Artikelen bij COM(2021)87 - Gemeenschappelijke Ondernemingen in het kader van Horizon Europa

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.

dossier COM(2021)87 - Gemeenschappelijke Ondernemingen in het kader van Horizon Europa.
document COM(2021)87 NLEN
datum 19 november 2021


DEEL I

GEMEENSCHAPPELIJKE BEPALINGEN

TITEL I

Algemene bepalingen

Inhoudsopgave

Artikel 1 - Onderwerp

Bij deze verordening worden negen Gemeenschappelijke Ondernemingen opgericht in de zin van artikel 187 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie voor de uitvoering van geïnstitutionaliseerde Europese partnerschappen als gedefinieerd in [artikel 2, lid 3,] en bedoeld in [artikel 8, lid 1, punt c),] van de Horizon Europa-verordening. In deze verordening worden de doelstellingen, taken, lidmaatschap, organisatie en andere werkingsregels van die Gemeenschappelijke Ondernemingen vastgesteld.

Artikel 2 - Definities

Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder:

1. “ander lid dan de Unie”: een deelnemende staat, particulier lid of internationale organisatie die lid is van een Gemeenschappelijke Onderneming;

2. “stichtend lid”: elke juridische entiteit die is gevestigd in een lidstaat, een met het programma Horizon Europa geassocieerd land, of een internationale organisatie die in deze verordening of in een van de bijlagen bij deze verordening als lid van een Gemeenschappelijke Onderneming is aangemerkt;

3. “geassocieerd lid”: elke juridische entiteit die gevestigd is in een lidstaat, een met het programma Horizon Europa geassocieerd land of een internationale organisatie die tot een Gemeenschappelijke Onderneming toetreedt door ondertekening van een verbintenisbrief overeenkomstig artikel 7, lid 4, en die moet worden goedgekeurd overeenkomstig dat artikel;

4. “deelnemende staat”: elke lidstaat of met het programma Horizon Europa geassocieerd land na kennisgeving van deelname aan de activiteiten van de Gemeenschappelijke Onderneming “Digitale sleuteltechnologieën” door middel van een verbintenisbrief;

5. “particulier lid”: elk ander lid van een Gemeenschappelijke Onderneming dan de Unie, deelnemende staten of internationale organisaties;

6. “samenstellende entiteiten”: de entiteiten die een particulier lid van een Gemeenschappelijke Onderneming vormen, overeenkomstig de statuten van dat lid;

7. “bijdragende partner”: elk ander land, internationale organisatie of juridische entiteit dan een lid, of een samenstellende entiteit van een lid of een verbonden entiteit van een van beide, dat/die de doelstellingen van een Gemeenschappelijke Onderneming op het specifieke onderzoeksgebied ervan ondersteunt en waarvan de aanvraag overeenkomstig artikel 9, lid 3, is goedgekeurd;

8. “bijdragen in natura aan operationele activiteiten”: bijdragen van particuliere leden, hun samenstellende entiteiten, de verbonden entiteiten van een van beide, van internationale organisaties en bijdragende partners, bestaande uit de subsidiabele kosten die zij hebben gemaakt bij de uitvoering van acties onder contract verminderd met de bijdrage van die Gemeenschappelijke Onderneming, de deelnemende staten van die Gemeenschappelijke Onderneming en elke andere bijdrage van de Unie aan die kosten;

9. “aanvullende activiteit”: een activiteit buiten het hoofdonderdeel van het werkprogramma die geen financiële steun van de Gemeenschappelijke Onderneming ontvangt, maar wel bijdraagt tot de verwezenlijking van de doelstellingen ervan en rechtstreeks verband houdt met de benutting van de resultaten van projecten in het kader van die Gemeenschappelijke Onderneming of haar voorgaande initiatieven, of die een aanzienlijke toegevoegde waarde voor de Unie heeft;

10. “bijdragen in natura voor aanvullende activiteiten”: bijdragen van de particuliere leden, hun samenstellende entiteiten of de verbonden entiteiten van een van beide, bestaande uit de kosten die zij maken bij de uitvoering van aanvullende activiteiten, verminderd met de bijdragen in die kosten van de Unie en van de deelnemende staten van die Gemeenschappelijke Onderneming;

11. “voorafgaand initiatief”: elk partnerschap op een van de gebieden van een Gemeenschappelijke Onderneming dat financiële steun heeft ontvangen uit een van de voorgaande kaderprogramma’s voor onderzoek;

12. “strategische agenda voor onderzoek en innovatie”: het document dat de looptijd van Horizon Europa bestrijkt en waarin de belangrijkste prioriteiten en de essentiële technologieën en innovaties worden vastgesteld die nodig zijn om de doelstellingen van een Gemeenschappelijke Onderneming te verwezenlijken;

13. “werkprogramma”: het document waarnaar wordt verwezen in [punt (20)] van [artikel 2] van de Horizon Europa-verordening;

14. “belangenconflict”: een situatie waarbij een financiële actor of een andere persoon als bedoeld in artikel 61 van Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 betrokken is.

Artikel 3 - Oprichting

1. De volgende Gemeenschappelijke Ondernemingen worden opgericht als organen van de Unie voor een periode die eindigt op 31 december 2031:

a) de Gemeenschappelijke Onderneming “Een circulair biogebaseerd Europa”;

b) de Gemeenschappelijke Onderneming “Schone luchtvaart”;

c) de Gemeenschappelijke Onderneming “Schone waterstof”;

d) de Gemeenschappelijke Onderneming “Europese spoorwegen”;

e) de Gemeenschappelijke Onderneming “Mondiale gezondheid EDCTP3”;

f) de Gemeenschappelijke Onderneming “Initiatief voor innovatieve gezondheidszorg”; 

g) de Gemeenschappelijke Onderneming “Digitale sleuteltechnologieën”; 

h) de Gemeenschappelijke Onderneming “Derde ATM-onderzoek in het kader van het gemeenschappelijk Europees luchtruim”;

i) de Gemeenschappelijke Onderneming “Slimme netwerken en diensten”.

2. De in punt 1 bedoelde organen van de Unie worden gezamenlijk aangeduid als “de Gemeenschappelijke Ondernemingen”.

3. Om rekening te houden met de duur van Horizon Europa worden oproepen tot het indienen van voorstellen in het kader van de Gemeenschappelijke Ondernemingen uiterlijk op 31 december 2027 bekendgemaakt. In naar behoren gemotiveerde gevallen kunnen oproepen tot het indienen van voorstellen uiterlijk op 31 december 2028 worden bekendgemaakt.  

4. De Gemeenschappelijke Ondernemingen hebben rechtspersoonlijkheid. In elk van de lidstaten bezitten zij de ruimste handelingsbevoegdheid die door de wetgeving van de betrokken lidstaten aan rechtspersonen wordt verleend. Zij kunnen met name roerende en onroerende goederen verkrijgen of vervreemden en in rechte optreden. 

5. De zetel van de Gemeenschappelijke Ondernemingen bevindt zich in Brussel, België.

6. Tenzij anders bepaald, zijn de bepalingen van deel I en deel III van toepassing op alle Gemeenschappelijke Ondernemingen. De bepalingen van deel II zijn in voorkomend geval van toepassing op de afzonderlijke Gemeenschappelijke Ondernemingen. 

7. Voor de toepassing van deel I en deel III van deze verordening wordt, tenzij anders bepaald, met een verwijzing naar een afzonderlijke Gemeenschappelijke Onderneming of afzonderlijk orgaan gedoeld op elke Gemeenschappelijke Onderneming of elk gelijkwaardig orgaan van de afzonderlijke Gemeenschappelijke Ondernemingen en de bevoegdheden hiervan ten opzichte van andere organen van dezelfde Gemeenschappelijke Onderneming.


TITEL II

WERKING VAN DE GEMEENSCHAPPELIJKE ONDERNEMINGEN

HOOFDSTUK 1

Doelstellingen en taken 

Artikel 4 - Doelstellingen en beginselen

1. De in artikel 3 bedoelde Gemeenschappelijke Ondernemingen dragen bij tot de verwezenlijking van de algemene doelstellingen van de Horizon Europa-verordening als omschreven in [artikel 3] van die verordening.

2. De Gemeenschappelijke Ondernemingen streven, door middel van de betrokkenheid en inzet van de partners bij het ontwerp en de uitvoering van een programma van onderzoeks- en innovatieactiviteiten, de volgende algemene doelstellingen na:

a) de wetenschappelijke en technologische capaciteiten van de Unie ter ondersteuning van de totstandbrenging en verspreiding van hoogwaardige nieuwe kennis versterken en integreren, met name om wereldwijde uitdagingen aan te gaan, het concurrentievermogen en de duurzaamheid van de Unie te waarborgen en bij te dragen tot een versterkte Europese onderzoeksruimte;

b) het op duurzaamheid gerichte mondiale leiderschap van de waardeketens van de Unie en de open strategische autonomie van de Unie op het gebied van sleuteltechnologieën en -industrieën veiligstellen, in overeenstemming met de industriële strategie voor Europa;

c) de invoering in de hele Unie van innovatieve oplossingen voor het aanpakken van klimaat-, milieu-, gezondheids- en andere mondiale maatschappelijke uitdagingen die bijdragen tot de strategische prioriteiten van de Unie ontwikkelen en versnellen, met name om de duurzameontwikkelingsdoelstellingen van de Verenigde Naties te verwezenlijken en tegen 2050 klimaatneutraliteit in de Unie te bereiken.

3. Met de Gemeenschappelijke Ondernemingen worden de volgende specifieke doelstellingen nagestreefd:

a) de kritische massa en wetenschappelijke capaciteiten op het gebied van sectoroverschrijdend en interdisciplinair onderzoek en innovatie in de hele Unie vergroten;

b) vaart zetten achter de sociale, ecologische en economische transities in gebieden en sectoren die van strategisch belang zijn voor de prioriteiten van de Unie, met name om de broeikasgasemissies tegen 2030 te verminderen in overeenstemming met de doelstellingen die zijn afgestemd op de Europese Green Deal;

c) de innovatiecapaciteiten en -prestaties van bestaande en nieuwe Europese waardeketens voor onderzoek en innovatie verbeteren, ook in kleine en middelgrote ondernemingen (kmo’s);

d) de invoering, toepassing en verspreiding van innovatieve oplossingen in versterkte Europese onderzoeks- en innovatie-ecosystemen versnellen, onder meer door brede en vroege betrokkenheid van en cocreatie met eindgebruikers, burgers, regelgevende instanties en normalisatie-instellingen;

e) zorgen voor verbeteringen op het gebied van milieu en productiviteit in nieuwe producten en diensten dankzij de benutting van de capaciteiten en middelen van de Unie.

4. De Gemeenschappelijke Ondernemingen hebben daarnaast de in deel II genoemde aanvullende doelstellingen.

5. Bij de uitvoering van de Horizon Europa-verordening nemen de Gemeenschappelijke Ondernemingen de beginselen van [artikel 6, punt a),] van die verordening in acht.

6. De Gemeenschappelijke Ondernemingen leven de voorwaarden en criteria voor Europese partnerschappen na die zijn vastgesteld in [artikel 8] van en [bijlage III] bij de Horizon Europa-verordening. 

Artikel 5 - Operationele doelstellingen en taken

1. De Gemeenschappelijke Ondernemingen houden zich aan de volgende operationele doelstellingen overeenkomstig de criteria van [bijlage III] bij de Horizon Europa-verordening en dragen bij tot de operationele doelstellingen van Horizon Europa die zijn gedefinieerd in het specifieke programma tot uitvoering van Horizon Europa, dat is vastgesteld bij Besluit XXX/XXXX/EU van de Raad 38 :

a) excellentie versterken en verspreiden, onder meer door bredere deelname in de hele Unie te bevorderen;

b) onderzoeks- en innovatieactiviteiten in kmo’s stimuleren en bijdragen tot de oprichting en opschaling van innovatieve ondernemingen, met name start-ups, kmo’s en in uitzonderlijke gevallen kleine midcaps;

c) het verband tussen onderzoek, innovatie en, in voorkomend geval, onderwijs en ander beleid versterken, met inbegrip van complementariteit met het nationale en regionale onderzoeks- en innovatiebeleid en de activiteiten van de Unie op het gebied van onderzoek en innovatie;

d) samenwerkingsverbanden op het gebied van onderzoek en innovatie in Europa en tussen sectoren en disciplines, met inbegrip van de sociale en geesteswetenschappen, versterken;

e) de internationale samenwerking versterken;

f) het bewustzijn, de aanvaarding, de vraag naar en het gebruik van nieuwe oplossingen vergroten door burgers en eindgebruikers te betrekken bij processen voor co-ontwerp en cocreatie;

g) de exploitatie van onderzoeks- en innovatieresultaten aanmoedigen en de resultaten actief verspreiden en benutten, met name om particuliere investeringen en beleidsontwikkeling te stimuleren;

h) de industriële transformatie versnellen, onder meer door betere vaardigheden op het gebied van innovatie;

i) de empirisch onderbouwde uitvoering van gerelateerd beleid van de Unie, alsook regelgevende, normalisatie- en duurzame investeringsactiviteiten op Europees en mondiaal niveau ondersteunen.

2. De Gemeenschappelijke Ondernemingen voeren de volgende taken uit door middel van een systemische benadering voor de verwezenlijking van de doelstellingen: 

a) financiële steun verlenen, voornamelijk in de vorm van subsidies, aan acties onder contract op het gebied van onderzoek en innovatie, die worden geselecteerd na open en vergelijkende oproepen tot het indienen van voorstellen, tenzij anders bepaald in hun werkprogramma;

b) nauwe samenwerking ontwikkelen en zorgen voor coördinatie met andere Europese partnerschappen, onder meer door in voorkomend geval een deel van de begroting van de Gemeenschappelijke Onderneming toe te wijzen aan gezamenlijke oproepen tot het indienen van voorstellen; 

c) streven naar synergieën met en, in voorkomend geval, mogelijkheden voor verdere financiering uit relevante activiteiten en programma’s op het niveau van de Unie en op nationaal en regionaal niveau, in het bijzonder met die welke de uitrol van innovatieve oplossingen, onderwijs en regionale ontwikkeling ondersteunen, zoals middelen van cohesiebeleid die in overeenstemming zijn met strategieën voor slimme specialisatie;

d) ervoor zorgen dat hun concrete acties bijdragen tot de strategische meerjarenplanning, regelingen betreffende controle, evaluatie en rapportage en andere vereisten van Horizon Europa die zijn vastgesteld in [de artikelen 45 en 47] van de Horizon Europa-verordening, zoals de uitvoering van het kader voor feedback op gemeenschappelijk beleid;

e) de betrokkenheid van kmo’s bij hun activiteiten bevorderen en maatregelen nemen om ervoor te zorgen dat kmo’s worden geïnformeerd, in overeenstemming met de doelstellingen van Horizon Europa;

f) het aantrekken van de benodigde middelen uit de publieke en particuliere sector die nodig zijn om de doelstellingen van deze verordening te verwezenlijken;

g) toezicht houden op de vooruitgang bij de verwezenlijking van de doelstellingen van deze verordening en van de doelstellingen van [artikel 45] van en [bijlage V] bij de Horizon Europa-verordening;

h) hun werkprogramma vaststellen en uitvoeren;

i) contacten onderhouden met een zo groot mogelijke verscheidenheid van belanghebbenden, waaronder, maar niet beperkt tot, gedecentraliseerde agentschappen, onderzoeksorganisaties en universiteiten, eindgebruikers en openbare instanties, met name om de prioriteiten en activiteiten van elk initiatief vast te stellen en inclusiviteit te waarborgen;

j) activiteiten voor voorlichting, communicatie, exploitatie en informatieverspreiding verrichten door het overeenkomstig toepassen van de bepalingen van [artikel 46] van de Horizon Europa-verordening, en het beschikbaar en toegankelijk maken in een gemeenschappelijke elektronische Horizon Europa-gegevensbank van uitvoerige informatie over de resultaten van gefinancierde onderzoeks- en innovatieactiviteiten;

k) de Commissie de nodige technische, wetenschappelijke en administratieve ondersteuning verlenen voor de uitvoering van haar taken met het oog op de goede werking en ontwikkeling in de Unie van de specifieke gebieden waarop de Gemeenschappelijke Onderneming zich richt;

l) bijdragen tot de ontwikkeling van een meer doeltreffend raakvlak tussen wetenschap en beleid, tot het bevorderen van open wetenschap door te zorgen voor een betere benutting van de resultaten, het aanpakken van beleidsbehoeften, alsmede het bevorderen van een snellere verspreiding en toepassing van resultaten;

m) vaststellen en verslag uitbrengen aan de Commissie — in overeenstemming met het kader voor feedback op gemeenschappelijk beleid en met strategieën en acties ter ondersteuning van de doelstellingen van de Europese Green Deal — van de relevante kennis die is opgedaan bij het beheer van onderzoeks- en innovatieprojecten en de resultaten daarvan, zodat deze kan dienen als input voor monitoring, evaluatie en eventuele correctie van bestaande beleidsmaatregelen of voor het vormgeven van nieuwe beleidsinitiatieven en -besluiten;

n) de Commissie ondersteunen bij de ontwikkeling en uitvoering van robuuste, wetenschappelijk onderbouwde technische screeningscriteria overeenkomstig artikel 3 van Verordening (EU) 2020/852 inzake duurzame beleggingen, door de uitvoering ervan in de economische sector waarin zij werkzaam zijn, te monitoren en te beoordelen om, indien nodig, ad-hocfeedback te geven over de beleidsvorming;

o) het beginsel “geen ernstige afbreuk doen” overeenkomstig artikel 17 van Verordening (EU) 2020/852 in overweging nemen en, in voorkomend geval, rekening houden met de bepalingen van die verordening om de toegang tot duurzame financiering te verbeteren;

p) alle andere taken uitvoeren die nodig zijn om de doelstellingen van deze verordening te verwezenlijken.

3. Naast de in dit artikel en in deel II omschreven taken kunnen de Gemeenschappelijke Ondernemingen worden belast met de uitvoering van aanvullende taken waarvoor cumulatieve, aanvullende of gecombineerde financiering tussen programma’s van de Unie vereist is.


HOOFDSTUK 2

Leden, bijdragende partners en bijdragen

Artikel 6 - Leden

1. De leden van de in artikel 3 bedoelde Gemeenschappelijke Ondernemingen zijn:

a) de Unie, vertegenwoordigd door de Commissie;

b) deelnemende staten;

c) stichtende leden;

d) geassocieerde leden.

2. Het lidmaatschap van een Gemeenschappelijke Onderneming kan niet op een derde partij worden overgedragen zonder voorafgaande toestemming van de raad van bestuur als bedoeld in hoofdstuk 3, afdeling 1, van deze titel.

Artikel 7 - Selectie van geassocieerde leden

1. Gemeenschappelijke Ondernemingen kunnen een openbare oproep tot het indienen van blijken van belangstelling doen met het oog op de selectie van geassocieerde leden. In de oproep tot het indienen van blijken van belangstelling zijn de belangrijkste capaciteiten vermeld die nodig zijn om de doelstellingen van de Gemeenschappelijke Onderneming te verwezenlijken. Alle oproepen worden gepubliceerd op de website van de Gemeenschappelijke Onderneming en bekendgemaakt via alle passende kanalen, waaronder, indien van toepassing, de groep van vertegenwoordigers van de staten, om een zo breed mogelijke deelname te waarborgen in het belang van de verwezenlijking van de doelstellingen van de Gemeenschappelijke Onderneming.

2. De uitvoerend directeur beoordeelt de lidmaatschapsaanvragen met de hulp van onafhankelijke deskundigen en, in voorkomend geval, van de relevante organen van de Gemeenschappelijke Onderneming, op basis van de gedocumenteerde kennis, ervaring en potentiële meerwaarde van de aanvrager voor het verwezenlijken van de doelstellingen van de Gemeenschappelijke Onderneming, de financiële soliditeit van de aanvrager en zijn verbintenis op de lange termijn inzake financiële bijdragen en bijdragen in natura aan de Gemeenschappelijke Onderneming, waarbij rekening wordt gehouden met mogelijke belangenconflicten.

3. De raad van bestuur beoordeelt en keurt in voorkomend geval de lidmaatschapsaanvragen goed.

4. Er wordt een verbintenisbrief ondertekend tussen de geselecteerde geassocieerde leden en de uitvoerend directeur, die optreedt als vertegenwoordiger van de Gemeenschappelijke Onderneming, waarin de reikwijdte van het lidmaatschap wordt beschreven met betrekking tot inhoud, activiteiten en duur, de bijdrage van de geassocieerde leden aan de Gemeenschappelijke Onderneming, met vermelding van de beoogde aanvullende activiteiten als bedoeld in artikel 11, lid 1, punt b), en waarin de bepalingen betreffende de vertegenwoordiging van het geassocieerde lid en de stemrechten in de raad van bestuur zijn opgenomen.

Artikel 8 - Wijziging of beëindiging van het lidmaatschap

1. Elk lid van een Gemeenschappelijke Onderneming kan zijn lidmaatschap van die Gemeenschappelijke Onderneming beëindigen. De beëindiging wordt onherroepelijk van kracht zes maanden na de kennisgeving aan de uitvoerend directeur van de Gemeenschappelijke Onderneming, die de andere leden daarvan in kennis stelt. Vanaf de datum van beëindiging is het lid vrijgesteld van alle verplichtingen, behoudens die welke door de Gemeenschappelijke Onderneming zijn goedgekeurd of aangegaan vóór de beëindiging van het lidmaatschap, tenzij onderling anders wordt overeengekomen.

2. Elk lid stelt de Gemeenschappelijke Onderneming in kennis van elke fusie of overname tussen leden die gevolgen kan hebben voor de Gemeenschappelijke Onderneming of van elke overname van een lid door een entiteit die geen lid is van de Gemeenschappelijke Onderneming.

3. De raad van bestuur besluit of het lidmaatschap van een lid als bedoeld in lid 2 moet worden beëindigd, teneinde de bedrijfscontinuïteit te waarborgen en de belangen van de Unie of de Gemeenschappelijke Onderneming te beschermen. De beëindiging wordt onherroepelijk van kracht binnen zes maanden na het besluit van de raad van bestuur of op de in dat besluit vermelde datum, indien deze datum eerder valt. Het betrokken lid of de betrokken leden nemen geen deel aan de stemming in de raad van bestuur.

4. Elk particulier lid stelt de Gemeenschappelijke Onderneming in kennis van alle andere belangrijke wijzigingen in zijn eigendom, zeggenschap of samenstelling. Wanneer de Commissie van oordeel is dat de wijziging waarschijnlijk gevolgen zal hebben voor het belang van de Unie of de Gemeenschappelijke Onderneming om redenen van veiligheid of openbare orde, kan zij de raad van bestuur voorstellen het lidmaatschap van het betrokken particuliere lid te beëindigen. De raad van bestuur beslist over de beëindiging van het lidmaatschap van het betrokken lid. Het betrokken particuliere lid neemt geen deel aan de stemming in de raad van bestuur.

5. De beëindiging wordt onherroepelijk van kracht binnen zes maanden na het besluit van de raad van bestuur of op de in dat besluit vermelde datum, indien deze datum eerder valt.

6. De raad van bestuur kan het lidmaatschap van elk lid dat zijn verplichtingen uit hoofde van deze verordening niet nakomt, beëindigen. De procedure van artikel 26, lid 6, is overeenkomstig van toepassing.

7. In geval van wijziging of beëindiging van het lidmaatschap maakt de Gemeenschappelijke Onderneming op haar website onmiddellijk de geactualiseerde ledenlijst en de datum waarop die wijziging van kracht wordt, bekend.

8. Waar passend en onder voorbehoud van artikel 15, lid 2, besluit de raad van bestuur over een herverdeling van de stemmen in de raad van bestuur.

Artikel 9 - Bijdragende partners

1. Elke kandidaat-bijdragende partner als omschreven in artikel 2, lid 7, dient een instemmingsbrief in bij de raad van bestuur. In de instemmingsbrief wordt de reikwijdte van het partnerschap met betrekking tot onderwerp, activiteiten en duur gespecificeerd en wordt de bijdrage van de aanvrager aan de Gemeenschappelijke Onderneming nauwkeurig omschreven.

2. De raad van bestuur beoordeelt de instemmingsbrief en keurt de aanvraag goed of wijst deze af.

3. Wanneer de aanvraag wordt goedgekeurd, kan de Unie de bijdrage van de bijdragende partner aan de Gemeenschappelijke Onderneming erkennen door aanvullende financiële bijdragen vrij te maken tot de in artikel 100, punt b), en artikel 116, punt b), vastgestelde maximumbedragen.

4. De bijdragende partners hebben geen stemrecht in de raad van bestuur van een Gemeenschappelijke Onderneming.

Artikel 10 - Financiële bijdrage van de Unie

1. De financiële bijdrage van de Unie, met inbegrip van EVA-kredieten, aan de administratieve en operationele kosten van de Gemeenschappelijke Ondernemingen bedraagt ten hoogste de in deel II vermelde maximumbedragen. De in deel II vermelde bijdrage van de Unie kan worden verhoogd met bijdragen van derde landen, indien deze laatste beschikbaar zijn.

2. De bijdrage van de Unie wordt betaald uit de kredieten in de algemene begroting van de Unie die zijn toegewezen aan het specifieke programma tot uitvoering van Horizon Europa, vastgesteld bij Besluit XXX/XXXX/EU van de Raad, overeenkomstig artikel 62, lid 1, punt c), iv), en artikel 154 van Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 in het geval van organen als bedoeld in artikel 71 van die verordening.

3. Aanvullende middelen van de Unie ter aanvulling van de in lid 2 bedoelde bijdrage kunnen aan de Gemeenschappelijke Ondernemingen worden toevertrouwd overeenkomstig artikel 62, lid 1, punt c), iv), en artikel 154 van Verordening (EU, Euratom) 2018/1046.

4. Op bijdragen die betrekking hebben op aanvullende taken die overeenkomstig artikel 5, lid 3, of lid 3 van dit artikel aan een Gemeenschappelijke Onderneming zijn toevertrouwd, zijn de vereisten van artikel 155 van Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 van toepassing.

5. Aanvullende bijdragen uit programma’s van de Unie die betrekking hebben op aanvullende taken die op grond van lid 3 van dit artikel of artikel 5, lid 3, aan een Gemeenschappelijke Onderneming zijn toevertrouwd, worden niet in aanmerking genomen bij de berekening van de in deel II vermelde maximale financiële bijdrage van de Unie.

Artikel 11 - Bijdragen van andere leden dan de Unie en van bijdragende partners

1. De bijdragen van particuliere leden bestaan uit:

a) bijdragen in natura aan operationele activiteiten;

b) bijdragen in natura aan aanvullende activiteiten, goedgekeurd door de raad van bestuur overeenkomstig artikel 16, lid 2, punt l);

c) financiële bijdragen.

2. Tenzij in deel II anders is bepaald, brengen de particuliere leden uiterlijk op 31 maart van elk jaar verslag uit aan hun respectieve raad van bestuur over de waarde van de in lid 1, punt b), bedoelde bijdragen die in elk van de voorgaande begrotingsjaren zijn gedaan. Voor de waardering van deze bijdragen worden de kosten vastgesteld overeenkomstig de gebruikelijke kostenberekeningsmethoden van de betrokken entiteiten, volgens de boekhoudnormen die van toepassing zijn in het land waar de entiteit is gevestigd en de van toepassing zijnde internationale boekhoudnormen en internationale normen voor financiële verslaglegging. De kosten worden gecertificeerd door een onafhankelijke externe auditor die is aangewezen door de betrokken entiteit. De waarderingsmethode van de bijdragen kan door de Gemeenschappelijke Onderneming worden geverifieerd in geval van onduidelijkheden naar aanleiding van de certificering. In naar behoren gespecificeerde gevallen kan de raad van bestuur het gebruik van vaste bedragen of eenheidskosten voor de waardering van de bijdragen toestaan. 

3. Voor de toepassing van deze verordening kunnen kosten voor de uitvoering van aanvullende activiteiten niet gecontroleerd worden door de Gemeenschappelijke Onderneming of door enig orgaan van de Unie.

4. De bijdragen van de deelnemende staten bestaan uit financiële bijdragen.

5. De bijdragen van internationale organisaties bestaan uit financiële bijdragen en bijdragen in natura aan operationele activiteiten.

6. De bijdragen van de bijdragende partners komen overeen met de bedragen waartoe zij zich hebben verbonden in de instemmingsbrief op het moment dat zij bijdragend partner werden, en bestaan uit:

a) financiële bijdragen;

b) bijdragen in natura aan operationele activiteiten.

7. De Commissie kan de financiële bijdrage van de Unie aan een Gemeenschappelijke Onderneming beëindigen, evenredig verlagen of opschorten, of de in artikel 43 bedoelde ontbindingsprocedure inleiden in elk van de volgende gevallen:

a) indien de betrokken Gemeenschappelijke Onderneming niet voldoet aan de voorwaarden voor toewijzing van de bijdrage van de Unie, of

b) indien de andere leden dan de Unie of hun samenstellende of verbonden entiteiten geen bijdrage leveren, slechts gedeeltelijke bijdragen leveren of de in lid 2 bedoelde termijnen met betrekking tot de in de leden 1, 4 en 5 van dit artikel bedoelde bijdrage niet in acht nemen, of

c) naar aanleiding van de in artikel 171, lid 2, bedoelde evaluaties.

8. Het besluit van de Commissie om de financiële bijdrage van de Unie te beëindigen, evenredig te verlagen of op te schorten, belet niet dat subsidiabele kosten die de andere leden dan de Unie reeds hebben gemaakt voordat het besluit aan de Gemeenschappelijke Onderneming bekend is gemaakt, worden terugbetaald.

9. Volgens de procedure van artikel 26, lid 6, wordt elk ander lid van de Gemeenschappelijke Onderneming dan de Unie dat zijn verbintenissen met betrekking tot de in deze verordening bedoelde bijdragen niet nakomt, uitgesloten van stemming in de raad van bestuur totdat aan zijn verplichtingen is voldaan. Indien een dergelijk lid zijn verplichtingen na het verstrijken van een aanvullende termijn van zes maanden niet nakomt, wordt zijn lidmaatschap ingetrokken, tenzij de raad van bestuur in naar behoren gemotiveerde gevallen anders besluit. De betrokken entiteit mag niet deelnemen aan de stemming in de raad van bestuur.


HOOFDSTUK 3

Organisatie van de Gemeenschappelijke Ondernemingen

Artikel 12 - Synergieën en efficiëntieverbeteringen in gemeenschappelijke backofficetaken

1. Gemeenschappelijke Ondernemingen sluiten binnen een jaar na de vaststelling van deze verordening overeenkomsten inzake het dienstverleningsniveau met betrekking tot gemeenschappelijke backofficetaken, tenzij in deel II anders is bepaald en met dien verstande dat bij het toevertrouwen van begrotingsuitvoeringstaken aan Gemeenschappelijke Ondernemingen een gelijkwaardig niveau van bescherming van de financiële belangen van de Unie moet worden gewaarborgd. Deze taken omvatten de volgende gebieden, mits de levensvatbaarheid ervan wordt bevestigd en na screening van de middelen:

a) human resources-ondersteuning;

b) juridische ondersteuning;

c) informatie- en communicatietechnologieën;

d) boekhouding (met uitzondering van kasmiddelen);

e) communicatie;

f) logistiek, evenementenbeheer en beheer van vergaderzalen;

g) ondersteuning van de audit- en fraudebestrijdingsstrategie van elke Gemeenschappelijke Onderneming.

2. De in lid 1 bedoelde gemeenschappelijke backofficetaken worden door een of meer geselecteerde Gemeenschappelijke Ondernemingen aan alle andere ondernemingen geleverd. Onderling verbonden taken blijven binnen dezelfde Gemeenschappelijke Onderneming om een coherente organisatiestructuur te waarborgen.

3. De in lid 1 bedoelde overeenkomsten inzake het dienstverleningsniveau maken de overdracht van kredieten of de recuperatie van kosten voor het verstrekken van de gemeenschappelijke diensten tussen de Gemeenschappelijke Ondernemingen mogelijk.

4. Onverminderd de overplaatsing naar andere taken binnen de Gemeenschappelijke Onderneming of andere administratieve regelingen die geen gevolgen hebben voor arbeidsovereenkomsten, kan het personeel dat belast is met de taken die worden overgedragen aan het gemeenschappelijke backoffice dat is ondergebracht bij een andere Gemeenschappelijke Onderneming, naar die Gemeenschappelijke Onderneming worden overgeplaatst. Indien een personeelslid schriftelijk zijn of haar weigering kenbaar maakt, kan de Gemeenschappelijke Onderneming de arbeidsovereenkomst van dat personeelslid beëindigen uit hoofde van de in artikel 47 van de RAP vermelde voorwaarden.

5. De in lid 4 bedoelde personeelsleden die worden overgeplaatst naar de Gemeenschappelijke Onderneming waar het gemeenschappelijke backoffice is gevestigd, behouden dezelfde soort arbeidsovereenkomst en functiegroep en rang, en worden geacht hun volledige dienst in die Gemeenschappelijke Onderneming te hebben verricht.

Artikel 13 - Organen van de Gemeenschappelijke Ondernemingen

1. Elke Gemeenschappelijke Onderneming heeft een raad van bestuur en een uitvoerend directeur.

2. Een Gemeenschappelijke Onderneming kan ook beschikken over een wetenschappelijk adviesorgaan, een groep van vertegenwoordigers van de staten en een groep belanghebbenden, en andere dergelijke organen overeenkomstig de bepalingen van deel II.

3. Bij de uitvoering van zijn taken streeft elk orgaan van de Gemeenschappelijke Ondernemingen uitsluitend de in deze verordening omschreven doelstellingen na en treedt het alleen op binnen het kader van de activiteiten van de Gemeenschappelijke Onderneming waarvoor het is opgericht.

4. Onverminderd lid 3 kunnen organen van twee of meer Gemeenschappelijke Ondernemingen besluiten een gestructureerde samenwerking tot stand te brengen, onder meer door middel van geregeld gehouden vergaderingen of gezamenlijke comités.


AFDELING 1

Raad van bestuur

Artikel 14 - Samenstelling van de raad van bestuur

1. De raad van bestuur bestaat uit ten minste twee vertegenwoordigers van de Commissie namens de Unie en het aantal vertegenwoordigers van elk van de andere leden van de Gemeenschappelijke Onderneming dan de Unie, zoals bepaald in deel II met betrekking tot elke Gemeenschappelijke Onderneming.

2. Indien overeenkomstig artikel 6, lid 1, punt b), deelnemende staten tot de leden van de Gemeenschappelijke Onderneming behoren, wordt in de raad van bestuur één vertegenwoordiger van elke deelnemende staat benoemd.

Artikel 15 - Werking van de raad van bestuur

1. De vertegenwoordigers van de leden in de raad van bestuur doen hun uiterste best om besluiten bij consensus vast te stellen. Als er geen consensus kan worden bereikt, wordt overgegaan tot stemming. Een besluit wordt geacht te zijn vastgesteld met een meerderheid van ten minste 75 % van de stemmen, met inbegrip van de stemmen van niet-aanwezige vertegenwoordigers.

De vaststelling van besluiten door de raad van bestuur kan ook onderworpen zijn aan de in deel II vermelde relevante specifieke regels.

2. De Unie beschikt over 50 % van de stemmen, tenzij in deel II anders is bepaald. De stemmen van de Unie zijn ondeelbaar.

De stemmen van de andere leden dan de Unie zijn onderworpen aan de specifieke regels van deel II.

3. De voorzitter van de raad van bestuur wordt jaarlijks bij toerbeurt aangewezen door de Unie en de andere vertegenwoordigers, tenzij in deel II anders is bepaald.

4. De raad van bestuur belegt ten minste tweemaal per jaar een gewone vergadering. Buitengewone vergaderingen kunnen worden bijeengeroepen op verzoek van de voorzitter, de uitvoerend directeur, de Commissie of een meerderheid van de vertegenwoordigers van de andere leden dan de Unie of van de deelnemende staten. De vergaderingen van de raad van bestuur worden bijeengeroepen door de voorzitter en vinden plaats in de zetel van de betrokken Gemeenschappelijke Onderneming, tenzij de raad van bestuur in naar behoren gemotiveerde gevallen bij wijze van uitzondering anders besluit.

5. De uitvoerend directeur woont de vergaderingen bij en is gerechtigd deel te nemen aan de beraadslagingen, maar heeft geen stemrecht.

6. De voorzitters van de andere organen van de betrokken Gemeenschappelijke Onderneming zijn gerechtigd de vergaderingen van de raad van bestuur als waarnemers bij te wonen, wanneer punten worden besproken die onder hun taken vallen. Zij mogen deelnemen aan de beraadslagingen, maar hebben geen stemrecht.

7. Andere personen, met name vertegenwoordigers van andere Europese partnerschappen, uitvoerende of regelgevende agentschappen, regionale autoriteiten binnen de Unie en Europese technologieplatforms kunnen ook per geval door de voorzitter als waarnemers worden uitgenodigd, met inachtneming van de regels inzake vertrouwelijkheid en belangenconflicten.

8. Het quorum van de raad van bestuur bestaat uit de Commissie, de particuliere leden en, indien van toepassing, ten minste drie delegatieleiders van de deelnemende staten.

9. De vertegenwoordigers van de leden zijn niet persoonlijk aansprakelijk voor handelingen die zij verrichten in hun hoedanigheid van vertegenwoordiger in de raad van bestuur.

10. De raad van bestuur stelt zijn reglement van orde vast.

11. De vertegenwoordigers van de leden zijn gebonden aan de bepalingen van een gedragscode. In de gedragscode worden de verplichtingen van deze leden vastgesteld om de integriteit en reputatie van de betrokken Gemeenschappelijke Onderneming en van de Unie te beschermen.

Artikel 16 - Taken van de raad van bestuur

1. De raad van bestuur van elke Gemeenschappelijke Onderneming heeft de eindverantwoordelijkheid voor het bepalen van de strategische koers en de werkzaamheden van die Gemeenschappelijke Onderneming en houdt toezicht op de uitvoering van haar activiteiten.

De Commissie streeft, in het kader van haar rol in de raad van bestuur, naar coördinatie tussen de activiteiten van de Gemeenschappelijke Onderneming en de relevante activiteiten van de financieringsprogramma’s van de Unie teneinde synergieën en complementariteiten te bevorderen bij de vaststelling van prioriteiten van gezamenlijk onderzoek.

2. De raad van bestuur voert de volgende taken uit:

a) zorgen voor het nauwlettend en tijdig monitoren van de voortgang van het onderzoeks- en innovatieprogramma en de afzonderlijke acties van de Gemeenschappelijke Onderneming met betrekking tot de prioriteiten van de Commissie en de strategische onderzoeks- en innovatieagenda, en waar nodig corrigerende maatregelen treffen om ervoor te zorgen dat de Gemeenschappelijke Onderneming haar doelstellingen bereikt;

b) nieuwe lidmaatschapsaanvragen beoordelen, aanvaarden of afwijzen overeenkomstig artikel 7;

c) nieuwe aanvragen van potentiële bijdragende partners beoordelen, aanvaarden of afwijzen overeenkomstig artikel 9;

d) een beslissing nemen over de beëindiging van het lidmaatschap van leden van de Gemeenschappelijke Onderneming die hun verplichtingen uit hoofde van deze verordening niet nakomen, of uit hoofde van artikel 8, leden 2 en 3;

e) de financiële regels van de Gemeenschappelijke Onderneming vaststellen overeenkomstig artikel 25;

f) de jaarbegroting en de lijst van het aantal ambten vaststellen, waarin het aantal vaste en tijdelijke aanstellingen per functiegroep en per rang en het aantal arbeidscontractanten en gedetacheerde nationale deskundigen worden vermeld, uitgedrukt in voltijdsequivalenten;

g) een beslissing nemen over de verdeling van de administratieve kosten over de andere leden dan de Unie, indien deze leden er niet in slagen overeenstemming te bereiken overeenkomstig artikel 26, lid 2;

h) de bevoegdheden uitoefenen, overeenkomstig punt 4 en met betrekking tot het personeel van de Gemeenschappelijke Onderneming, die bij het statuut van de ambtenaren van de Europese Unie (het “statuut”) worden verleend aan het tot aanstelling bevoegde gezag, alsmede de bevoegdheden die bij de Regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden van de Europese Unie (RAP) worden verleend aan het tot het aangaan van arbeidsovereenkomsten bevoegde gezag (hierna “de bevoegdheden van het tot aanstelling bevoegde gezag”);

i) de uitvoerend directeur benoemen, ontslaan, zijn of haar ambtstermijn verlengen, hem of haar adviseren en toezicht houden op zijn of haar prestaties;

j) aan het begin van het initiatief de strategische onderzoeks- en innovatieagenda vaststellen en deze indien nodig gedurende de looptijd van Horizon Europa wijzigen. In de strategische agenda voor onderzoek en innovatie worden de beoogde impact van het partnerschap, de geplande activiteitenportefeuille, meetbare verwachte resultaten, middelen, te leveren prestaties en mijlpalen binnen een bepaald tijdsbestek vastgesteld. Hierin moeten onder meer ook de andere Europese partnerschappen worden vermeld waarmee de Gemeenschappelijke Onderneming een formele en regelmatige samenwerking tot stand brengt, alsmede mogelijkheden voor synergieën tussen de acties van de Gemeenschappelijke Onderneming en nationale of regionale initiatieven en beleidsmaatregelen, op basis van door de deelnemende staten of de groep vertegenwoordigers daarvan ontvangen informatie, alsmede synergieën met andere programma’s van de Unie;

k) het werkprogramma vaststellen, alsook de overeenkomstige uitgavenramingen zoals voorgesteld door de uitvoerend directeur met het oog op de uitvoering van de strategische agenda voor onderzoek en innovatie, met inbegrip van de administratieve activiteiten, de inhoud van de oproepen tot het indienen van voorstellen, de onderzoeksgebieden waarvoor gezamenlijke oproepen worden gedaan en de samenwerking met andere partnerschappen, het toepasselijke financieringspercentage per onderwerp van de oproep en de daarmee verband houdende regels voor indienings-, evaluatie-, selectie-, gunnings- en beroepsprocedures, met bijzondere aandacht voor de feedback op de beleidsvereisten;

l) het jaarlijkse plan voor aanvullende activiteiten, dat is opgenomen in een bijlage bij het hoofddeel van het werkprogramma, goedkeuren op basis van een voorstel van de andere leden dan de Unie en na raadpleging van het wetenschappelijk adviesorgaan of het orgaan als bedoeld in deel II;

m) de strategische koers bepalen met betrekking tot de samenwerking met andere Europese partnerschappen overeenkomstig de strategische agenda voor onderzoek en innovatie;

n) het geconsolideerde jaarlijks activiteitenverslag beoordelen, met inbegrip van de overeenkomstige uitgaven en de begroting voor gezamenlijke oproepen met andere Europese partnerschappen;

o) advies uitbrengen over de definitieve rekeningen van de Gemeenschappelijke Onderneming;

p) in voorkomend geval regelingen treffen voor het tot stand brengen van een interne controlecapaciteit bij de Gemeenschappelijke Onderneming;

q) de organisatiestructuur van het programmabureau goedkeuren op aanbeveling van de uitvoerend directeur;

r) het communicatiebeleid van de Gemeenschappelijke Onderneming goedkeuren op aanbeveling van de uitvoerend directeur;

s) de lijst met voor financiering aangewezen acties goedkeuren;

t) de regels voor de uitvoering van het statuut en de regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden vaststellen, overeenkomstig artikel 110, lid 2, van het statuut;

u) regels vaststellen voor de detachering van nationale deskundigen bij de Gemeenschappelijke Ondernemingen of de inzet van stagiairs;

v) indien nodig, advies- of werkgroepen oprichten, ook in samenwerking met andere Gemeenschappelijke Ondernemingen, naast de in artikel 13 bedoelde organen van de Gemeenschappelijke Onderneming, voor een bepaalde periode en om een specifiek doel te bereiken;

w) in voorkomend geval door leden van de Gemeenschappelijke Onderneming gedane verzoeken tot wijziging van deze verordening voorleggen aan de Commissie;

x) het wetenschappelijke adviesorgaan van de Gemeenschappelijke Onderneming of zijn leden om wetenschappelijk advies of onderzoek verzoeken inzake specifieke punten, onder meer met betrekking tot ontwikkelingen in aangrenzende sectoren;

y) uiterlijk eind 2022 een plan vaststellen voor de geleidelijke beëindiging van de Horizon Europa-financiering voor de Gemeenschappelijke Onderneming op aanbeveling van de uitvoerend directeur;

z) zorgen voor de uitvoering van elke taak die niet specifiek aan een bepaald orgaan van een Gemeenschappelijke Onderneming is toegewezen, met dien verstande dat de raad van bestuur die taak aan een ander orgaan van de betrokken Gemeenschappelijke Onderneming kan toewijzen.

3. Op de raad van bestuur van een Gemeenschappelijke Onderneming kunnen specifieke regels van deel II van toepassing zijn.

4. De raad van bestuur neemt overeenkomstig artikel 110, lid 2, van het statuut een besluit op basis van artikel 2, lid 1, van dat statuut en artikel 6 van de RAP, waarin hij de nodige bevoegdheden van het tot aanstelling bevoegde gezag aan de uitvoerend directeur delegeert en de voorwaarden vaststelt waaronder die gedelegeerde bevoegdheden kunnen worden opgeschort. De uitvoerend directeur kan deze bevoegdheden op zijn beurt delegeren.


AFDELING 2

Uitvoerend directeur

Artikel 17 - Benoeming, ontslag en verlenging van de ambtstermijn van de uitvoerend directeur

1. De uitvoerend directeur wordt op basis van verdiensten en vaardigheden, na een open en transparante selectieprocedure waarbij het beginsel van genderevenwicht in acht wordt genomen, door de raad van bestuur aangesteld uit een lijst van door de Commissie voorgedragen kandidaten.

2. De Commissie stelt na raadpleging van de andere leden van de Gemeenschappelijke Onderneming dan de Unie, een lijst van kandidaten voor de functie van uitvoerend directeur voor. Met het oog op deze raadpleging benoemen de andere leden van de Gemeenschappelijke Onderneming dan de Unie in onderlinge overeenstemming hun vertegenwoordigers en een waarnemer namens de raad van bestuur.

3. De uitvoerend directeur is een personeelslid en wordt aangesteld als tijdelijk functionaris van de Gemeenschappelijke Onderneming overeenkomstig artikel 2, punt a), van de RAP.

Voor het sluiten van de arbeidsovereenkomst met de uitvoerend directeur wordt de Gemeenschappelijke Onderneming vertegenwoordigd door de voorzitter van de raad van bestuur.

4. De ambtstermijn van de uitvoerend directeur bedraagt vier jaar. Aan het einde van die periode beoordeelt de Commissie, na raadpleging van de andere leden dan de Unie, het functioneren van de uitvoerend directeur en evalueert zij de toekomstige taken en uitdagingen van de Gemeenschappelijke Onderneming.

5. De raad van bestuur van de Gemeenschappelijke Onderneming kan, op voorstel van de Commissie, die rekening houdt met de in lid 4 bedoelde evaluatie, de ambtstermijn van de uitvoerend directeur eenmaal verlengen voor een periode van ten hoogste drie jaar.

6. Een uitvoerend directeur van wie de ambtstermijn is verlengd, mag niet deelnemen aan een andere selectieprocedure voor hetzelfde ambt.

7. Een uitvoerend directeur kan alleen worden ontslagen bij een besluit van de raad van bestuur op voorstel van de Commissie na, in voorkomend geval, raadpleging van de andere leden van de Gemeenschappelijke Onderneming dan de Unie.

Artikel 18 - Taken van de uitvoerend directeur

1. De uitvoerend directeur is als hoogste uitvoerende functionaris belast met het dagelijks beheer van de Gemeenschappelijke Onderneming, overeenkomstig de besluiten van de raad van bestuur. Hij of zij verstrekt de raad van bestuur alle informatie die nodig is voor de vervulling van de functies ervan. Onverminderd de respectieve bevoegdheden van de instellingen van de Unie en de raad van bestuur, vraagt noch aanvaardt de uitvoerend directeur instructies van een regering of een ander orgaan.

2. De uitvoerend directeur is de wettelijke vertegenwoordiger van de Gemeenschappelijke Onderneming. Hij of zij legt verantwoording af aan de raad van bestuur van de Gemeenschappelijke Onderneming.

3. De uitvoerend directeur voert de begroting van de Gemeenschappelijke Onderneming uit.

4. De uitvoerend directeur voert de volgende taken uit voor de Gemeenschappelijke Onderneming:

a) zorgen voor een duurzaam en efficiënt beheer van de Gemeenschappelijke Onderneming;

b) de ontwerpjaarbegroting en de personeelsformatie opstellen en ter goedkeuring voorleggen aan de raad van bestuur;

c) het werkprogramma en de overeenkomstige uitgavenramingen voor de Gemeenschappelijke Onderneming opstellen en ter goedkeuring voorleggen aan de raad van bestuur voor de uitvoering van de strategische agenda voor onderzoek en innovatie;

d) de jaarrekening van de Gemeenschappelijke Onderneming voor advies voorleggen aan de raad van bestuur;

e) het geconsolideerde jaarlijkse activiteitenverslag opstellen en ter beoordeling en goedkeuring voorleggen aan de raad van bestuur;

f) de in artikel 11, lid 1, punt a), bedoelde bijdragen monitoren, regelmatig verslag uitbrengen aan de raad van bestuur over de vooruitgang die is geboekt met het oog op de doelstellingen en waar nodig corrigerende maatregelen voorstellen;

g) een formele en regelmatige samenwerking tot stand brengen met de in de strategische agenda voor onderzoek en innovatie genoemde Europese partnerschappen, op een wijze die overeenstemt met de strategische koers van de raad van bestuur;

h) de Gemeenschappelijke Onderneming vertegenwoordigen in vergaderingen die binnen het toepassingsgebied van het beheer van Horizon Europa vallen;

i) de lijst van voor financiering aangewezen acties ter goedkeuring voorleggen aan de raad van bestuur;

j) de aanvragen voor geassocieerd lidmaatschap van de Gemeenschappelijke Onderneming na een openbare oproep tot het indienen van blijken van belangstelling beoordelen en voorstellen voor geassocieerde leden voorleggen aan de raad van bestuur;

k) de andere organen van de Gemeenschappelijke Onderneming regelmatig informeren over alle aangelegenheden die van belang zijn voor hun rol;

l) namens de Gemeenschappelijke Onderneming individuele subsidieovereenkomsten en ‑besluiten ondertekenen;

m) namens de Gemeenschappelijke Onderneming aanbestedingscontracten ondertekenen;

n) het communicatiebeleid van de Gemeenschappelijke Onderneming uitvoeren;

o) de werkzaamheden en het personeel van de Gemeenschappelijke Onderneming binnen de grenzen van de bevoegdheidsdelegatie door de raad van bestuur organiseren, leiden en er toezicht op uitoefenen;

p) een doeltreffend en efficiënt intern controlesysteem instellen, toezien op de werking ervan en elke ingrijpende wijziging melden aan de raad van bestuur;

q) de financiële belangen van de Unie beschermen aan de hand van de toepassing van maatregelen ter voorkoming van fraude, corruptie en andere onwettige activiteiten door middel van doeltreffende controles en, indien onregelmatigheden worden vastgesteld, door terugvordering van ten onrechte betaalde bedragen en, in voorkomend geval, het opleggen van doeltreffende, evenredige en afschrikkende administratieve en financiële sancties;

r) zorgen voor de uitvoering van risicobeoordelingen en risicobeheer voor de Gemeenschappelijke Onderneming;

s) alle andere maatregelen treffen die nodig zijn voor de beoordeling van de door de Gemeenschappelijke Onderneming gemaakte vorderingen bij de verwezenlijking van haar doelstellingen;

t) een plan opstellen en ter goedkeuring voorleggen aan de raad van bestuur voor de geleidelijke beëindiging van de Horizon Europa-financiering voor de Gemeenschappelijke Onderneming;

u) alle andere taken uitvoeren die hem of haar door de raad van bestuur zijn toevertrouwd of gedelegeerd of op grond van deze verordening moeten worden uitgevoerd;

v) de bevoegdheid hebben om zijn of haar bevoegdheden aan andere personeelsleden te delegeren, met inachtneming van de overeenkomstig artikel 16, lid 4, laatste punt, vast te stellen voorschriften.

5. Op de uitvoerend directeur kunnen ook de in deel II vermelde specifieke regels van toepassing zijn.

6. De uitvoerend directeur zet een programmabureau op voor de uitvoering, onder zijn of haar verantwoordelijkheid, van alle ondersteunende taken van de Gemeenschappelijke Onderneming die voortvloeien uit deze verordening. Het programmabureau bestaat uit het personeel van de Gemeenschappelijke Onderneming en voert met name de volgende taken uit:

a) bijstand verlenen bij het opzetten en beheren van een geschikt boekhoudsysteem in overeenstemming met de financiële regels voor de Gemeenschappelijke Onderneming;

b) de uitvoering van het werkprogramma van de Gemeenschappelijke Onderneming gedurende de uitvoeringscyclus beheren;

c) de leden en de organen van de Gemeenschappelijke Onderneming alle relevante informatie en bijstand verlenen die zij nodig hebben voor het vervullen van hun taken;

d) fungeren als het secretariaat van de organen van de Gemeenschappelijke Onderneming en bijstand verlenen aan de door de raad van bestuur opgerichte adviesgroepen.


AFDELING 3

Adviesorganen

Artikel 19 - Wetenschappelijk advies

1. Gemeenschappelijke Ondernemingen winnen onafhankelijk wetenschappelijk advies in door middel van:

a) een wetenschappelijk adviesorgaan, of de leden daarvan, dat door de Gemeenschappelijke Onderneming wordt opgericht overeenkomstig de desbetreffende bepalingen van deel II en behoudens de bepalingen in dit artikel; en/of

b) ad-hocverzoeken van de raad van bestuur om deskundig advies van buiten de Gemeenschappelijke Onderneming met betrekking tot specifieke kwesties.

In uitzonderlijke en naar behoren gemotiveerde gevallen kan een deel van de wetenschappelijk adviesfunctie worden uitgevoerd door andere leden van de Gemeenschappelijke Onderneming dan de Unie, mits er geen sprake van een belangenconflict is.

2. Het wetenschappelijk adviesorgaan zal over een evenwichtige vertegenwoordiging van deskundigen onder zijn leden beschikken in het kader van de activiteiten van de Gemeenschappelijke Onderneming, ook met het oog op genderevenwicht. Gezamenlijk beschikken de leden van het wetenschappelijk adviesorgaan over de nodige competenties en deskundigheid op technisch gebied om wetenschappelijk onderbouwde aanbevelingen aan de Gemeenschappelijke Onderneming te doen, waarbij rekening wordt gehouden met de sociaal-economische gevolgen van dergelijke aanbevelingen en de doelstellingen van de Gemeenschappelijke Onderneming.

3. De leden van het wetenschappelijk adviesorgaan en de uitgenodigde waarnemers zijn gebonden aan hun beroepsgeheim dat krachtens de Verdragen en de uitvoeringsregels ervan voor alle leden van de instellingen en hun personeel geldt, alsook aan de veiligheidsvoorschriften van de Commissie betreffende de bescherming van gevoelige niet-gerubriceerde informatie en gerubriceerde informatie van de Unie, neergelegd in respectievelijk Besluit (EU, Euratom) 2015/443 39 en Besluit (EU, Euratom) 2015/444 40 van de Commissie.

4. De raad van bestuur stelt de specifieke criteria en selectieprocedure vast voor de samenstelling van het wetenschappelijk adviesorgaan van de Gemeenschappelijke Onderneming en benoemt de leden ervan. In voorkomend geval neemt de raad van bestuur de door de groep van vertegenwoordigers van de staten voorgestelde potentiële kandidaten in overweging.

5. Het wetenschappelijk adviesorgaan kiest zijn voorzitter uit zijn leden.

6. Het wetenschappelijk adviesorgaan komt ten minste tweemaal per jaar bijeen en de voorzitter roept de vergaderingen bijeen. De voorzitter kan andere personen uitnodigen om de vergaderingen als waarnemer bij te wonen. Het wetenschappelijk adviesorgaan stelt zijn reglement van orde vast.

7. Het wetenschappelijk adviesorgaan voert de volgende taken uit:

a) advies uitbrengen over de wetenschappelijke prioriteiten die in de werkprogramma’s aan bod moeten komen, in overeenstemming met de strategische agenda voor onderzoek en innovatie en de strategische planning van Horizon Europa;

b) advies uitbrengen over de in het jaarlijkse activiteitenverslag op te nemen wetenschappelijke prestaties;

c) in het licht van de voortgang van de strategische agenda voor onderzoek en innovatie en de individuele acties, waar nodig corrigerende maatregelen of koerswijzigingen voorstellen aan de raad van bestuur;

d) op verzoek van de raad van bestuur onafhankelijk advies en wetenschappelijke analyse verstrekken over specifieke kwesties, met name met betrekking tot ontwikkelingen in aangrenzende sectoren;

e) voor zover gespecificeerd in deel II, de resultaten van door de Gemeenschappelijke Onderneming gefinancierde acties op het gebied van technologie en innovatie evalueren en verslag uitbrengen aan de raad van bestuur;

f) voor zover gespecificeerd in deel II, deelnemen aan sectorale integratiecomités die speciaal tussen Europese partnerschappen in het kader van Horizon Europa zijn opgericht om synergieën mogelijk te maken;

g) alle andere taken uitvoeren, zoals gespecificeerd in deel II.

8. Na elke vergadering van het wetenschappelijk adviesorgaan legt zijn voorzitter aan de raad van bestuur een verslag voor met de standpunten van het orgaan en zijn leden over de tijdens de vergadering besproken kwesties.

9. Het wetenschappelijk adviesorgaan kan op eigen initiatief de raad van bestuur adviseren om het te raadplegen over specifieke punten die niet onder de in lid 7 genoemde taken vallen.

Artikel 20 - Groep van vertegenwoordigers van de staten

1. Behalve in gevallen waarin lidstaten en geassocieerde landen als leden of samenstellende entiteiten van leden aan een Gemeenschappelijke Onderneming deelnemen, richten Gemeenschappelijke Ondernemingen een groep van vertegenwoordigers van de staten op zoals gespecificeerd in deel II, met inachtneming van de bepalingen van dit artikel.

2. De groep van vertegenwoordigers van de staten bestaat uit één vertegenwoordiger en één plaatsvervanger per lidstaat en per geassocieerd land. De groep van vertegenwoordigers van de staten kiest een voorzitter uit haar midden.

3. De groep van vertegenwoordigers van de staten komt ten minste tweemaal per jaar bijeen. De voorzitter roept de vergaderingen bijeen. De voorzitter van de raad van bestuur en de uitvoerend directeur of hun vertegenwoordigers wonen de vergaderingen als waarnemer bij.

4. De vergaderingen van de groep van vertegenwoordigers van de staten kunnen worden geregeld door de relevante specifieke bepalingen van deel II.

5. De voorzitter van de groep van vertegenwoordigers van de staten kan andere personen uitnodigen om de vergaderingen als waarnemers bij te wonen, met name vertegenwoordigers van relevante federale of regionale autoriteiten binnen de Unie, vertegenwoordigers van kmo-organisaties en vertegenwoordigers van andere organen van de Gemeenschappelijke Onderneming.

6. De agenda van de vergaderingen van de groep van vertegenwoordigers van de staten wordt lang genoeg van tevoren verspreid om te zorgen voor een passende vertegenwoordiging van elke lidstaat en elk geassocieerd land. De agenda wordt tevens ter kennisgeving aan de raad van bestuur toegezonden.

7. De groep van vertegenwoordigers van de staten wordt geraadpleegd en onderzoekt met name informatie en brengt advies uit over de volgende zaken:

a) de voortgang van het programma van de Gemeenschappelijke Onderneming en de verwezenlijking van haar doelstellingen als onderdeel van Horizon Europa, met inbegrip van informatie over oproepen tot het indienen van voorstellen en het beoordelingsproces van voorstellen;

b) de actualisering van de strategische koers in overeenstemming met de strategische planning van Horizon Europa en met andere financieringsinstrumenten van de Unie en de lidstaten;

c) koppelingen met Horizon Europa en andere Unie-, nationale en, in voorkomend geval, regionale initiatieven, met inbegrip van middelen van het cohesiebeleid in overeenstemming met strategieën voor slimme specialisatie;

d) werkprogramma’s;

e) betrokkenheid van kmo’s.

8. In voorkomend geval brengt de groep van vertegenwoordigers van de staten ook regelmatig verslag uit aan de raad van bestuur en treedt zij op als contactpunt met de Gemeenschappelijke Onderneming in verband met de volgende zaken:

a) de status van relevante nationale of regionale onderzoeks- en innovatieprogramma’s en het in kaart brengen van mogelijke samenwerkingsgebieden, met inbegrip van concrete maatregelen die zijn genomen of worden overwogen voor de uitrol van relevante technologieën en innovatieve oplossingen;

b) specifieke maatregelen op nationaal of regionaal niveau met betrekking tot evenementen waarop informatie wordt verspreid, gerichte technische workshops en activiteiten op het gebied van communicatie;

c) specifieke maatregelen op nationaal of regionaal niveau voor de ontplooiing van activiteiten met betrekking tot elk respectief initiatief;

d) nationale of regionale beleidslijnen en initiatieven om complementariteit te waarborgen in het kader van de strategische agenda voor onderzoek en innovatie en de jaarlijkse werkprogramma’s van de Gemeenschappelijke Onderneming.

9. De groep van vertegenwoordigers van de staten dient aan het einde van elk kalenderjaar een verslag in waarin het nationale of regionale beleid in het kader van de Gemeenschappelijke Onderneming wordt beschreven en specifieke manieren van samenwerking met de door de Gemeenschappelijke Onderneming gefinancierde acties worden vastgesteld.

10. De groep van vertegenwoordigers van de staten kan op eigen initiatief aanbevelingen of voorstellen doen aan de raad van bestuur over technische, bestuurlijke en financiële zaken, alsook over werkprogramma’s en andere documenten, met name wanneer deze zaken gevolgen hebben voor nationale of regionale belangen.

De raden van bestuur stellen de groep van vertegenwoordigers van de staten onverwijld in kennis van het gevolg dat zij aan die aanbevelingen of voorstellen hebben gegeven, of geven aan waarom zij daaraan geen gevolg hebben gegeven.

11. De groep van vertegenwoordigers van de staten ontvangt regelmatig informatie over onder meer de deelname aan door de Gemeenschappelijke Onderneming gefinancierde acties onder contract, over het resultaat van elke oproep tot het indienen van voorstellen en over de uitvoering van projecten, over synergieën met andere relevante programma’s van de Unie en over de uitvoering van de begroting van de Gemeenschappelijke Onderneming.

12. De groep van vertegenwoordigers van de staten stelt haar reglement van orde vast.

13. Een of meer Gemeenschappelijke Ondernemingen kunnen een gezamenlijke groep van vertegenwoordigers van de staten oprichten overeenkomstig de desbetreffende bepalingen van deel II.

Artikel 21 - Groep van belanghebbenden

1. Gemeenschappelijke Ondernemingen kunnen een groep van belanghebbenden oprichten in overeenstemming met de desbetreffende bepalingen van deel II en met inachtneming van de bepalingen van dit artikel.

2. De groep van belanghebbenden staat open voor alle publieke en particuliere belanghebbenden, met inbegrip van georganiseerde groepen die actief zijn op het gebied van de Gemeenschappelijke Onderneming, internationale belangengroepen uit lidstaten, geassocieerde landen en andere landen.

3. De groep van belanghebbenden wordt regelmatig in kennis gesteld van de activiteiten van de Gemeenschappelijke Onderneming en wordt uitgenodigd om opmerkingen te maken over de geplande initiatieven van de Gemeenschappelijke Onderneming.

4. De vergaderingen van de groep van belanghebbenden worden bijeengeroepen door de uitvoerend directeur.

5. De uitvoerend directeur kan de raad van bestuur adviseren om de groep van belanghebbenden te raadplegen over specifieke kwesties. Indien een dergelijke raadpleging plaatsvindt, wordt na de desbetreffende bespreking door de groep van belanghebbenden een verslag aan de raad van bestuur voorgelegd.


HOOFDSTUK 4

Financiële en operationele bepalingen

AFDELING 1

Algemene bepalingen

Artikel 22 - Regels die van toepassing zijn op de door de Gemeenschappelijke Ondernemingen gefinancierde activiteiten

1. De Horizon Europa-verordening is van toepassing op de acties die door de Gemeenschappelijke Ondernemingen in het kader van Horizon Europa worden gefinancierd. Overeenkomstig die verordening wordt elke Gemeenschappelijke Onderneming beschouwd als een financieringsorgaan en verleent zij financiële steun aan acties onder contract overeenkomstig [artikel 5] van die verordening.

2. Op acties die door de Gemeenschappelijke Ondernemingen in het kader van Horizon Europa worden gefinancierd, kunnen ook specifieke bepalingen van deel II van toepassing zijn.

3. In afwijking van [artikel 36, lid 4, punt a),] van de Horizon Europa-verordening is het recht om bezwaar te maken ook van toepassing op deelnemers die resultaten genereren maar geen financiering van een Gemeenschappelijke Onderneming hebben ontvangen.

Artikel 23 - Operationele en financiële planning

1. De uitvoerend directeur legt de raad van bestuur ter goedkeuring een ontwerp van het werkprogramma voor.

2. Het werkprogramma wordt vastgesteld vóór het einde van het jaar dat voorafgaat aan de uitvoering ervan. Het werkprogramma wordt bekendgemaakt op de website van de Gemeenschappelijke Onderneming en wordt voor ondersteuning van de coördinatie met de algemene strategie van Horizon Europa ter informatie gedeeld met het programmacomité van de desbetreffende clusters.

3. De uitvoerend directeur stelt de jaarlijkse ontwerpbegroting voor het volgende jaar op en legt deze ter goedkeuring voor aan de raad van bestuur.

4. De jaarlijkse begroting voor een bepaald jaar wordt door de raad van bestuur vastgesteld vóór het einde van het jaar dat voorafgaat aan de uitvoering ervan.

5. De jaarlijkse begroting wordt aangepast op grond van de omvang van de financiële bijdrage van de Unie zoals vastgelegd in de begroting van de Unie.

Artikel 24 - Operationele en financiële verslaglegging

1. De uitvoerend directeur verstrekt de raad van bestuur een geconsolideerd jaarlijks activiteitenverslag over de uitvoering van zijn of haar taken overeenkomstig de financiële regels van de Gemeenschappelijke Onderneming.

2. Het geconsolideerde jaarlijkse activiteitenverslag bevat onder meer informatie over de volgende punten:

a) onderzoek, innovatie en andere uitgevoerde acties en de bijbehorende uitgaven;

b) de ingediende voorstellen, met inbegrip van een uitsplitsing per type deelnemer (waaronder kmo’s) en per land;

c) de voor financiering aangewezen acties onder contract, met inbegrip van een uitsplitsing per type deelnemer (waaronder kmo’s) en per land, met vermelding van de bijdrage van de respectieve Gemeenschappelijke Onderneming aan de individuele deelnemers en acties;

d) de door de andere leden dan de Unie verrichte aanvullende activiteiten;

e) de samenwerking met andere Europese partnerschappen, met inbegrip van gezamenlijke oproepen, en synergieën tussen de acties van de Gemeenschappelijke Onderneming en nationale of regionale initiatieven en beleidsmaatregelen.

3. De rekenplichtige van de Gemeenschappelijke Onderneming zendt de voorlopige rekeningen toe aan de rekenplichtige van de Commissie en aan de Rekenkamer overeenkomstig de financiële regels van de Gemeenschappelijke Onderneming.

4. De uitvoerend directeur zendt het verslag over het budgettair en financieel beheer toe aan het Europees Parlement, de Raad en de Rekenkamer overeenkomstig de financiële regels van de Gemeenschappelijke Onderneming.

5. De kwijtingsprocedure wordt uitgevoerd overeenkomstig de financiële regels van de Gemeenschappelijke Onderneming.


AFDELING 2

Financiële bepalingen

Artikel 25 - Financiële regels

1. De Gemeenschappelijke Ondernemingen stellen hun financiële regels vast overeenkomstig artikel 71 van Verordening (EU, Euratom) 2018/1046.

2. De financiële regels worden bekendgemaakt op de website van de respectieve Gemeenschappelijke Onderneming.

Artikel 26 - Financieringsbronnen

1. Elke Gemeenschappelijke Onderneming wordt gezamenlijk gefinancierd door de Unie, de andere leden dan de Unie en de bijdragende partners door middel van financiële bijdragen en bijdragen in natura aan operationele activiteiten.

2. De andere leden dan de Unie komen overeen hoe zij hun collectieve bijdrage onderling verdelen overeenkomstig de financiële regels van de Gemeenschappelijke Onderneming.

3. De operationele kosten van een Gemeenschappelijke Onderneming worden gedekt door:

a) een financiële bijdrage van de Unie;

b) financiële bijdragen van de particuliere leden, hun samenstellende of verbonden entiteiten, de bijdragende partners of een internationale organisatie die lid is van een Gemeenschappelijke Onderneming;

c) financiële bijdragen van de deelnemende staten;

d) bijdragen in natura als gedefinieerd in artikel 2, lid 8.

4. De middelen van een Gemeenschappelijke Onderneming die in haar begroting worden opgenomen, bestaan uit de volgende bijdragen:

a) de financiële bijdragen van de leden aan de administratieve kosten van de Gemeenschappelijke Onderneming, op jaarbasis gelijkelijk verdeeld over de Unie en de andere leden dan de Unie, tenzij anders bepaald vanwege de specifieke aard van het lidmaatschap van een Gemeenschappelijke Onderneming;

b) de financiële bijdragen van leden of bijdragende partners aan de operationele kosten van de Gemeenschappelijke Onderneming;

c) alle door de Gemeenschappelijke Onderneming gegenereerde inkomsten;

d) alle andere financiële bijdragen, middelen en inkomsten.

Eventuele renteopbrengsten die voortkomen uit de bijdragen zoals bedoeld in lid 4, gelden als inkomsten.

5. Niet-gebruikte delen van de bijdrage aan administratieve kosten kunnen worden gebruikt om de operationele kosten van de betrokken Gemeenschappelijke Onderneming te dekken.

6. Wanneer een ander lid van de Gemeenschappelijke Onderneming dan de Unie zijn verplichting met betrekking tot zijn bijdrage niet nakomt, stelt de uitvoerend directeur hem daarvan schriftelijk in kennis en stelt hij een redelijke termijn vast waarbinnen de niet-nakoming moet worden verholpen. Indien het andere lid dan de Unie in kwestie na het verstrijken van die termijn nog steeds in gebreke blijft, deelt de uitvoerend directeur de Commissie met het oog op mogelijke maatregelen en het betrokken lid mee dat het lid zijn stemrecht in de raad van bestuur verliest overeenkomstig artikel 11, lid 9.

7. De middelen van de Gemeenschappelijke Onderneming en haar activiteiten worden ingezet voor de verwezenlijking van haar doelstellingen en taken als omschreven in de artikelen 4, 5, 44, 45, 55, 56, 71, 72, 83, 84, 97, 98, 113, 114, 124, 125, 142, 143, 159 en 160.

8. De Gemeenschappelijke Onderneming is eigenaar van alle activa die door haar worden gegenereerd of aan haar worden overgedragen met het oog op de verwezenlijking van haar doelstellingen en taken als omschreven in de artikelen 4, 5, 44, 45, 55, 56, 71, 72, 83, 84, 97, 98, 113, 114, 124, 125, 142, 143, 159 en 160.

9. Behoudens in geval van ontbinding van de Gemeenschappelijke Onderneming, worden de inkomsten, voor zover zij de uitgaven overschrijden, niet aan de leden van de Gemeenschappelijke Onderneming uitbetaald, tenzij de raad van bestuur anders beslist.

Artikel 27 - Financiële verbintenissen

1. De financiële verbintenissen van een Gemeenschappelijke Onderneming mogen het bedrag van de beschikbare of door haar leden en bijdragende partners voor haar begroting vastgelegde financiële middelen niet overschrijden.

2. De vastleggingen in de begroting van de in artikel 3, lid 1, punten b), d) en h), bedoelde Gemeenschappelijke Ondernemingen mogen in jaarlijkse tranches worden verdeeld. Tot en met 31 december 2024 mag het cumulatieve bedrag van deze vastleggingen in de begroting in tranches niet hoger zijn dan 50 % van de maximale bijdrage van de Unie als vastgesteld in artikel 10. Vanaf januari 2025 wordt ten minste 20 % van de cumulatieve begroting voor de resterende jaren niet gedekt door jaarlijkse tranches.

Artikel 28 - Bescherming van de financiële belangen van de leden

1. De Gemeenschappelijke Onderneming verleent het personeel van de Commissie en andere door de betrokken Gemeenschappelijke Onderneming of de Commissie gemachtigde personen, alsmede de Rekenkamer, toegang tot haar terreinen en gebouwen en tot alle informatie, ook in elektronische vorm, die nodig is voor het uitvoeren van hun controles.

2. Het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF) kan overeenkomstig de bepalingen en procedures van Verordening (Euratom, EG) nr. 2185/96 41 van de Raad en Verordening (EG, Euratom) nr. 883/2013 van het Europees Parlement en de Raad 42 onderzoeken uitvoeren, waaronder controles en inspecties ter plaatse, om vast te stellen of er sprake is van fraude, corruptie of andere onwettige activiteiten waardoor de financiële belangen van de Unie worden geschaad in verband met een overeenkomst, een besluit of een contract dat krachtens deze verordening wordt gefinancierd.

3. Het Europees Openbaar Ministerie (EOM) kan overeenkomstig de bepalingen en procedures van Verordening (EU) 2017/1939 van de Raad 43 onderzoeken uitvoeren om vast te stellen of er sprake is van strafbare feiten die de financiële belangen van de Unie schaden, zoals bepaald in artikel 4 van die verordening.

4. Onverminderd de leden 1 tot en met 3 worden in contracten, overeenkomsten en besluiten die voortvloeien uit de uitvoering van deze verordening bepalingen opgenomen waardoor de Commissie, de betrokken Gemeenschappelijke Onderneming, de Rekenkamer, het EOM en OLAF uitdrukkelijk gemachtigd zijn tot het uitvoeren van dergelijke controles, inspecties ter plaatse en onderzoeken, overeenkomstig hun respectieve bevoegdheden.

5. Elke Gemeenschappelijke Onderneming zorgt ervoor, door het uitvoeren of laten uitvoeren van de nodige interne en externe controles, dat de financiële belangen van haar leden op passende wijze worden beschermd.

6. Elke Gemeenschappelijke Onderneming treedt toe tot het Interinstitutioneel Akkoord van 25 mei 1999 tussen het Europees Parlement, de Raad en de Commissie betreffende de interne onderzoeken verricht door het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF) 44 . Elke Gemeenschappelijke Onderneming neemt de nodige maatregelen om interne onderzoeken door OLAF te vergemakkelijken.

Artikel 29 - Controles achteraf

Controles van uitgaven voor acties onder contract worden uitgevoerd overeenkomstig [artikel 48] van de Horizon Europa-verordening als onderdeel van de acties onder contract van Horizon Europa, met name in overeenstemming met de in [artikel 48, lid 2,] van die verordening bedoelde auditstrategie.

Artikel 30 - Interne controle

1. De intern controleur van de Commissie oefent ten aanzien van de Gemeenschappelijke Ondernemingen dezelfde bevoegdheden uit als ten aanzien van de Commissie.

2. De raad van bestuur kan een interne auditcapaciteit instellen overeenkomstig de financiële regels van de betrokken Gemeenschappelijke Onderneming.


AFDELING 3

Operationele bepalingen

Artikel 31 - Vertrouwelijkheid

Onverminderd de artikelen 32 en 34 beschermt elke Gemeenschappelijke Onderneming vertrouwelijke informatie waarvan openbaarmaking buiten de instellingen van de Unie en andere organen of instanties van de Unie de belangen van haar leden of die van deelnemers aan de activiteiten van de respectieve Gemeenschappelijke Onderneming zou kunnen schaden. Dergelijke vertrouwelijke informatie omvat, maar is niet beperkt tot, persoonlijke, commerciële, gevoelige, niet-gerubriceerde en gerubriceerde informatie.

Artikel 32 - Transparantie

Verordening (EG) nr. 1049/2001 van het Europees Parlement en de Raad 45 is van toepassing op de documenten die in het bezit zijn van een Gemeenschappelijke Onderneming.

Artikel 33 - Verwerking van persoonsgegevens

Wanneer voor de uitvoering van deze verordening de verwerking van persoonsgegevens is vereist, worden deze verwerkt overeenkomstig Verordening (EU) 2018/1725 van het Europees Parlement en de Raad 46 .

Artikel 34 -  Toegang tot resultaten en informatie over voorstellen

1. De Gemeenschappelijke Onderneming verleent de instellingen, organen en instanties van de Unie toegang tot alle informatie met betrekking tot de acties onder contract die zij financiert. Deze informatie omvat de resultaten van de begunstigden die deelnemen aan acties onder contract van de Gemeenschappelijke Onderneming of alle andere informatie die nodig wordt geacht voor de ontwikkeling, de uitvoering, het toezicht en de evaluatie van het beleid of de programma’s van de Unie. Deze toegangsrechten hebben enkel betrekking op niet-commercieel en niet-competitief gebruik en voldoen aan de geldende vertrouwelijkheidsregels.

2. Met het oog op de ontwikkeling, de uitvoering, het toezicht en de evaluatie van het beleid of de programma’s van de Unie verstrekt de Gemeenschappelijke Onderneming de informatie in ingediende voorstellen aan de Commissie.


HOOFDSTUK 5

Personeel en aansprakelijkheid

AFDELING 1

Personeel, voorrechten en immuniteiten

Artikel 35 - Personeel

1. Het statuut van de ambtenaren en de RAP, vastgesteld bij Verordening (EEG, Euratom, EGKS) nr. 259/68 van de Raad, en de regels die gezamenlijk door de instellingen van de Unie zijn vastgesteld ter uitvoering van het statuut en de RAP, zijn van toepassing op het personeel van de Gemeenschappelijke Ondernemingen.

2. De personele middelen worden bepaald in de personeelsformatie van elke Gemeenschappelijke Onderneming, waarin het aantal tijdelijke aanstellingen per functiegroep en per rang alsmede het aantal arbeidscontractanten wordt vermeld, uitgedrukt in voltijdequivalenten, in overeenstemming de jaarbegroting van de Gemeenschappelijke Onderneming.

3. Het personeel van de Gemeenschappelijke Onderneming bestaat uit tijdelijke functionarissen en arbeidscontractanten.

4. Alle personeelskosten komen ten laste van de Gemeenschappelijke Onderneming.

Artikel 36 - Gedetacheerde nationale deskundigen en stagiairs

1. Een Gemeenschappelijke Onderneming kan gedetacheerde nationale deskundigen en stagiairs inzetten die niet rechtstreeks bij haar in dienst zijn. Het aantal gedetacheerde nationale deskundigen uitgedrukt in voltijdequivalenten wordt toegevoegd aan de in artikel 35, lid 2, bedoelde informatie over de personele middelen overeenkomstig de jaarlijkse begroting van de betrokken Gemeenschappelijke Onderneming.

2. De raad van bestuur van de betrokken Gemeenschappelijke Onderneming stelt bij besluit de regels vast voor detachering van nationale deskundigen bij de respectieve Gemeenschappelijke Onderneming en voor de inzet van stagiairs.

Artikel 37 - Voorrechten en immuniteiten

Het Protocol nr. 7 betreffende de voorrechten en immuniteiten van de Europese Unie, gehecht aan het Verdrag betreffende de Europese Unie en het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, is van toepassing op de Gemeenschappelijke Ondernemingen en hun personeel.


AFDELING 2

Aansprakelijkheid

Artikel 38 - Aansprakelijkheid van de Gemeenschappelijke Ondernemingen

1. De contractuele aansprakelijkheid van een Gemeenschappelijke Onderneming wordt geregeld door de toepasselijke contractuele bepalingen en door het recht dat van toepassing is op de overeenkomst, het besluit of het contract in kwestie.

2. Wanneer de aansprakelijkheid van niet-contractuele aard is, vergoedt een Gemeenschappelijke Onderneming, overeenkomstig de algemene beginselen die de wetgevingen van de lidstaten gemeen hebben, alle schade die door haar personeelsleden bij de uitoefening van hun taken is veroorzaakt.

3. Elke betaling door een Gemeenschappelijke Onderneming in verband met de in de leden 1 en 2 bedoelde aansprakelijkheid en de daarmee verband houdende kosten en uitgaven worden beschouwd als uitgaven van de Gemeenschappelijke Onderneming en worden door haar middelen gedekt.

4. De Gemeenschappelijke Ondernemingen zijn als enige verantwoordelijk voor het nakomen van hun verplichtingen.

Artikel 39 - Aansprakelijkheid van leden en verzekering

1. De financiële aansprakelijkheid van de leden van een Gemeenschappelijke Onderneming voor haar schulden is beperkt tot hun financiële bijdragen aan de Gemeenschappelijke Onderneming.

2. De Gemeenschappelijke Ondernemingen sluiten een passende verzekering af en houden deze in stand.

Artikel 40 - Belangenconflicten

1. De Gemeenschappelijke Onderneming, haar organen en haar personeel vermijden elk belangenconflict bij de uitvoering van hun activiteiten.

2. De raad van bestuur stelt regels vast voor het voorkomen en beheersen van belangenconflicten met betrekking tot het personeel van de Gemeenschappelijke Onderneming, de leden en andere personen die zitting hebben in de raad van bestuur en in de andere organen of groepen van de Gemeenschappelijke Onderneming, overeenkomstig de financiële regels van de Gemeenschappelijke Onderneming en overeenkomstig het statuut met betrekking tot het personeel.


HOOFDSTUK 6

Geschillenbeslechting

Artikel 41 - Bevoegdheid van het Hof van Justitie en toepasselijke wetgeving

1. Het Hof van Justitie van de Europese Unie is bevoegd om uitspraak te doen:

a) ingevolge alle arbitragebedingen in door een Gemeenschappelijke Onderneming gesloten overeenkomsten of contracten of in haar besluiten;

b) in geschillen over vergoeding van schade die door personeelsleden van de Gemeenschappelijke Onderneming is veroorzaakt bij de uitoefening van hun taken;

c) in elk geschil tussen de Gemeenschappelijke Onderneming en haar personeel, binnen de grenzen en onder de voorwaarden die zijn vastgelegd in het statuut en de RAP.

2. Op alle aangelegenheden die niet bij deze verordening of bij andere rechtshandelingen van de Unie zijn geregeld, is het recht van de staat waar de zetel van de Gemeenschappelijke Onderneming zich bevindt, van toepassing.

Artikel 42 - Indiening van klachten bij de ombudsman

Tegen besluiten van een Gemeenschappelijke Onderneming ter uitvoering van deze verordening kan een klacht bij de Ombudsman worden ingediend overeenkomstig artikel 238 van het Verdrag.


HOOFDSTUK 7

Ontbinding

Artikel 43 - Ontbinding

1. Gemeenschappelijke Ondernemingen worden ontbonden aan het einde van de in artikel 3 vastgelegde periode.

2. Naast hetgeen bepaald is in lid 1 wordt de ontbindingsprocedure van een Gemeenschappelijke Onderneming automatisch ingeleid wanneer de Unie of alle andere leden dan de Unie zich terugtrekken uit de Gemeenschappelijke Onderneming.

3. Voor de uitvoering van de ontbindingsprocedure van een Gemeenschappelijke Onderneming benoemt de raad van bestuur een of meer vereffenaars, die handelen volgens de door de raad van bestuur verstrekte instructies.

4. Tijdens de ontbindingsprocedure worden de activa van de Gemeenschappelijke Onderneming gebruikt om te voldoen aan haar verplichtingen en voor de uitgaven in verband met haar ontbinding. Een eventueel overschot wordt op het moment van de ontbinding verdeeld over de leden van de Gemeenschappelijke Onderneming in verhouding tot hun financiële bijdrage aan de Gemeenschappelijke Onderneming. Een eventueel overschot dat de Unie toevalt, wordt teruggeboekt naar de algemene begroting van de Unie.

5. Er wordt een ad-hocprocedure ingesteld om te zorgen voor een passende afwikkeling van alle door de ontbonden Gemeenschappelijke Onderneming gesloten overeenkomsten of genomen besluiten, alsook van alle aanbestedingscontracten waarvan de looptijd langer is dan die van de Gemeenschappelijke Onderneming.


DEEL II

SPECIFIEKE BEPALINGEN VOOR DE AFZONDERLIJKE GEMEENSCHAPPELIJKE ONDERNEMINGEN

TITEL I

GEMEENSCHAPPELIJKE ONDERNEMING “EEN CIRCULAIR BIOGEBASEERD EUROPA”

Artikel 44 - Aanvullende doelstellingen van de Gemeenschappelijke Onderneming “Een circulair biogebaseerd Europa”

1. Naast de in de artikelen 4 en 5 genoemde doelstellingen heeft de Gemeenschappelijke Onderneming “Een circulair biogebaseerd Europa” ook de volgende algemene doelstellingen:

a) het innovatieproces en de ontwikkeling van biogebaseerde innovatieve oplossingen versnellen;

b) de marktintroductie van de bestaande ontwikkelde en innovatieve biogebaseerde oplossingen versnellen;

c) zorgen voor hoge milieuprestaties van biogebaseerde industriële systemen.

2. De Gemeenschappelijke Onderneming “Een circulair biogebaseerd Europa” heeft daarnaast de volgende specifieke doelstellingen:

a) disciplineoverschrijdende onderzoeks- en innovatieactiviteiten intensiveren om voordeel te trekken uit de vooruitgang op het gebied van de biowetenschappen en andere wetenschappelijke disciplines voor de ontwikkeling en demonstratie van duurzame biogebaseerde oplossingen;

b) de onderzoeks- en innovatiecapaciteit van belanghebbenden in de hele Unie vergroten en integreren om het potentieel van de lokale bio-economie te benutten;

c) de onderzoeks- en innovatiecapaciteit voor het aanpakken van uitdagingen op milieugebied en de ontwikkeling van duurzamere biogebaseerde innovaties vergroten;

d) de integratie van biogebaseerde onderzoeks- en innovatieprocessen in de industriële waardeketens van de Unie versterken;

e) onderzoeks- en innovatie-investeringen in biogebaseerde bedrijven en projecten minder risicovol maken;

f) waarborgen dat bij de ontwikkeling en uitvoering van biogebaseerde onderzoeks- en innovatieprojecten rekening wordt gehouden met milieuoverwegingen.

Artikel 45 - Aanvullende taken van de Gemeenschappelijke Onderneming “Een circulair biogebaseerd Europa”

Naast de in artikel 5 beschreven taken voert de Gemeenschappelijke Onderneming “Een circulair biogebaseerd Europa” de volgende taken uit:

a) ervoor zorgen dat de doelstellingen van de Gemeenschappelijke Onderneming “Een circulair biogebaseerd Europa” worden bereikt door het programmeren van de onderzoeks- en innovatieactiviteiten van publieke en particuliere leden;

b) publieke en particuliere financiering bijeenbrengen voor onderzoeks- en innovatieactiviteiten van de Gemeenschappelijke Onderneming “Een circulair biogebaseerd Europa”;

c) multidisciplinaire onderzoeks- en innovatieprojecten met een grote impact ondersteunen die de industriële innovatie in de biogebaseerde industrie verhogen om de doelstellingen van de Gemeenschappelijke Onderneming te verwezenlijken;

d) de onderzoeks- en innovatieactiviteiten van de Gemeenschappelijke Onderneming “Een circulair biogebaseerd Europa” in de hele innovatieketen, van lage tot hoge niveaus van technologische paraatheid, intensiveren;

e) actoren op het gebied van onderzoek en innovatie uit plattelands-, kust- en stedelijke gebieden en regio’s met onbenutte mogelijkheden voor de ontwikkeling van biogebaseerde industrieën mobiliseren en bijeenbrengen om samenwerkingen bij projectactiviteiten tot stand te brengen;

f) ervoor zorgen dat de onderzoeks- en innovatieactiviteiten in het kader van de Gemeenschappelijke Onderneming “Een circulair biogebaseerd Europa” gericht zijn op kwesties van algemeen belang, met name op het gebied van milieu- en klimaatprestaties van de biogebaseerde industrie, zowel voor het verkrijgen van een inzicht in de relevante problemen als voor het ontwikkelen van oplossingen daarvoor;

g) de communicatie en samenwerking tussen actoren op het gebied van onderzoek en innovatie en belanghebbenden uit de industrie in het kader van de Gemeenschappelijke Onderneming “Een circulair biogebaseerd Europa” bevorderen om het bewustzijn over snel evoluerende kennis en technologie te vergroten, sectoroverschrijdende samenwerking te vergemakkelijken en de marktintroductie van innovatieve biogebaseerde oplossingen te bevorderen;

h) nationale en regionale autoriteiten mobiliseren die in staat zijn gunstigere voorwaarden te creëren voor de marktintroductie van biogebaseerde innovaties;

i) wetenschappelijk doorwrochte duurzaamheidscriteria en prestatiebenchmarks vaststellen, deze toepassen en monitoren in alle onderzoeks- en innovatieactiviteiten van de Gemeenschappelijke Onderneming “Een circulair biogebaseerd Europa” en deze ook buiten het initiatief in de biogebaseerde industrie bevorderen;

j) innovatieve biogebaseerde oplossingen bij beleidsmakers, het bedrijfsleven, ngo’s en consumenten in het algemeen bekendmaken en bevorderen.

Artikel 46 - Leden

De leden van de Gemeenschappelijke Onderneming “Een circulair biogebaseerd Europa” zijn:

a) de Unie, vertegenwoordigd door de Commissie;

b) het Bio-based Industries Consortium, een non-profitorganisatie naar Belgisch recht, met permanente vestiging in Brussel, België, na kennisgeving van zijn besluit om onvoorwaardelijk toe te treden tot de Gemeenschappelijke Onderneming “Een circulair biogebaseerd Europa” door middel van een verbintenisbrief;

c) de overeenkomstig artikel 7 geselecteerde geassocieerde leden, onder voorbehoud van een besluit van de raad van bestuur.

Artikel 47 - Financiële bijdrage van de Unie

De financiële bijdrage van de Unie uit het programma Horizon Europa, met inbegrip van EVA-kredieten, aan de administratieve en operationele kosten van de Gemeenschappelijke Onderneming “Een circulair biogebaseerd Europa” bedraagt tot 1 000 000 000 EUR, waarvan maximaal 23 500 000 EUR bestemd is voor administratieve kosten. De bijdrage van de Unie kan worden verhoogd met bijdragen van derde landen, indien deze laatste beschikbaar zijn.

Artikel 48 - Bijdragen van andere leden dan de Unie

1. De andere leden van de Gemeenschappelijke Onderneming “Een circulair biogebaseerd Europa” dan de Unie dragen gedurende de in artikel 3 bedoelde periode in totaal ten minste 1 000 000 000 EUR bij, of zorgen ervoor dat hun samenstellende of verbonden entiteiten deze bijdrage verstrekken, waarvan maximaal 23 500 000 EUR voor administratieve kosten.

2. De in lid 1 bedoelde bijdrage bestaat uit bijdragen aan de Gemeenschappelijke Onderneming “Een circulair biogebaseerd Europa” overeenkomstig artikel 11, lid 1.

Artikel 49 - Toepassingsgebied van de aanvullende activiteiten

1. Onverminderd de beslissingsbevoegdheid van de raad van bestuur overeenkomstig artikel 16, lid 2, punt l), en binnen het toepassingsgebied van artikel 2, lid 9, en artikel 2, lid 10, dient het Bio-based Industries Consortium of zijn samenstellende of verbonden entiteiten elk jaar een voorstel in voor de aanvullende activiteiten. De aanvullende activiteiten zijn die welke rechtstreeks verband houden met projecten en activiteiten van de Gemeenschappelijke Onderneming “Een circulair biogebaseerd Europa”, waaronder met name:

a) investeringen in nieuwe voorzieningen die een demonstratie van een nieuwe waardeketen zijn, met inbegrip van investeringen in duurzame uitrusting, instrumenten en bijbehorende infrastructuur, met name in verband met de toepassing op regionaal niveau en de duurzaamheidscontrole daarvan;

b) investeringen in een nieuw en innovatief productiebedrijf of vlaggenschip;

c) investeringen in nieuw onderzoek en innovatie en verantwoorde infrastructuur, met inbegrip van faciliteiten, instrumenten, duurzame uitrusting of proefinstallaties (onderzoekscentra);

d) normalisatiewerkzaamheden;

e) activiteiten op het gebied van communicatie, verspreiding en bewustmaking.

2. De investeringen die rechtstreeks verband houden met projecten zijn met name:

a) niet-subsidiabele investeringen die nodig zijn voor de uitvoering van een project van de Gemeenschappelijke Onderneming “Een circulair biogebaseerd Europa” gedurende de looptijd van dat project;

b) investeringen die gelijktijdig met een project van de Gemeenschappelijke Onderneming “Een circulair biogebaseerd Europa” worden gedaan, die de resultaten van het project aanvullen en het op een hoger niveau van technologische paraatheid brengen;

c) investeringen die nodig zijn voor de toepassing van de resultaten van een project van de Gemeenschappelijke Onderneming “Een circulair biogebaseerd Europa” na de afsluiting van het project tot aan de ontbinding van de Gemeenschappelijke Onderneming “Een circulair biogebaseerd Europa”. In gemotiveerde gevallen kan rekening worden gehouden met investeringen in verband met de toepassing van de resultaten van projecten van het voorgaande partnerschap (Gemeenschappelijke Onderneming BBI).

Artikel 50 - Organen van de Gemeenschappelijke Onderneming “Een circulair biogebaseerd Europa”

De organen van de Gemeenschappelijke Onderneming “Een circulair biogebaseerd Europa” zijn:

a) de raad van bestuur;

b) de uitvoerend directeur;

c) het wetenschappelijk comité;

d) de groep van vertegenwoordigers van de staten;

e) de uitrolgroepen.

Artikel 51 - Samenstelling van de raad van bestuur

De raad van bestuur is als volgt samengesteld:

a) vijf vertegenwoordigers van de Commissie namens de Unie, en

b) vijf vertegenwoordigers van de andere leden dan de Unie, waarvan er ten minste één de kleine en middelgrote ondernemingen (kmo’s) moet vertegenwoordigen.

Artikel 52 - Werking van de raad van bestuur

1. De andere leden dan de Unie bezitten gezamenlijk 50 % van de stemmen.

2. De raad van bestuur kiest zijn voorzitter voor een periode van twee jaar.

3. De raad van bestuur houdt viermaal per jaar zijn gewone vergaderingen.

4. Naast de in lid 3 bedoelde vergaderingen houdt de raad van bestuur ook ten minste eenmaal per jaar een strategische vergadering met als hoofddoel de uitdagingen en kansen voor een duurzame biogebaseerde industrie in kaart te brengen en te voorzien in een verdere strategische koers voor de Gemeenschappelijke Onderneming “Een circulair biogebaseerd Europa”.

5. Voor de strategische vergadering worden andere leidinggevende directieleden of functionarissen met beslissingsbevoegdheid van toonaangevende Europese biogebaseerde bedrijven en van de Commissie uitgenodigd. De voorzitters van de groep van vertegenwoordigers van de staten, het wetenschappelijk comité en de uitrolgroepen kunnen als waarnemers worden uitgenodigd.

Artikel 53 - Het wetenschappelijk comité

1. Het wetenschappelijk comité is het wetenschappelijk adviesorgaan van de Gemeenschappelijke Onderneming “Een circulair biogebaseerd Europa” als bedoeld in artikel 19, lid 1.

2. Het wetenschappelijk comité mag niet meer dan 15 permanente leden hebben.

3. De voorzitter van het wetenschappelijk comité wordt gekozen voor een periode van twee jaar.

4. Het wetenschappelijk comité richt een taskforce op, die bestaat uit leden die de juiste profielen hebben om ervoor te zorgen dat voldoende aandacht wordt besteed aan alle duurzaamheidsaspecten van het werkprogramma. Waar mogelijk omvat het advies van het wetenschappelijk comité inzake het werkprogramma aspecten die verband houden met circulariteit, milieuduurzaamheid, behoud en vergroting van de biodiversiteit, alsook bredere aspecten van duurzaamheid van de biogebaseerde systemen en desbetreffende waardeketens.

5. Het wetenschappelijk comité kan op eigen initiatief of op verzoek van de raad van bestuur en andere organen van de Gemeenschappelijke Onderneming “Een circulair biogebaseerd Europa” advies uitbrengen.

Artikel 54 - De uitrolgroepen

1. Overeenkomstig artikel 21 worden een of meer uitrolgroepen opgericht. De uitrolgroepen hebben tot taak de raad van bestuur te adviseren over kwesties die van cruciaal belang zijn voor de marktintroductie van biogebaseerde innovatie en de toepassing van duurzame biogebaseerde oplossingen te bevorderen.

2. De uitrolgroepen zijn zo samengesteld dat een passende thematische focus en representativiteit van de belanghebbenden op het gebied van biogebaseerde innovatie is verzekerd. Andere belanghebbenden dan de leden van het Bio-Based Industry Consortium, zijn samenstellende entiteiten of zijn verbonden entiteiten, kunnen belangstelling tonen in toetreding tot een uitrolgroep. De raad van bestuur stelt de beoogde omvang en samenstelling van de uitrolgroepen, de duur van het mandaat en de mogelijkheid van verlenging van de ambtstermijn van zijn leden vast en selecteert de leden ervan. De ledenlijst is openbaar.

3. De uitrolgroepen komen ten minste eenmaal per jaar bijeen in een fysieke of virtuele vergadering. Tijdens de eerste vergadering stellen de uitrolgroepen hun reglement van orde vast. Dit reglement van orde wordt goedgekeurd door de raad van bestuur. Op verzoek van de raad van bestuur worden buitengewone vergaderingen van de uitrolgroepen bijeengeroepen. De raad van bestuur kan aanvullende personen verzoeken om deel te nemen aan de buitengewone vergaderingen. De lijst van deelnemers aan deze buitengewone vergaderingen is openbaar.

4. De uitrolgroepen kiezen een voorzitter en per thematische gerichtheid een vicevoorzitter, voor een periode van twee jaar. De voorzitter coördineert de activiteiten en vertegenwoordigt de uitrolgroep. De voorzitter kan worden uitgenodigd voor de vergaderingen van de raad van bestuur als waarnemer zonder stemrecht, alsook voor vergaderingen van het wetenschappelijk comité en van de groep van vertegenwoordigers van de staten.

5. Op verzoek van de raad van bestuur doen de uitrolgroepen aanbevelingen inzake kwesties in verband met de toepassing van biogebaseerde innovatie. De uitrolgroepen kunnen ook op eigen initiatief aanbevelingen doen aan de raad van bestuur.

TITEL II

GEMEENSCHAPPELIJKE ONDERNEMING “SCHONE LUCHTVAART”

Artikel 55 - Aanvullende doelstellingen van de Gemeenschappelijke Onderneming “Schone luchtvaart”

1. Naast de in de artikelen 4 en 5 genoemde doelstellingen heeft de Gemeenschappelijke Onderneming “Schone luchtvaart” ook de volgende algemene doelstellingen:

a) bijdragen tot het verkleinen van de ecologische voetafdruk van de luchtvaart door de ontwikkeling van klimaatneutrale luchtvaarttechnologieën te versnellen, zodat deze zo snel mogelijk kunnen worden ingezet, waardoor een aanzienlijke bijdrage wordt geleverd aan de verwezenlijking van de algemene doelstellingen van de Europese Green Deal 47 , met name wat betreft de doelstelling voor de netto vermindering van de broeikasgasemissies in de Unie van ten minste netto 55 % tegen 2030 ten aanzien van het niveau van 1990, wat een stap in de richting is voor het bereiken van klimaatneutraliteit tegen 2050;

b) ervoor zorgen dat luchtvaartgerelateerde onderzoeks- en innovatieactiviteiten bijdragen tot het wereldwijde duurzame concurrentievermogen van de luchtvaartindustrie van de Unie, ervoor zorgen dat klimaatneutrale luchtvaarttechnologieën voldoen aan de relevante eisen inzake luchtvaartveiligheid 48 en dat de luchtvaart van de Unie een veilige, betrouwbare, kosteneffectieve en efficiënte manier van passagiers- en vrachtvervoer blijft;

c) de onderzoeks- en innovatiecapaciteit van de Europese luchtvaart bevorderen.

2. De Gemeenschappelijke Onderneming “Schone luchtvaart” heeft daarnaast ook de volgende specifieke doelstellingen:

a) het integreren en demonstreren van disruptieve technologische innovaties voor vliegtuigen die de broeikasgasemissies tegen 2030 netto met ten minste 30 % kunnen verminderen, ten opzichte van de meest geavanceerde technologie van 2020, waarbij de weg wordt geëffend voor klimaatneutrale luchtvaart tegen 2050;

b) ervoor zorgen dat de innovaties op technologisch gebied voldoende matuur zijn en geïndustrialiseerd kunnen worden zodat zij de lancering van disruptieve nieuwe producten en diensten tegen 2035 kunnen ondersteunen, met als doel 75 % van de operationele vloot tegen 2050 te vervangen en een innovatief, betrouwbaar, veilig en kosteneffectief Europees luchtvaartsysteem te ontwikkelen waarmee de doelstelling van klimaatneutraliteit tegen 2050 kan worden verwezenlijkt;

c) de integratie van de waardeketens voor klimaatneutraal luchtvaartonderzoek en klimaatneutrale luchtvaartinnovaties uitbreiden en bevorderen, met inbegrip van de academische wereld, onderzoeksorganisaties, de industrie en kmo’s, onder meer door gebruik te maken van synergieën met andere verwante nationale en Europese programma’s.

Artikel 56 - Aanvullende taken van de Gemeenschappelijke Onderneming “Schone luchtvaart”

Naast de in artikel 5 omschreven taken voert de Gemeenschappelijke Onderneming “Schone luchtvaart” ook de volgende taken uit:

a) bekendmaking op de desbetreffende websites van alle informatie die nodig is voor het opstellen en indienen van voorstellen voor de Gemeenschappelijke Onderneming “Schone luchtvaart”;

b) de technologische vooruitgang met het oog op de verwezenlijking van de algemene en specifieke doelstellingen als bedoeld in artikel 55 monitoren en beoordelen en de volledige toegang tot gegevens en informatie vergemakkelijken voor het onafhankelijk monitoren van het effect van onderzoek en innovatie in de luchtvaart, dat wordt uitgevoerd onder rechtstreeks toezicht van de Commissie;

c) de Commissie op haar verzoek bijstaan bij de vaststelling en coördinatie van de ontwikkeling van regelgeving en normen ter ondersteuning van de marktintroductie van oplossingen voor schone luchtvaart, met name door het uitvoeren van studies, simulaties en het verstrekken van technisch advies, waarbij rekening wordt gehouden met de noodzaak om belemmeringen voor markttoegang weg te nemen.

Artikel 57 - Leden

1. De leden van de Gemeenschappelijke Onderneming “Schone luchtvaart” zijn:

a) de Unie, vertegenwoordigd door de Commissie;

b) de in bijlage I vermelde stichtende leden, na kennisgeving van hun besluit om onvoorwaardelijk toe te treden tot de Gemeenschappelijke Onderneming “Schone luchtvaart” door middel van een verbintenisbrief;

c) de geassocieerde leden die overeenkomstig artikel 7 worden geselecteerd, onder voorbehoud van een besluit van de raad van bestuur.

2. In afwijking van de bepalingen van artikel 7, leden 1 en 2, kan de raad van bestuur gedurende de eerste zes maanden na de oprichting van de Gemeenschappelijke Onderneming “Schone luchtvaart” ook geassocieerde leden selecteren uit een lijst die is opgesteld na een open oproep tot het indienen van blijken van belangstelling die de Commissie voorafgaand aan de oprichting van de Gemeenschappelijke Onderneming heeft gedaan 49 .

Artikel 58 - Financiële bijdrage van de Unie

De financiële bijdrage van de Unie uit het programma Horizon Europa, met inbegrip van EVA-kredieten, aan de administratieve en operationele kosten van de Gemeenschappelijke Onderneming “Schone luchtvaart” bedraagt tot 1 700 000 000 EUR, waarvan maximaal 39 223 000 EUR bestemd is voor administratieve kosten. De bijdrage van de Unie kan worden verhoogd met bijdragen van derde landen, indien deze laatste beschikbaar zijn.

Artikel 59 - Bijdragen van andere leden dan de Unie

1. De andere leden van de Gemeenschappelijke Onderneming “Schone luchtvaart” dan de Unie leveren een totale bijdrage van ten minste 3 039 223 000 EUR, of zorgen ervoor dat hun samenstellende of verbonden entiteiten deze bijdrage verstrekken, waarvan maximaal 39 223 000 EUR voor administratieve kosten gedurende de in artikel 3 vermelde periode.

2. De in lid 1 van dit artikel bedoelde bijdrage bestaat uit bijdragen aan de Gemeenschappelijke Onderneming “Schone luchtvaart” luchtvaart als bepaald in artikel 11, lid 1.

Artikel 60 - Toepassingsgebied van de aanvullende activiteiten

1. Voor de toepassing van artikel 11, lid 1, punt b), kunnen de aanvullende activiteiten het volgende omvatten:

a) activiteiten die onder de acties onder contract van de Gemeenschappelijke Onderneming “Schone luchtvaart” vallen, maar die niet op grond van dergelijke acties onder contract worden gefinancierd;

b) activiteiten die rechtstreeks verband houden met het werkprogramma van de Gemeenschappelijke Onderneming “Schone luchtvaart”;

c) de onderzoeks- en innovatieactiviteiten van projecten die duidelijk verband houden met de strategische agenda voor onderzoek en innovatie en die worden gefinancierd uit hoofde van nationale of regionale programma’s binnen de Unie;

d) particuliere onderzoeks- en innovatieprojecten ter aanvulling van projecten in het kader van de strategische agenda voor onderzoek en innovatie;

e) activiteiten die leiden tot de uitrol of het gebruik van projectresultaten van voorafgaande initiatieven van de Gemeenschappelijke Onderneming “Schone luchtvaart”, of van beide die geen financiering van de Unie hebben ontvangen;

f) Europese normalisatie- en certificeringsactiviteiten met betrekking tot schone luchtvaartoplossingen uit projecten van de Gemeenschappelijke Onderneming “Schone luchtvaart” of de daaraan voorafgaande initiatieven.

2. De resultaten van de aanvullende activiteiten zijn duidelijk gedefinieerd.

Artikel 61 - Organen van de Gemeenschappelijke Onderneming “Schone luchtvaart”

De organen van de Gemeenschappelijke Onderneming “Schone luchtvaart” zijn:

a) de raad van bestuur;

b) de uitvoerend directeur;

c) het technisch comité;

d) het Europees adviesorgaan voor schone luchtvaart;

e) de groep van vertegenwoordigers van de staten.

Artikel 62 - Samenstelling van de raad van bestuur

De raad van bestuur is als volgt samengesteld:

a) twee vertegenwoordigers van de Commissie namens de Unie;

b) negen vertegenwoordigers van de andere leden dan de Unie, gekozen door en uit de stichtende leden en geassocieerde leden, waarbij wordt gezorgd voor een evenwichtige vertegenwoordiging van de waardeketen voor de luchtvaart, zoals bedrijven werkzaam op het gebied van vliegtuigintegratie en fabrikanten van motoren en apparatuur. De raad van bestuur stelt in zijn reglement van orde een toerbeurtsysteem vast voor de toewijzing van de zetels aan de andere leden dan de Unie. De geselecteerde vertegenwoordigers omvatten ten minste één vertegenwoordiger van de Europese kmo’s, één vertegenwoordiger van de onderzoeksorganisaties en één vertegenwoordiger van de academische instellingen.

Artikel 63 - Werking van de raad van bestuur

1. Alle vertegenwoordigers van de andere leden dan de Unie hebben een gelijk aantal stemmen.

2. De raad van bestuur wordt gezamenlijk voorgezeten door de Commissie namens de Unie en door een vertegenwoordiger van de andere leden dan de Unie.

3. De voorzitters van het adviesorgaan van de Europese luchtvaart, van het technisch comité en van de groep van vertegenwoordigers van de staten en één vertegenwoordiger van het Agentschap van de Europese Unie voor de veiligheid van de luchtvaart (EASA) wonen de vergaderingen van de raad van bestuur bij als permanente waarnemers. Zij hebben het recht deel te nemen aan de beraadslagingen maar hebben geen stemrecht.

4. De raad van bestuur zorgt voor een rechtstreeks verband en coördinatie tussen de activiteiten van de groep van vertegenwoordigers van de staten of andere adviesorganen. Daartoe kan de raad van bestuur ook een van zijn leden delegeren om de activiteiten van deze organen te volgen.

Artikel 64 - Aanvullende taken van de raad van bestuur

1. Naast de in artikel 16 vermelde taken voert de raad van bestuur van de Gemeenschappelijke Onderneming “Schone luchtvaart” ook de volgende taken uit:

a) toezicht houden op de relevantie voor schone luchtvaart van de strategieën voor aanvullende activiteiten van de andere leden dan de Unie;

b) de marktintroductie van technologieën en oplossingen bevorderen om bij te dragen tot de verwezenlijking van de doelstellingen van de Green Deal en ervoor zorgen dat de in artikel 55 vermelde specifieke doelstellingen van de Gemeenschappelijke Onderneming worden bereikt;

c) synergieën nastreven tussen onderzoeks- en demonstratieactiviteiten op nationaal niveau of op het niveau van de Unie, of beide, en die verband houden met de strategische agenda voor onderzoek en innovatie en het werkprogramma van de Gemeenschappelijke Onderneming “Schone luchtvaart”;

d) toezicht houden op de monitoring en beoordeling van de vooruitgang van het programma ten opzichte van de impactindicatoren en de specifieke doelstellingen van de Gemeenschappelijke Onderneming “Schone luchtvaart” als bedoeld in artikel 55, lid 2;

e) zorgen voor verdere sturing en beheer van de overgang van de technische prioriteiten en onderzoeks- en innovatieactiviteiten van het Clean Sky 2-programma tot de voltooiing ervan, in overeenstemming met de doelstellingen van de Gemeenschappelijke Onderneming “Schone luchtvaart”, en ervoor zorgen dat, in voorkomend geval, de resultaten worden overgedragen aan het programma voor schone luchtvaart.

2. De raad van bestuur beslist over de uitvoering van het programma en de verwezenlijking van de doelstellingen van de Gemeenschappelijke Onderneming “Schone luchtvaart”, met inbegrip van:

a) de strategische agenda voor onderzoek en innovatie en de mogelijke wijzigingen daarvan en het werkprogramma, waaronder openbare oproepen tot het indienen van voorstellen;

b) de strategische meerjarenplanning van oproepen tot het indienen van voorstellen voor schone luchtvaart en de afstemming daarvan op de doelstellingen van Horizon Europa en de daarmee verband houdende werkprogramma’s en de technische prioriteiten en onderzoeksacties, met inbegrip van openbare oproepen tot het indienen van voorstellen;

c) herzieningen of optimalisering van het technische toepassingsgebied van het programma om het werkplan en de doelstellingen van de Gemeenschappelijke Onderneming “Schone luchtvaart” af te stemmen op de algemene werkprogramma’s van Horizon Europa en van andere daarmee verband houdende Europese partnerschappen;

d) aanbevelingen van adviesorganen en specifieke acties uit hoofde van artikel 56 om de marktpenetratie en het effect van oplossingen voor schone luchtvaart te vergroten in overeenstemming met de Europese Green Deal en daarmee verband houdende beleidsmaatregelen om deze te verbeteren.

Artikel 65

Het Technisch Comité

1. Het technisch comité is als volgt samengesteld:

a) een passend aantal vertegenwoordigers van de Commissie en organen van de Unie, zoals besloten door de vertegenwoordigers van de Unie in de raad van bestuur;

b) een passend aantal vertegenwoordigers van de andere leden dan de Unie, zoals is besloten door de raad van bestuur en geschikt wordt geacht ten aanzien van het technische toepassingsgebied van het programma en de daarin omvatte sleuteltechnologieën, met inbegrip van het waarborgen van de voortzetting en transitie van het Clean Sky 2-programma tot de voltooiing ervan;

c) twee hooggeplaatste vertegenwoordigers van de Gemeenschappelijke Onderneming “Schone luchtvaart” die zijn gedelegeerd door de uitvoerend directeur;

d) één vertegenwoordiger van het Agentschap van de Europese Unie voor de veiligheid van de luchtvaart (EASA).

2. Het technisch comité wordt gezamenlijk voorgezeten door een vertegenwoordiger van de stichtende leden op basis van een tweejaarlijks toerbeurtsysteem, en door de Commissie. Het brengt verslag uit aan de raad van bestuur en het secretariaat ervan wordt verzorgd door het programmabureau van de Gemeenschappelijke Onderneming “Schone luchtvaart”.

3. De uitvoerend directeur is permanent waarnemer in het technisch comité. Vertegenwoordigers van de groep van vertegenwoordigers van de staten en van het adviesorgaan voor de Europese luchtvaart kunnen op uitnodiging van de voorzitter of op eigen verzoek als waarnemer deelnemen; in het laatste geval is voor hun aanwezigheid de instemming vereist van de voorzitter en van de vertegenwoordigers van de Gemeenschappelijke Onderneming.

4. Het technisch comité stelt zijn reglement van orde voor en legt dit ter goedkeuring voor aan de raad van bestuur.

5. Het technisch comité ontwikkelt de technologische routekaart en strategie van het programma en houdt deze bij. Het staat in, naargelang het geval, voor het opstellen van de onderzoeksacties, de technische strategie en de algemene routekaart voor onderzoek van de Gemeenschappelijke Onderneming “Schone luchtvaart” en legt deze ter goedkeuring voor aan de raad van bestuur. Een lid van de raad van bestuur kan worden gedelegeerd de activiteiten hiervan te volgen.

6. Het technisch comité is met de volgende taken belast:

a) voorstellen opstellen voor de wijziging van de strategische agenda voor onderzoek en innovatie met het oog op beraadslaging en eindbeslissing door de raad van bestuur;

b) voorstellen opstellen voor de technische prioriteiten en onderzoeksacties die in het werkprogramma moeten worden opgenomen, met inbegrip van de onderzoeksthema’s voor open oproepen tot het indienen van voorstellen;

c) informatie verstrekken over geplande of lopende onderzoeksacties op nationaal, regionaal of een ander niveau buiten de Unie en aanbevelingen doen over de acties die nodig zijn om de mogelijke synergieën van het programma van de Gemeenschappelijke Onderneming “Schone luchtvaart” te maximaliseren;

d) herzieningen of optimalisering van het technische toepassingsgebied van het programma voorstellen met het oog op beraadslaging en eindbeslissing door de raad van bestuur om het werkprogramma en de doelstellingen van de Gemeenschappelijke Onderneming “Schone luchtvaart” af te stemmen op de algemene werkprogramma’s van Horizon Europa en van andere daarmee verband houdende Europese partnerschappen;

e) aanbevelingen doen over het optimaal benutten van de impact, in overeenstemming met de doelstellingen van de Europese Green Deal en de potentiële marktintroductie, van de resultaten van het programma.

Artikel 66 - Aanvullende taken van de uitvoerend directeur

Naast de in artikel 18 omschreven taken voert de uitvoerend directeur van de Gemeenschappelijke Onderneming “Schone luchtvaart” de volgende taken uit:

a) zorgen voor een efficiënte uitvoering van het werkprogramma;

b) passende maatregelen nemen om de interacties tussen door de Gemeenschappelijke Onderneming gesteunde projecten te beheren, onnodige overlappingen tussen deze projecten te vermijden en synergieën in het hele programma te bevorderen;

c) ervoor zorgen dat de termijnen voor toezending van de nodige informatie aan de verschillende organen van de Gemeenschappelijke Onderneming “Schone luchtvaart” in acht worden genomen;

d) de coördinatie door de Commissie, in overeenstemming met het advies van het technisch comité, tussen de activiteiten van de Gemeenschappelijke Onderneming “Schone luchtvaart” en de relevante onderzoeks- en innovatieactiviteiten in het kader van Horizon Europa vergemakkelijken, om overlappingen te voorkomen en synergieën te bevorderen;

e) nauwe samenwerking bevorderen en zorgen voor coördinatie met andere Europese partnerschappen;

f) zorgen voor de monitoring en beoordeling van de vooruitgang in het programma ten opzichte van de impactindicatoren en de in artikel 55 vermelde specifieke doelstellingen van de Gemeenschappelijke Onderneming “Schone luchtvaart”;

g) ervoor zorgen dat de Gemeenschappelijke Onderneming volledige toegang verleent tot gegevens en informatie voor de onafhankelijke controle van de effecten van onderzoek en innovatie in de luchtvaart, die wordt uitgevoerd onder direct toezicht van de Commissie, en alle passende maatregelen nemen die nodig zijn om de onafhankelijkheid van dit proces ten opzichte van de Gemeenschappelijke Onderneming “Schone luchtvaart” zelf te waarborgen, bijvoorbeeld door middel van overheidsopdrachten, onafhankelijke evaluaties, beoordelingen of ad-hocanalyses. Het toezichts- en evaluatieverslag van het programma wordt eenmaal per jaar aan de raad van bestuur voorgelegd;

h) de raad van bestuur bijstaan bij de aanpassingen van de technische inhoud en begrotingstoewijzingen van het werkprogramma tijdens de uitvoering van de strategische agenda voor onderzoek en innovatie, teneinde de resultaten van de Gemeenschappelijke Onderneming “Schone luchtvaart” te maximaliseren.

Artikel 67 - De groep van vertegenwoordigers van de staten

1. De vertegenwoordigers van de Commissie houden rekening met het eventuele advies van de groep van vertegenwoordigers van de staten alvorens in de raad van bestuur te stemmen.

2. De groep van vertegenwoordigers van de staten houdt ten minste tweemaal per jaar coördinatievergaderingen met de groep van vertegenwoordigers van de staten van andere relevante Gemeenschappelijke Ondernemingen, zoals de Gemeenschappelijke Onderneming “Derde ATM-onderzoek in het kader van het gemeenschappelijk Europees luchtruim”, teneinde een contactpunt tot stand te brengen tussen de nationale en regionale autoriteiten en de Gemeenschappelijke Onderneming “Schone luchtvaart” en op basis daarvan advies te verstrekken aan de Gemeenschappelijke Onderneming “Schone luchtvaart”.

3. Naast de taken die in de leden 7 en 8 van artikel 20 zijn vermeld, heeft de groep van vertegenwoordigers van de staten de volgende aanvullende taken:

a) maatregelen voorstellen ter verbetering van de complementariteit tussen de onderzoeks- en innovatieacties inzake schone luchtvaart en de nationale onderzoeksprogramma’s die bijdragen tot de verwezenlijking van de doelstellingen van de strategische agenda voor onderzoek en innovatie, alsook met internationale en andere nationale initiatieven en projecten;

b) specifieke maatregelen op nationaal of regionaal niveau bevorderen die gericht zijn op het vergroten van de betrokkenheid van kmo’s bij onderzoek en innovatie op het gebied van schone luchtvaart, onder meer door middel van evenementen waarop informatie wordt verspreid, specifieke technische workshops en communicatie, en alle andere acties die gericht zijn op het verbeteren van samenwerking en de uitrol van luchtvaarttechnologieën;

c) het bevorderen van investeringen in onderzoek en innovatie uit fondsen van het cohesiebeleid, zoals de Europese fondsen voor regionale ontwikkeling, de Europese sociale fondsen, de fondsen voor een rechtvaardige transitie en het Europese herstelfonds Next Generation EU, in het kader van de Gemeenschappelijke Onderneming “Schone luchtvaart”.

Artikel 68 - Het Europees adviesorgaan voor schone luchtvaart

1. Het Europees adviesorgaan voor schone luchtvaart is het wetenschappelijk adviesorgaan van de Gemeenschappelijke Onderneming “Schone luchtvaart” dat is opgericht overeenkomstig artikel 19, lid 1, punt a).

2. Het Europees adviesorgaan voor schone luchtvaart heeft niet meer dan 15 permanente leden.

3. De voorzitter van het Europees adviesorgaan voor de luchtvaart wordt gekozen voor een periode van twee jaar.

4. Een vertegenwoordiger van het Agentschap van de Europese Unie voor de veiligheid van de luchtvaart (EASA) is permanent lid van het Europees adviesorgaan voor de luchtvaart.

5. Bij de uitvoering van zijn taken werkt het Europees adviesorgaan voor de luchtvaart samen met relevante fora van Europese belanghebbenden in de luchtvaart, zoals de Adviesraad voor luchtvaartonderzoek in Europa (ACARE).

6. Het Europees adviesorgaan voor schone luchtvaart houdt overeenkomstig artikel 19, lid 7, punt f), coördinatievergaderingen met de adviesorganen van andere relevante Gemeenschappelijke Ondernemingen, zoals de Gemeenschappelijke Onderneming “Derde ATM-onderzoek in het kader van het gemeenschappelijk Europees luchtruim”, om synergieën en samenwerking tussen relevante onderzoeks- en innovatie-initiatieven van de Unie op het gebied van de luchtvaart te bevorderen en op basis daarvan advies te verstrekken aan de Gemeenschappelijke Onderneming “Schone luchtvaart”.

7. Het Europees adviesorgaan voor schone luchtvaart adviseert en ondersteunt de Commissie en de Gemeenschappelijke Onderneming “Schone luchtvaart” ook met betrekking tot initiatieven ter bevordering van luchtvaartonderzoek in de Europese onderwijssystemen, en doet aanbevelingen voor de ontwikkeling van vaardigheden en competenties in het kader van de luchtvaart en voor geactualiseerde opleidingsprogramma’s op het gebied van luchtvaarttechniek.

Artikel 69 - Certificering van nieuwe technologieën

1. Het Agentschap van de Europese Unie voor de veiligheid van de luchtvaart (EASA) kan door aanvragers, begunstigden of de uitvoerend directeur worden uitgenodigd om advies uit te brengen over individuele projecten en demonstratieactiviteiten met betrekking tot zaken die verband houden met de naleving van de luchtvaartveiligheid, de interoperabiliteit en de milieunormen, om ervoor te zorgen dat deze leiden tot de tijdige ontwikkeling van de relevante normen, testcapaciteit en regelgevingseisen voor de productontwikkeling en toepassing van nieuwe technologieën.

2. Certificeringsactiviteiten en -diensten zijn onderworpen aan de bepalingen inzake de vergoedingen en heffingen van Verordening (EU) 2018/1139 van het Europees Parlement en de Raad 50 .

Artikel 70 - Afwijking van de regels voor deelneming

Wanneer acties worden gefinancierd door de Gemeenschappelijke Onderneming “Schone luchtvaart” en dit naar behoren gemotiveerd is in de beschrijving van de betrokken onderwerpen in het werkprogramma, komt één juridische entiteit die is gevestigd in een lidstaat of geassocieerd land, alsook consortia die niet voldoen aan de voorwaarde van [artikel 19, lid 2,] van Verordening [Horizon Europa], in aanmerking om deel te nemen aan acties onder contract die door de Gemeenschappelijke Onderneming “Schone luchtvaart” worden gefinancierd.


TITEL III

GEMEENSCHAPPELIJKE ONDERNEMING “SCHONE WATERSTOF” 

Artikel 71 - Aanvullende doelstellingen van de Gemeenschappelijke Onderneming “Schone waterstof”

1. Naast de in de artikelen 4 en 5 genoemde doelstellingen heeft de Gemeenschappelijke Onderneming “Schone waterstof” ook de volgende algemene doelstellingen:

a) bijdragen aan de doelstellingen van het klimaatdoelstellingsplan 2030 51 en de Europese Green Deal 52 , namelijk de ambitie van de EU om de broeikasgasemissies tegen 2030 te verminderen te verhogen tot ten minste 55 % ten aanzien van het niveau van 1990, en klimaatneutraliteit tegen 2050 te bereiken;

b) bijdragen aan de uitvoering van de waterstofstrategie van de Europese Commissie van 2020 voor een klimaatneutraal Europa 53 ;

c) het concurrentievermogen van de waardeketen voor schone waterstof van de Unie versterken, waarbij zij met name ondersteuning biedt aan de betrokken kmo’s, door de markttoegang van innovatieve concurrerende schone oplossingen te versnellen;

d) toepassingen voor de productie, distributie, opslag en het eindgebruik van schone waterstof stimuleren.

2. De Gemeenschappelijke Onderneming “Schone waterstof” heeft ook de volgende specifieke doelstellingen:

a) door middel van onderzoek en innovatie de kosteneffectiviteit, betrouwbaarheid, omvang en kwaliteit van schone waterstofoplossingen verbeteren, met inbegrip van de productie, distributie, opslag en in de Unie ontwikkelde eindtoepassingen zoals efficiëntere en goedkopere waterstofelektrolyse-installaties en goedkopere vervoers- en industriële toepassingen;

b) de kennis en capaciteit van wetenschappelijke en industriële actoren in de waterstofwaardeketen van de Unie versterken;

c) demonstraties van schone waterstofoplossingen uitvoeren met het oog op een uitrol op lokaal, regionaal en Unieniveau, met aandacht voor de productie, distributie, opslag en het gebruik van hernieuwbare energie voor het vervoer en energie-intensieve industrieën, en voor andere toepassingen;

d) het publieke en particuliere bewustzijn, de aanvaarding en het gebruik van schone waterstofoplossingen vergroten, met name door middel van samenwerking met andere Europese partnerschappen in het kader van Horizon Europa.

Artikel 72 - Aanvullende taken van de Gemeenschappelijke Onderneming “Schone waterstof”

Naast de in artikel 5 omschreven taken voert de Gemeenschappelijke Onderneming “Schone waterstof” ook de volgende taken uit:

a) de technologische vooruitgang en de technologische, economische en maatschappelijke belemmeringen voor markttoegang beoordelen en monitoren;

b) onverminderd de beleidsbevoegdheden van de Commissie, overeenkomstig de beleidsrichtsnoeren en onder het toezicht van de Commissie bijdragen tot de ontwikkeling van regelgeving en normen om belemmeringen voor markttoegang weg te nemen en de onderlinge uitwisselbaarheid, interoperabiliteit en handel op de interne markt en wereldwijd te ondersteunen;

c) de Commissie ondersteunen in haar internationale initiatieven op het gebied van de waterstofstrategie, zoals het International Partnership for the Hydrogen Economy (IPHE), Mission Innovation en het Clean Energy Ministerial Hydrogen Initiative.

Artikel 73 - Leden

De leden van de Gemeenschappelijke Onderneming “Schone waterstof” zijn: 

a) de Unie, vertegenwoordigd door de Commissie;

b) Hydrogen Europe AISBL, een non-profitorganisatie naar Belgisch recht (registratienummer: 890 025 478) met permanent kantoor in Brussel, België (de “industriegroepering”), na kennisgeving van haar besluit om onvoorwaardelijk toe te treden tot de Gemeenschappelijke Onderneming “Schone waterstof” door middel van een verbintenisbrief;

c) Hydrogen Europe Research AISBL, een non-profitorganisatie naar Belgisch recht (registratienummer: 0897 679 372) met permanent kantoor in Brussel, België (de “onderzoeksgroepering”), na kennisgeving van haar besluit om onvoorwaardelijk toe te treden tot de Gemeenschappelijke Onderneming “Schone waterstof” door middel van een verbintenisbrief.

Artikel 74 - Financiële bijdrage van de Unie

De financiële bijdrage van de Unie uit het programma Horizon Europa, met inbegrip van EVA-kredieten, aan de administratieve en operationele kosten van de Gemeenschappelijke Onderneming “Schone waterstof” bedraagt tot 1 000 000 000 EUR, waarvan maximaal 30 193 000 EUR voor administratieve kosten. De bijdrage van de Unie kan worden verhoogd met bijdragen van derde landen, indien deze laatste beschikbaar zijn.

Artikel 75 - Bijdragen van andere leden dan de Unie

1. De andere leden van de Gemeenschappelijke Onderneming “Schone waterstof” dan de Unie leveren een totale bijdrage van ten minste 1 000 000 000 EUR, waarvan maximaal 30 193 000 EUR voor administratieve kosten, of zorgen ervoor dat hun samenstellende of verbonden entiteiten deze bijdrage leveren, gedurende de in artikel 3 bedoelde periode.

2. De in lid 1 van dit artikel bedoelde bijdrage bestaat uit bijdragen aan de Gemeenschappelijke Onderneming “Schone waterstof” overeenkomstig artikel 11, lid 1.

Artikel 76 - Toepassingsgebied van de aanvullende activiteiten

1. Voor de toepassing van artikel 11, lid 1, punt b), kunnen aanvullende de activiteiten de activiteiten omvatten die rechtstreeks verband houden met de activiteiten van de Gemeenschappelijke Onderneming “Schone waterstof” en die bijdragen tot de verwezenlijking van de doelstellingen ervan, waaronder:

a) precommerciële proeven en veldproeven;

b) proof of concept;

c) verbetering van bestaande productielijnen voor opschaling;

d) grootschalige casestudy’s;

e) bewustmakingsactiviteiten op het gebied van waterstoftechnologieën en veiligheidsmaatregelen;

f) benutting van de projectresultaten in producten, verdere exploitatie en activiteiten binnen de onderzoeksketen, hetzij op hogere niveaus van technologische paraatheid, hetzij in parallelle activiteiten.

2. De aanvullende activiteiten van de Gemeenschappelijke Onderneming “Schone waterstof” zijn gericht op het waarborgen van synergieën met de Alliantie voor schone waterstof 54 , Mission Innovation Challenge “Renewable and Clean Hydrogen” 55 , het innovatiefonds van de Europese Unie 56 en het S3-platform van de H2-regio’s 57 .

Artikel 77 - Organen van de Gemeenschappelijke Onderneming “Schone waterstof”

De organen van de Gemeenschappelijke Onderneming “Schone waterstof” zijn:

a) de raad van bestuur;

b) de uitvoerend directeur;

c) de groep van vertegenwoordigers van de staten; en

d) de groep van belanghebbenden.

Artikel 78 - Samenstelling van de raad van bestuur

De raad van bestuur bestaat uit:

a) vertegenwoordigers van de Commissie namens de Unie;

b) zes vertegenwoordigers van Hydrogen Europe, waarbij rekening wordt gehouden met geografische, gender- en sectorale vertegenwoordiging;

c) één vertegenwoordiger van Hydrogen Europe Research.

Artikel 79 - Werking van de raad van bestuur

1. Naast de stemregels van artikel 15, lid 2, heeft de industriegroepering 43 % van de stemrechten en de onderzoeksgroepering 7 % van de stemrechten in de raad van bestuur.

2. De voorzitter van de raad van bestuur is een vertegenwoordiger van de particuliere leden en wordt benoemd door de raad van bestuur.

Artikel 80 - Aanvullende taken van de raad van bestuur

Naast de in artikel 16 omschreven taken voert de raad van bestuur van de Gemeenschappelijke Onderneming “Schone waterstof” de volgende taken uit:

a) synergieën bevorderen met relevante activiteiten en programma’s op Unie-, nationaal en regionaal niveau, met name met de activiteiten die de toepassing van onderzoeks- en innovatieoplossingen, infrastructuur, onderwijs en regionale ontwikkeling inzake het gebruik van schone waterstof ondersteunen;

b) overeenkomstig artikel 5, lid 2, punt b), en artikel 16, lid l, de strategische koers aangeven op het gebied van samenwerking met andere Europese partnerschappen, met inbegrip van de partnerschappen voor emissievrij wegvervoer, emissievrij vervoer over water, het spoor in Europa, schone luchtvaart, schone processen ten behoeve van de planeet en schoon staal, overeenkomstig hun respectieve strategische agenda’s voor onderzoek en innovatie of een ander gelijkwaardig document;

c) bevordering van de marktintroductie van technologieën en oplossingen voor de verwezenlijking van de doelstellingen van de Europese Green Deal.

Artikel 81 - Aanvullende taken van de uitvoerend directeur

Naast de in artikel 18 omschreven taken voert de uitvoerend directeur van de Gemeenschappelijke Onderneming “Schone waterstof” de volgende taken uit:

a) activiteiten voorstellen die synergieën bevorderen met relevante activiteiten en programma’s op Unie-, nationaal en regionaal niveau;

b) andere initiatieven van de Unie op het gebied van waterstof ondersteunen en hiertoe bijdragen, onder voorbehoud van goedkeuring door de raad van bestuur;

c) een jaarlijks Europees partnerschapsforum voor schone waterstof bijeenroepen dat waar mogelijk gelijktijdig en gezamenlijk met het Europees forum voor waterstof van de Europese alliantie voor schone waterstof wordt gehouden.

Artikel 82 - De groep van belanghebbenden 

1. De bepalingen van artikel 21 zijn overeenkomstig van toepassing op de groep van belanghebbenden van de Gemeenschappelijke Onderneming “Schone waterstof”.

2. De groep van belanghebbenden bestaat uit vertegenwoordigers van sectoren die schone waterstof in de Unie produceren, distribueren, opslaan, nodig hebben of gebruiken, met inbegrip van vertegenwoordigers van andere relevante Europese partnerschappen, alsmede vertegenwoordigers van het interregionale European Hydrogen Valleys Partnership.

3. Naast de in artikel 21 omschreven taken heeft de groep van belanghebbenden ook de volgende taken:

a) input leveren inzake de strategische en technologische prioriteiten die door de Gemeenschappelijke Onderneming “Schone waterstof” moeten worden aangepakt, zoals vastgesteld in de strategische agenda voor onderzoek en innovatie of een ander gelijkwaardig document en de bijbehorende gedetailleerde technologische routekaarten, waarbij terdege rekening wordt gehouden met de vooruitgang en de behoeften in aangrenzende sectoren;

b) voorstellen doen om concrete synergieën mogelijk te maken tussen de Gemeenschappelijke Onderneming “Schone waterstof” en de aangrenzende sectoren of andere sectoren waar synergieën voor een toegevoegde waarde zorgen;

c) input leveren voor het jaarlijkse Europees forum voor waterstof van de alliantie voor schone waterstof.


TITEL IV

GEMEENSCHAPPELIJKE ONDERNEMING “EUROPESE SPOORWEGEN”

Artikel 83 - Aanvullende doelstellingen van de Gemeenschappelijke Onderneming “Europese spoorwegen”

1. Naast de in de artikelen 4 en 5 genoemde doelstellingen heeft de Gemeenschappelijke Onderneming “Europese spoorwegen” ook de volgende algemene doelstellingen:

a) bijdragen tot de totstandbrenging van de Europese spoorwegruimte;

b) zorgen voor een snelle transitie naar een aantrekkelijker, gebruiksvriendelijker, concurrerender, betaalbaarder, efficiënter en duurzamer Europees spoorwegsysteem, dat is geïntegreerd in het bredere mobiliteitssysteem;

c) de ontwikkeling van een sterke en wereldwijd concurrerende Europese spoorwegindustrie ondersteunen.

2. Naast de in lid 1 genoemde doelstellingen heeft de Gemeenschappelijke Onderneming “Europese spoorwegen” ook de volgende specifieke doelstellingen:

a) een geïntegreerd Europees spoorwegnet ontwerpen en tot stand brengen, door belemmeringen voor de interoperabiliteit uit de weg te ruimen en oplossingen te bieden voor een volledige integratie, dat betrekking heeft op verkeersbeheer, voertuigen, infrastructuur en diensten en het best tegemoetkomt aan de behoeften van passagiers en bedrijven, door de invoering van innovatieve oplossingen ter ondersteuning van de Europese spoorwegruimte te versnellen, en tegelijkertijd de capaciteit en betrouwbaarheid van het spoorvervoer te vergroten en de kosten van het spoorvervoer te verlagen;

b) een duurzaam en veerkrachtig spoorwegsysteem verwezenlijken: door een emissievrij, stil spoorwegsysteem en een klimaatbestendige infrastructuur te ontwikkelen, circulaire economie toe te passen op de spoorwegsector, het gebruik van innovatieve processen, technologieën, ontwerpen en materialen tijdens de volledige levenscyclus van spoorwegsystemen te testen, en andere innovatieve oplossingen voor geleid vervoer te land te ontwikkelen;

c) via haar systeempijler een uniform operationeel concept en een functionele systeemarchitectuur ontwikkelen voor geïntegreerde Europese systemen voor spoorwegverkeersbeheer, besturing, bediening en seingeving, met inbegrip van automatische treinbesturing, die ervoor zorgen dat onderzoek en innovatie gericht zijn op gezamenlijk overeengekomen en gedeelde behoeften van de klant en dat de operationele behoeften openstaan voor ontwikkeling;

d) onderzoeks- en innovatieactiviteiten verrichten met betrekking tot goederenvervoer per spoor en intermodale vervoersdiensten om een concurrerend groen goederenvervoer per spoor te leveren dat volledig geïntegreerd is in de logistieke waardeketen, waarbij automatisering en digitalisering van het goederenvervoer centraal staan;

e) demonstratieprojecten ontwikkelen in geïnteresseerde lidstaten, met inbegrip van de staten die momenteel niet over een spoorwegsysteem op hun grondgebied beschikken;

f) bijdragen tot de ontwikkeling van een sterke en wereldwijd concurrerende Europese spoorwegindustrie.

3. Bij de uitvoering van haar activiteiten streeft de Gemeenschappelijke Onderneming “Europese spoorwegen” naar een geografisch evenwichtig gespreide deelname van leden en partners aan haar activiteiten. Ook zal zij de nodige internationale verbanden met betrekking tot onderzoek en innovatie op het gebied van de spoorwegen tot stand brengen, in overeenstemming met de prioriteiten van de Commissie.

Artikel 84 - Aanvullende taken van de Gemeenschappelijke Onderneming “Europese spoorwegen”

1. Naast de in artikel 5 omschreven taken stelt de Gemeenschappelijke Onderneming “Europese spoorwegen” samen met de Commissie het masterplan op dat wordt ontwikkeld in overleg met alle betrokken belanghebbenden in het spoorwegsysteem en de betrokken toeleveringsindustrie, en legt zij het ter goedkeuring voor aan de raad van bestuur.

2. De Commissie kan, in overleg met alle betrokken belanghebbenden, vóór de oprichting van de Gemeenschappelijke Onderneming “Europese spoorwegen” beginnen met de voorbereiding van het masterplan.

3. Het masterplan vormt een gemeenschappelijke, toekomstgerichte routekaart op basis van een systeemaanpak. In het plan worden de actiegebieden vastgesteld die binnen het toepassingsgebied van de Gemeenschappelijke Onderneming “Europese spoorwegen” vallen. De doelstellingen van het masterplan zijn prestatiegericht en gestructureerd rond de in artikel 83 genoemde doelstellingen.

4. Het masterplan wordt door de raad van bestuur vastgesteld en door de Commissie bekrachtigd overeenkomstig artikel 15, met uitzondering van dat deel van het masterplan dat betrekking heeft op de systeempijler, dat overeenkomstig artikel 91, lid 3, wordt vastgesteld. Vóór de bekrachtiging legt de Commissie het masterplan voor aan de Raad en het Europees Parlement. Daarna worden alle verdere wijzigingen meegedeeld aan de Raad en het Europees Parlement.

5. Het masterplan vormt de strategische agenda voor onderzoek en innovatie van de Gemeenschappelijke Onderneming “Europese spoorwegen” in de zin van artikel 2, lid 12. Het biedt richtsnoeren voor de specifiekere taken van de Gemeenschappelijke Onderneming “Europese spoorwegen”, namelijk:

a) in haar systeempijler een systeemaanpak ontwikkelen waarin de spoorwegindustrie, de spoorwegondernemingen en andere particuliere en publieke belanghebbenden, waaronder organisaties ter vertegenwoordiging van klanten zoals passagiers, goederen en personeel, alsook relevante actoren buiten de traditionele spoorwegsector worden samengebracht. De “systeemaanpak” omvat:

i. de ontwikkeling van het operationele concept en de systeemarchitectuur, met inbegrip van de omschrijving van de diensten, functionele blokken en interfaces die de basis vormen voor de exploitatie van het spoorwegsysteem;

58 ii. de ontwikkeling van bijbehorende specificaties, met inbegrip van interfaces, specificaties van functionele vereisten en systeemvereisten die als input dienen voor de technische specificaties voor interoperabiliteit (TSI) vastgesteld bij Richtlijn (EU) 2016/797 van het Europees Parlement en de Raad, of normalisatieprocessen die moeten leiden tot een hogere digitalisering en automatisering;

iii. ervoor zorgen dat het systeem is onderhouden, beschikt over foutcorrectie en in staat zich in de loop van de tijd aan te passen en dat het kwesties in verband met migratie uit de huidige architectuur in overweging neemt;

iv. ervoor zorgen dat de vereiste interfaces met andere vervoerswijzen worden beoordeeld en gevalideerd, met name voor goederen- en passagiersstromen;

b) de onderzoeks- en innovatieactiviteiten verrichten die nodig zijn voor de verwezenlijking van de doelstellingen van de Gemeenschappelijke Onderneming “Europese spoorwegen”, met inbegrip van onderzoeks- en innovatieactiviteiten op het gebied van spoorvervoer met een laag niveau van technologische paraatheid (TRL). In dit verband zal de Gemeenschappelijke Onderneming “Europese spoorwegen”:

i. de onder haar leiding uit te voeren activiteiten op het gebied van onderzoek, innovatie, demonstratie, validering en studie definiëren en organiseren, waarbij versnippering van dergelijke activiteiten wordt vermeden;

ii. gebruikmaken van mogelijkheden wat betreft normalisatie en modulariteit en de interfaces met andere modi en systemen vergemakkelijken;

iii. demonstratieprojecten ontwikkelen;

iv. nauwe samenwerking ontwikkelen en zorgen voor coördinatie met verwante Europese, nationale en internationale onderzoeks- en innovatieactiviteiten in de spoorwegsector en zo nodig daarbuiten, met name in het kader van Horizon Europa, zodat de Gemeenschappelijke Onderneming “Europese spoorwegen” een belangrijke rol kan spelen in onderzoek en innovatie op het gebied van spoorvervoer en tegelijkertijd kan profiteren van wetenschappelijke en technologische vooruitgang in andere sectoren;

v. door middel van de in punt iv) bedoelde samenwerking zorgt de Gemeenschappelijke Onderneming “Europese spoorwegen” voor de omzetting van onderzoek in doeltreffende inspanningen op het gebied van ontwikkeling en in de ontwikkeling van baanbrekende innovaties en uiteindelijk in marktgerichte innovatie door middel van demonstratie en uitrol;

c) alle taken uitvoeren die nodig zijn om de doelstellingen van de artikelen 4 en 84 te verwezenlijken.

Artikel 85 - Leden

1. De leden van de Gemeenschappelijke Onderneming “Europese spoorwegen” zijn:

a) de Unie, vertegenwoordigd door de Commissie;

b) de in bijlage II vermelde stichtende leden, na kennisgeving van hun besluit om onvoorwaardelijk toe te treden tot de Gemeenschappelijke Onderneming door middel van een verbintenisbrief;

c) de overeenkomstig artikel 7 te selecteren geassocieerde leden. De lijst van geassocieerde leden wordt door de Commissie bekrachtigd.

2. In afwijking van de bepalingen van de artikelen 7, leden 1 en 2, kan de raad van bestuur gedurende de eerste zes maanden na oprichting van de Gemeenschappelijke Onderneming “Europese spoorwegen” geassocieerde leden selecteren uit een lijst die is opgesteld na een open oproep tot het indienen van blijken van belangstelling die de Commissie voorafgaand aan haar oprichting heeft gedaan.

Artikel 86 - Financiële bijdrage van de Unie

De financiële bijdrage van de Unie uit het programma Horizon Europa, met inbegrip van EVA-kredieten, aan de administratieve en operationele kosten van de Gemeenschappelijke Onderneming “Europese spoorwegen” bedraagt tot 600 000 000 EUR, waarvan ten minste 50 000 000 EUR voor de systeempijler, en maximaal 24 000 000 EUR voor administratieve kosten. De bijdrage van de Unie kan worden verhoogd met bijdragen van derde landen, indien deze laatste beschikbaar zijn.

Artikel 87 - Bijdragen van andere leden dan de Unie

De andere leden van de Gemeenschappelijke Onderneming “Europese spoorwegen” dan de Unie leveren een totale bijdrage van ten minste 600 000 000 EUR, waarvan maximaal 24 000 000 EUR voor administratieve kosten, of zorgen ervoor dat hun samenstellende of verbonden entiteiten een dergelijke bijdrage leveren, gedurende de in artikel 3 bedoelde periode.

Artikel 88 - Toepassingsgebied van de aanvullende activiteiten

1. Voor de toepassing van artikel 11, lid 1, punt b), kunnen de aanvullende activiteiten het volgende omvatten:

a) onderzoeks- en innovatieactiviteiten die voortbouwen op activiteiten die worden gefinancierd door de Gemeenschappelijke Onderneming “Europese spoorwegen” of de Gemeenschappelijke Onderneming Shift2Rail;

b) gelijktijdige en complementaire onderzoeks- en innovatieactiviteiten die door andere leden dan de Unie worden gefinancierd, die een duidelijke toegevoegde waarde voor de Unie hebben en bijdragen tot de verwezenlijking van de doelstellingen van de Gemeenschappelijke Onderneming “Europese spoorwegen”;

c) door andere leden dan de Unie gefinancierde activiteiten in het kader van projecten die worden gefinancierd door nationale of regionale programma’s die een aanvulling vormen op de door de Gemeenschappelijke Onderneming “Europese spoorwegen” gefinancierde activiteiten;

d) benutting van resultaten van in het kader van de Gemeenschappelijke Onderneming Shift2Rail gefinancierde activiteiten, verdere exploitatie, demonstratieactiviteiten en normalisatie.


2. Met betrekking tot activiteiten die door andere leden dan de Unie worden gefinancierd in het kader van projecten die worden gefinancierd door andere Europese partnerschappen of door andere programma’s van de Unie, en andere onderzoeks- en innovatie-inspanningen en investeringen die een belangrijke meerwaarde voor de Unie hebben en bijdragen tot de verwezenlijking van de doelstellingen van de Gemeenschappelijke Onderneming “Europese spoorwegen” en de door haar gefinancierde aanvullende activiteiten, wordt de waarde van die activiteiten vastgelegd met vermelding van het type, het niveau en de bron van financiering van de Unie om dubbele aanrekeningen te voorkomen.

Artikel 89 - Organen van de Gemeenschappelijke Onderneming “Europese spoorwegen”

1. De organen van de Gemeenschappelijke Onderneming “Europese spoorwegen” zijn:

a) de raad van bestuur;

b) de uitvoerend directeur;

c) de stuurgroep voor de systeempijler;

d) de groep van vertegenwoordigers van de staten;

e) de uitrolgroep.

2. Daarnaast kan de Gemeenschappelijke Onderneming “Europese spoorwegen” een wetenschappelijke stuurgroep oprichten of wetenschappelijk advies inwinnen van onafhankelijke academische deskundigen of van gedeelde wetenschappelijke adviesorganen.

Artikel 90 - Samenstelling van de raad van bestuur

De raad van bestuur is als volgt samengesteld:

a) twee vertegenwoordigers van de Commissie namens de Unie;

b) één vertegenwoordiger van elk van de andere leden dan de Unie.

Artikel 91 - Werking van de raad van bestuur

1. De raad van bestuur wordt namens de Unie voorgezeten door de Commissie.

2. De voorzitter of de vicevoorzitter van de groep van vertegenwoordigers van de staten wordt op permanente basis uitgenodigd om als waarnemer de vergaderingen van de raad van bestuur bij te wonen en deel te nemen aan de beraadslagingen, maar heeft geen stemrecht. Vertegenwoordigers van het Spoorwegbureau van de Europese Unie en van de European Rail Research Advisory Council worden uitgenodigd om de vergaderingen van de raad van bestuur als waarnemers bij te wonen en deel te nemen aan de beraadslagingen van de raad van bestuur, maar hebben geen stemrecht.

3. Niettegenstaande artikel 15, lid 1, met betrekking tot activiteiten die in het kader van de systeempijler moeten worden uitgevoerd, wordt een besluit geacht te zijn vastgesteld met een meerderheid van ten minste 55 % van de stemmen, met inbegrip van de stemmen van niet-aanwezige vertegenwoordigers.

4. Onverminderd artikel 15, lid 4, komt de raad van bestuur eenmaal per jaar bijeen in een algemene vergadering en worden alle deelnemers aan de onderzoeks- en innovatieactiviteiten van de Gemeenschappelijke Onderneming “Europese spoorwegen” uitgenodigd om deel te nemen. De vergadering zet aan tot nadenken over de algemene koers van de activiteiten van de Gemeenschappelijke Onderneming “Europese spoorwegen” en voert een open en transparante discussie over de voortgang van de uitvoering van het masterplan.

Artikel 92 - Aanvullende taken van de raad van bestuur

Naast de in artikel 16 omschreven taken voert de raad van bestuur van de Gemeenschappelijke Onderneming “Europese spoorwegen” ook de volgende taken uit:

a) het masterplan en eventuele voorstellen tot wijziging ervan vaststellen;

b) de werkprogramma’s, met inbegrip van de begroting, van de systeempijler en de wijzigingen daarvan vaststellen op basis van aanbevelingen van de stuurgroep voor de systeempijler en op basis van de voorstellen van de uitvoerend directeur.

Artikel 93 - Stuurgroep voor de systeempijler

1. De stuurgroep voor de systeempijler bestaat uit vertegenwoordigers van de Commissie, vertegenwoordigers van de spoorweg- en mobiliteitssector en van betrokken organisaties, de uitvoerend directeur van de Gemeenschappelijke Onderneming “Europese spoorwegen” en vertegenwoordigers van het Spoorwegbureau van de Europese Unie. De Commissie neemt de eindbeslissing over de samenstelling van de groep. Indien dit gerechtvaardigd is, kan de Commissie andere relevante deskundigen en belanghebbenden uitnodigen om de vergaderingen van de stuurgroep voor de systeempijler als waarnemers bij te wonen.

2. De stuurgroep voor de systeempijler wordt voorgezeten door de Commissie.

3. De aanbevelingen van de stuurgroep voor de systeempijler worden bij consensus vastgesteld. Indien geen consensus wordt bereikt, stelt de uitvoerend directeur van de Gemeenschappelijke Onderneming “Europese spoorwegen” een verslag op voor de raad van bestuur, waarin de belangrijkste gemeenschappelijke punten en uiteenlopende standpunten worden uiteengezet.

4. De stuurgroep voor de systeempijler stelt haar eigen reglement van orde vast.

5. De stuurgroep voor de systeempijler is verantwoordelijk voor het verstrekken van advies aan de uitvoerend directeur en de raad van bestuur over:

a) de aanpak van operationele harmonisatie en de ontwikkeling van systeemarchitectuur, met inbegrip van het betrokken deel van het masterplan;

b) de verwezenlijking van de specifieke doelstelling van artikel 83, lid 2, punt c);

c) de uitvoering van de in artikel 84, lid 5, punt a), bedoelde taak;

d) het gedetailleerde jaarlijkse uitvoeringsplan voor de systeempijler in overeenstemming met de werkprogramma’s die door de raad van bestuur zijn vastgesteld overeenkomstig artikel 92, punt b).

Artikel 94 - De uitrolgroep

1. De uitrolgroep wordt opgericht overeenkomstig artikel 21. De uitrolgroep heeft tot taak de raad van bestuur te adviseren over de marktintroductie van de in de Gemeenschappelijke Onderneming “Europese spoorwegen” ontwikkelde spoorweginnovatie, en de uitrol van innovatieve oplossingen te ondersteunen.

2. De uitrolgroep staat net als de stuurgroep voor de systeempijler open voor alle belanghebbenden. De raad van bestuur selecteert de leden van de uitrolgroep en stelt met name de omvang en de samenstelling van de uitrolgroep, de duur van het mandaat en de voorwaarden voor de verlenging van de ambtstermijn van haar leden vast. De uitrolgroep is zo samengesteld dat thematische gerichtheid en representativiteit op gepaste wijze zijn verzekerd. De ledenlijst wordt bekendgemaakt op de website van de Gemeenschappelijke Onderneming “Europese spoorwegen”.

3. Een vertegenwoordiger van de uitrolgroep kan op de vergaderingen van de raad van bestuur worden uitgenodigd als waarnemer zonder stemrecht.

4. De uitrolgroep doet op verzoek van de raad van bestuur aanbevelingen over kwesties in verband met de toepassing van innovatieve spoorwegoplossingen. De uitrolgroep kan ook op eigen initiatief aanbevelingen doen.

Artikel 95 - Samenwerking met het Spoorwegbureau van de Europese Unie

De Gemeenschappelijke Onderneming “Europese spoorwegen” zorgt voor nauwe samenwerking met het Spoorwegbureau van de Europese Unie, met name wat betreft de uitvoering van het masterplan. Overeenkomstig artikel 40 van Verordening (EU) 2016/796 van het Europees Parlement en de Raad 59 omvat die samenwerking de volgende adviserende taken:

a) input geven met betrekking tot de onderzoeksbehoeften in verband met de totstandbrenging van de gemeenschappelijke Europese spoorwegruimte, die door de Gemeenschappelijke Onderneming “Europese spoorwegen” in overweging moet worden genomen in het masterplan en de wijzigingen daarvan, alsook in de werkprogramma’s;

b) feedback en advies verstrekken over interoperabiliteit en veiligheid waarmee rekening moet worden gehouden bij onderzoeks- en innovatieactiviteiten, en met name in het kader van projectactiviteiten en -resultaten voor de in artikel 84, lid 5, punt a), genoemde doelstellingen;

c) ondersteuning van de Gemeenschappelijke Onderneming “Europese spoorwegen” bij het vaststellen van de behoeften aan aanvullende specifieke valideringen of studies die zij moet uitvoeren, onder meer via de betrokkenheid van nationale veiligheidsinstanties;

d) advies verstrekken over de systeempijler;

e) ervoor zorgen dat bij de ontwikkeling van specificaties, met inbegrip van interfaces, specificaties van functionele vereisten en specificaties van systeemvereisten, rekening wordt gehouden met de ervaring met en feedback op het gebied van de technische specificaties voor interoperabiliteit of normen.

Artikel 96 - De groep van vertegenwoordigers van de staten

1. De lidstaten zorgen ervoor dat hun respectieve vertegenwoordigers een gecoördineerd standpunt innemen dat de zienswijzen van hun lidstaat weergeeft in:

a) het bij artikel 51 van Richtlijn (EU) 2016/798 van het Europees Parlement en de Raad ingestelde Comité voor spoorweginteroperabiliteit en -veiligheid;

b) het programmacomité in het kader van Horizon Europa — Strategic Programme Committee Cluster 5;

c) het comité voor een gemeenschappelijke Europese spoorwegruimte, opgericht bij artikel 62 van Richtlijn 2012/34/EU van het Europees Parlement en de Raad.

2. Onverminderd de bepalingen van artikel 20 brengt de groep van vertegenwoordigers van de staten advies uit aan de raad van bestuur over de onderzoeksthema’s op het niveau van lage technologische paraatheid die in het werkprogramma moeten worden opgenomen.


TITEL V

GEMEENSCHAPPELIJKE ONDERNEMING “MONDIALE GEZONDHEID EDCTP3”

Artikel 97 - Aanvullende doelstellingen van de Gemeenschappelijke Onderneming “Mondiale gezondheid EDCTP3”

1. Naast de in de artikelen 4 en 5 vastgestelde doelstellingen heeft de Gemeenschappelijke Onderneming “Mondiale gezondheid EDCTP3” ook de volgende algemene doelstellingen:

a) de sociaal-economische last van infectieziekten in Afrika ten zuiden van de Sahara verminderen en de ontwikkeling en toepassing van nieuwe of verbeterde gezondheidstechnologieën bevorderen;

b) de gezondheidsbeveiliging in Afrika ten zuiden van de Sahara en wereldwijd verbeteren door versterking van de op onderzoek en innovatie gebaseerde capaciteiten op het gebied van paraatheid en respons met betrekking tot infectieziekten.

2. De Gemeenschappelijke Onderneming “Mondiale gezondheid EDCTP3” heeft daarnaast de volgende specifieke doelstellingen:

a) de ontwikkeling en het gebruik van nieuwe of verbeterde gezondheidstechnologieën voor de bestrijding van infectieziekten bevorderen door de uitvoering van klinische proeven in Afrika ten zuiden van de Sahara te ondersteunen;

b) de onderzoeks- en innovatiecapaciteit en de nationale stelsels voor gezondheidsonderzoek in Afrika ten zuiden van de Sahara versterken om infectieziekten aan te pakken;

c) een betere afstemming van de lidstaten van de Unie, de geassocieerde landen en de landen ten zuiden van de Sahara met betrekking tot een gemeenschappelijke strategische agenda voor onderzoek en innovatie op het gebied van wereldwijde gezondheid vergemakkelijken om de kosteneffectiviteit van Europese overheidsinvesteringen te verhogen;

d) de capaciteit in Afrika ten zuiden van de Sahara voor paraatheid bij epidemieën versterken door middel van een doeltreffende en snelle onderzoeksrespons met het oog op de ontwikkeling van essentiële diagnostiek, vaccins en geneesmiddelen voor vroegtijdige opsporing en bestrijding van nieuwe, mogelijk epidemische ziekten;

e) productieve en duurzame netwerken en partnerschappen op het gebied van wereldwijd gezondheidsonderzoek bevorderen door het opbouwen van noord-zuid- en zuid-zuid-betrekkingen met meerdere particuliere en publieke organisaties.

Artikel 98 - Aanvullende taken van de Gemeenschappelijke Onderneming “Mondiale gezondheid EDCTP3”

Naast de in artikel 5 omschreven taken voert de Gemeenschappelijke Onderneming “Mondiale gezondheid EDCTP3” ook de volgende taken uit:

a) productieve betrekkingen tussen Europese en Afrikaanse personen, groepen en instellingen bevorderen;

b) het bewustzijn vergroten inzake gemeenschappelijke belangen en gedeelde doelstellingen bij instellingen en onderzoeksgroepen om institutionele en projectsamenwerking te vergemakkelijken en te versterken;

c) bijdragen aan de onderlinge afstemming van wereldwijde gezondheidsstrategieën van Europese en Afrikaanse financiers, instellingen en autoriteiten;

d) zorgen voor aanvullende investeringen door partners uit de particuliere, publieke en liefdadigheidssectoren aan te trekken.

Artikel 99 - Leden

De leden van de Gemeenschappelijke Onderneming “Mondiale gezondheid EDCTP3” zijn:

a) de Unie, vertegenwoordigd door de Commissie;

b) de EDCTP-associatie, een non-profitorganisatie naar Nederlands recht, na kennisgeving van haar besluit om onvoorwaardelijk toe te treden tot de Gemeenschappelijke Onderneming “Mondiale gezondheid EDCTP3” door middel van een verbintenisbrief.

Artikel 100 - Financiële bijdrage van de Unie

De financiële bijdrage van de Unie uit het programma Horizon Europa, met inbegrip van EVA-kredieten, aan de administratieve en operationele kosten van de Gemeenschappelijke Onderneming “Mondiale gezondheid EDCTP3” bedraagt tot 800 000 000 EUR, waarvan maximaal 29 878 000 EUR voor administratieve kosten, en bestaat uit:

a) tot 400 000 000 EUR op voorwaarde dat de bijdrage van andere leden dan de Unie of van haar samenstellende entiteiten ten minste gelijk is aan dit bedrag;

b) tot 400 000 000 EUR op voorwaarde dat de bijdragen van de bijdragende partners of van hun samenstellende entiteiten ten minste gelijk zijn aan dit bedrag.

De bijdrage van de Unie kan worden verhoogd met bijdragen van derde landen, indien deze laatste beschikbaar zijn.

Artikel 101 - Bijdragen van andere leden dan de Unie

1. De andere leden van de Gemeenschappelijke Onderneming “Mondiale gezondheid EDCTP3” dan de Unie leveren een totale bijdrage van ten minste 439 878 000 EUR, met inbegrip van maximaal 29 878 000 EUR voor administratieve kosten, of zorgen ervoor dat hun samenstellende entiteiten een dergelijke bijdrage leveren, gedurende de in artikel 3 bedoelde periode.

2. De in lid 1 van dit artikel bedoelde bijdragen bestaan uit bijdragen aan de Gemeenschappelijke Onderneming “Mondiale gezondheid EDCTP3” zoals bepaald in artikel 11, lid 1.

Artikel 102 - Toepassingsgebied van de aanvullende activiteiten

1. De aanvullende activiteiten van de Gemeenschappelijke Onderneming “Mondiale gezondheid EDCTP3” worden door de EDCTP-associatie en haar samenstellende entiteiten op een op elkaar afgestemde, geïntegreerde en coherente wijze ontwikkeld en uitgevoerd en volgen de strategische agenda voor onderzoek en innovatie van op het gebied van de volksgezondheid EDCTP3.

2. Voor de toepassing van artikel 11, lid 1, punt b), kunnen de aanvullende activiteiten het volgende omvatten:

a) activiteiten van samenstellende entiteiten van de EDCTP-associatie die zijn afgestemd op soortgelijke activiteiten van andere samenstellende entiteiten van de EDCTP-associatie en die onafhankelijk worden beheerd overeenkomstig de nationale financieringsregels;

b) activiteiten die worden uitgevoerd door onderzoeksorganisaties van Afrikaanse overheidsinstanties ten zuiden van de Sahara;

c) activiteiten ter bevordering van netwerkvorming en partnerschappen voor het opbouwen van betrekkingen met meerdere particuliere en publieke organisaties;

d) alle andere activiteiten die nodig zijn om de doelstellingen van de Gemeenschappelijke Onderneming “Mondiale gezondheid EDCTP3” te verwezenlijken.

Artikel 103 - Organen van de Gemeenschappelijke Onderneming “Mondiale gezondheid EDCTP3”

1. De organen van de Gemeenschappelijke Onderneming “Mondiale gezondheid EDCTP3” zijn:

a) de raad van bestuur;

b) de uitvoerend directeur;

c) het wetenschappelijk comité;

d) de groep van belanghebbenden.

Artikel 104 - Samenstelling van de raad van bestuur

De raad van bestuur bestaat uit:

a) zes vertegenwoordigers van de Commissie namens de Unie;

b) zes vertegenwoordigers van de EDCTP-associatie.

Artikel 105 - Werking van de raad van bestuur

De leden van de EDCTP-associatie bezitten gezamenlijk 50 % van de stemmen.

Artikel 106 - Het wetenschappelijk comité

1. Overeenkomstig artikel 19, lid 1, punt a), is het wetenschappelijk comité het wetenschappelijk adviesorgaan van de Gemeenschappelijke Onderneming “Mondiale gezondheid EDCTP3”.

2. Naast de in artikel 19 genoemde taken voert het wetenschappelijk comité de volgende taken uit:

a) meewerken aan het ontwerp van de strategische en wetenschappelijke planning van de activiteiten van de Gemeenschappelijke Onderneming “Mondiale gezondheid EDCTP3”;

b) advies uitbrengen over strategieën om synergieën en partnerschappen met alle belanghebbenden te bevorderen;

c) waar nodig bijdragen aan de opstelling van voor de Gemeenschappelijke Onderneming “Mondiale gezondheid EDCTP3” strategische en wetenschappelijke documenten;

d) strategisch en wetenschappelijk advies verstrekken aan de Gemeenschappelijke Onderneming “Mondiale gezondheid EDCTP3” en zorgen voor de succesvolle afronding van lopende projecten;

e) strategische behoeften en prioriteiten vaststellen om de ontwikkeling van nieuwe of verbeterde klinische interventies te versnellen, waaronder de vereiste opleidingen, netwerkvorming en het opbouwen van capaciteiten die nodig zijn om die doelstellingen te verwezenlijken;

f) het landschap van armoedegerelateerde en verwaarloosde ziekten herzien om de rol van de Gemeenschappelijke Onderneming “Mondiale gezondheid EDCTP3” in partnerschap met andere belanghebbenden vast te stellen teneinde de ontwikkeling of verbetering van interventies tegen deze ziekten te versnellen;

g) de stand van zaken met betrekking tot trajecten voor mondiale productontwikkeling en kritieke paden voor de productontwikkeling in de toekomst beoordelen;

h) advies verstrekken bij de evaluatie van oproepen tot het indienen van voorstellen en andere programma’s;

i) ondersteuning en input bieden voor het monitoring- en evaluatiekader van de Gemeenschappelijke Onderneming “Mondiale gezondheid EDCTP3”, alsook bij het monitoren van wetenschappelijke resultaten en strategische effecten van de subsidies die worden gefinancierd door de Gemeenschappelijke Onderneming “Mondiale gezondheid EDCTP3”;

j) advies en ondersteuning verlenen aan werkgroepen van de Gemeenschappelijke Onderneming “Mondiale gezondheid EDCTP3”, vergaderingen van belanghebbenden, het EDCTP-forum en andere relevante evenementen, en daaraan deelnemen.

3. De voorzitter stelt een jaarverslag op over de activiteiten en resultaten van het wetenschappelijk comité in het voorgaande jaar en legt dit ter goedkeuring voor aan de raad van bestuur.

Artikel 107 - De groep van belanghebbenden 

Naast de in artikel 21 omschreven taken voert de groep van belanghebbenden de volgende taken uit:

a) input leveren met betrekking tot de wetenschappelijke, strategische en technologische prioriteiten die door de Gemeenschappelijke Onderneming “Mondiale gezondheid EDCTP3” moeten worden aangepakt, zoals vastgelegd in de strategische agenda voor onderzoek en innovatie of een ander gelijkwaardig document, waarbij rekening wordt gehouden met de vooruitgang en behoeften van de mondiale gezondheidszorg en aangrenzende sectoren;

b) voorstellen doen om concrete synergieën tot stand te brengen tussen de Gemeenschappelijke Onderneming “Mondiale gezondheid EDCTP3” en de aangrenzende sectoren of sectoren waar synergieën voor een toegevoegde waarde zorgen;

c) input leveren aan het EDCTP-forum.

Artikel 108 - Subsidiabiliteit

1. Overeenkomstig artikel 13, lid 1, en in afwijking van [artikel 19, lid 1,] van de Horizon Europa-verordening is de financiering van de Gemeenschappelijke Onderneming “Mondiale gezondheid EDCTP3” beperkt tot juridische entiteiten die in aanmerking komen voor financiering in het kader van het programma Horizon Europa en die gevestigd zijn in de samenstellende staten van de EDCTP-associatie. Bij wijze van uitzondering en mits daarin voorzien is in het werkprogramma, kunnen in andere staten gevestigde entiteiten in aanmerking komen voor financiering door de Gemeenschappelijke Onderneming “Mondiale gezondheid EDCTP3” in het kader van specifieke onderwerpen van de oproep of in geval van een oproep voor een noodsituatie op het gebied van de volksgezondheid.

2. De Unie streeft ernaar overeenkomsten met derde landen te sluiten die de bescherming van de financiële belangen van de Unie mogelijk maken. Vóór de sluiting van die overeenkomsten en ter bescherming van de financiële belangen van de Unie wordt, wanneer in een derde land gevestigde entiteiten zonder dergelijke overeenkomst met financiering deelnemen aan een actie onder contract, de in een lidstaat of geassocieerd land gevestigde financiële coördinator van de actie onder contract vastgesteld, wordt het bedrag van de voorfinanciering naar behoren aangepast en wordt in de aansprakelijkheidsbepalingen van de subsidieovereenkomst op passende wijze rekening gehouden met de financiële risico’s.

Artikel 109 - Geïdentificeerde deelnemers

De deelname van door de Gemeenschappelijke Onderneming “Mondiale gezondheid EDCTP3” geïdentificeerde entiteiten kan een subsidiabiliteitscriterium zijn in de oproep tot het indienen van voorstellen. Dit wordt naar behoren gemotiveerd in het werkprogramma, waarin ook kan worden bepaald dat de geïdentificeerde deelnemers niet in aanmerking komen voor financiering door de Gemeenschappelijke Onderneming “Mondiale gezondheid EDCTP3” in het kader van de aangewezen acties onder contract.

Artikel 110 - Ethische beginselen

De klinische proeven en het onderzoek naar praktische toepassingen die in het kader van de Gemeenschappelijke Onderneming “Mondiale gezondheid EDCTP3” worden gedaan, worden uitgevoerd met inachtneming van de fundamentele ethische beginselen, erkende internationale regelgevingsnormen en goede participatieve praktijken.

Artikel 111

Samenwerking met het Europees Geneesmiddelenbureau en het Europees Centrum voor ziektepreventie en -bestrijding

De Gemeenschappelijke Onderneming “Mondiale gezondheid EDCTP3” zorgt voor nauwe samenwerking met het Europees Geneesmiddelenbureau en het Europees Centrum voor ziektepreventie en -bestrijding.

Artikel 112 - Betaalbare toegang

Deelnemers aan acties onder contract die door de Gemeenschappelijke Onderneming “Mondiale gezondheid EDCTP3” worden gefinancierd, zorgen ervoor dat de geheel of gedeeltelijke op basis van de resultaten van de actie onder contract ontwikkelde producten en diensten onder eerlijke en redelijke voorwaarden beschikbaar en toegankelijk zijn voor het publiek. Daartoe worden in voorkomend geval in het werkprogramma aanvullende exploitatieverplichtingen gespecificeerd die van toepassing zijn op specifieke acties onder contract.

TITEL VI

GEMEENSCHAPPELIJKE ONDERNEMING “INITIATIEF VOOR INNOVATIEVE GEZONDHEIDSZORG”

Artikel 113 - Aanvullende doelstellingen van de Gemeenschappelijke Onderneming “Initiatief voor innovatieve gezondheidszorg”

1. Naast de in de artikelen 4 en 5 vastgestelde doelstellingen heeft de Gemeenschappelijke Onderneming “Initiatief voor innovatieve gezondheidszorg” tegen 2030 ook de volgende algemene doelstellingen:

a) een bijdrage leveren aan de totstandbrenging van een EU-breed ecosysteem voor gezondheidsonderzoek en -innovatie dat de omzetting van wetenschappelijke kennis in innovaties vergemakkelijkt, met name door ten minste 30 grootschalige, sectoroverschrijdende projecten op te starten die zijn toegespitst op gezondheidsinnovaties;

b) de ontwikkeling bevorderen van veilige, doeltreffende, mensgerichte en kosteneffectieve innovaties die een antwoord bieden op strategische onbevredigde behoeften op het gebied van volksgezondheid door in ten minste vijf voorbeelden de haalbaarheid aan te tonen van de integratie van gezondheidsproducten of -diensten die geschikt zijn gebleken voor toepassing in gezondheidszorgstelsels. De gerelateerde projecten moeten gericht zijn op de preventie, diagnose, behandeling en/of beheersing van ziekten die de bevolking van de Unie treffen, en moeten een bijdrage leveren aan het Europees kankerbestrijdingsplan;

c) sectoroverschrijdende gezondheidsinnovatie stimuleren voor een mondiaal concurrerende Europese gezondheidsindustrie en bijdragen aan het bereiken van de doelstellingen van de nieuwe industriestrategie voor Europa en de farmaceutische strategie voor Europa.

2. De Gemeenschappelijke Onderneming “Initiatief voor innovatieve gezondheidszorg” heeft ook de volgende specifieke doelstellingen:

a) bijdragen aan een beter inzicht in de bepalende factoren op het gebied van gezondheid en prioritaire ziekten;

b) versnipperde inspanningen op het gebied van gezondheidsonderzoek en -innovatie integreren door sectoren van de gezondheidsindustrie en andere belanghebbenden samen te brengen, met bijzondere aandacht voor onbevredigde behoeften op het gebied van volksgezondheid, om de ontwikkeling van instrumenten, gegevens, platforms, technologieën en processen voor betere voorspellingen, preventie, onderschepping, diagnose, behandeling en beheersing van ziekten mogelijk te maken en zo tegemoet te komen aan de behoeften van eindgebruikers;

c) de haalbaarheid aantonen van mensgerichte, geïntegreerde oplossingen voor de gezondheidszorg;

d) het volledige potentieel benutten van digitalisering en gegevensuitwisseling in de gezondheidszorg;

e) de ontwikkeling van nieuwe en verbeterde methoden en modellen mogelijk maken voor een alomvattende beoordeling van de toegevoegde waarde van innovatieve en geïntegreerde oplossingen voor de gezondheidszorg.

Artikel 114 - Aanvullende taken van de Gemeenschappelijke Onderneming “Initiatief voor innovatieve gezondheidszorg”

Naast de in artikel 5 omschreven taken voert de Gemeenschappelijke Onderneming “Initiatief voor innovatieve gezondheidszorg” ook de volgende taken uit:

a) een nauwe en langdurige samenwerking bevorderen tussen de Unie, andere leden, bijdragende partners en andere belanghebbenden in de gezondheidszorg, zoals andere relevante bedrijfstakken, gezondheidszorginstanties (zoals toezichthoudende instanties, instanties voor de evaluatie van gezondheidstechnologie en betalers), patiëntenorganisaties, beroepsbeoefenaars in de gezondheidszorg en zorgverleners, alsook de academische wereld;

b) preconcurrentieel gezondheidsonderzoek en -innovatie doeltreffend ondersteunen, met name acties waarbij entiteiten uit verschillende sectoren van de gezondheidszorgindustrie worden samengebracht om samen te werken op gebieden met onbevredigde behoeften op het gebied van volksgezondheid;

c) waarborgen dat alle belanghebbenden de mogelijkheid hebben gebieden voor toekomstige oproepen tot het indienen van voorstellen voor te stellen;

d) de strategische agenda voor onderzoek en innovatie van de Gemeenschappelijke Onderneming “Initiatief voor innovatieve gezondheidszorg” regelmatig evalueren en er de nodige aanpassingen in aanbrengen in het licht van de wetenschappelijke ontwikkelingen tijdens de uitvoering ervan of van nieuwe behoeften op het gebied van volksgezondheid;

e) informatie publiceren over de projecten, met inbegrip van de deelnemende entiteiten en de hoogte van de financiële bijdrage van de Gemeenschappelijke Onderneming “Initiatief voor innovatieve gezondheidszorg” en de toegezegde bijdragen in natura per deelnemer;

f) voorzien in regelmatige communicatie, onder meer door ten minste eenmaal per jaar een bijeenkomst met belangengroepen en belanghebbenden te organiseren, ter waarborging van de openheid en transparantie van de onderzoeks- en innovatieactiviteiten van de Gemeenschappelijke Onderneming “Initiatief voor innovatieve gezondheidszorg”;

g) eventuele andere taken uitvoeren die nodig zijn voor de totstandbrenging van de in artikel 113 vermelde doelstellingen.

Artikel 115 - Leden

De leden van de Gemeenschappelijke Onderneming “Initiatief voor innovatieve gezondheidszorg” zijn:

a) de Unie, vertegenwoordigd door de Commissie;

b) het Europees comité voor de coördinatie van de radiologische, elektromedische en zorginformatica-industrie (COCIR), de Europese federatie van de farmaceutische industrie en verenigingen, EuropaBio, MedTech Europe, VaccinesEurope, na kennisgeving door middel van een verbintenisbrief van hun respectieve besluiten om onvoorwaardelijk toe te treden tot de Gemeenschappelijke Onderneming “Initiatief voor innovatieve gezondheidszorg”;

c) de overeenkomstig artikel 7 te selecteren geassocieerde leden.

Artikel 116 - Financiële bijdrage van de Unie

De financiële bijdrage van de Unie uit het programma Horizon Europa aan de Gemeenschappelijke Onderneming “Initiatief voor innovatieve gezondheidszorg”, met inbegrip van EVA-kredieten, aan de administratieve en operationele kosten bedraagt tot 1 200 000 000 EUR, waarvan maximaal 30 212 000 EUR voor administratieve kosten, en is als volgt samengesteld:

a) tot 1 000 000 000 EUR, op voorwaarde dat daar een bijdrage van andere leden dan de Unie, of van hun samenstellende of gelieerde entiteiten, tegenover staat;

b) tot 200 000 000 EUR, op voorwaarde dat daar aanvullende bijdragen van de bijdragende partners of van hun samenstellende of gelieerde entiteiten tegenover staan.

De bijdrage van de Unie kan worden verhoogd met bijdragen van derde landen, indien deze laatste beschikbaar zijn.

Artikel 117 - Bijdragen van andere leden dan de Unie

1. De andere leden van de Gemeenschappelijke Onderneming “Initiatief voor innovatieve gezondheidszorg” dan de Unie leveren een totale bijdrage van ten minste 1 000 000 000 EUR, waarvan maximaal 30 212 000 EUR voor administratieve kosten, of zorgen ervoor dat hun samenstellende of verbonden entiteiten deze bijdrage leveren, gedurende de in artikel 3 bedoelde periode.

2. De in lid 1 bedoelde bijdragen bestaan uit bijdragen aan de Gemeenschappelijke Onderneming “Initiatief voor innovatieve gezondheidszorg” overeenkomstig artikel 11, lid 1.

3. Bijdragen in natura aan aanvullende activiteiten mogen niet meer dan 50 % uitmaken van de bijdragen in natura van andere leden dan de Unie op het niveau van het programma “Initiatief voor innovatieve gezondheidszorg”.

4. Kosten in verband met bijdragen van deelnemers aan acties onder contract die door de Gemeenschappelijke Onderneming “Initiatief voor innovatieve gezondheidszorg” worden gefinancierd, bedragen ten minste 45 % van de subsidiabele kosten van een actie onder contract en de daarmee verband houdende kosten van aanvullende activiteiten. Indien dit gerechtvaardigd is, kan in het werkprogramma bij wijze van uitzondering een lager aandeel van de bijdragen op het niveau van een afzonderlijke actie onder contract en de daarmee verband houdende aanvullende activiteiten worden toegestaan.

5. Kosten die voortvloeien uit acties onder contract in andere derde landen dan met Horizon Europa geassocieerde landen worden gemotiveerd en moeten relevant zijn voor de in artikel 113 genoemde doelstellingen. Zij mogen op het niveau van het programma “Initiatief voor innovatieve gezondheidszorg” niet meer dan 20 % bedragen van de bijdragen in natura aan de operationele kosten die worden geleverd door andere leden dan de Unie en door bijdragende partners. Kosten die de 20 % van de bijdragen in natura aan de operationele kosten op het niveau van het programma “Initiatief voor innovatieve gezondheidszorg” overschrijden, worden niet beschouwd als bijdragen in natura aan de operationele kosten.

6. In de werkprogramma’s van de Gemeenschappelijke Onderneming “Initiatief voor innovatieve gezondheidszorg” kunnen specifieke limieten worden vastgesteld voor bijdragen in natura aan operationele kosten die in andere derde landen dan met Horizon Europa geassocieerde landen worden gemaakt op het niveau van acties onder contract. Bij het nemen van besluiten over dergelijke specifieke limieten wordt met name rekening gehouden met de doelstellingen en het effect dat met de betrokken acties wordt nagestreefd en mag het in lid 5 vastgestelde maximum op het niveau van het programma “Initiatief voor innovatieve gezondheidszorg” niet worden overschreden.

Artikel 118 - Voorwaarden met betrekking tot aanvullende activiteiten

1. Voor de toepassing van artikel 11, lid 1, punt b), worden in de Unie of in de met Horizon Europa geassocieerde landen aanvullende activiteiten uitgevoerd, waaronder:

a) activiteiten die bijdragen aan de verwezenlijking van de doelstellingen van door de Gemeenschappelijke Onderneming “Initiatief voor innovatieve gezondheidszorg” gefinancierde acties;

b) activiteiten die bijdragen aan de verspreiding, duurzaamheid of benutting van de resultaten van door de Gemeenschappelijke Onderneming “Initiatief voor innovatieve gezondheidszorg” gefinancierde acties.

2. In voorkomend geval omvatten de projectvoorstellen een plan voor de bijbehorende aanvullende activiteiten. Kosten met betrekking tot dergelijke projectspecifieke aanvullende activiteiten moeten zijn gemaakt tussen de datum van indiening van het voorstel en uiterlijk twee jaar na de einddatum van de actie onder contract.

3. Om de kosten als bijdragen in natura als bedoeld in artikel 11, lid 1, punt b), te kunnen rekenen, moeten de onderliggende aanvullende activiteiten worden uitgevoerd in de Europese Unie of in met Horizon Europa geassocieerde landen.

Artikel 119 - Organen van de Gemeenschappelijke Onderneming “Initiatief voor innovatieve gezondheidszorg”

De organen van de Gemeenschappelijke Onderneming “Initiatief voor innovatieve gezondheidszorg” zijn:

a) de raad van bestuur;

b) de uitvoerend directeur;

c) het innovatiepanel;

d) de groep van vertegenwoordigers van de staten.

Artikel 120 - Samenstelling van de raad van bestuur

De raad van bestuur bestaat uit:

a) vijf vertegenwoordigers van de Europese Commissie namens de Unie;

b) één vertegenwoordiger van elk van de andere leden dan de Unie.

Artikel 121 - Werking van de raad van bestuur

De andere leden dan de Unie bezitten gezamenlijk 50 % van de stemmen.

Artikel 122 - Het innovatiepanel

1. Het innovatiepanel adviseert de raad van bestuur overeenkomstig artikel 19 over aangelegenheden die relevant zijn voor de onderzoeks- en innovatieactiviteiten van de Gemeenschappelijke Onderneming “Initiatief voor innovatieve gezondheidszorg”.

2. Het innovatiepanel bestaat uit de volgende permanente panelleden:

a) vier vertegenwoordigers van de Commissie namens de Unie;

b) vier vertegenwoordigers van de andere leden dan de Unie;

c) twee vertegenwoordigers uit de groep van vertegenwoordigers van de staten;

d) twee vertegenwoordigers uit de wetenschappelijke gemeenschap, benoemd door de raad van bestuur na een open selectieprocedure overeenkomstig artikel 19, lid 4;

e) maximaal zes permanente panelleden die na een open selectieprocedure overeenkomstig artikel 19, lid 4, door de raad van bestuur worden benoemd, waarbij met name wordt gezorgd voor een passende vertegenwoordiging van belanghebbenden uit de gezondheidszorg, in het bijzonder van de overheidssector, van patiënten en van eindgebruikers in het algemeen;

f) de uitvoerend directeur en één extra vertegenwoordiger van het programmabureau.

3. De panelleden die de leden van de Gemeenschappelijke Onderneming “Initiatief voor innovatieve gezondheidszorg” vertegenwoordigen, kunnen eventueel ad-hocpanelleden aanwijzen om specifieke onderwerpen te bespreken. Zij kunnen gezamenlijk voor elke vergadering maximaal zes ad-hocpanelleden aanwijzen.

Deze ad-hocpanelleden worden benoemd aan de hand van hun wetenschappelijke of technische deskundigheid met betrekking tot de onderwerpen die tijdens specifieke vergaderingen zullen worden besproken of met het oog op de noodzaak om synergieën met andere onderzoeksprogramma’s tot stand te brengen.

De panelleden die de leden van de Gemeenschappelijke Onderneming “Initiatief voor innovatieve gezondheidszorg” vertegenwoordigen, wijzen op basis van consensus ad-hocpanelleden aan voor een vaste periode. Zij delen hun besluiten mee aan het programmabureau en aan de andere permanente panelleden.

4. Onverminderd de in artikel 20, lid 7, vermelde taken van de groep van vertegenwoordigers van de staten verstrekt het innovatiepanel, op verzoek van de raad van bestuur of op eigen initiatief, advies aan de raad van bestuur over wetenschappelijke en technologische aangelegenheden die verband houden met de doelstellingen van de Gemeenschappelijke Onderneming “Initiatief voor innovatieve gezondheidszorg”, met name over:

a) wetenschappelijke prioriteiten;

b) het ontwerp van het werkprogramma, met inbegrip van de inhoud van de oproepen tot het indienen van voorstellen;

c) de planning van de in artikel 118 bedoelde aanvullende activiteiten van andere leden dan de Unie;

d) de oprichting van adviesgroepen die zich op specifieke wetenschappelijke prioriteiten richten;

e) het creëren van synergieën met andere Horizon Europa-activiteiten, waaronder andere Europese partnerschappen, alsook met andere financieringsprogramma’s van de Unie en nationale financieringsprogramma’s.

5. Het innovatiepanel wordt voorgezeten door de uitvoerend directeur. In terdege gemotiveerde gevallen kan de uitvoerend directeur een hooggeplaatst personeelslid van het programmabureau van de Gemeenschappelijke Onderneming “Initiatief voor innovatieve gezondheidszorg” aanwijzen om namens hem het innovatiepanel voor te zitten.

6. Na discussie met alle panelleden die op de vergadering aanwezig zijn nemen de panelleden die de leden van de Gemeenschappelijke Onderneming “Initiatief voor innovatieve gezondheidszorg” vertegenwoordigen in het kader van het in artikel 19, lid 8, bedoelde verslag bij consensus moties aan met betrekking tot de in lid 4 genoemde aangelegenheden. Indien er geen consensus wordt bereikt, brengt de voorzitter verslag uit over de situatie aan de raad van bestuur. Elk panellid kan in het verslag een afwijkend standpunt geven.

7. Het innovatiepanel belegt ten minste tweemaal per jaar een gewone vergadering. Het panel kan buitengewone vergaderingen houden op verzoek van de panelleden die de Commissie vertegenwoordigen of van een meerderheid van de panelleden die de andere leden dan de Unie vertegenwoordigen.

8. De leden van het innovatiepanel wisselen alle relevante informatie uit en bespreken hun ideeën voorafgaand aan de vergaderingen in een passende vorm. Voor zover nodig coördineren zij hun activiteiten met die van andere adviesgroepen.

Artikel 123 - Voorschriften voor acties onder contract

1. Voor de toepassing van deze verordening wordt een onbevredigde behoefte op het gebied van volksgezondheid gedefinieerd als een behoefte die momenteel niet wordt aangepakt door de gezondheidszorgstelsels om redenen van beschikbaarheid of toegankelijkheid, bijvoorbeeld wanneer er geen bevredigende methode is voor diagnose, preventie of behandeling van een bepaalde aandoening of indien mensen beperkte toegang tot gezondheidszorginstellingen hebben vanwege kosten, afstand tot gezondheidszorg of wachttijden. Onder mensgerichte zorg wordt een benadering van zorg verstaan waarbij welbewust rekening wordt gehouden met het perspectief van personen, verzorgers, gezinnen en gemeenschappen en waarin zij worden beschouwd als deelnemers en als begunstigden van gezondheidszorgstelsels, die niet op basis van individuele ziekten maar op basis van hun behoeften en voorkeuren zijn georganiseerd.

2. Acties onder contract die door de Gemeenschappelijke Onderneming “Initiatief voor innovatieve gezondheidszorg” worden gefinancierd, kunnen klinische studies omvatten waarbij het doelgebied of het beoogde gebruik een onbevredigde behoefte op het gebied van volksgezondheid betreft die de bevolking van de Unie aanzienlijk treft of bedreigt.

3. Deelnemers aan door de Gemeenschappelijke Onderneming “Initiatief voor innovatieve gezondheidszorg” gefinancierde acties onder contract moeten ervoor zorgen dat de producten en diensten die geheel of gedeeltelijk op basis van de resultaten van de acties onder contract worden ontwikkeld onder eerlijke en redelijke voorwaarden beschikbaar en toegankelijk zijn voor het publiek. Daartoe worden in voorkomend geval in het werkprogramma aanvullende exploitatieverplichtingen gespecificeerd die van toepassing zijn op specifieke acties onder contract.

4. Indien dit is bepaald in het werkprogramma, kunnen juridische entiteiten die door de Gemeenschappelijke Onderneming “Initiatief voor innovatieve gezondheidszorg” zijn aangewezen, worden verplicht om deel te nemen aan specifieke acties onder contract. Deze entiteiten komen niet in aanmerking voor financiering door de Gemeenschappelijke Onderneming “Initiatief voor innovatieve gezondheidszorg”.

5. Juridische entiteiten die deelnemen aan specifieke acties onder contract met de in lid 4 bedoelde juridische entiteiten, komen niet in aanmerking voor financiering indien:

a) het juridische entiteiten met winstoogmerk betreft met een jaaromzet van 500 miljoen EUR of meer;

b) zij onder de directe of indirecte zeggenschap staan van een in punt a) beschreven juridische entiteit, of onder dezelfde directe of indirecte zeggenschap staan als een in punt a) beschreven juridische entiteit;

c) zij direct of indirect zeggenschap uitoefenen over een in punt a) bedoelde juridische entiteit.


TITEL VII

GEMEENSCHAPPELIJKE ONDERNEMING “DIGITALE SLEUTELTECHNOLOGIEËN”

Artikel 124 - Aanvullende doelstellingen van de Gemeenschappelijke Onderneming “Digitale sleuteltechnologieën”

1. Naast de in de artikelen 4 en 5 vastgestelde doelstellingen heeft de Gemeenschappelijke Onderneming “Digitale sleuteltechnologieën” ook de volgende algemene doelstellingen:

a) de open technologische autonomie van de Unie op het gebied van elektronische componenten en systemen versterken om tegemoet te komen aan de toekomstige behoeften van verticale bedrijfstakken en van de economie in het algemeen. Het algemene doel is tegen 2030 bij te dragen aan een verdubbeling van de waarde van het ontwerp en de productie van elektronische componenten en systemen in Europa, in overeenstemming met het gewicht van de Unie op het gebied van producten en diensten;

b) leiderschap van de Unie tot stand brengen op het gebied van wetenschappelijke excellentie en innovatie ten aanzien van opkomende componenten en systeemtechnologieën, met actieve betrokkenheid van kleine en middelgrote ondernemingen. Kleine en middelgrote ondernemingen moeten ten minste een derde van het totale aantal deelnemers aan acties onder contract vertegenwoordigen en ten minste 20 % van de overheidsfinanciering ontvangen;

c) waarborgen dat componenten en systeemtechnologieën inspelen op de maatschappelijke en milieuproblemen van Europa. Het doel is deze inspanningen in overeenstemming te brengen met het beleid van de Unie inzake energie-efficiëntie en een bijdrage te leveren aan de vermindering van het energieverbruik met 32,5 % in 2030.

2. Naast de in lid 1 vastgestelde doelstellingen heeft de Gemeenschappelijke Onderneming “Digitale sleuteltechnologieën” ook de volgende specifieke doelstellingen:

a) ontwerp- en productiecapaciteit in Europa opzetten voor strategische toepassingsgebieden;

b) een evenwichtige portefeuille van grote en kleine projecten ontwikkelen om de snelle overdracht van technologieën van het onderzoeksniveau naar de industriële omgeving te ondersteunen;

c) over de gehele Unie een dynamisch ecosysteem op basis van digitale waardeketens opbouwen met vereenvoudigde toegang voor nieuwkomers;

d) componententechnologieën versterken die veiligheid, vertrouwen en energie-efficiëntie garanderen voor kritieke infrastructuur en sectoren in Europa;

e) het vrijmaken van nationale middelen bevorderen en ervoor zorgen dat de onderzoeks- en innovatieprogramma’s van de Unie en de lidstaten op het gebied van elektronische componenten en systemen op samenhangende wijze op elkaar zijn afgestemd;

f) zorgen voor samenhang tussen de strategische agenda voor onderzoek en innovatie van het initiatief en het EU-beleid, zodat elektronische componenten en systeemtechnologieën een efficiënte bijdrage leveren.

Artikel 125 - Aanvullende taken van de Gemeenschappelijke Onderneming “Digitale sleuteltechnologieën”

Naast de in artikel 5 omschreven taken houdt de Gemeenschappelijke Onderneming “Digitale sleuteltechnologieën” ook toezicht op de uitvoering van de acties onder contract en beheert zij subsidieovereenkomsten en besluiten van de raad van bestuur en de raad van openbare instanties.

Artikel 126 - Leden

1. De leden van de Gemeenschappelijke Onderneming “Digitale sleuteltechnologieën” zijn:

a) openbare instanties, bestaande uit:

i) de Unie, vertegenwoordigd door de Commissie;

ii) de volgende deelnemende staten:

— […];

— […].

b) de particuliere leden, bestaande uit de volgende brancheorganisaties en de entiteiten waaruit ze bestaan: de vereniging AENEAS, naar Frans recht waarvan de zetel gevestigd is te Parijs (Frankrijk); de branchevereniging ARTEMIS (ARTEMISIA), naar Nederlands recht waarvan de zetel gevestigd is te Eindhoven (Nederland); en de vereniging EPoSS e.V., naar Duits recht waarvan de zetel gevestigd is te Berlijn (Duitsland).

2. Elke deelnemende staat benoemt zijn vertegenwoordigers in de organen van de Gemeenschappelijke Onderneming “Digitale sleuteltechnologieën” en wijst de nationale entiteit of entiteiten aan die zal/zullen voldoen aan zijn verplichtingen met betrekking tot de activiteiten van de Gemeenschappelijke Onderneming “Digitale sleuteltechnologieën”.

Artikel 127 - Financiële bijdrage van de Unie

De financiële bijdrage van de Unie uit het programma Horizon Europa aan de Gemeenschappelijke Onderneming “Digitale sleuteltechnologieën”, met inbegrip van EVA-kredieten, aan de administratieve en operationele kosten bedraagt tot 1 800 000 000 EUR, waarvan maximaal 22 090 000 EUR bestemd is voor administratieve kosten. De bijdrage van de Unie kan worden verhoogd met bijdragen van derde landen, indien deze laatste beschikbaar zijn.

Artikel 128 - Bijdragen van andere leden dan de Unie

1. Gedurende de in artikel 3 bepaalde periode leveren de deelnemende staten van de Gemeenschappelijke Onderneming “Digitale sleuteltechnologieën” een totale bijdrage die ten minste gelijk is aan het bedrag van de in artikel 127 bedoelde bijdrage van de Unie aan de operationele kosten.

2. Gedurende de in artikel 3 bepaalde periode dragen de particuliere leden van de Gemeenschappelijke Onderneming “Digitale sleuteltechnologieën” ten minste 2 511 164 000 EUR bij aan de Gemeenschappelijke Onderneming “Digitale sleuteltechnologieën”, of zorgen zij ervoor dat hun samenstellende of gelieerde entiteiten deze bijdragen leveren.

3. Overeenkomstig artikel 26, lid 4, leveren de particuliere leden een financiële bijdrage van maximaal 22 090 000 EUR aan de administratieve kosten van de Gemeenschappelijke Onderneming “Digitale sleuteltechnologieën”, of zorgen zij ervoor dat hun samenstellende en gelieerde entiteiten deze bijdrage leveren.

4. De in lid 1 bedoelde bijdragen bestaan uit bijdragen zoals vastgelegd in artikel 11, lid 4. De in lid 2 bedoelde bijdragen bestaan uit bijdragen zoals vastgelegd in artikel 11, lid 1, met inbegrip van ten minste 2 489 074 000 EUR aan bijdragen zoals vastgelegd in artikel 11, lid 1, punt a). De in lid 3 bedoelde bijdragen bestaan uit bijdragen zoals vastgelegd in artikel 11, lid 1, punt c).

Artikel 129 - Bijdragen van de deelnemende staten

1. Alle deelnemende staten vertrouwen de uitvoering van hun bijdragen aan deelnemers aan acties onder contract in de desbetreffende deelnemende staat toe aan de Gemeenschappelijke Onderneming “Digitale sleuteltechnologieën” door middel van door de Gemeenschappelijke Onderneming gesloten subsidieovereenkomsten. Ook de betaling van hun bijdragen aan de deelnemers vertrouwen zij toe aan de Gemeenschappelijke Onderneming “Digitale sleuteltechnologieën”. Zij specificeren de bedragen die bestemd zijn voor acties onder contract.

2. De begunstigden van acties onder contract van de Gemeenschappelijke Onderneming “Digitale sleuteltechnologieën” ondertekenen één subsidieovereenkomst met de Gemeenschappelijke Onderneming “Digitale sleuteltechnologieën”. De gedetailleerde regels van de subsidieovereenkomst, waaronder het respectieve kader voor intellectuele-eigendomsrechten, zijn in overeenstemming met de regels van Horizon Europa.

3. Met juridisch bindende overeenkomsten tussen de entiteiten die daartoe door elke deelnemende staat zijn aangewezen enerzijds en de Gemeenschappelijke Onderneming “Digitale sleuteltechnologieën” anderzijds verbinden de deelnemende staten zich ertoe het volledige bedrag van hun bijdragen te betalen. Dergelijke overeenkomsten worden vóór de vaststelling van het werkprogramma gesloten.

4. De raad van bestuur houdt naar behoren rekening met de in lid 3 bedoelde overeenkomsten bij de vaststelling van de uitgavenramingen van de desbetreffende onderzoeks- en innovatieactiviteiten, teneinde het evenwichtsbeginsel van de begroting van de Gemeenschappelijke Onderneming “Digitale sleuteltechnologieën” te waarborgen.

5. De uitvoerend directeur legt de in lid 3 bedoelde overeenkomsten voor aan de raad van bestuur ter ondersteuning van de uitgavenramingen van de daarmee verband houdende onderzoeks- en innovatieactiviteiten.

6. Andere regelingen voor de samenwerking tussen de deelnemende staten en de Gemeenschappelijke Onderneming “Digitale sleuteltechnologieën” en voor de verbintenissen met betrekking tot de in lid 1 bedoelde bijdragen worden vastgesteld door middel van overeenkomsten die worden gesloten tussen de daartoe door elke deelnemende staat aangewezen entiteiten en de Gemeenschappelijke Onderneming “Digitale sleuteltechnologieën”.

Artikel 130 - Toepassingsgebied van de aanvullende activiteiten

1. De raad van bestuur van de Gemeenschappelijke Onderneming “Digitale sleuteltechnologieën” kan, indien nodig, het in artikel 11, lid 1, punt b), bedoelde plan voor aanvullende activiteiten goedkeuren na een voorstel van de raad van particuliere leden, rekening houdend met het advies van de raad van openbare instanties.

2. Voor de toepassing van artikel 11, lid 1, punt b), kunnen de aanvullende activiteiten het volgende omvatten:

a) particuliere investeringen met het oog op de industrialisering van de resultaten van de projecten van de Gemeenschappelijke Ondernemingen “Digitale sleuteltechnologieën” en Ecsel;

b) proefprojecten, demonstratiemodellen, toepassingen, uitrol, industrialisering, met inbegrip van relevante kapitaaluitgaven;

c) aanverwante onderzoeks- en ontwikkelingsactiviteiten die niet door de overheid worden gefinancierd;

d) activiteiten die met leningen van de Europese Investeringsbank worden gefinancierd en die niet worden gefinancierd in het kader van een subsidie van de Unie;

e) activiteiten om het ecosysteem ter ondersteuning van de samenwerking tussen gebruikers en leveranciers van technologie te ontwikkelen.

Artikel 131 - Organen van de Gemeenschappelijke Onderneming “Digitale sleuteltechnologieën”

De organen van de Gemeenschappelijke Onderneming “Digitale sleuteltechnologieën” zijn:

a) de raad van bestuur;

b) de uitvoerend directeur;

c) de raad van openbare instanties;

d) de raad van particuliere leden.

Artikel 132 - Samenstelling van de raad van bestuur

Elk lid van de Gemeenschappelijke Onderneming “Digitale sleuteltechnologieën” benoemt zijn vertegenwoordigers en een delegatieleider die beschikt over het stemrecht van het lid binnen de raad van bestuur.

Artikel 133 - Werking van de raad van bestuur

1. De stemrechten in de raad van bestuur worden als volgt verdeeld:

a) een derde voor de Commissie;

b) een derde voor de particuliere leden tezamen; en

c) een derde voor de deelnemende staten tezamen.

2. Voor de eerste twee begrotingsjaren na de oprichting van de Gemeenschappelijke Onderneming “Digitale sleuteltechnologieën” worden de stemrechten van de deelnemende staten als volgt verdeeld:

a) elke deelnemende staat krijgt één procent;

b) het resterende percentage wordt jaarlijks over de deelnemende staten verdeeld in verhouding tot hun werkelijke financiële bijdragen aan de Gemeenschappelijke Onderneming “Digitale sleuteltechnologieën” en/of aan het voorafgaande initiatief van de afgelopen twee jaar.

3. Voor de daaropvolgende begrotingsjaren wordt de verdeling van de stemmen van de deelnemende staten jaarlijks vastgelegd en naar de mate waarin zij de afgelopen twee begrotingsjaren middelen hebben toegezegd voor acties onder contract.

4. De stemrechten van de particuliere leden worden gelijkelijk over de brancheorganisaties verdeeld, tenzij de raad van particuliere leden anders beslist.

5. De stemrechten van elk nieuw lid van de Gemeenschappelijke Onderneming “Digitale sleuteltechnologieën” dat geen lidstaat van de Europese Unie en geen geassocieerd land is, worden door de raad van bestuur bepaald voordat dat lid toetreedt tot de Gemeenschappelijke Onderneming “Digitale sleuteltechnologieën”.

6. Het quorum van de raad van bestuur bestaat uit de Commissie, de particuliere leden en ten minste drie delegatieleiders van de aan de Gemeenschappelijke Onderneming “Digitale sleuteltechnologieën” deelnemende staten.

Artikel 134 - Aanvullende taken van de raad van bestuur

1. Artikel 16, lid 2, punt s), is niet van toepassing op de raad van bestuur van de Gemeenschappelijke Onderneming “Digitale sleuteltechnologieën”.

2. Op verzoek van de Commissie kan het recht op deelname aan specifieke acties worden beperkt overeenkomstig de bepalingen van de sectorale basishandeling die van toepassing is op de betrokken bijdrage van de Unie.

Artikel 135 - Samenstelling van de raad van openbare instanties

De raad van openbare instanties bestaat uit vertegenwoordigers van de openbare instanties van de Gemeenschappelijke Onderneming “Digitale sleuteltechnologieën”.

Elke openbare instantie benoemt haar vertegenwoordigers en een delegatieleider die beschikt over het stemrecht in de raad van openbare instanties.

Artikel 136 - Werking van de raad van openbare instanties

1. De stemrechten in de raad van openbare instanties worden op jaarbasis toegewezen aan de openbare instanties in verhouding tot hun financiële bijdrage aan de activiteiten van de Gemeenschappelijke Onderneming “Digitale sleuteltechnologieën” voor datzelfde jaar overeenkomstig artikel 129, met een maximum voor elk lid van 50 % van het totale aantal stemmen in de raad van openbare instanties.

2. Indien minder dan drie deelnemende staten de uitvoerend directeur mededeling hebben gedaan van hun financiële bijdrage overeenkomstig artikel 129, lid 3, beschikt de Commissie over 50 % van de stemmen, terwijl de overige 50 % gelijkelijk wordt verdeeld over de deelnemende staten totdat meer dan drie aan de Gemeenschappelijke Onderneming “Digitale sleuteltechnologieën” deelnemende staten hun bijdrage hebben meegedeeld.

3. De openbare instanties doen hun uiterste best om tot een consensus te komen. Wanneer geen consensus kan worden bereikt, neemt de raad van openbare instanties besluiten met een meerderheid van ten minste 75 % van alle stemmen, met inbegrip van de stemmen van alle niet-aanwezige deelnemende staten.

4. De raad van openbare instanties kiest een van zijn leden als voorzitter voor een termijn van ten minste twee jaar.

5. De voorzitter kan andere personen uitnodigen om zijn vergaderingen als waarnemer bij te wonen, met name vertegenwoordigers van regionale autoriteiten binnen de Unie, vertegenwoordigers van verenigingen van kleine en middelgrote ondernemingen en vertegenwoordigers van andere organen van de Gemeenschappelijke Onderneming “Digitale sleuteltechnologieën”.

6. De raad van openbare instanties belegt ten minste tweemaal per jaar een gewone vergadering. De raad kan op verzoek van de Commissie of een meerderheid van de vertegenwoordigers van de deelnemende staten of op verzoek van de voorzitter buitengewone vergaderingen beleggen. De vergaderingen van de raad van openbare instanties worden bijeengeroepen door zijn voorzitter en zullen gewoonlijk plaatsvinden in de zetel van de Gemeenschappelijke Onderneming “Digitale sleuteltechnologieën”.

7. Het quorum van de raad van openbare instanties bestaat uit de Commissie en de delegatieleiders van ten minste drie deelnemende staten.

8. De uitvoerend directeur woont de vergaderingen van de raad van openbare instanties bij, tenzij de raad van bestuur daar anders over beslist, zij het zonder stemrecht.

9. Op uitnodiging van de raad van openbare instanties kan elke lidstaat of elk geassocieerd land dat geen lid is van de Gemeenschappelijke Onderneming “Digitale sleuteltechnologieën” als waarnemer aan de vergaderingen van de raad van openbare instanties deelnemen. Waarnemers ontvangen alle relevante documenten en kunnen advies geven over alle door de raad van openbare instanties genomen besluiten. Waarnemers zijn gebonden aan de vertrouwelijkheidsregels die van toepassing zijn op de leden van de raad van openbare instanties.

10. De raad van openbare instanties kan zo nodig werkgroepen instellen die algemeen gecoördineerd zullen worden door één of meer openbare instanties.

11. De raad van openbare instanties stelt zijn reglement van orde vast.

12. Artikel 11, lid 7, en artikel 26, lid 6, zijn overeenkomstig van toepassing op de raad van openbare instanties.

Artikel 137 - Taken van de raad van openbare instanties

De raad van openbare instanties:

a) draagt bij aan het opstellen van de strategische agenda voor onderzoek en innovatie;

b) levert input voor het ontwerp van het werkprogramma, met name de oproepen tot het indienen van voorstellen, met inbegrip van de regels voor de evaluatie, selectie en monitoring van acties onder contract;

c) keurt het uitschrijven van oproepen tot het indienen van voorstellen goed overeenkomstig het werkplan;

d) beslist over de toekenning van overheidsmiddelen voor geselecteerde voorstellen op basis van de door het evaluatiecomité opgestelde ranglijst, tot maximaal de beschikbare budgetten. Voor gelijkwaardige voorstellen kan bij deze toewijzing rekening worden gehouden met de bijdrage van de voorstellen aan de verwezenlijking van specifieke beleidsdoelstellingen, alsook met synergieën met nationale prioriteiten. Dergelijk besluit is bindend en definitief zonder verdere evaluatie- of selectieprocedures;

e) brengt advies uit over het ontwerpplan van de aanvullende activiteiten zoals bedoeld in artikel 11, lid 1, punt b).

Artikel 138 - Samenstelling van de raad van particuliere leden

1. De raad van particuliere leden bestaat uit vertegenwoordigers van de particuliere leden van de Gemeenschappelijke Onderneming “Digitale sleuteltechnologieën”.

2. Elk particulier lid benoemt zijn vertegenwoordigers en een delegatieleider die beschikt over het stemrecht in de raad van particuliere leden.

Artikel 139 - Werking van de raad van particuliere leden

1. De raad van particuliere leden komt ten minste tweemaal per jaar bijeen.

2. De raad van particuliere leden kan zo nodig werkgroepen instellen die algemeen gecoördineerd zullen worden door één of meer leden.

3. De raad van particuliere leden kiest een van zijn leden als voorzitter.

4. De raad van particuliere leden stelt zijn reglement van orde vast.

Artikel 140 - Taken van de raad van particuliere leden

De raad van particuliere leden:

a) stelt het in artikel 4 en artikel 124 bedoelde ontwerp van de strategische agenda voor onderzoek en innovatie ter verwezenlijking van de doelstellingen van de Gemeenschappelijke Onderneming “Digitale sleuteltechnologieën” op en werkt het regelmatig bij, rekening houdend met de input van de openbare instanties;

b) legt het ontwerp van de strategische agenda voor onderzoek en innovatie voor aan de uitvoerend directeur binnen de door de raad van bestuur vastgestelde termijnen;

c) organiseert een forum van adviserende belanghebbenden dat openstaat voor alle publieke en private belanghebbenden op het gebied van elektronische componenten en systemen, om hen te informeren en feedback in te winnen over het ontwerp van de strategische agenda voor onderzoek en innovatie voor een bepaald jaar;

d) stelt in voorkomend geval en rekening houdend met artikel 130, het ontwerp van het in artikel 11, lid 1, punt b), bedoelde plan voor aanvullende activiteiten op en legt het ter goedkeuring voor aan de raad van bestuur, waarbij rekening wordt gehouden met het advies van de raad van openbare instanties.

Artikel 141 - Vergoedingstarieven

Overeenkomstig [artikel 13, lid 1,] van de Horizon Europa-verordening en in afwijking van [artikel 30] van diezelfde verordening kan de Gemeenschappelijke Onderneming “Digitale sleuteltechnologieën” binnen een actie verschillende vergoedingspercentages toepassen voor de financiering van de Unie, afhankelijk van het soort deelnemer, te weten kmo’s en juridische entiteiten zonder winstoogmerk, en het soort actie. De vergoedingspercentages worden in het werkprogramma vermeld.

TITEL VIII

GEMEENSCHAPPELIJKE ONDERNEMING “DERDE ATM-ONDERZOEK IN HET KADER VAN HET GEMEENSCHAPPELIJK EUROPEES LUCHTRUIM”

Artikel 142 - Aanvullende doelstellingen van de Gemeenschappelijke Onderneming “Derde ATM-onderzoek in het kader van het gemeenschappelijk Europees luchtruim”

1. Naast de in de artikelen 4 en 5 vastgestelde doelstellingen moet de Gemeenschappelijke Onderneming “Derde ATM-onderzoek in het kader van het gemeenschappelijk Europees luchtruim” ook de volgende algemene doelstellingen verwezenlijken:

a) de onderzoeks- en innovatiecapaciteit van de Unie in de sector van het luchtverkeersbeheer (ATM) versterken en integreren, waardoor deze veerkrachtiger wordt en beter aanpasbaar aan schommelingen in het verkeer en tegelijkertijd de naadloze exploitatie van alle luchtvaartuigen mogelijk wordt gemaakt;

b) middels innovatie het concurrentievermogen van het bemande en onbemande luchtvervoer in de Unie en de markten voor ATM-diensten versterken om de economische groei in de Unie te ondersteunen;

c) de marktintroductie van innovatieve oplossingen ontwikkelen en versnellen om het gemeenschappelijke Europese luchtruim op te zetten als het meest efficiënte en milieuvriendelijke luchtruim ter wereld.


2. De Gemeenschappelijke Onderneming “Derde ATM-onderzoek in het kader van het gemeenschappelijk Europees luchtruim” heeft ook de volgende specifieke doelstellingen:

a) een ecosysteem voor onderzoek en innovatie ontwikkelen dat de hele waardeketens van het luchtverkeersbeheer en het U-spaceluchtruim 60 omvat, waardoor het in het Europese ATM-masterplan gedefinieerde digitale Europese luchtruim 61 kan worden opgebouwd zodat de nodige samenwerking en coördinatie tussen verleners van luchtvaartnavigatiediensten en luchtruimgebruikers mogelijk wordt om zo één geharmoniseerd ATM-systeem voor bemande en onbemande vluchtuitvoeringen te waarborgen op EU-niveau;

b) oplossingen voor het luchtverkeersbeheer ontwikkelen en valideren die een hoge mate van automatisering ondersteunen;

c) de technische architectuur 62 van het digitale Europese luchtruim ontwikkelen en valideren;

d) een versnelde marktintroductie van innovatieve oplossingen ondersteunen door middel van demonstratiemodellen;

e) de planning en de vaststelling van prioriteiten coördineren wat de inspanningen van de Unie voor het moderniseren van het luchtverkeersbeheer betreft, uitgaande van een op een consensus gebaseerd proces tussen de belanghebbenden op het gebied van luchtverkeersbeheer;

f) de ontwikkeling van normen voor de industrialisering van Sesar-oplossingen faciliteren.

Artikel 143 - Aanvullende taken van de Gemeenschappelijke Onderneming “Derde ATM-onderzoek in het kader van het gemeenschappelijk Europees luchtruim”

Naast de in artikel 5 omschreven taken moet de Gemeenschappelijke Onderneming “Derde ATM-onderzoek in het kader van het gemeenschappelijk Europees luchtruim”:

a) de taken van de definitiefase 63 van het onderzoek naar het beheer van het luchtverkeer in het gemeenschappelijke Europese luchtruim (Sesar) coördineren, toezien op de uitvoering van het Sesar-project en, waar nodig, het Europees ATM-masterplan wijzigen 64 ;

b) de onderzoeks- en ontwikkelingsaspecten van het Europees ATM-masterplan toepassen, met name door:

i) de werkzaamheden van de ontwikkelingsfase van Sesar te organiseren, te coördineren en te monitoren in overeenstemming met het Europees ATM-masterplan, met inbegrip van activiteiten op het gebied van onderzoek en innovatie met een lage technologische paraatheid (TRL) (0 tot en met 2);

ii) Sesar-oplossingen te bieden, d.w.z. inzetbare outputs van de ontwikkelingsfase van Sesar waarbij nieuwe of verbeterde gestandaardiseerde en interoperabele procedures of technologieën worden ingevoerd;

iii) de betrokkenheid van de civiele en militaire belanghebbenden van de luchtvaartsector te waarborgen, met name: verleners van luchtvaartnavigatiediensten, luchtruimgebruikers, belangenorganisaties van beroepspersoneel, luchthavens, de industrie en de relevante wetenschappelijke instellingen en wetenschappelijke gemeenschap;

c) een versnelde marktintroductie van Sesar-oplossingen bevorderen door:

i) grootschalige demonstratieactiviteiten te organiseren en te coördineren;

65 ii) nauwe coördinatie met EASA te onderhouden zodat EASA tijdig regelgevende maatregelen kan ontwikkelen die onder de EASA-basisverordening en de relevante uitvoeringsvoorschriften vallen;

66 67 iii) de verwante normalisatieactiviteiten te ondersteunen in nauwe samenwerking met normalisatie-instanties en EASA, alsook met de entiteit die is opgericht om de taken van de uitrolfase van Sesar te coördineren in overeenstemming met Uitvoeringsverordening (EU) nr. 409/2013 van de Commissie.

Artikel 144 - Leden

1. De leden van de Gemeenschappelijke Onderneming “Derde ATM-onderzoek in het kader van het gemeenschappelijk Europees luchtruim” zijn:

a) de Unie, vertegenwoordigd door de Commissie;

b) de Europese Organisatie voor de veiligheid van de luchtvaart (Eurocontrol), vertegenwoordigd door haar agentschap, na kennisgeving door middel van een verbintenisbrief van haar besluit om onvoorwaardelijk toe te treden tot de Gemeenschappelijke Onderneming “Derde ATM-onderzoek in het kader van het gemeenschappelijk Europees luchtruim”;

c) de in bijlage III bij deze verordening vermelde stichtende leden, na kennisgeving door middel van een verbintenisbrief van hun besluit om onvoorwaardelijk toe te treden tot de Gemeenschappelijke Onderneming “Derde ATM-onderzoek in het kader van het gemeenschappelijk Europees luchtruim”;

d) de overeenkomstig artikel 7 te selecteren geassocieerde leden.

2. In afwijking van de bepalingen in artikel 7, leden 1 en 2, kan de raad van bestuur gedurende de eerste zes maanden na de oprichting van de Gemeenschappelijke Onderneming “Derde ATM-onderzoek in het kader van het gemeenschappelijk Europees luchtruim” geassocieerde leden kiezen uit een lijst die is opgesteld na een open oproep tot het indienen van blijken van belangstelling die de Commissie voorafgaand aan de oprichting heeft gedaan.

3. Bij de selectie van de geassocieerde leden streeft de raad van bestuur naar een goede vertegenwoordiging van de gehele waardeketen van het luchtverkeersbeheer en, indien nodig, de selectie van relevante spelers van buiten de sector. Publieke of private entiteiten of organen, met inbegrip van die uit derde landen die ten minste één overeenkomst op het gebied van luchtvervoer hebben gesloten met de Unie, kunnen worden geselecteerd als geassocieerde leden van de Gemeenschappelijke Onderneming “Derde ATM-onderzoek in het kader van het gemeenschappelijk Europees luchtruim”.

Artikel 145 - Financiële bijdrage van de Unie

De financiële bijdrage van de Unie uit het programma Horizon Europa aan de Gemeenschappelijke Onderneming “Derde ATM-onderzoek in het kader van het gemeenschappelijk Europees luchtruim”, met inbegrip van EVA-kredieten, aan de administratieve en operationele kosten bedraagt tot 600 000 000 EUR, waarvan maximaal 30 000 000 EUR bestemd is voor administratieve kosten. De bijdrage van de Unie kan worden verhoogd met bijdragen van derde landen, indien deze laatste beschikbaar zijn.

Artikel 146 - Bijdragen van andere leden dan de Unie

1. De particuliere leden van de Gemeenschappelijke Onderneming “Derde ATM-onderzoek in het kader van het gemeenschappelijk Europees luchtruim” dragen gedurende de in artikel 3 bepaalde periode in totaal ten minste 500 000 000 EUR bij, waarvan maximaal 25 000 000 EUR bestemd is voor administratieve kosten, of zorgen ervoor dat hun samenstellende of gelieerde entiteiten deze bijdrage leveren.

2. Eurocontrol draagt gedurende de in artikel 3 vermelde periode ten minste 500 000 000 EUR bij aan de operationele en administratieve kosten van de Gemeenschappelijke Onderneming “Derde ATM-onderzoek in het kader van het gemeenschappelijk Europees luchtruim”, waarvan maximaal 25 000 000 EUR bestemd is voor administratieve kosten.

3. De in lid 1 bedoelde bijdragen bestaan uit bijdragen aan de Gemeenschappelijke Onderneming “Derde ATM-onderzoek in het kader van het gemeenschappelijk Europees luchtruim” als bedoeld in artikel 11, lid 1. De in lid 2 bedoelde bijdragen bestaan uit bijdragen aan de Gemeenschappelijke Onderneming “Derde ATM-onderzoek in het kader van het gemeenschappelijk Europees luchtruim” als bedoeld in artikel 11, lid 1.

Artikel 147 - Toepassingsgebied van de aanvullende activiteiten

Met het oog op artikel 11, lid 1, punt b), kunnen de aanvullende activiteiten het volgende omvatten:

a) activiteiten die betrekking hebben op alle niet door de Unie gefinancierde onderdelen van de projecten voor het onderzoek naar het beheer van het luchtverkeer in het gemeenschappelijk Europees luchtruim (“ATM-onderzoeksprojecten in het kader van het gemeenschappelijk Europees luchtruim”) die bijdragen tot de verwezenlijking van het afgesproken werkprogramma van de Gemeenschappelijke Onderneming;

b) industrialiseringsactiviteiten, inclusief normalisatie, certificering en productie, in verband met Sesar-oplossingen van de Gemeenschappelijke Onderneming “Derde ATM-onderzoek in het kader van het gemeenschappelijk Europees luchtruim” of het vorige initiatief, de Gemeenschappelijke Onderneming Sesar;

c) communicatie- en bewustmakingsactiviteiten in verband met Sesar-oplossingen van de Gemeenschappelijke Onderneming “Derde ATM-onderzoek in het kader van het gemeenschappelijk Europees luchtruim” of het vorige initiatief, de Gemeenschappelijke Onderneming Sesar;

d) activiteiten om de wereldwijde harmonisatie van het luchtverkeersbeheer te garanderen op basis van Sesar-oplossingen van de Gemeenschappelijke Onderneming “Derde ATM-onderzoek in het kader van het gemeenschappelijk Europees luchtruim” of het vorige initiatief, de Gemeenschappelijke Onderneming Sesar;

e) de uitrol of marktintroductie van de resultaten van projecten in het kader van de Gemeenschappelijke Onderneming “Derde ATM-onderzoek in het kader van het gemeenschappelijk Europees luchtruim” of het vorige initiatief, de Gemeenschappelijke Onderneming Sesar, die geen financiering van de Unie hebben ontvangen.

Artikel 148 - Organen van de Gemeenschappelijke Onderneming “Derde ATM-onderzoek in het kader van het gemeenschappelijk Europees luchtruim”

De organen van de Gemeenschappelijke Onderneming “Derde ATM-onderzoek in het kader van het gemeenschappelijk Europees luchtruim” zijn:

a) de raad van bestuur;

b) de uitvoerend directeur;

c) het wetenschappelijk adviesorgaan;

d) de groep van vertegenwoordigers van de staten.

Artikel 149 - Samenstelling van de raad van bestuur

De raad van bestuur is als volgt samengesteld:

a) twee vertegenwoordigers van de Commissie namens de Unie;

b) één vertegenwoordiger van elk van de andere leden dan de Unie.

Artikel 150 - Werking van de raad van bestuur

1. De raad van bestuur wordt namens de Unie voorgezeten door de Commissie.

2. De raad van bestuur heeft de volgende permanente waarnemers:

a) een vertegenwoordiger van het Europees Defensieagentschap;

b) een vertegenwoordiger van de civiele luchtruimgebruikers, aangewezen door hun vertegenwoordigende organisatie op Europees niveau;

c) een vertegenwoordiger van de verleners van luchtvaartnavigatiediensten, aangewezen door hun vertegenwoordigende organisatie op Europees niveau;

d) een vertegenwoordiger van de apparatuurfabrikanten, aangewezen door hun vertegenwoordigende organisatie op Europees niveau;

e) een vertegenwoordiger van de luchthavens, aangewezen door hun vertegenwoordigende organisatie op Europees niveau;

f) een vertegenwoordiger van de belangenorganisaties van personeel in de sector luchtverkeersbeheer, aangewezen door hun vertegenwoordigende organisatie op Europees niveau;

g) een vertegenwoordiger van de relevante wetenschappelijke instellingen of de relevante wetenschappelijke gemeenschap, aangewezen door hun vertegenwoordigende organisatie op Europees niveau:

h) een vertegenwoordiger van het Agentschap van de Europese Unie voor de veiligheid van de luchtvaart;

i) een vertegenwoordiger van de Europese normalisatieorganisatie voor de luchtvaart;

j) een vertegenwoordiger van de sector van de onbemande luchtvaartuigen, aangewezen door de vertegenwoordigende organisatie op Europees niveau.

3. Het aantal stemmen van de leden van de Gemeenschappelijke Onderneming “Derde ATM-onderzoek in het kader van het gemeenschappelijk Europees luchtruim” is in verhouding tot hun bijdrage aan de begroting van de Gemeenschappelijke Onderneming. De Unie en Eurocontrol beschikken echter elk over ten minste 25 % van het totale aantal stemmen en de vertegenwoordiger van de civiele luchtruimgebruikers als bedoeld in lid 2, punt b), heeft ten minste 10 % van het totale aantal stemmen.

4. De besluiten van de raad van bestuur worden genomen met gewone meerderheid van de uitgebrachte stemmen. Bij staking van stemmen is de stem van de vertegenwoordiger van de Unie doorslaggevend.

5. Voor besluiten met betrekking tot de herziening van het Europees ATM-masterplan is de positieve stem nodig van de Unie en Eurocontrol. Bij dergelijke besluiten wordt rekening gehouden met de standpunten van alle in lid 2 bedoelde permanente waarnemers.

Artikel 151 - Aanvullende taken van de raad van bestuur

Naast de in artikel 16 genoemde taken houdt de raad van bestuur van de Gemeenschappelijke Onderneming “Derde ATM-onderzoek in het kader van het gemeenschappelijk Europees luchtruim” ook toezicht op de uitvoering van de onderzoeks- en ontwikkelingscomponenten die zijn opgenomen in het Europees ATM-masterplan.

Artikel 152 - Aanvullende taken van de uitvoerend directeur

Naast de in artikel 18 genoemde taken voert de uitvoerend directeur van de Gemeenschappelijke Onderneming “Derde ATM-onderzoek in het kader van het gemeenschappelijk Europees luchtruim” de volgende taken uit:

a) leiding geven aan de uitvoering van de definitie- en ontwikkelingsfasen van het Sesar-project in het kader van de richtsnoeren die zijn vastgelegd door de raad van bestuur;

b) de raad van bestuur elk voorstel voorleggen betreffende wijzigingen in de ontwikkelingsfase van het Sesar-project.

Artikel 153 - Het wetenschappelijk comité

1. Het wetenschappelijk adviesorgaan van de Gemeenschappelijke Onderneming “Derde ATM-onderzoek in het kader van het gemeenschappelijk Europees luchtruim” als bedoeld in artikel 19, lid 1, punt a), is het wetenschappelijk comité.

2. Het wetenschappelijk comité bestaat uit niet meer dan 15 permanente leden.

3. De voorzitter van het wetenschappelijk comité wordt gekozen voor een periode van twee jaar.

4. Het wetenschappelijk comité kan op verzoek van de raad van bestuur en andere organen van de Gemeenschappelijke Onderneming “Derde ATM-onderzoek in het kader van het gemeenschappelijk Europees luchtruim” of op eigen initiatief advies uitbrengen, in het bijzonder over activiteiten met een lage technologische paraatheid (TRL) (0 tot en met 2).

5. Het wetenschappelijk comité werkt samen met de relevante adviesorganen die zijn opgericht in het kader van Horizon Europa.

Artikel 154 - De groep van vertegenwoordigers van de staten

1. De groep van vertegenwoordigers van de staten bestaat uit maximaal twee vertegenwoordigers van elke lidstaat en elk geassocieerd land, met inbegrip van vertegenwoordigers van de nationale luchtvaartautoriteiten belast met onderzoek. De vertegenwoordigers van de lidstaten leggen een gecoördineerd standpunt voor, waarbij ze rekening houden met de standpunten die naar voren zijn gebracht in:

a) het bij artikel 5 van Verordening (EG) nr. 549/2004 van het Europees Parlement en de Raad 68 opgerichte Single Sky Comité;

b) het programmacomité in het kader van Horizon Europa 69 .

2. De groep van vertegenwoordigers van de staten komt ten minste eenmaal per jaar bijeen.

Artikel 155 - Uitvoeringshandelingen om het standpunt van de Unie te bepalen in verband met de wijziging van het Europees ATM-masterplan

1. De Commissie stelt uitvoeringshandelingen vast om het standpunt van de Unie over de wijziging van het Europees ATM-masterplan te bepalen. Deze uitvoeringshandelingen worden vastgesteld volgens de in artikel 5 van Verordening (EU) nr. 182/2011 bedoelde onderzoeksprocedure.

2. De Commissie wordt bijgestaan door het bij Verordening (EG) nr. 549/2004 ingestelde Single Sky Comité. Het Single Sky Comité is een comité in de zin van Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad 70 .

Artikel 156 - Certificering van nieuwe technologieën

1. Het Agentschap van de Europese Unie voor de veiligheid van de luchtvaart (EASA) kan door aanvragers, begunstigden of de uitvoerend directeur worden verzocht advies uit te brengen over individuele projecten en demonstratieactiviteiten met betrekking tot kwesties die verband houden met de naleving van de normen op het gebied van luchtvaartveiligheid, interoperabiliteit en milieu, om ervoor te zorgen dat deze leiden tot de tijdige ontwikkeling van relevante normen, testcapaciteit en regelgevingseisen voor productontwikkeling en de uitrol van nieuwe technologieën.

2. Certificeringsactiviteiten en -diensten zijn onderworpen aan de bepalingen inzake de vergoedingen en heffingen van Verordening (EU) 2018/1139 van het Europees Parlement en de Raad 71 .

Artikel 157 - Overeenkomst met Eurocontrol

Als stichtend lid van de Gemeenschappelijke Onderneming “Derde ATM-onderzoek in het kader van het gemeenschappelijk Europees luchtruim” worden de rol en de bijdrage van Eurocontrol vastgelegd in een administratieve overeenkomst tussen de twee partijen (de Gemeenschappelijke Onderneming “Derde ATM-onderzoek in het kader van het gemeenschappelijk Europees luchtruim” en Eurocontrol). In die overeenkomst worden de taken en verantwoordelijkheden van Eurocontrol en de bijdrage aan de activiteiten van de Gemeenschappelijke Onderneming “Derde ATM-onderzoek in het kader van het gemeenschappelijk Europees luchtruim” beschreven met betrekking tot het volgende:

a) de onderzoeks-, ontwikkelings- en valideringsactiviteiten van Eurocontrol organiseren overeenkomstig het werkprogramma van de Gemeenschappelijke Onderneming “Derde ATM-onderzoek in het kader van het gemeenschappelijk Europees luchtruim”;

b) op haar verzoek gespecialiseerde ondersteuning en advies verlenen aan de Gemeenschappelijke Onderneming “Derde ATM-onderzoek in het kader van het gemeenschappelijk Europees luchtruim”;

c) steun en advies verlenen in het kader van de gemeenschappelijke ontwikkelingen voor de toekomstige Europese systemen voor het luchtverkeersbeheer, met name in verband met de toekomstige architectuur van het luchtruim;

d) steun verlenen bij het toezicht op de uitvoering van Sesar-oplossingen in overeenstemming met het Europese ATM-masterplan;

e) samenwerken met de Eurocontrol-lidstaten om brede steun te garanderen voor de beleidsdoelstellingen van de Unie en de resultaten van onderzoeks-, validerings- en demonstratieactiviteiten bij pan-Europese netwerkpartners;

f) het programmabeheer ondersteunen;

g) een bijdrage leveren aan de administratieve kosten van de Gemeenschappelijke Onderneming “Derde ATM-onderzoek in het kader van het gemeenschappelijk Europees luchtruim” en steun verlenen op het gebied van informatietechnologie, communicatie en logistiek aan de Gemeenschappelijke Onderneming “Derde ATM-onderzoek in het kader van het gemeenschappelijk Europees luchtruim”.

Artikel 158 - Functies van het gemeenschappelijke backoffice

Artikel 12 is niet van toepassing op de Gemeenschappelijke Onderneming “Derde ATM-onderzoek in het kader van het gemeenschappelijk Europees luchtruim”.


TITEL IX

GEMEENSCHAPPELIJKE ONDERNEMING “SLIMME NETWERKEN EN DIENSTEN”

Artikel 159 - Aanvullende doelstellingen van de Gemeenschappelijke Onderneming “Slimme netwerken en diensten”

1. Naast de in de artikelen 4 en 5 vastgestelde doelstellingen heeft de Gemeenschappelijke Onderneming “Slimme netwerken en diensten” ook de volgende algemene doelstellingen:

a) de technologische soevereiniteit van Europa bevorderen op het gebied van toekomstige slimme netwerken en diensten door de huidige industriële troeven te versterken en het toepassingsgebied te verruimen van 5G‑connectiviteit naar de bredere strategische waardeketen, met inbegrip van cloudgebaseerde dienstverlening alsook componenten en apparaten;

b) de strategische routekaarten van een breder scala aan industriële spelers op elkaar afstemmen, waaronder niet alleen die van de telecommunicatiesector, maar ook van actoren op het gebied van het internet der dingen, de cloud en onderdelen en apparaten;

c) Europese technologische en wetenschappelijke excellentie bevorderen ter ondersteuning van Europees leiderschap om tegen 2030 6G‑systemen vorm te geven en te beheren;

d) de uitrol van digitale infrastructuur en het gebruik van digitale oplossingen op de Europese markten versterken, met name door te zorgen voor een strategisch coördinatiemechanisme voor het digitaal programma van CEF2 en voor synergieën binnen CEF2 en met het programma Digitaal Europa en InvestEU als onderdeel van het toepassingsgebied en de governance van de Gemeenschappelijke Onderneming “Slimme netwerken en diensten”;

e) de Europese sector voor slimme netwerken en diensten voorbereiden op de kansen op de langere termijn die voortvloeien uit de ontwikkeling van verticale markten voor 5G- en later 6G‑infrastructuur en ‑diensten in Europa;

f) digitale innovatie vergemakkelijken tegen 2030, teneinde te voldoen aan de behoeften van de Europese markt en aan de eisen van het overheidsbeleid, met inbegrip van de hoogste eisen van verticale bedrijfstakken, en maatschappelijke eisen op het gebied van onder meer veiligheid, energie-efficiëntie en elektromagnetische velden;

g) de afstemming ondersteunen van toekomstige slimme netwerken en diensten op de beleidsdoelstellingen van de Unie, waaronder de Europese Green Deal, netwerk- en informatiebeveiliging, ethiek, privacy en een mensgericht en duurzaam internet.

2. De Gemeenschappelijke Onderneming “Slimme netwerken en diensten” heeft ook de volgende specifieke doelstellingen:

a) de ontwikkeling te vergemakkelijken van technologieën die aan geavanceerde communicatievereisten kunnen voldoen en tegelijkertijd steun te bieden aan Europese excellentie op het gebied van slimme netwerken en technologie en architecturen van diensten en de evolutie daarvan naar 6G, met inbegrip van sterke Europese standpunten inzake normen, essentiële octrooien en de vaststelling van essentiële vereisten, zoals spectrumbanden die in de toekomst nodig zullen zijn voor geavanceerde slimme netwerktechnologieën;

b) de ontwikkeling van energie-efficiënte netwerktechnologieën te versnellen met als doel tegen 2030 het energie- en hulpbronnenverbruik van de gehele digitale infrastructuur aanzienlijk te verminderen en het energieverbruik van belangrijke verticale bedrijfstakken, ondersteund door technologieën voor slimme netwerken en diensten, terug te dringen;

c) tegen 2025 de ontwikkeling en grootschalige uitrol van 5G‑infrastructuur en later van 6G‑infrastructuur in Europa te versnellen, met name door te zorgen voor de coördinatie en strategische ondersteuning van de uitrol van 5G voor verbonden en geautomatiseerde mobiliteit langs grensoverschrijdende corridors, waarbij wordt gebruikgemaakt van het digitaal programma van CEF2 en andere uitrolprogramma’s in het kader van het digitaal programma van CEF2, het programma Digitaal Europa en InvestEU;

d) een duurzame en gevarieerde toeleverings- en waardeketen te bevorderen in overeenstemming met de toolbox voor 5G‑cyberbeveiliging;

e) de positie van de bedrijfstak van de Unie in de wereldwijde waardeketen van slimme netwerken en diensten te versterken door een kritische massa van publieke en private actoren tot stand te brengen, met name door de bijdrage van actoren op het gebied van software en het internet der dingen te vergroten, een hefboomwerking te creëren voor nationale initiatieven en de opkomst van nieuwe actoren te ondersteunen;

f) de afstemming op ethische en veiligheidsvereisten te ondersteunen door ze op te nemen in de strategische agenda’s voor onderzoek en innovatie en waar nodig input te leveren voor het wetgevingsproces van de Unie.

Artikel 160 - Aanvullende taken van de Gemeenschappelijke Onderneming “Slimme netwerken en diensten”

De Gemeenschappelijke Onderneming “Slimme netwerken en diensten” voert naast de in artikel 5 omschreven taken ook de volgende taken uit:

a) bijdragen aan de werkprogramma’s van andere programma’s van de Unie, zoals het digitaal programma van CEF 2, het programma Digitaal Europa en InvestEU, die activiteiten uitvoeren op het gebied van slimme netwerken en diensten;

b) in samenwerking met de Commissie en de bevoegde relevante financieringsorganen Europese proefprojecten en uitrolinitiatieven op het gebied van slimme netwerken en diensten coördineren, zoals de pan-Europese 5G‑corridors voor verbonden en geautomatiseerde mobiliteit in het kader van het digitaal programma van CEF2;

c) synergieën bevorderen tussen relevante door de Unie gefinancierde proeven, proefprojecten en uitrolactiviteiten op het gebied van slimme netwerken en diensten, zoals de activiteiten die worden gefinancierd in het kader van het digitaal programma van CEF2, het programma Digitaal Europa en InvestEU, en een doeltreffende verspreiding en hefboomwerking waarborgen van de in het kader van die activiteiten opgedane kennis en knowhow;

d) de strategische toepassingsagenda’s voor de pan-Europese 5G‑corridors voor verbonden en geautomatiseerde mobiliteit ontwikkelen en coördineren, waarbij de belanghebbende partijen worden betrokken. Deze agenda’s zijn programmeringsdocumenten die de duur van het digitaal programma van CEF2 bestrijken en waarin een gemeenschappelijke visie wordt vastgesteld voor de ontwikkeling van ecosystemen die gebruikmaken van 5G en de onderliggende vereisten voor netwerken en diensten, en waarin uitroldoelstellingen en routekaarten alsook potentiële samenwerkingsmodellen worden bepaald.

Artikel 161 - Leden

De leden van de Gemeenschappelijke Onderneming “Slimme netwerken en diensten” zijn:

a) de Unie, vertegenwoordigd door de Commissie;

b) de 5G‑infrastructuurvereniging, na kennisgeving door middel van een verbintenisbrief van haar besluit om onvoorwaardelijk toe te treden tot de Gemeenschappelijke Onderneming “Slimme netwerken en diensten”.

Artikel 162 - Financiële bijdrage van de Unie

De financiële bijdrage van de Unie uit het programma Horizon Europa aan de Gemeenschappelijke Onderneming “Slimme netwerken en diensten”, met inbegrip van EVA-kredieten, aan de administratieve en operationele kosten bedraagt tot 900 000 000 EUR, waarvan maximaal 13 929 000 EUR bestemd is voor administratieve kosten. De bijdrage van de Unie kan worden verhoogd met bijdragen van derde landen, indien deze laatste beschikbaar zijn.

Artikel 163 - Bijdragen van andere leden dan de Unie

1. Andere leden van de Gemeenschappelijke Onderneming “Slimme netwerken en diensten” dan de Unie dragen gedurende de in artikel 3 bepaalde periode in totaal ten minste 900 000 000 EUR bij of zorgen ervoor dat hun samenstellende of gelieerde entiteiten deze bijdrage verstrekken.

2. De andere leden van de Gemeenschappelijke Onderneming “Slimme netwerken en diensten” dan de Unie leveren een jaarlijkse financiële bijdrage aan de administratieve kosten van de Gemeenschappelijke Onderneming “Slimme netwerken en diensten” van ten minste 20 % van de totale administratieve kosten, of zorgen ervoor dat hun samenstellende of gelieerde entiteiten deze bijdrage leveren. Zij streven ernaar het aantal samenstellende of gelieerde entiteiten te verhogen teneinde hun bijdrage gedurende de looptijd te maximaliseren tot 50 % van de administratieve kosten van de Gemeenschappelijke Onderneming “Slimme netwerken en diensten”, terdege rekening houdend met de samenstellende entiteiten die kleine of middelgrote ondernemingen zijn.

3. De in de leden 1 en 2 van dit artikel bedoelde bijdragen zijn samengesteld uit bijdragen aan de in artikel 11, lid 1, bedoelde Gemeenschappelijke Onderneming “Slimme netwerken en diensten”.

Artikel 164 - Toepassingsgebied van de aanvullende activiteiten

Voor de toepassing van artikel 11, lid 1, punt b), kunnen de aanvullende activiteiten het volgende omvatten:

a) spin-offactiviteiten op het gebied van onderzoek en ontwikkeling;

b) bijdragen aan normalisatie;

c) bijdragen aan regelgevingsprocessen;

d) activiteiten die met leningen van de Europese Investeringsbank worden gefinancierd en die niet worden gefinancierd in het kader van een subsidie van de Unie;

e) bijdragen aan activiteiten van de 5G‑infrastructuurvereniging en andere groepen of verenigingen van belanghebbenden op het gebied van de Gemeenschappelijke Onderneming “Slimme netwerken en diensten” die niet worden gefinancierd in het kader van een subsidie van de Unie;

f) activiteiten om het ecosysteem te ontwikkelen, waaronder het opzetten van samenwerking met verticale markten;

g) activiteiten om de resultaten wereldwijd te verspreiden teneinde een consensus te bereiken over ondersteunde technologieën ter voorbereiding van toekomstige normen;

h) proeven, demonstraties, proefprojecten, go-to-market, vroege toepassing van technologieën;

i) internationale samenwerking die niet wordt gefinancierd in het kader van een subsidie van de Unie;

j) activiteiten in verband met de voorbereiding van en deelname aan onderzoeks- en innovatieprojecten die door andere particuliere of openbare instanties dan de Unie worden gefinancierd.

Artikel 165 - Organen van de Gemeenschappelijke Onderneming “Slimme netwerken en diensten”

De organen van de Gemeenschappelijke Onderneming “Slimme netwerken en diensten” zijn:

a) de raad van bestuur;

b) de uitvoerend directeur;

c) de groep van vertegenwoordigers van de staten;

d) de groep van belanghebbenden.

Artikel 166 - Samenstelling van de raad van bestuur

1. De raad van bestuur bestaat uit:

a) twee vertegenwoordigers van de Commissie namens de Unie;

b) vijf vertegenwoordigers van de 5G-infrastructuurvereniging.

2. Onverminderd artikel 40 stellen de vertegenwoordigers van de particuliere leden de raad van bestuur onmiddellijk in kennis van hun betrokkenheid bij beroepsactiviteiten met entiteiten die niet in de Unie zijn gevestigd of met entiteiten die niet onder zeggenschap staan van in de Unie gevestigde rechtspersonen of entiteiten. In een dergelijk geval kunnen de vertegenwoordigers van de Unie besluiten het betrokken lid te verzoeken een andere vertegenwoordiger aan te wijzen.

Artikel 167 - Werking van de raad van bestuur

De leden van de 5G-infrastructuurvereniging bezitten gezamenlijk 50 % van de stemmen.

Artikel 168 - Aanvullende taken van de raad van bestuur

1. De raad van bestuur van de Gemeenschappelijke Onderneming “Slimme netwerken en diensten” voert naast de in artikel 16 omschreven taken ook de volgende taken uit:

a) strategische toepassingsagenda’s vaststellen en, indien nodig, wijzigen gedurende de looptijd van het digitale programma van CEF2;

b) waarborgen dat bij alle activiteiten van de Gemeenschappelijke Onderneming “Slimme netwerken en diensten” rekening wordt gehouden met de cyberbeveiligingswetgeving van de Unie en de bestaande en toekomstige gecoördineerde richtsnoeren van de lidstaten;

c) synergieën en complementariteit met de andere relevante programma’s van de Unie bevorderen, alsook tussen de digitale, de vervoers- en de energiesector van CEF2 door de vaststelling van actiegebieden en bijdragen aan de werkprogramma’s.

2. Voordat zij stemmen in de raad van bestuur, houden de vertegenwoordigers van de leden van de Gemeenschappelijke Onderneming “Slimme netwerken en diensten” rekening met een eventueel advies van de groep van vertegenwoordigers van de staten.

Artikel 169

De groep van vertegenwoordigers van de staten

De groep van vertegenwoordigers van de staten bestaat uit één hoofdvertegenwoordiger van elke lidstaat en elk geassocieerd land en, in voorkomend geval, uit één plaatsvervangende vertegenwoordiger voor elke staat om gezamenlijk algemene strategische kwesties alsook alle relevante activiteiten van de Gemeenschappelijke Onderneming “Slimme netwerken en diensten” te behandelen, met name:

a) de onderzoeks- en innovatiekwesties in verband met Horizon Europa, en

b) de uitrolactiviteiten in verband met andere programma’s van de Unie, met name het digitaal programma van CEF2, maar ook activiteiten in het kader van het programma Digitaal Europa en InvestEU die onder de Gemeenschappelijke Onderneming “Slimme netwerken en diensten” vallen.

Artikel 170

Beveiliging

1. Indien dit relevant wordt geacht, kan de raad van bestuur bepalen dat een door de Gemeenschappelijke Onderneming “Slimme netwerken en diensten” gefinancierde actie waarborgt dat de netwerkelementen die worden ingezet voor grootschalige experimenten of proefprojecten beoordelingen voor veiligheidscontrole volgen. De beoordelingen sluiten aan bij de wetgeving en het beleid van de Unie inzake cyberbeveiliging en bij de bestaande en toekomstige gecoördineerde richtsnoeren van de lidstaten.

2. Op verzoek van de Commissie kan het recht op deelname aan specifieke acties worden beperkt overeenkomstig de bepalingen van de Horizon Europa-verordening.

3. Met betrekking tot zijn in artikel 160, punt a), bedoelde taak beveelt de raad van bestuur aan dat andere financieringsorganen de leden 1 en 2 overeenkomstig toepassen op hun acties, indien dat passend wordt geacht.

DEEL DRIE

SLOTBEPALINGEN

Artikel 171 - Toezicht en evaluatie

1. Er wordt voortdurend toezicht gehouden op de activiteiten van de Gemeenschappelijke Ondernemingen en deze worden regelmatig getoetst overeenkomstig hun financiële regels, om te zorgen voor een zo groot mogelijke impact en excellentie en voor een zo efficiënt mogelijk gebruik van de middelen. De resultaten van het toezicht en de periodieke toetsingen worden meegenomen in het toezicht op de Europese partnerschappen en de evaluaties van de Gemeenschappelijke Ondernemingen als onderdeel van de evaluaties van Horizon Europa.

2. De Gemeenschappelijke Ondernemingen organiseren doorlopend toezicht op hun beheeractiviteiten en periodieke toetsingen van de outputs, resultaten en effecten van hun projecten die overeenkomstig [artikel 45] van en [bijlage III] bij de Horizon Europa-verordening worden uitgevoerd. Dit toezicht omvat:

a) tijdgebonden indicatoren met het oog op de jaarlijkse verslaglegging over de voortgang van hun activiteiten met het oog op de verwezenlijking van de doelstellingen, alsook op basis van de in [bijlage V] bij de Horizon Europa-verordening beschreven effecttrajecten;

b) informatie over de mate van mainstreaming van sociale wetenschappen en geesteswetenschappen, de verhouding tussen lagere en hogere niveaus van technologische paraatheid in gezamenlijk onderzoek, de vooruitgang bij het verbreden van de deelname van landen, de geografische samenstelling van consortia in samenwerkingsprojecten, het gebruik van de in twee fasen verlopende indienings- en evaluatieprocedure, de maatregelen gericht op het vergemakkelijken van samenwerkingsverbanden in Europees onderzoek en Europese innovatie, het gebruik van de toetsing van de evaluatie en het aantal en de soorten klachten, het klimaatmainstreamingniveau en gerelateerde uitgaven, deelname van kleine en middelgrote ondernemingen, deelname van de particuliere sector, de genderverhouding bij deelname aan gefinancierde acties, evaluatiepanels, raden en adviesgroepen, het medefinancieringspercentage, de complementaire en cumulatieve financiering uit andere fondsen van de Unie, de subsidietoekenningstermijn, de mate van internationale samenwerking, betrokkenheid van burgers en deelname van het maatschappelijk middenveld;

c) de op projectniveau uitgesplitste uitgavenniveaus om een specifieke analyse mogelijk te maken, ook per actiegebied;

d) de mate van overinschrijving, met name het aantal voorstellen en voor elke oproep tot het indienen van voorstellen de gemiddelde score, het aandeel voorstellen boven en onder de kwaliteitsdrempels.

3. Evaluaties van de activiteiten van de Gemeenschappelijke Ondernemingen worden tijdig uitgevoerd zodat zij kunnen worden meegenomen in de algemene tussentijdse evaluaties en de eindevaluatie van Horizon Europa en het daarmee samenhangende besluitvormingsproces over Horizon Europa, de opvolger daarvan en andere initiatieven die relevant zijn voor onderzoek en innovatie, zoals bedoeld in [artikel 47] van de Horizon Europa-verordening.

4. De Commissie verricht een tussentijdse en een eindevaluatie van elke Gemeenschappelijke Onderneming als input voor de evaluaties van Horizon Europa, zoals gespecificeerd in [artikel 47] van de Horizon Europa-verordening. Bij de evaluaties wordt nagegaan hoe elke Gemeenschappelijke Onderneming haar opdracht en doelstellingen vervult, komen alle activiteiten van de Gemeenschappelijke Onderneming aan bod en worden de Europese toegevoegde waarde, doeltreffendheid, efficiëntie, met inbegrip van haar openheid en transparantie, relevantie van de nagestreefde activiteiten en hun samenhang en complementariteit met relevant regionaal, nationaal en Uniebeleid, inclusief synergieën met andere onderdelen van Horizon Europa, zoals taken, clusters of thematische/specifieke programma’s, geëvalueerd. Bij de evaluaties wordt rekening gehouden met de standpunten van de belanghebbenden, zowel op Europees als op nationaal niveau, en wordt, indien gepast, ook een beoordeling verricht van de wetenschappelijke, maatschappelijke, economische en technologische langetermijneffecten van de in artikel 174, leden 3 tot en met 9, bedoelde initiatieven. De evaluaties omvatten in voorkomend geval ook een beoordeling van de meest doeltreffende beleidsinterventiemethode voor toekomstige acties, alsook van de relevantie en samenhang van elke mogelijke verlenging van elke Gemeenschappelijke Onderneming in het licht van de algemene beleidsprioriteiten en het ondersteunend landschap voor onderzoek en innovatie, met inbegrip van de positionering ervan ten opzichte van andere initiatieven die door het kaderprogramma worden ondersteund, met name Europese partnerschappen of missies. Tijdens de evaluaties wordt ook naar behoren rekening gehouden met het plan voor de geleidelijke beëindiging dat de raad van bestuur overeenkomstig artikel 16, lid 2, punt y), heeft vastgesteld.

5. Op grond van de conclusies van de in lid 2 van dit artikel bedoelde tussentijdse evaluatie kan de Commissie handelen in overeenstemming met artikel 11, lid 7, of andere passende maatregelen treffen.

6. De Commissie kan, met de hulp van externe onafhankelijke deskundigen die op basis van een transparant proces zijn geselecteerd, thema’s of onderwerpen van strategisch belang nader evalueren om de door de Gemeenschappelijke Onderneming geboekte vooruitgang in de richting van haar doelstellingen te onderzoeken, de factoren die bijdragen aan de uitvoering van de activiteiten in kaart te brengen, en beste praktijken vast te stellen. Door deze nadere evaluaties uit te voeren, houdt de Commissie ten volle rekening met de administratieve gevolgen voor de betrokken Gemeenschappelijke Onderneming.

7. De Gemeenschappelijke Ondernemingen verrichten periodieke toetsingen van hun activiteiten als uitgangspunt voor hun tussentijdse en eindevaluatie in het kader van de in [artikel 47] van de Horizon Europa-verordening bedoelde evaluaties van Horizon Europa.

8. De resultaten van periodieke toetsingen en evaluaties zullen worden gebruikt voor de ontbinding, geleidelijke beëindiging of eventuele verlenging van de in artikel 43 bedoelde Gemeenschappelijke Onderneming, overeenkomstig [bijlage III] bij de Horizon Europa-verordening. Binnen zes maanden na de ontbinding van een Gemeenschappelijke Onderneming, maar niet later dan vier jaar na de inleiding van de in artikel 43 bedoelde ontbindingsprocedure, verricht de Commissie een eindevaluatie van de desbetreffende Gemeenschappelijke Onderneming overeenkomstig de eindevaluatie van Horizon Europa.

9. De Commissie deelt de resultaten van de evaluaties van de Gemeenschappelijke Ondernemingen, waaronder de evaluatie en de opmerkingen van de Commissie, mee aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio’s als onderdeel van de evaluaties van Horizon Europa zoals bedoeld in [artikel 47] van de Horizon Europa-verordening.

Artikel 172 - Ondersteuning door de gaststaat

Tussen een Gemeenschappelijke Onderneming en de staat waar haar zetel zich bevindt, kan een administratieve overeenkomst worden gesloten betreffende de door die lidstaat aan de betrokken Gemeenschappelijke Onderneming verleende voorrechten, immuniteiten en andere ondersteuning.

Artikel 173 - Initiële acties

1. De Commissie is belast met het opzetten en de initiële werking van de Gemeenschappelijke Onderneming “Mondiale gezondheid EDCTP3” en de Gemeenschappelijke Onderneming “Slimme netwerken en diensten” totdat zij over voldoende operationele capaciteit beschikken om hun eigen begroting uit te voeren. De Commissie verricht alle nodige acties in samenwerking met de andere leden en met de betrokkenheid van de bevoegde organen van deze Gemeenschappelijke Ondernemingen.

2. Voor de toepassing van lid 1:

a) kan de Commissie een ambtenaar van de Commissie aanwijzen om als tijdelijk uitvoerend directeur te fungeren en de aan de uitvoerend directeur toegewezen taken uit te voeren, totdat de uitvoerend directeur zijn of haar taken opneemt nadat hij of zij overeenkomstig artikel 17, lid 1, door de raad van bestuur is benoemd;

b) oefent de tijdelijk uitvoerend directeur, in afwijking van artikel 16, lid 2, punt h), de relevante bevoegdheden uit tot aanstelling van al het personeel in functies die moeten worden ingevuld voordat de uitvoerend directeur zijn of haar functie opneemt overeenkomstig artikel 17, lid 1;

c) kan de Commissie tijdelijk een beperkt aantal van haar ambtenaren toewijzen.

3. De tijdelijk uitvoerend directeur(s) kan (kunnen) alle betalingen binnen de kredieten van de jaarbegroting van de in lid 1 bedoelde Gemeenschappelijke Ondernemingen goedkeuren zodra zij zijn goedgekeurd door de raad van bestuur, en kan (kunnen) overeenkomsten, besluiten en contracten, inclusief personeelscontracten, sluiten nadat de personeelsformatie van die Gemeenschappelijke Ondernemingen is goedgekeurd.

4. De tijdelijk uitvoerend directeur bepaalt in samenspraak met de aantredende uitvoerend directeur en na goedkeuring door de raad van bestuur de datum waarop de betrokken Gemeenschappelijke Onderneming wordt geacht de capaciteit te hebben om haar eigen begroting uit te voeren. Vanaf die datum onthoudt de Commissie zich van het aangaan van verbintenissen en het uitvoeren van betalingen voor de activiteiten van die Gemeenschappelijke Onderneming.

Artikel 174 - Intrekking en overgangsbepalingen

1. Verordening (EU) nr. 560/2014 van de Raad 72 , Verordening (EU) nr. 558/2014 73 , Verordening (EU) nr. 559/2014 74 , Verordening (EU) nr. 557/2014 van de Raad 75 , Verordening (EG) nr. 219/2007 76 , Verordening (EU) nr. 561/2014 van de Raad 77 en Verordening (EU) nr. 642/2014 van de Raad 78 worden ingetrokken.

2. Acties die op grond van de in lid 1 bedoelde verordeningen worden ondernomen of voortgezet en de financiële verplichtingen in verband met dergelijke acties blijven onderworpen aan die verordeningen totdat zij zijn voltooid.

3. De Gemeenschappelijke Onderneming “Een circulair biogebaseerd Europa” is de rechtsopvolger en universele opvolger van alle contracten, met inbegrip van arbeidsovereenkomsten en subsidieovereenkomsten, passiva en verworven eigendom van de bij Verordening (EU) nr. 560/2014 van de Raad opgerichte Gemeenschappelijke Onderneming biogebaseerde industrieën, die zij vervangt en opvolgt.

4. De Gemeenschappelijke Onderneming “Schone luchtvaart” is de rechtsopvolger en universele opvolger van alle contracten, met inbegrip van arbeidsovereenkomsten en subsidieovereenkomsten, passiva en verworven eigendom van de bij Verordening (EU) nr. 558/2014 van de Raad opgerichte Gemeenschappelijke Onderneming Clean Sky 2, die zij vervangt en opvolgt.

5. De Gemeenschappelijke Onderneming “Schone waterstof” is de rechtsopvolger en universele opvolger van alle contracten, met inbegrip van arbeidsovereenkomsten en subsidieovereenkomsten, passiva en verworven eigendom van de bij Verordening (EU) nr. 559/2014 van de Raad opgerichte Gemeenschappelijke Onderneming brandstofcellen en waterstof 2, die zij vervangt en opvolgt.

6. De Gemeenschappelijke Onderneming “Europese spoorwegen” is de rechtsopvolger en universele opvolger van alle contracten, met inbegrip van arbeidsovereenkomsten en subsidieovereenkomsten, passiva en verworven eigendom van de bij Verordening (EU) nr. 642/2014 van de Raad opgerichte Gemeenschappelijke Onderneming Shift2Rail, die zij vervangt en opvolgt.

7. De Gemeenschappelijke Onderneming “Initiatief voor innovatieve gezondheidszorg” is de rechtsopvolger en universele opvolger van alle contracten, met inbegrip van arbeidsovereenkomsten en subsidieovereenkomsten, passiva en verworven eigendom van de bij Verordening (EU) nr. 557/2014 van de Raad opgerichte Gemeenschappelijke Onderneming voor het initiatief innovatieve geneesmiddelen 2, die zij vervangt en opvolgt.

8. De Gemeenschappelijke Onderneming “Digitale sleuteltechnologieën” is de rechtsopvolger en universele opvolger van alle contracten, met inbegrip van arbeidsovereenkomsten en subsidieovereenkomsten, passiva en verworven eigendom van de bij Verordening (EU) nr. 561/2014 van de Raad opgerichte Gemeenschappelijke Onderneming Ecsel, die zij vervangt en opvolgt.

9. De Gemeenschappelijke Onderneming “Derde ATM-onderzoek in het kader van het gemeenschappelijk Europees luchtruim” is de rechtsopvolger en universele opvolger van alle contracten, met inbegrip van arbeidsovereenkomsten en subsidieovereenkomsten, passiva en verworven eigendom van de bij Verordening (EG) nr. 219/2007 van de Raad opgerichte Gemeenschappelijke Onderneming Sesar, die zij vervangt en opvolgt.

10. Deze verordening heeft geen gevolgen voor de rechten en verplichtingen van personeel dat op grond van de in lid 1 bedoelde verordeningen in dienst is genomen.

11. De uitvoerend directeuren die uit hoofde van de in lid 1 van dit artikel bedoelde verordeningen zijn benoemd, zijn met ingang van [datum van artikel 175] voor de resterende looptijd van hun ambtstermijn belast met de voorziene taken van de uitvoerend directeur zoals bepaald in de onderhavige verordening. De overige contractvoorwaarden blijven ongewijzigd.

12. De raad van bestuur van elke Gemeenschappelijke Onderneming stelt in zijn eerste vergadering een lijst vast van door de raad van bestuur van de voorafgaande, in de leden 3 tot en met 9 genoemde, Gemeenschappelijke Ondernemingen genomen besluiten die van toepassing blijven op de betrokken Gemeenschappelijke Onderneming die bij deze verordening is opgericht.

13. De in artikel 171, lid 2, van deze verordening bedoelde tussentijdse evaluaties omvatten een eindevaluatie van de voorafgaande Gemeenschappelijke Ondernemingen die zijn genoemd in de leden 3 tot en met 9 van dit artikel.

14. Alle ongebruikte kredieten uit hoofde van de in lid 1 bedoelde verordeningen worden overgedragen aan de bij deze verordening opgerichte overeenkomstige Gemeenschappelijke Onderneming. Ongebruikte aldus overgedragen beleidskredieten worden eerst gebruikt om financiële steun te verlenen aan acties onder contract die in het kader van Horizon 2020 zijn ondernomen. De resterende beleidskredieten kunnen worden gebruikt voor acties onder contract die uit hoofde van deze verordening worden ondernomen. Indien deze beleidskredieten worden gebruikt voor acties onder contract die uit hoofde van deze verordening worden ondernomen, worden zij meegerekend voor de financiële bijdrage die de Unie uit hoofde van deze verordening aan de respectieve Gemeenschappelijke Onderneming moet leveren.

Artikel 175 - Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.