Artikelen bij COM(2021)564 - Mechanisme voor koolstofcorrectie aan de grens

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.

dossier COM(2021)564 - Mechanisme voor koolstofcorrectie aan de grens.
document COM(2021)564 NLEN
datum 10 mei 2023


Hoofdstuk I
Onderwerp, toepassingsgebied en definities

Inhoudsopgave

Artikel 1 - Onderwerp

1. Bij deze verordening wordt een mechanisme voor koolstofcorrectie aan de grens (“CBAM”) vastgesteld om broeikasgasemissies aan te pakken die in de in bijlage I vermelde goederen zijn ingebed, bij de invoer van die goederen in het douanegebied van de Unie, teneinde het risico van koolstoflekkage te voorkomen.

2. Het CBAM vormt een aanvulling op het bij Richtlijn 2003/87/EG vastgestelde systeem voor de handel in broeikasgasemissierechten in de Unie waarbij gelijkwaardige regels worden toegepast op de invoer van de in artikel 2 bedoelde goederen in het douanegebied van de Unie.

3. Het mechanisme zal geleidelijk in de plaats treden van de bij Richtlijn 2003/87/EG ingestelde mechanismen ter voorkoming van het risico van koolstoflekkage, met name de toewijzing van gratis emissierechten overeenkomstig artikel 10 bis van die richtlijn.

Artikel 2 - Toepassingsgebied

1. Deze verordening is van toepassing op de in bijlage I vermelde goederen van oorsprong uit een derde land, wanneer die goederen, of uit die goederen voortkomende veredelingsproducten in het kader van de in artikel 256 van Verordening (EU) nr. 952/2013 53 van het Europees Parlement en van de Raad bedoelde regeling actieve veredeling, in het douanegebied van de Unie worden ingevoerd.

2. Deze verordening is van toepassing op de in lid 1 bedoelde goederen wanneer deze goederen naar het continentaal plat of de exclusieve economische zone van een lidstaat worden gebracht.

3. In afwijking van de leden 1 en 2 is deze verordening niet van toepassing op goederen van oorsprong uit de in deel A van bijlage II opgenomen landen en gebieden.

4. Ingevoerde goederen worden beschouwd als van oorsprong uit derde landen overeenkomstig de niet-preferentiële oorsprongsregels zoals omschreven in artikel 59 van Verordening (EU) nr. 952/2013.

5. Landen en gebieden worden opgenomen in deel A van bijlage II, mits aan beide onderstaande voorwaarden is voldaan:

a) het bij Richtlijn 2003/87/EG vastgestelde EU-ETS is van toepassing op dat land of gebied, of er is een overeenkomst gesloten tussen dat derde land of gebied en de Unie waarbij het EU-ETS en het emissiehandelssysteem van het derde land of gebied volledig aan elkaar gekoppeld zijn;

b) de prijs die moet worden betaald in het land waaruit de goederen van oorsprong zijn, is daadwerkelijk op die goederen in rekening gebracht, zonder dat er andere dan de in het EU-ETS toegepaste vergoedingen zijn gegeven.

6. De Commissie is bevoegd uitvoeringshandelingen vast te stellen om de voorwaarden voor de toepassing van het CBAM op de in lid 2 bedoelde goederen te bepalen. Die uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 29, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld.

7. Als een derde land of gebied een elektriciteitsmarkt heeft die door marktkoppeling met de interne elektriciteitsmarkt van de Unie geïntegreerd is, en het niet mogelijk is gebleken een technische oplossing te vinden voor de toepassing van het CBAM op de invoer van elektriciteit in de Unie uit dat derde land of gebied, wordt de invoer van elektriciteit uit dat land of gebied vrijgesteld van de toepassing van het CBAM, mits alle onderstaande voorwaarden zijn vervuld:

a) het derde land of gebied heeft met de Unie een overeenkomst gesloten, die de verplichting bevat om het Unierecht op het gebied van elektriciteit toe te passen, inclusief de wetgeving inzake de ontwikkeling van hernieuwbare energiebronnen en andere regels op het gebied van energie, milieu en mededinging;

b) de nationale wetgeving in dat derde land of gebied geeft uitvoering aan de belangrijkste bepalingen van de wetgeving van de Unie inzake de elektriciteitsmarkt, inclusief de ontwikkeling van hernieuwbare energiebronnen en de koppeling van elektriciteitsmarkten;

c) het derde land of gebied heeft de Commissie een routekaart gegeven met een tijdschema voor de vaststelling van maatregelen voor de uitvoering van de in de punten d) en e) genoemde voorwaarden;

d) het derde land of gebied heeft zich verbonden tot klimaatneutraliteit in 2050, heeft dienovereenkomstig officieel een langetermijnstrategie voor een op lage uitstoot van broeikasgassen gebaseerde ontwikkeling tegen het midden van de eeuw geformuleerd die op die doelstelling is afgestemd, en die strategie in voorkomend geval meegedeeld aan het Raamverdrag van de Verenigde Naties inzake klimaatverandering, en heeft die verplichting in zijn binnenlandse wetgeving ten uitvoer gelegd;

e) het derde land of gebied heeft, bij de implementatie van de routekaart overeenkomstig punt c), aanzienlijke vooruitgang laten zien bij de afstemming van de binnenlandse wetgeving op de Uniewetgeving op het gebied van klimaatactie volgens die routekaart, inclusief richting koolstofbeprijzing op een gelijkwaardig niveau als dat van de Unie, ten minste wat de opwekking van elektriciteit betreft. De implementatie van een emissiehandelssysteem voor elektriciteit met een prijs die gelijkwaardig is aan die van het EU-ETS, dient uiterlijk 1 januari 2030 voltooid te zijn;

f) het derde land of gebied heeft een doeltreffend systeem opgezet om indirecte invoer van elektriciteit in de Unie uit andere derde landen die niet aan de vereisten van de punten a) tot en met e) voldoen, te voorkomen.

8. Een derde land of gebied dat voldoet aan de voorwaarden van lid 7, punten a) tot en met f), wordt opgenomen in deel B van bijlage II bij deze verordening, en dient twee verslagen in over de vervulling van de voorwaarden overeenkomstig lid 7, punten a) tot en met f), waarvan het eerste vóór 1 juli 2025 en het tweede vóór 1 juli 2029. Uiterlijk op 31 december 2025 en uiterlijk op 31 december 2029 evalueert de Commissie, met name op basis van de routekaart overeenkomstig lid 7, punt c), en de van het derde land of gebied ontvangen verslagen, of dat derde land of gebied nog steeds aan de voorwaarden van lid 7 voldoet.

9. Een in deel B van bijlage II bij deze verordening opgenomen land of gebied wordt van die lijst geschrapt:

a) als de Commissie redenen heeft om aan te nemen dat het land of gebied onvoldoende vooruitgang heeft geboekt om aan een van de in lid 7, punten a) of f), genoemde vereisten te voldoen, of als het land of gebied maatregelen heeft genomen die onverenigbaar zijn met de doelstellingen van de klimaat- en milieuwetgeving van de Unie;

b) als het derde land of gebied stappen heeft gezet die in strijd zijn met zijn decarbonisatiedoelstellingen, zoals het verlenen van overheidssteun voor de totstandbrenging van nieuwe opwekkingscapaciteit met een uitstoot van meer dan 550 g CO2 uit fossiele brandstoffen per kWh elektriciteit.

10. De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 28 gedelegeerde handelingen vast te stellen om voorschriften en procedures te bepalen voor landen of gebieden die van de lijst in deel B van bijlage II worden geschrapt, teneinde de toepassing van deze verordening op hun grondgebied met betrekking tot elektriciteit te garanderen. Als in dergelijke gevallen marktkoppeling onverenigbaar blijft met de toepassing van deze verordening, kan de Commissie beslissen om de derde landen of gebieden van marktkoppeling met de Unie uit te sluiten, en vereisen dat capaciteit expliciet wordt toegewezen aan de grens tussen de Unie en het derde land, zodat het CBAM toepassing kan vinden.

11. De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 28 gedelegeerde handelingen vast te stellen om de lijsten in deel A of B van bijlage II te wijzigen, al naargelang de voorwaarden van de leden 5, 7 of 9 zijn vervuld.

12. De Unie kan overeenkomsten met derde landen sluiten om bij de toepassing van artikel 9 rekening te houden met koolstofbeprijzingsmechanismen in die landen.

Artikel 3 - Definities

Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder:

(1) goederen: de in bijlage I vermelde goederen;

(2) broeikasgassen: broeikasgassen zoals gespecificeerd in bijlage I met betrekking tot elk van de in die bijlage vermelde goederen;

(3) emissies: de uitstoot van broeikasgassen in de atmosfeer door de productie van goederen;

(4) invoer: het in het vrije verkeer brengen zoals bepaald in artikel 201 van Verordening (EU) nr. 952/2013;

(5) EU-ETS: het systeem voor de handel in broeikasgasemissierechten in de Unie met betrekking tot de in bijlage I bij Richtlijn 2003/87/EG genoemde activiteiten, met uitzondering van luchtvaartactiviteiten;

(6) derde land: een land of gebied buiten het douanegebied van de Unie;

(7) continentaal plat: het continentaal plat zoals omschreven in het Verdrag van de Verenigde Naties inzake het recht van de zee;

(8) exclusieve economische zone: de exclusieve economische zone zoals omschreven in het Verdrag van de Verenigde Naties inzake het recht van de zee, die door een lidstaat krachtens dat verdrag als exclusieve economische zone is ingesteld;

(9) marktkoppeling: toewijzing van transmissiecapaciteit via een Uniesysteem dat simultaan orders matcht en zoneoverschrijdende capaciteit toewijst zoals bepaald in Verordening (EU) 2015/1222 van de Commissie;

(10) expliciete capaciteitstoewijzing: de toewijzing van grensoverschrijdende transmissiecapaciteit los van de elektriciteitshandel;

(11) bevoegde autoriteit: de door iedere lidstaat overeenkomstig artikel 11 van deze verordening aangewezen autoriteit;

(12) douaneautoriteiten: de douanediensten van de lidstaten zoals omschreven in artikel 5, punt 1, van Verordening (EU) nr. 952/2013;

(13) aangever: een persoon die in eigen naam een douaneaangifte voor het vrije verkeer indient dan wel de persoon namens wie deze aangifte wordt ingediend overeenkomstig Verordening (EU) nr. 952/2013;

(14) persoon: een natuurlijk persoon, een rechtspersoon of een vereniging van personen die geen rechtspersoonlijkheid bezit maar krachtens het Unierecht of het nationale recht wel als handelingsbekwaam is erkend;

(15) directe emissies: emissies uit de productieprocessen van goederen waarover de producent directe controle heeft;

(16) ingebedde emissies: directe emissies die vrijkomen tijdens de productie van goederen, berekend volgens de in bijlage III vastgestelde methoden;

(17) ton CO2: één ton kooldioxide (“CO2”) of CO2, stikstofoxide en perfluorkoolwaterstoffen als bedoeld voor goederen in bijlage I;

(18) CBAM-certificaat: een certificaat in elektronische vorm dat overeenstemt met één ton ingebedde emissies in goederen;

(19) inlevering: verrekening van CBAM-certificaten met de aangegeven ingebedde emissies in ingevoerde goederen;

(20) productieprocessen: de chemische en fysische processen die plaatsvinden om goederen in een installatie te produceren;

(21) standaardwaarde: een waarde die wordt berekend of afgeleid uit secundaire gegevens die de ingebedde emissies in goederen vertegenwoordigen;

(22) werkelijke emissies: de emissies die zijn berekend op basis van primaire gegevens van de productieprocessen van goederen;

(23) koolstofprijs: het geldbedrag dat in een derde land is betaald in de vorm van een belasting of emissierechten in een broeikasgasemissiehandelssysteem, berekend op broeikasgassen die onder dat systeem vallen en tijdens de productie van goederen zijn vrijgekomen;

(24) installatie: een vaste technische eenheid waarin een productieproces plaatsvindt;

(25) exploitant: een persoon die een installatie exploiteert of beheert in een derde land;

(26) nationale accreditatie-instantie: een nationale accreditatie-instantie zoals aangewezen door iedere lidstaat overeenkomstig artikel 4, lid 1, van Verordening (EG) nr. 765/2008;

(27) EU-ETS-emissierecht: een emissierecht zoals bedoeld in artikel 3 bis van Richtlijn 2003/87/EG voor andere in bijlage I bij die richtlijn opgenomen activiteiten dan luchtvaartactiviteiten;

(28) indirecte emissies: emissies ten gevolge van de productie van elektriciteit, verwarming en koeling, die tijdens de productieprocessen van goederen worden verbruikt.


Hoofdstuk II
Rechten en verplichtingen van toegelaten aangevers van goederen

Artikel 4 - Invoer van goederen

Goederen mogen uitsluitend in het douanegebied van de Unie worden ingevoerd door een aangever die daarvoor een vergunning heeft gekregen van de bevoegde autoriteit overeenkomstig artikel 17 (hierna “toegelaten aangever” genoemd).

Artikel 5 - Aanvraag van een vergunning

1. Een aangever vraagt, vóórdat hij goederen als bedoeld in artikel 2 invoert, bij de bevoegde autoriteit van de plaats waar hij gevestigd is, een vergunning aan om deze goederen in het douanegebied van de Unie in te voeren.

2. In afwijking van lid 1 wordt, wanneer transmissiecapaciteit voor de invoer van elektriciteit wordt toegewezen via expliciete capaciteitstoewijzing, de persoon aan wie capaciteit met het oog op invoer is toegewezen en die deze capaciteit voor invoer nomineert, voor de toepassing van deze verordening aangemerkt als toegelaten aangever in de lidstaat waar de persoon de invoer van elektriciteit aangeeft. De invoer moet per grens worden gemeten gedurende tijdvakken van niet meer dan één uur en er is geen aftrek van export of doorvoer in hetzelfde uur mogelijk.

3. In de vergunningsaanvraag wordt de volgende informatie opgenomen over de aangever, die in de Unie gevestigd moet zijn:

a) naam, adres en contactgegevens;

b) registratie- en identificatienummer van marktdeelnemer (“EORI-nummer”) overeenkomstig artikel 9 van Verordening (EU) nr. 952/2013;

c) belangrijkste economische activiteit in de Unie;

d) bevestiging van de belastingautoriteit van de lidstaat waar de aangever is gevestigd, dat er tegen de aangever geen invorderingsopdracht wegens onbetaalde nationale belastingschulden loopt;

e) verklaring op erewoord dat de aangever in de vijf jaar voorafgaand aan het jaar van de aanvraag niet betrokken was bij ernstige of herhaalde overtredingen van de douanewetgeving, belastingvoorschriften en regels inzake marktmisbruik, daaronder begrepen dat hij geen strafblad met zware misdrijven in verband met zijn economische activiteit heeft;

f) informatie waarmee de financiële draagkracht en de operationele capaciteit van de aangever om zijn verplichtingen uit hoofde van deze verordening na te komen, worden aangetoond en, indien daartoe is besloten door de bevoegde autoriteit op basis van een risicobeoordeling, bewijsstukken ter bevestiging van die informatie, zoals de jaarrekening en de balans van maximaal de laatste drie afgesloten boekjaren;

g) de geraamde monetaire waarde en omvang van de invoer van goederen in het douanegebied van de Unie volgens soort goederen, voor het kalenderjaar waarin de aanvraag wordt ingediend en voor het daaropvolgende kalenderjaar;

h) naam en contactgegevens van de personen voor wier rekening de aangever in voorkomend geval optreedt.

4. De aanvrager kan zijn aanvraag te allen tijde intrekken.

5. De toegelaten aangever stelt de bevoegde autoriteit onverwijld in kennis van alle wijzigingen in de krachtens lid 3 verstrekte informatie die zich voordoen nadat het besluit is afgegeven en die van invloed kunnen zijn op het overeenkomstig artikel 17 afgegeven besluit of de inhoud van de vergunning overeenkomstig artikel 17.

6. De Commissie is bevoegd uitvoeringshandelingen vast te stellen met betrekking tot het standaardformaat van de aanvraag en de door de bevoegde autoriteit in acht te nemen termijnen en procedure bij de behandeling van vergunningsaanvragen overeenkomstig artikel 1 alsook de door de bevoegde autoriteit in acht te nemen regels voor de identificatie van de aangevers voor de invoer van elektriciteit. Die uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 29, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld.

Artikel 6 - CBAM-aangifte

1. Uiterlijk 31 mei van elk jaar dient elke toegelaten aangever bij de bevoegde autoriteit een aangifte in (hierna “CBAM-aangifte” genoemd) voor het kalenderjaar dat aan de aangifte voorafgaat.

2. De CBAM-aangifte bevat de volgende gegevens:

a) de totale hoeveelheid van iedere soort ingevoerde goederen in het kalenderjaar voorafgaand aan de aangifte, uitgedrukt in megawattuur voor elektriciteit en in ton voor andere goederen;

b) de totale ingebedde emissies, uitgedrukt in ton CO2(e)-emissies per megawattuur in het geval van elektriciteit of in ton CO2(e)-emissies per ton van iedere soort goederen in het geval van andere goederen, berekend overeenkomstig artikel 7;

c) het totale aantal in te leveren CBAM-certificaten dat overeenkomt met de totale ingebedde emissies, na de verschuldigde aftrek vanwege de in een land van oorsprong betaalde koolstofprijs overeenkomstig artikel 9 en de noodzakelijke correctie voor de mate waarin EU-ETS-emissierechten gratis worden toegewezen overeenkomstig artikel 31.

3. Wanneer de ingevoerde goederen veredelingsproducten zijn die voortkomen uit de in artikel 256 van Verordening (EU) nr. 952/2013 bedoelde regeling actieve veredeling, vermeldt de toegelaten aangever in de CBAM-aangifte de totale ingebedde emissies in de onder de regeling actieve veredeling geplaatste goederen die in bijlage I bij deze verordening zijn opgenomen, ook als het veredelingsproduct niet in die bijlage is opgenomen.

4. Wanneer de ingevoerde goederen veredelingsproducten zijn die voortkomen uit de in artikel 259 van Verordening (EU) nr. 952/2013 bedoelde regeling passieve veredeling, vermeldt de toegelaten aangever in de CBAM-aangifte alleen de emissies van de veredeling buiten het douanegebied van de Unie, mits het veredelingsproduct in bijlage I bij deze verordening is opgenomen.

5. Wanneer de ingevoerde goederen terugkerende goederen zijn als bedoeld in artikel 203 van Verordening (EU) nr. 952/2013, neemt de toegelaten aangever in zijn CBAM-aangifte een afzonderlijke vermelding “nul” op voor de totale ingebedde emissies die overeenstemmen met die goederen.

6. De Commissie is bevoegd om uitvoeringshandelingen vast te stellen met betrekking tot het standaardformaat en de procedure voor de indiening van de CBAM-aangifte alsook de regels voor de inlevering van CBAM-certificaten zoals bepaald in lid 2, punt c). Die uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 29, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld.

Artikel 7 - Berekening van ingebedde emissies

1. Ingebedde emissies in goederen worden berekend overeenkomstig de in bijlage III beschreven methoden.

2. Ingebedde emissies in andere goederen dan elektriciteit worden bepaald op basis van de werkelijke emissies overeenkomstig de in de punten 2 en 3 van bijlage III beschreven methoden. Wanneer de werkelijke emissies onvoldoende nauwkeurig kunnen worden bepaald, worden de ingebedde emissies bepaald aan de hand van standaardwaarden overeenkomstig de in punt 4.1 van bijlage III beschreven methoden.

3. Ingebedde emissies in ingevoerde elektriciteit worden bepaald aan de hand van standaardwaarden overeenkomstig de in punt 4.2 van bijlage III beschreven methode, tenzij de toegelaten aangever ervoor kiest de ingebedde emissies te bepalen op basis van de werkelijke emissies overeenkomstig punt 5 van die bijlage.

4. De toegelaten aangever houdt een administratie bij van de informatie die nodig is om de ingebedde emissies te berekenen overeenkomstig de voorschriften van bijlage IV. Die administratie moet voldoende nauwkeurig zijn om overeenkomstig artikel 18 geaccrediteerde verificateurs in staat te stellen de ingebedde emissies overeenkomstig artikel 8 en bijlage V te verifiëren en om de bevoegde autoriteit in staat te stellen de CBAM-aangifte overeenkomstig artikel 19, lid 1, te herzien.

5. De toegelaten aangever bewaart de in lid 4 bedoelde administratie, inclusief het verslag van de verificateur, tot het einde van het vierde jaar na het jaar waarin de CBAM-aangifte is of had moeten worden ingediend.

6. De Commissie is bevoegd uitvoeringshandelingen vast te stellen met betrekking tot nadere regels betreffende de elementen van de in bijlage III beschreven berekeningsmethoden, inclusief de afbakening van systeemgrenzen van productieprocessen, emissiefactoren, installatiespecifieke waarden van werkelijke emissies en standaardwaarden en de respectieve toepassing ervan op individuele goederen, alsook de vaststelling van methoden ter waarborging van de betrouwbaarheid van de gegevens op basis waarvan de standaardwaarden worden bepaald, inclusief het niveau van detail en de verificatie van de gegevens. Indien nodig wordt in die handelingen bepaald dat de standaardwaarden aan specifieke gebieden, regio’s of landen kunnen worden aangepast om rekening te houden met specifieke objectieve factoren zoals geografie, natuurlijke hulpbronnen, marktvoorwaarden, belangrijkste energiebronnen of industriële processen. De uitvoeringshandelingen bouwen voort op bestaande wetgeving voor de verificatie van emissies en activiteitengegevens voor installaties die onder Richtlijn 2003/87/EG vallen, met name Uitvoeringsverordening (EU) 2018/2067.

7. De in lid 6 bedoelde uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 29, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld.

Artikel 8 -   Verificatie van ingebedde emissies

1. De toegelaten aangever draagt er zorg voor dat de totale ingebedde emissies die in de overeenkomstig artikel 6 ingediende aangifte zijn vermeld, worden geverifieerd door een verificateur die overeenkomstig artikel 18 is geaccrediteerd, op basis van de in bijlage V beschreven verificatiebeginselen.

2. Voor ingebedde emissies in goederen die in een overeenkomstig artikel 10 geregistreerde installatie in een derde land zijn geproduceerd, kan de toegelaten aangever ervoor kiezen gebruik te maken van overeenkomstig artikel 10, lid 7, aan hem verstrekte geverifieerde informatie om aan zijn verplichting als bedoeld in lid 1 te voldoen.

3. De Commissie is bevoegd uitvoeringshandelingen vast te stellen met betrekking tot de in lid 1 bedoelde verificatiebeginselen wat betreft de mogelijkheid om de verificateur te ontheffen van zijn verplichting om de installatie waar relevante goederen worden geproduceerd, te bezoeken en van zijn verplichting om drempelwaarden vast te stellen waarboven onjuistheden en onregelmatigheden worden aangemerkt als materieel, en met betrekking tot de bewijsstukken die nodig zijn voor het verificatieverslag.

De in de eerste alinea bedoelde uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 29, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld.

Artikel 9 - In een land van oorsprong betaalde koolstofprijs

1. Een toegelaten aangever kan in zijn CBAM-aangifte een vermindering van het aantal in te leveren CBAM-certificaten vragen om rekening te houden met de in het land van oorsprong betaalde koolstofprijs voor de aangegeven ingebedde emissies.

2. De toegelaten aangever houdt een administratie bij van de vereiste, door een onafhankelijke persoon gecertificeerde documenten die aantonen dat de aangegeven ingebedde emissies onderworpen zijn geweest aan een koolstofprijs in het land van oorsprong van de goederen, en houdt het bewijs bij van de daadwerkelijke betaling van die koolstofprijs, waarvoor geen exportvergoeding of enige andere vorm van compensatie bij uitvoer mag zijn gegeven.

3. De toegelaten aangever bewaart de in lid 2 bedoelde administratie tot het einde van het vierde jaar na het jaar waarin de CBAM-aangifte is of had moeten worden ingediend.

4. De Commissie is bevoegd uitvoeringshandelingen vast te stellen met betrekking tot de berekeningsmethode voor de vermindering van het aantal in te leveren CBAM-certificaten, de omrekening in euro’s van de overeenkomstig lid 1 in buitenlandse valuta betaalde koolstofprijs tegen een jaarlijkse gemiddelde wisselkoers, de kwalificaties van de onafhankelijke persoon die de certificering verricht van de informatie, het bewijs van de betaalde koolstofprijs en het feit dat er geen exportvergoeding of enige andere vorm van compensatie bij uitvoer is gegeven als bedoeld in lid 2. Die uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 29, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld.

Artikel 10 - Registratie van exploitanten en installaties in derde landen

1. Op verzoek van een exploitant van een installatie in een derde land registreert de Commissie de informatie over die exploitant en zijn installatie in een centrale databank als bedoeld in artikel 14, lid 4.

2. Het in lid 1 bedoelde registratieverzoek bevat de volgende informatie die bij registratie in de databank moet worden opgenomen:

a) de naam, het adres en de contactgegevens van de exploitant;

b) de locatie van elke installatie, inclusief volledig adres en coördinaten in lengte- en breedtegraden tot op zes decimalen;

c) de belangrijkste economische activiteit van de installatie in het derde land.

3. De Commissie stelt de exploitant in kennis van de registratie in de databank. De registratie is geldig voor een periode van vijf jaar vanaf de datum van kennisgeving aan de exploitant van de installatie.

4. De exploitant stelt de Commissie onmiddellijk in kennis van wijzigingen in de in lid 2 bedoelde informatie die zich voordoen na de registratie, en de Commissie werkt de desbetreffende informatie bij.

5. De in lid 1 bedoelde exploitant is verplicht:

a) de ingebedde emissies die overeenkomstig de in bijlage III beschreven methoden zijn berekend, te bepalen voor iedere soort goederen die in de in lid 1 bedoelde installatie wordt geproduceerd;

b) ervoor te zorgen dat de in punt a) bedoelde ingebedde emissies overeenkomstig de in bijlage V beschreven verificatiebeginselen worden geverifieerd door een overeenkomstig artikel 18 geaccrediteerde verificateur;

c) een afschrift van het verslag van de verificateur bij te houden, alsook een administratie van de informatie die noodzakelijk is voor de berekening van de ingebedde emissies in goederen zoals bepaald in bijlage IV, gedurende een periode van vier jaar nadat de verificatie is verricht.

6. De in lid 5, punt c), bedoelde administratie moet voldoende nauwkeurig zijn om de verificatie overeenkomstig artikel 5, punt b), mogelijk te maken en om een bevoegde autoriteit in staat te stellen de CBAM-aangifte die is ingediend door een toegelaten aangever aan wie de desbetreffende informatie overeenkomstig lid 8 is verstrekt, overeenkomstig artikel 19, lid 1, te herzien.

7. Een exploitant mag de informatie over de in lid 5 bedoelde verificatie van ingebedde emissies verstrekken aan een toegelaten aangever. De toegelaten aangever heeft het recht deze informatie te gebruiken om aan de in artikel 8 bedoelde verplichting te voldoen.

8. De exploitant mag te allen tijde verzoeken om uit de databank te worden geschrapt.


Hoofdstuk III
Bevoegde autoriteiten

Artikel 11 - Bevoegde autoriteiten

1. Iedere lidstaat wijst de bevoegde autoriteit aan die belast is met de uitvoering van de verplichtingen uit hoofde van deze verordening, en stelt de Commissie daarvan in kennis.

De Commissie stelt een lijst van alle bevoegde autoriteiten ter beschikking van de lidstaten en maakt deze informatie bekend in het Publicatieblad van de Europese Unie.

2. De lidstaten schrijven voor dat bevoegde autoriteiten alle informatie uitwisselen die essentieel of relevant is voor de uitoefening van hun functies en taken.

Artikel 12 - Commissie

De Commissie staat de bevoegde autoriteiten bij in de uitvoering van hun verplichtingen uit hoofde van deze verordening en coördineert hun activiteiten.

Artikel 13 - Beroepsgeheim en openbaarmaking van informatie

Alle door de bevoegde autoriteit bij de uitoefening van haar taken verkregen informatie die vertrouwelijk van aard is of als vertrouwelijk is verstrekt, valt onder het beroepsgeheim. Zij wordt door de bevoegde autoriteit niet bekendgemaakt zonder uitdrukkelijke toestemming van de persoon of de autoriteit die ze heeft verstrekt. Zij mag worden gedeeld met de douaneautoriteiten, de Commissie en het Europees Openbaar Ministerie en wordt behandeld overeenkomstig Verordening (EG) nr. 515/97.

Artikel 14 - Nationale registers en centrale databank

1. De bevoegde autoriteit van iedere lidstaat zet een nationaal register op van aangevers aan wie in die lidstaat vergunning is verleend, in de vorm van een gestandaardiseerde elektronische databank die de gegevens van de CBAM-certificaten van die aangevers bevat, en garandeert de vertrouwelijkheid overeenkomstig de voorwaarden van artikel 13.

2. De in lid 1 bedoelde databank bevat rekeningen met informatie over elke toegelaten aangever, met name:

a) de naam en de contactgegevens van de toegelaten aangever;

b) het EORI-nummer van de toegelaten aangever;

c) het CBAM-rekeningnummer;

d) het aantal, de verkoopprijs, de datum van aankoop, de datum van inlevering of de datum van terugkoop dan wel annulering door de bevoegde autoriteit van de CBAM-certificaten voor elke toegelaten aangever.

3. De in lid 2 bedoelde informatie in de databank is vertrouwelijk.

4. De Commissie zet een publiek toegankelijke centrale databank op met de namen, adressen en contactgegevens van de exploitanten en de locatie van de installaties in derde landen overeenkomstig artikel 10, lid 2. Een exploitant kan ervoor kiezen dat zijn naam, adres en contactgegevens niet publiek toegankelijk worden gemaakt.

Artikel 15 - Centrale administrateur

1. De Commissie treedt op als centrale administrateur om een onafhankelijk transactielogboek bij te houden waarin de aankoop, het bezit, de inlevering, de terugkoop en de annulering van CBAM-certificaten worden geregistreerd, en om de coördinatie van de nationale registers te garanderen.

2. De centrale administrateur verricht risicogebaseerde controles op transacties die in nationale registers worden geregistreerd, middels een onafhankelijk transactielogboek om onregelmatigheden te vermijden bij de aankoop, het bezit, de inlevering, de terugkoop en de annulering van CBAM-certificaten.

3. Als er op basis van de overeenkomstig lid 2 verrichte controles onregelmatigheden worden vastgesteld, stelt de Commissie de betrokken lidstaat of lidstaten daarvan in kennis met het oog op nader onderzoek om de vastgestelde onregelmatigheden te corrigeren.

Artikel 16 - Rekeningen in de nationale registers

1. De bevoegde autoriteit kent aan iedere toegelaten aangever een uniek CBAM-rekeningnummer toe.

2. Iedere toegelaten aangever krijgt toegang tot zijn rekening in het register.

3. De bevoegde autoriteit creëert de rekening zodra de in artikel 17, lid 1, bedoelde vergunning is verleend en de toegelaten aangever daarvan in kennis is gesteld.

4. Als de toegelaten aangever zijn economische activiteit heeft stopgezet of als zijn vergunning is ingetrokken, sluit de bevoegde autoriteit de rekening van die aangever.

Artikel 17 - Vergunning van aangevers

1. De bevoegde autoriteit verleent een vergunning aan een aangever die daarom overeenkomstig artikel 5, lid 1, verzoekt, als de volgende voorwaarden zijn vervuld:

a) de aangever is in de vijf jaar voorafgaand aan zijn aanvraag niet betrokken geweest bij ernstige of herhaalde overtredingen van de douanewetgeving, belastingvoorschriften en regels inzake marktmisbruik, en heeft geen strafblad met zware misdrijven in verband met zijn economische activiteit;

b) de aangever toont aan dat hij over de financiële draagkracht en operationele capaciteit beschikt om zijn verplichtingen uit hoofde van deze verordening na te komen.

2. Indien de bevoegde autoriteit van oordeel is dat de in lid 1 genoemde voorwaarden niet zijn vervuld, of indien de aanvrager de in artikel 5, lid 3, genoemde informatie niet heeft verstrekt, wordt de aangever de vergunning geweigerd.

3. Als de bevoegde autoriteit weigert een aangever een vergunning te verlenen, kan de aangever die de vergunning aanvraagt, voordat hij tegen deze weigering in beroep gaat, bezwaar maken bij de desbetreffende autoriteit krachtens het nationale recht, die vervolgens, met inachtneming van de nationale rechtsvoorschriften waarmee een rechtmatig, met deze verordening verenigbaar doel wordt nagestreefd en die evenredig zijn, hetzij de nationale administrateur opdracht geeft de rekening te openen, hetzij de weigering met een met redenen omkleed besluit bekrachtigt.

4. Een besluit van de bevoegde autoriteit waarbij een aangever vergunning wordt verleend, bevat de volgende informatie:

a) de naam en het adres van de toegelaten aangever;

b) het EORI-nummer van de toegelaten aangever;

c) het CBAM-rekeningnummer.

5. Een toegelaten aangever kan te allen tijde vragen dat zijn vergunning wordt ingetrokken.

6. De bevoegde autoriteit vereist dat de aangever zekerheid stelt voordat hem overeenkomstig lid 1 een vergunning wordt verleend als hij nog niet was gevestigd gedurende de twee boekjaren voorafgaande aan het jaar van indiening van de aanvraag overeenkomstig artikel 5, lid 1.

De bevoegde autoriteit stelt het bedrag van die zekerheid vast op het door haar geraamde maximumbedrag van de waarde van de CBAM-certificaten die de toegelaten aangever overeenkomstig artikel 22 zal moeten inleveren.

7. De zekerheid wordt gesteld in de vorm van een bankgarantie, betaalbaar op eerste verzoek, door een financiële instelling die in de Unie actief is of door een andere vorm van garantie die een gelijkwaardige zekerheid biedt. Indien de bevoegde autoriteit vaststelt dat de gestelde zekerheid niet of niet meer alle waarborgen biedt dat het bedrag van de CBAM-verplichtingen is gedekt, eist zij van de toegelaten aangever dat hij, naar eigen keuze, hetzij een aanvullende zekerheid stelt, hetzij de oorspronkelijke zekerheid door een nieuwe vervangt.

8. De bevoegde autoriteit geeft de zekerheid onmiddellijk vrij na 31 mei van het tweede jaar waarin de toegelaten aangever CBAM-certificaten heeft ingeleverd overeenkomstig artikel 22.

9. De bevoegde autoriteit trekt de vergunning in van een aangever die niet langer aan de voorwaarden van lid 1 voldoet of die haar geen medewerking verleent.

Artikel 18 - Accreditatie van verificateurs

1. Iedere persoon die overeenkomstig Uitvoeringsverordening (EU) 2018/2067 geaccrediteerd is, wordt aangemerkt als een geaccrediteerde verificateur uit hoofde van deze verordening.

2. In aanvulling op lid 1 kan een nationale accreditatie-instantie op verzoek een persoon als verificateur uit hoofde van deze verordening accrediteren na controle van de documenten ter staving van zijn bekwaamheid om de in bijlage V bedoelde verificatiebeginselen toe te passen met het oog op de vervulling van de in de artikelen 8, 10 en 38 vastgestelde controleverplichtingen met betrekking tot de ingebedde emissies.

3. De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 28 gedelegeerde handelingen vast te stellen voor de in lid 2 bedoelde accreditatie waarin de voorwaarden voor de controle van en het toezicht op geaccrediteerde verificateurs worden bepaald, voor de intrekking van de accreditatie en voor wederzijdse erkenning en collegiale toetsing van de accreditatie-instanties.

Artikel 19 - Herziening van CBAM-aangiften

1. De bevoegde autoriteit kan de CBAM-aangifte herzien binnen een termijn die eindigt het vierde jaar na het jaar waarin de aangifte had moeten worden ingediend. De herziening kan erin bestaan dat de in de CBAM-aangifte verstrekte informatie wordt geverifieerd aan de hand van de door de douaneautoriteiten overeenkomstig artikel 25, lid 2, verstrekte informatie en ander relevant bewijsmateriaal alsook op basis van noodzakelijk geachte controles, inclusief ter plaatse bij de toegelaten aangever.

2. Indien een CBAM-aangifte overeenkomstig artikel 6 niet is ingediend, stelt de bevoegde autoriteit van de lidstaat van vestiging van de toegelaten aangever de CBAM-verplichtingen van die aangever vast aan de hand van de informatie waarover zij beschikt, en berekent zij het totale aantal CBAM-certificaten dat verschuldigd is uiterlijk op 31 december van het vierde jaar volgend op dat waarin de CBAM-aangifte had moeten worden ingediend.

3. Indien de bevoegde autoriteit heeft geconstateerd dat het aangegeven aantal in te leveren CBAM-certificaten, niet juist is, of indien er geen CBAM-aangifte overeenkomstig lid 2 is ingediend, corrigeert zij het aantal CBAM-certificaten dat de toegelaten aangever verschuldigd is. De bevoegde autoriteit stelt de toegelaten aangever in kennis van de correctie en verzoekt hem de extra CBAM-certificaten binnen een maand in te leveren.

4. De ontvanger van de in lid 3 bedoelde kennisgeving kan beroep instellen tegen de kennisgeving. De ontvanger van de kennisgeving wordt informatie verstrekt over de te volgen procedure in geval van een beroep.

5. Indien er meer dan het aantal verschuldigde CBAM-certificaten zijn ingeleverd, betaalt de bevoegde autoriteit de toegelaten aangever onverwijld de waarde van de teveel ingeleverde CBAM-certificaten terug, berekend naar de gemiddelde prijs die de toegelaten aangever in het jaar van invoer voor CBAM-certificaten heeft betaald.


Hoofdstuk IV
CBAM-certificaten

Artikel 20 - Verkoop van CBAM-certificaten

1. De bevoegde autoriteit van elke lidstaat verkoopt CBAM-certificaten aan in die lidstaat toegelaten aangevers tegen de overeenkomstig artikel 21 berekende prijs.

2. De bevoegde autoriteit ziet erop toe dat aan elk CBAM-certificaat een unieke eenheidsidentificatiecode wordt toegekend wanneer het wordt aangemaakt, en registreert de unieke eenheidsidentificatiecode, de prijs en de verkoopdatum van het certificaat in het nationale register op de rekening van de toegelaten aangever die het aankoopt.

Artikel 21 - Prijs van CBAM-certificaten

1. De Commissie berekent de prijs van CBAM-certificaten voor iedere kalenderweek als de gemiddelde prijs van de slotprijzen van EU-ETS-emissierechten op het gemeenschappelijke veilingplatform overeenkomstig de in Verordening (EU) nr. 1031/2010 54 van de Commissie vastgestelde procedures.

Voor kalenderweken waarin er geen veilingen op het gemeenschappelijke veilingplatform plaatsvinden, is de prijs van CBAM-certificaten de gemiddelde prijs van de slotprijzen van EU-ETS-emissierechten van de laatste week waarin er veilingen op het gemeenschappelijke veilingplatform hebben plaatsgevonden.

2. Deze gemiddelde prijs wordt door de Commissie op haar website bekendgemaakt op de eerste werkdag van de daaropvolgende kalenderweek en geldt vanaf de volgende werkdag tot en met de eerste werkdag van de daaropvolgende kalenderweek.

3. De Commissie is bevoegd uitvoeringshandelingen vast te stellen om de methode voor de berekening van de gemiddelde prijs van CBAM-certificaten en de praktische regelingen voor de bekendmaking van de prijs nader te bepalen. Die uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 29, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld.

Artikel 22 - Inlevering van CBAM-certificaten

1. Uiterlijk op 31 mei van elk jaar levert de toegelaten aangever bij de bevoegde autoriteit een aantal CBAM-certificaten in dat overeenstemt met de ingebedde emissies die zijn aangegeven overeenkomstig artikel 6, lid 2, punt e), en zijn geverifieerd overeenkomstig artikel 8, voor het kalenderjaar voorafgaand aan de inlevering.

2. Voor de toepassing van lid 1 ziet de toegelaten aangever erop toe dat het vereiste aantal CBAM-certificaten beschikbaar is op zijn rekening in het nationale register. Voorts ziet de toegelaten aangever erop toe dat het aantal CBAM-certificaten op zijn rekening in het nationale register aan het einde van elk kwartaal overeenstemt met ten minste 80 % van de ingebedde emissies, bepaald aan de hand van standaardwaarden volgens de methoden van bijlage III, in alle goederen die hij heeft ingevoerd sinds het begin van het kalenderjaar.

3. Indien de bevoegde autoriteit vaststelt dat het aantal CBAM-certificaten op de rekening van een toegelaten aangever niet overeenkomt met de verplichtingen uit hoofde van lid 2, tweede zin, stelt zij die aangever in kennis van de correctie en verzoekt zij hem de extra CBAM-certificaten binnen één maand in te leveren.

4. De ontvanger van de in lid 3 bedoelde kennisgeving kan beroep instellen tegen de kennisgeving. De ontvanger van de kennisgeving wordt informatie verstrekt over de te volgen procedure in geval van een beroep.

Artikel 23 - Terugkoop van CBAM-certificaten

1. De bevoegde autoriteit van elke lidstaat koopt, op verzoek van een in die lidstaat toegelaten aangever, het overschot terug aan CBAM-certificaten dat nog op de rekening van de aangever in het nationale register staat na inlevering van de certificaten overeenkomstig artikel 22. Het terugkoopverzoek wordt ingediend uiterlijk op 30 juni van elk jaar wanneer CBAM-certificaten werden ingeleverd.

2. De in lid 1 bedoelde terugkoop van certificaten is beperkt tot een derde van het totale aantal CBAM-certificaten dat de toegelaten aangever in het voorgaande kalenderjaar heeft aangekocht.

3. De terugkoopprijs van elk CBAM-certificaat is de prijs die de toegelaten aangever voor dat certificaat op het moment van aankoop heeft betaald.

Artikel 24 - Annulering van CBAM-certificaten

Uiterlijk op 30 juni van elk jaar annuleert de bevoegde autoriteit van elke lidstaat alle CBAM-certificaten die in het jaar voorafgaand aan het vorige kalenderjaar zijn aangekocht en nog op de rekeningen van de in die lidstaat toegelaten aangevers in het nationale register staan.


Hoofdstuk V
Afhandeling van goederen aan de grens 

Artikel 25 - Procedures aan de grens bij de invoer van goederen

1. De douaneautoriteiten staan niet toe dat goederen worden ingevoerd tenzij een bevoegde autoriteit de aangever daartoe vergunning heeft verleend uiterlijk bij het in het vrije verkeer brengen van de goederen.

2. De douaneautoriteiten verstrekken de bevoegde autoriteit van de lidstaat waar de aangever vergunning is verleend, regelmatig informatie over de voor invoer aangegeven goederen, waaronder het EORI-nummer en het CBAM-rekeningnummer van de aangever, de achtcijferige GN-code van de goederen, de hoeveelheid, het land van oorsprong, de datum van aangifte en de douaneregeling.

3. De douaneautoriteiten verrichten controles van de goederen overeenkomstig artikel 46 van Verordening (EU) nr. 952/2013, inclusief de achtcijferige GN-code, de hoeveelheid en het land van oorsprong van de ingevoerde goederen. De Commissie neemt de risico’s in verband met het CBAM op in het schema van de gemeenschappelijke risicocriteria en -normen overeenkomstig artikel 50 van Verordening (EU) nr. 952/2013.

4. De douaneautoriteiten kunnen vertrouwelijke informatie die zij bij de uitoefening van hun taken hebben verkregen of informatie die hun als vertrouwelijk is verstrekt, overeenkomstig artikel 12, lid 1, van Verordening (EU) nr. 952/2013 meedelen aan de bevoegde autoriteit van de lidstaat waar de aangever vergunning is verleend. Deze informatie wordt door de bevoegde autoriteiten van de lidstaten behandeld en uitgewisseld overeenkomstig Verordening (EG) nr. 515/97.

5. De Commissie is bevoegd uitvoeringshandelingen vast te stellen om de informatie, het tijdschema en de wijze van informatieverstrekking overeenkomstig lid 2 te bepalen. Die uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 29, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld.


Hoofdstuk VI
Handhaving

Artikel 26 - Boeten

1. Een toegelaten aangever die verzuimt uiterlijk op 31 mei van elk jaar een aantal CBAM-certificaten in te leveren dat overeenkomt met de ingebedde emissies in goederen die in het voorafgaande jaar zijn ingevoerd, wordt bestraft met een boete die gelijk is aan de in artikel 16, lid 3, van Richtlijn 2003/87/EG vastgestelde boete wegens overmatige emissie, verhoogd overeenkomstig artikel 16, lid 4, van die richtlijn, in het jaar van invoer van de goederen, voor elk CBAM-certificaat dat die aangever had moeten inleveren.

2. Iedere andere persoon dan een toegelaten aangever die goederen het douanegebied van de Unie binnenbrengt zonder CBAM-certificaten in te leveren overeenkomstig deze verordening, wordt bestraft met de in lid 1 bedoelde boete in het jaar waarin de goederen zijn binnengebracht, voor elk CBAM-certificaat dat die persoon had moeten inleveren.

3. De betaling van de boete ontheft de toegelaten aangever op generlei wijze van zijn verplichting om de voor een gegeven jaar ontbrekende CBAM-certificaten in te leveren bij de bevoegde autoriteit van de lidstaat waar de aangever vergunning is verleend.

4. Als de bevoegde autoriteit oordeelt dat een toegelaten aangever heeft verzuimd om CBAM-certificaten in te leveren zoals bepaald in lid 1, of dat een persoon goederen in het douanegebied van de Unie heeft binnengebracht zoals bepaald in lid 2, legt de bevoegde autoriteit de boete op en stelt zij de toegelaten aangever dan wel, in de in lid 2 beschreven situatie, de persoon in kennis van:

a) het feit dat de bevoegde autoriteit tot de conclusie is gekomen dat de toegelaten aangever of de persoon heeft verzuimd om CBAM-certificaten in te leveren voor een gegeven jaar;

b) de redenen voor haar conclusie;

c) het bedrag van de aan de toegelaten aangever of aan de persoon opgelegde boete;

d) de datum waarop de boete is verschuldigd;

e) de actie die de toegelaten aangever of de persoon volgens de bevoegde autoriteit dient te nemen om aan zijn verplichting in punt a) te voldoen op basis van de voorliggende feiten en omstandigheden; en

f) het recht van de toegelaten aangever of van de persoon om volgens de nationale voorschriften beroep in te stellen.

5. De lidstaten kunnen bestuurlijke of strafrechtelijke sancties opleggen wegens niet-naleving van de CBAM-wetgeving overeenkomstig hun nationale voorschriften, in aanvulling op de in lid 2 bedoelde boeten. Deze sancties moeten doeltreffend, evenredig en afschrikkend zijn.

Artikel 27 - Ontwijking

1. De Commissie neemt overeenkomstig dit artikel op basis van relevante en objectieve gegevens maatregelen om ontwijking van deze verordening tegen te gaan.

2. Ontwijking ziet onder meer op situaties waarin er geen gegronde reden of economische rechtvaardiging bestaat voor een wijziging in het handelspatroon van goederen die onder het toepassingsgebied van deze verordening vallen, behalve het ontwijken van daarin vastgestelde verplichtingen, en houdt in dat die goederen worden vervangen door licht gewijzigde producten, die niet in de lijst van goederen in bijlage I zijn opgenomen maar wel tot een sector behoren die onder het toepassingsgebied van deze verordening valt.

3. Een lidstaat of een partij die positieve of negatieve gevolgen van de in lid 2 beschreven situaties ondervindt, kan de Commissie ervan in kennis stellen indien hij of zij, gedurende een periode van twee maanden in vergelijking met dezelfde periode in het voorgaande jaar, wordt geconfronteerd met een aanzienlijke daling van het volume ingevoerde goederen die onder het toepassingsgebied van deze verordening vallen, en met een toename van het invoervolume van licht gewijzigde producten die niet zijn opgenomen in de lijst van goederen in bijlage I. De Commissie volgt permanent alle significante wijzigingen in het handelspatroon van goederen en licht gewijzigde producten op Unieniveau.

4. De in lid 3 bedoelde kennisgeving wordt gemotiveerd en bevat relevante gegevens en statistieken over de in lid 2 bedoelde goederen en producten.

5. Indien de Commissie, rekening houdende met de relevante gegevens, verslagen en statistieken, inclusief die afkomstig van de douaneautoriteiten van lidstaten, voldoende redenen heeft om aan te nemen dat de in lid 3 bedoelde omstandigheden zich in een of meer lidstaten voordoen, is zij bevoegd overeenkomstig artikel 28 gedelegeerde handelingen vast te stellen om het toepassingsgebied van deze verordening uit te breiden tot licht gewijzigde producten teneinde ontwijking te voorkomen. 


Hoofdstuk VII
Uitoefening van bevoegdheidsdelegatie en comitéprocedure

Artikel 28 - Uitoefening van de bevoegdheidsdelegatie

1. De bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend onder de in dit artikel neergelegde voorwaarden.

2. De in artikel 2, lid 10, artikel 2, lid 11, artikel 18, lid 3, en artikel 27, lid 5, bedoelde bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend voor onbepaalde tijd.

3. De in artikel 2, lid 10, artikel 2, lid 11, artikel 18, lid 3, en artikel 27, lid 5, bedoelde bevoegdheidsdelegatie kan te allen tijde door het Europees Parlement of de Raad worden ingetrokken..

4. Het besluit tot intrekking beëindigt de delegatie van de in dat besluit genoemde bevoegdheid. Het wordt van kracht op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie of op een daarin genoemde latere datum. Het laat de geldigheid van de reeds van kracht zijnde gedelegeerde handelingen onverlet.

5. Vóór de vaststelling van een gedelegeerde handeling raadpleegt de Commissie de door elke lidstaat aangewezen deskundigen overeenkomstig de beginselen die zijn neergelegd in het Interinstitutioneel Akkoord van 13 april 2016 over beter wetgeven.

6. Zodra de Commissie een gedelegeerde handeling heeft vastgesteld, doet zij daarvan gelijktijdig kennisgeving aan het Europees Parlement en de Raad.

7. Een overeenkomstig artikel 2, lid 10, artikel 2, lid 11, artikel 18, lid 3, en artikel 27, lid 5, vastgestelde gedelegeerde handeling treedt alleen in werking indien het Europees Parlement noch de Raad daartegen binnen een termijn van twee maanden na de kennisgeving van de handeling aan het Europees Parlement en de Raad bezwaar heeft gemaakt, of indien zowel het Europees Parlement als de Raad voor het verstrijken van die termijn de Commissie hebben meegedeeld dat zij daartegen geen bezwaar zullen maken. Die termijn wordt op initiatief van het Europees Parlement of de Raad met twee maanden verlengd.

Artikel 29 - Uitoefening van uitvoeringsbevoegdheden door de Commissie

1. De Commissie wordt bijgestaan door het CBAM-comité. Dat comité is een comité in de zin van Verordening (EU) nr. 182/2011.

2. Wanneer naar dit lid wordt verwezen, is artikel 5 van Verordening (EU) nr. 182/2011 van toepassing.


Hoofdstuk VIII
Rapportage en herziening

Artikel 30 - Herziening en rapportage door de Commissie

1. De Commissie verzamelt de informatie die noodzakelijk is voor een uitbreiding van het toepassingsgebied van deze verordening tot indirecte emissies en andere dan de in bijlage I vermelde goederen, en ontwikkelt berekeningsmethoden voor ingebedde emissies op basis van milieuvoetafdrukmethoden.

2. Vóór het einde van de overgangsperiode legt de Commissie het Europees Parlement en de Raad een verslag over de toepassing van deze verordening voor. Dit verslag bevat met name een beoordeling van de mogelijkheden om het toepassingsgebied van ingebedde emissies verder uit te breiden tot indirecte emissies en tot andere dan de reeds onder deze verordening vallende goederen waarvoor een risico van koolstoflekkage bestaat, alsook een beoordeling van het beheersysteem. Het bevat ook een beoordeling van de mogelijkheid om het toepassingsgebied verder uit te breiden tot ingebedde emissies van vervoersdiensten en tot goederen stroomafwaarts in de waardeketen en diensten waarvoor in de toekomst een risico van koolstoflekkage kan ontstaan.

3. Indien passend gaat het verslag van de Commissie vergezeld van een wetgevingsvoorstel.


Hoofdstuk IX
Coördinatie met de gratis toewijzing van emissierechten in het kader van het EU-ETS

Artikel 31 - Gratis toewijzing van emissierechten in het kader van het EU-ETS en verplichte inlevering van CBAM-certificaten

1. De overeenkomstig artikel 22 in te leveren CBAM-certificaten worden gecorrigeerd voor de mate waarin EU-ETS-emissierechten overeenkomstig artikel 10 bis van Richtlijn 2003/87/EG gratis worden toegewezen aan installaties die binnen de Unie de in bijlage I vermelde goederen produceren.

2. De Commissie is bevoegd uitvoeringshandelingen vast te stellen om de methode voor de berekening van de in lid 1 bedoelde vermindering vast te stellen. Die uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 29, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld.


Hoofdstuk X
Overgangsbepalingen

Artikel 32 - Toepassingsgebied

Tijdens de overgangsperiode van deze verordening vindt het CBAM toepassing in de vorm van de in de artikelen 33 tot en met 35 vastgestelde rapportageverplichting.

Artikel 33 - Invoer van goederen

1. Op een aangever die goederen invoert, rust de in artikel 35 vastgestelde rapportageverplichting.

2. Ten laatste op het tijdstip dat die goederen in het vrije verkeer worden gebracht, stellen de douaneautoriteiten de aangever in kennis van de in lid 1 bedoelde verplichting.

3. Via het overeenkomstig artikel 56, lid 5, van Verordening (EU) nr. 952/2013 ingestelde toezichtmechanisme verstrekken de douaneautoriteiten de bevoegde autoriteit van de lidstaat van invoer informatie over ingevoerde goederen, waaronder veredelingsproducten die voortkomen uit de regeling passieve veredeling. Deze informatie omvat het EORI-nummer van de aangever, de achtcijferige GN-code, de hoeveelheid, het land van oorsprong en de aangever van de goederen, de datum van aangifte en de douaneregeling.

Artikel 34 - Rapportageverplichting voor bepaalde douaneregelingen

1. Voor veredelingsproducten die voortkomen uit de in artikel 256 van Verordening (EU) nr. 952/2013 bedoelde regeling actieve veredeling, ziet de in artikel 33, lid 1, bedoelde rapportageverplichting ook op de onder de regeling actieve veredeling geplaatste goederen die in bijlage I bij deze verordening zijn opgenomen, zelfs als het veredelingsproduct niet in die bijlage is opgenomen.

2. De rapportageverplichting geldt niet voor de invoer van:

a) veredelingsproducten die voortkomen uit de in artikel 259 van Verordening (EU) nr. 952/2013 bedoelde regeling passieve veredeling;

b) goederen die overeenkomstig artikel 203 van Verordening (EU) nr. 952/2013 worden aangemerkt als terugkerende goederen.

Artikel 35 - Rapportageverplichting

1. Voor elk kwartaal van een kalenderjaar dient elke aangever een rapport (hierna “CBAM-rapport” genoemd) met informatie over de in dat kwartaal ingevoerde goederen in bij de bevoegde autoriteit van de lidstaat van invoer of, als er in meer dan één lidstaat goederen zijn ingevoerd, bij de bevoegde autoriteit van een lidstaat naar keuze van de aangever, uiterlijk één maand na het einde van elk kwartaal.

2. Het CBAM-rapport bevat de volgende informatie:

a) de totale hoeveelheid van iedere soort goederen, uitgedrukt in megawattuur voor elektriciteit en in ton voor andere goederen, gespecificeerd per installatie waar de goederen in het land van oorsprong zijn geproduceerd;

b) de werkelijke totale ingebedde emissies, uitgedrukt in ton CO2(e)-emissies per megawattuur in het geval van elektriciteit of in het geval van andere goederen in ton CO2(e)-emissies per ton van iedere soort goederen, berekend overeenkomstig de in bijlage III beschreven methode;

c) de werkelijke totale ingebedde indirecte emissies, uitgedrukt in ton CO2(e)-emissies per ton van iedere soort goederen behalve elektriciteit, berekend volgens een methode die in een in lid 6 bedoelde uitvoeringshandeling is vastgesteld;

d) de koolstofprijs die voor de ingebedde emissies in de ingevoerde goederen verschuldigd is in een land van oorsprong, en waarvoor geen exportvergoeding of enige andere vorm van compensatie bij uitvoer is gegeven.

3. De bevoegde autoriteit verstrekt de Commissie de in lid 2 bedoelde informatie uiterlijk twee maanden na afloop van het kwartaal waarop het rapport betrekking heeft.

4. De bevoegde autoriteit legt aangevers die geen CBAM-rapport indienen, een evenredige en afschrikkende sanctie op.

5. Als de bevoegde autoriteit oordeelt dat een toegelaten aangever heeft verzuimd om een CBAM-rapport in te dienen zoals bepaald in lid 1, legt de bevoegde autoriteit de sanctie op en stelt zij de aangever in kennis van:

a) het feit dat de bevoegde autoriteit tot de conclusie is gekomen dat de aangever heeft verzuimd om een rapport in te dienen voor een gegeven kwartaal;

b) de redenen voor haar conclusie;

c) het bedrag van de aan de aangever opgelegde boete;

d) de datum waarop de boete is verschuldigd;

e) de actie die de aangever volgens de bevoegde autoriteit dient te nemen om aan zijn verplichting in punt a) te voldoen op basis van de voorliggende feiten en omstandigheden; en

f) het recht van de aangever om volgens de nationale voorschriften beroep in te stellen.

6. De Commissie is bevoegd uitvoeringshandelingen vast te stellen met betrekking tot de te rapporteren informatie, de procedures voor de in lid 3 bedoelde verstrekking van de informatie en de omrekening in euro’s van de in buitenlandse valuta betaalde koolstofprijs tegen een jaarlijkse gemiddelde wisselkoers. De Commissie is ook bevoegd uitvoeringshandelingen vast te stellen met betrekking tot de nadere bepaling van de noodzakelijke elementen van de in bijlage III beschreven berekeningsmethode, inclusief de afbakening van systeemgrenzen van productieprocessen, emissiefactoren, installatiespecifieke waarden van werkelijke emissies en de respectieve toepassing ervan op individuele goederen, alsook de vaststelling van methoden ter waarborging van de betrouwbaarheid van gegevens, inclusief het niveau van detail en de verificatie van deze gegevens. Voorts is de Commissie bevoegd uitvoeringshandelingen vast te stellen om een berekeningsmethode te ontwikkelen voor indirecte emissies die in ingevoerde goederen zijn ingebed.

7. De in de eerste alinea bedoelde uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 29, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld.

Hoofdstuk XI
Slotbepalingen

Artikel 36
Inwerkingtreding

1. Deze verordening treedt in werking op de [twintigste] dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

2. Zij is van toepassing met ingang van 1 januari 2023.

3. In afwijking van lid 2 geldt het volgende:

a) De artikelen 32 tot en met 34 zijn van toepassing tot en met 31 december 2025.

b) Artikel 35 is van toepassing tot en met 28 februari 2026.

c) De artikelen 5 en 17 zijn van toepassing met ingang van 1 september 2025.

d) De artikelen 4, 6, 7, 8, 9, 14, 15, 16, 19, 20, 21, 22, 23, 24, 25, 26, 27 en 31 zijn van toepassing met ingang van 1 januari 2026.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.