatverandering;

iv) de effectiviteit van de in artikel 8, lid 3, bedoelde regelingen inzake de naleving van de in artikel 10 vastgestelde termijnen;

g) de behandeling op regelgevingsgebied, en in het bijzonder:

i) het aantal projecten van gemeenschappelijk belang waarvoor een besluit betreffende de grensoverschrijdende kostentoewijzing overeenkomstig artikel 16 is vastgesteld;

ii) het aantal en het type projecten van gemeenschappelijk belang waaraan specifieke stimulansen overeenkomstig artikel 17 zijn verleend;

h) de doeltreffendheid van deze verordening om bij te dragen tot de verwezenlijking van de klimaat- en energiedoelstellingen voor 2030 en, op langere termijn, de totstandbrenging van klimaatneutraliteit tegen 2050.

Artikel 23

Informatie en publiciteit

De Commissie richt een via het internet toegankelijk transparantieplatform op met laagdrempelige toegang voor het grote publiek, en houdt dat bij. Dit platform wordt regelmatig bijgewerkt met informatie uit de in artikel 5, lid 1, bedoelde verslagen en van de in artikel 9, lid 7, bedoelde website. Het platform bevat de volgende informatie:

a) algemene, geactualiseerde informatie, inclusief geografische informatie, in verband met elk project van gemeenschappelijk belang;

b) het in artikel 5, lid 1, gedefinieerde uitvoeringsplan voor elk project van gemeenschappelijk belang, zodanig gepresenteerd dat de voortgang van de uitvoering op elk moment kan worden beoordeeld;

c) de voornaamste verwachte voordelen en de kosten van de projecten, met uitzondering van alle commercieel gevoelige informatie;

d) de Unielijst;

e) de door de Unie toegewezen en uitbetaalde financiële middelen voor elk project van gemeenschappelijk belang.

Artikel 24

Overgangsbepalingen

Deze verordening heeft geen invloed op de verlening, voortzetting of wijziging van financiële bijstand die door de Commissie is toegezegd uit hoofde van Verordening (EU) nr. 1316/2013 van het Europees Parlement en de Raad 47 .

Artikel 25

Wijziging in Verordening (EG) nr. 715/2009

In Verordening (EG) nr. 715/2009 wordt artikel 8, lid 10, eerste alinea, vervangen door:

“Om de twee jaar gaat het ENTSB voor gas over tot de opstelling en publicatie van een netwerkontwikkelingsplan dat de gehele Unie dekt, als bedoeld in lid 3, punt b). Het netontwikkelingsplan dat de gehele Unie dekt, bevat een modellering van het geïntegreerde net, inclusief waterstofnetwerken, een scenario-ontwikkeling, de Europese vooruitzichten inzake de toereikendheid van de levering en een beoordeling van de veerkracht van het systeem.”.


Artikel 26

Wijziging in Richtlijn 2009/73/EG

Aan artikel 41, lid 1, van Richtlijn 2009/73/EG wordt punt v) toegevoegd:

“v) uitvoeren van de verplichtingen van artikel 3, artikel 5, lid 7, en de artikelen 14, 15, 16 en 17, van [de TEN-E-verordening zoals voorgesteld bij COM(2020) 824 final].”.


Artikel 27

Wijziging in Richtlijn (EU) 2019/944

Aan artikel 59, lid 1, van Richtlijn (EU) 2019/944 wordt punt zz) toegevoegd:

“zz) uitvoeren van de verplichtingen van artikel 3, artikel 5, lid 7, en de artikelen 14, 15, 16 en 17, van [de TEN-E-verordening zoals voorgesteld bij COM(2020) 824 final].”.


Artikel 28

Wijziging in Verordening (EU) 2019/943

De eerste zin van artikel 48 van Verordening (EG) 2019/943 wordt vervangen door:

“Het in artikel 30, lid 1, punt b), bedoelde netontwikkelingsplan dat de gehele Unie dekt, bevat een modellering van het geïntegreerde netwerk, inclusief een scenario-ontwikkeling en een beoordeling van de veerkracht van het systeem. Het is volledig in overeenstemming met de Europese beoordeling van de toereikendheid van de elektriciteitsvoorziening overeenkomstig artikel 23.”.

Artikel 29

Wijziging in Verordening (EU) 2019/942

In Verordening (EU) 2019/942 worden de punten c) en d) van artikel 11 vervangen door:

“c) de verplichtingen van artikel 5, artikel 11, leden 2, 8, 9 en 10, de artikelen 12 en 13, en artikel 17, lid 5, van, en van punt 12 van bijlage III bij [de TEN-E-verordening zoals voorgesteld bij COM(2020) 824 final] uitvoeren;

d) besluiten nemen ten aanzien van de goedkeuring van incrementele wijzigingen in methodologieën voor kosten-batenanalysen overeenkomstig artikel 11, lid 6, en ten aanzien van investeringsaanvragen, inclusief de grensoverschrijdende kostentoewijzing, overeenkomstig artikel 16, lid 6, van [de TEN-E-verordening zoals voorgesteld bij COM(2020) 824 final].”.

Artikel 30

Intrekking

Verordening (EU) nr. 347/2013 wordt ingetrokken met ingang van [1 januari 2022]. De onderhavige verordening brengt geen rechten voort voor de in de bijlagen bij Verordening (EU) 347/2013 genoemde projecten.

Artikel 31

Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Zij is van toepassing vanaf [1 januari 2022].

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.