Artikelen bij COM(2021)420 - Voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor witwassen of terrorismefinanciering

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.



HOOFDSTUK I

ALGEMENE BEPALINGEN

Afdeling 1

Onderwerp en definities

Inhoudsopgave

Artikel 1 - Onderwerp

Deze verordening voorziet in regels betreffende:

a) de maatregelen die de meldingsplichtige entiteiten moeten toepassen om witwassen en terrorismefinanciering te voorkomen;

b) voor juridische entiteiten en constructies geldende vereisten met betrekking tot transparantie inzake uiteindelijk begunstigden;

c) maatregelen om misbruik van instrumenten aan toonder te beperken.

Artikel 2 - Definities

Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder:

(1) “witwassen”: de in artikel 3, leden 1 en 5, van Richtlijn (EU) 2018/1673 bedoelde gedragingen, met inbegrip van medeplichtigheid aan, uitlokking van en poging tot het plegen van die gedragingen, ongeacht of de activiteiten die ten grondslag liggen aan de wit te wassen voorwerpen hebben plaatsgevonden op het grondgebied van een lidstaat of op dat van een derde land. Medeweten, bedoeling of opzet, vereist als bestanddeel van die gedragingen, kunnen worden afgeleid uit objectieve feitelijke omstandigheden;

(2) “terrorismefinanciering”: de in artikel 11 van Richtlijn (EU) 2017/541 bedoelde gedragingen, met inbegrip van medeplichtigheid aan, uitlokking van en poging tot het plegen van die gedragingen, ongeacht of deze op het grondgebied van een lidstaat of op dat van een derde land plaatsvinden. Medeweten, bedoeling of opzet, vereist als bestanddeel van die gedragingen, kunnen worden afgeleid uit objectieve feitelijke omstandigheden;

(3) “criminele activiteit”: criminele activiteit als omschreven in artikel 2, punt 1, van Richtlijn (EU) 2018/1673, alsook fraude waardoor de financiële belangen van de Unie worden geschaad als omschreven in artikel 3, lid 2, van Richtlijn (EU) 2017/1371, passieve en actieve corruptie als omschreven in artikel 4, lid 2, van die richtlijn en wederrechtelijke toe-eigening als omschreven in artikel 4, lid 3, tweede alinea, van die richtlijn;

(4) “voorwerp”: goederen als omschreven in artikel 2, punt 2, van Richtlijn (EU) 2018/1673;

(5) “kredietinstelling”: een kredietinstelling als omschreven in artikel 4, lid 1, punt 1, van Verordening (EU) nr. 575/2013 van het Europees Parlement en de Raad 42 , met inbegrip van bijkantoren ervan als omschreven in artikel 4, lid 1, punt 17, van die verordening, die gelegen zijn in de Unie, ongeacht of het hoofdkantoor ervan zich in de Unie of in een derde land bevindt;

(6) “financiële instelling”:

a) een onderneming die geen kredietinstelling of beleggingsonderneming is en die een of meer van de in de punten 2 tot en met 12, 14 en 15 van bijlage I bij Richtlijn 2013/36/EU van het Europees Parlement en de Raad 43 opgenomen werkzaamheden, met inbegrip van de werkzaamheden van wisselkantoren, verricht of die als hoofdactiviteit het verwerven van deelnemingen heeft, met inbegrip van een financiële holding of een gemengde financiële holding;

b) een verzekeringsonderneming als omschreven in artikel 13, punt 1, van Richtlijn 2009/138/EG van het Europees Parlement en de Raad 44 , voor zover zij onder die richtlijn vallende activiteiten op het gebied van levensverzekeringen of andere beleggingsverzekeringen verricht, met inbegrip van verzekeringsholdings en gemengde verzekeringsholdings als omschreven in artikel 212, lid 1, punten f) en g), van Richtlijn 2009/138/EG;

c) een verzekeringstussenpersoon als omschreven in artikel 2, lid 1, punt 3, van Richtlijn (EU) 2016/97 van het Europees Parlement en de Raad 45 wanneer deze handelt met betrekking tot levensverzekeringen en andere beleggingsverzekeringen;

d) een beleggingsonderneming als omschreven in artikel 4, lid 1, punt 1, van Richtlijn 2014/65/EU van het Europees Parlement en de Raad 46 ;

e) een instelling voor collectieve belegging, met name:

i) een instelling voor collectieve belegging in effecten als omschreven in artikel 1, lid 2, van Richtlijn 2009/65/EG en haar beheermaatschappij als omschreven in artikel 2, lid 1, punt b), van die richtlijn, of een beleggingsmaatschappij die overeenkomstig die richtlijn is toegelaten en geen beheermaatschappij heeft aangewezen, die rechten van deelneming in icbe’s in de Unie beschikbaar stelt voor de aankoop;

ii) een alternatieve beleggingsinstelling (abi) als omschreven in artikel 4, lid 1, punt a), van Richtlijn 2011/61/EU en de abi-beheerder als omschreven in artikel 4, lid 1, punt b), van die richtlijn, die binnen het toepassingsgebied van artikel 2 van die richtlijn vallen;

f) in de Unie gelegen bijkantoren van de in de punten a) tot en met e) omschreven financiële instellingen, ongeacht of het hoofdkantoor ervan zich in een lidstaat of een derde land bevindt;

(7) “aanbieder van trustdiensten of vennootschapsrechtelijke diensten”: een persoon die als bedrijfsactiviteit een van de volgende diensten aan derden aanbiedt:

a) oprichten van vennootschappen of andere rechtspersonen;

b) optreden als of regelen dat een andere persoon optreedt als bestuurder of secretaris van een vennootschap, als vennoot in een maatschap of in een soortgelijke hoedanigheid met betrekking tot andere rechtspersonen;

c) verschaffen van een statutaire zetel, bedrijfsadres, administratief of correspondentieadres en verlening van andere daarmee samenhangende diensten voor een vennootschap, een maatschap of andere rechtspersoon of juridische constructie;

d) optreden als of regelen dat een andere persoon als trustee van een express trust optreedt of een gelijkwaardige functie voor een soortgelijke juridische constructie vervult;

e) optreden als of regelen dat een andere persoon optreedt als gevolmachtigd aandeelhouder voor een andere persoon;

(8) “kansspeldiensten”: diensten die gepaard gaan met het aangaan van een weddenschap waarbij een geldbedrag wordt ingezet in kansspelen, daaronder begrepen die welke enige bekwaamheid vereisen zoals loterijen, casinospelen, poker en weddenschapstransacties, die worden aangeboden op een fysieke locatie, dan wel op afstand met eender welk middel, langs elektronische weg of met enig andere communicatietechnologie, en op individueel verzoek van een afnemer van diensten;

(9) “hypotheekkredietgever”: een kredietgever als omschreven in artikel 4, punt 2, van Richtlijn 2014/17/EU van het Europees Parlement en de Raad 47 ;

(10) “hypotheekkredietbemiddelaar”: een kredietbemiddelaar als omschreven in artikel 4, punt 5, van Richtlijn 2014/17/EU;

(11) “consumentenkredietgever”: een kredietgever als omschreven in artikel 3, punt b), van Richtlijn 2008/48/EG van het Europees Parlement en de Raad 48 ;

(12) “consumentenkredietbemiddelaar”: een kredietbemiddelaar als omschreven in artikel 3, punt f), van Richtlijn 2008/48/EG;

(13) “cryptoactiva”: cryptoactiva als omschreven in artikel 3, lid 1, punt 2, van Verordening [referentie invoegen – voorstel voor een verordening betreffende markten in cryptoactiva en tot wijziging van Richtlijn (EU) 2019/1937 – COM(2020) 593 final], behalve wanneer zij onder de in artikel 2, lid 2, van die verordening genoemde categorieën vallen of anderszins niet als geldmiddelen worden beschouwd;

(14) “aanbieder van cryptoactivadiensten”: een aanbieder van cryptoactivadiensten als omschreven in artikel 3, lid 1, punt 8, van Verordening [referentie invoegen – voorstel voor een verordening betreffende markten in cryptoactiva en tot wijziging van Richtlijn (EU) 2019/1937 – COM(2020) 593 final] wanneer deze een of meer cryptoactivadiensten verricht als omschreven in artikel 3, lid 1, punt 9, van die verordening;

(15) “elektronisch geld”: elektronisch geld als omschreven in artikel 2, punt 2, van Richtlijn 2009/110/EG 49 , maar met uitsluiting van monetaire waarde als bedoeld in artikel 1, leden 4 en 5, van die richtlijn;

(16) “zakelijke relatie”: een zakelijke, professionele of commerciële relatie die verband houdt met de professionele activiteiten van een meldingsplichtige entiteit en waarvan op het tijdstip dat het contact wordt gelegd, wordt aangenomen dat zij enige tijd zal duren, met inbegrip van een relatie waarbij een meldingsplichtige entiteit wordt verzocht een vennootschap of een trust voor haar cliënt op te richten, ongeacht of de oprichting van de vennootschap of van de trust voor die cliënt de enige voor die cliënt uitgevoerde transactie is;

(17) “onderling samenhangende transacties”: twee of meer transacties met dezelfde of een vergelijkbare oorsprong en bestemming, gedurende een specifieke periode;

(18) “derde land”: een rechtsgebied, een onafhankelijke staat of een autonoom grondgebied dat/die geen deel uitmaakt van de Europese Unie maar wel een eigen AML/CFT-wetgeving of -handhavingsregeling heeft;

(19) “correspondentrelatie”:

a) het verlenen van bankdiensten door een kredietinstelling als correspondent aan een andere kredietinstelling als respondent, met inbegrip van het verstrekken van een lopende of andere passiefrekening en aanverwante diensten, zoals contantenbeheer, internationale geldovermakingen, verwerking van cheques, transitrekeningen (“payable-through accounts”) en valutawisseldiensten;

b) de relaties tussen kredietinstellingen onderling, tussen financiële instellingen onderling, en tussen kredietinstellingen en financiële instellingen waar soortgelijke diensten door een correspondentinstelling aan een respondentinstelling worden verleend, met inbegrip van relaties die zijn aangegaan voor effectentransacties of geldovermakingen;

(20) “shell bank”: een kredietinstelling of financiële instelling, of een instelling die gelijkwaardige activiteiten als die van een kredietinstelling of een financiële instelling verricht, opgericht in een rechtsgebied waar zij geen fysieke aanwezigheid, d.w.z. een bestuur en beheer van betekenis, heeft, en die niet verbonden is met een onder toezicht staande financiële groep;

(21) “identificatiecode voor juridische entiteiten”: een aan de rechtspersoon overeenkomstig ISO-norm 17442 toegewezen alfanumerieke referentiecode;

(22) “uiteindelijk begunstigde”: elke natuurlijke persoon die uiteindelijk eigenaar is van of zeggenschap heeft over een juridische entiteit of een express trust of soortgelijke juridische constructie, alsmede elke natuurlijke persoon namens wie of ten behoeve van wie een transactie of activiteit wordt uitgevoerd;

(23) “juridische constructie”: een express trust of een constructie met een soortgelijke structuur of functie als een express trust, met inbegrip van fiducie en bepaalde soorten Treuhand en fideicomiso;

(24) “formele volmachtregeling”: een tussen een gevolmachtigde en een volmachtgever aangegane overeenkomst of formele regeling met dezelfde juridische waarde als een overeenkomst, waarbij de volmachtgever een juridische entiteit of natuurlijke persoon is die een gevolmachtigde instrueert om namens hem in een bepaalde hoedanigheid, zoals die van bestuurder of aandeelhouder, op te treden, en waarbij de gevolmachtigde een juridische entiteit of natuurlijke persoon is die door de volmachtgever wordt geïnstrueerd om namens hem op te treden;

(25) “politiek prominente persoon”: natuurlijke persoon die een van de volgende prominente publieke functies bekleedt of bekleed heeft:

a) in een lidstaat:

i) staatshoofd, regeringsleider, minister, onderminister en staatssecretaris;

ii) parlementslid of lid van een soortgelijk wetgevend orgaan;

iii) lid van het bestuurslichaam van een politieke partij;

iv) lid van een hooggerechtshof, een constitutioneel hof of een andere hoge rechterlijke instantie die arresten wijst waartegen geen beroep openstaat, behalve in uitzonderlijke omstandigheden;

v) lid van de rekenkamer of de raad van bestuur van de centrale bank;

vi) ambassadeur, zaakgelastigde of hoge officier van de strijdkrachten;

vii) lid van het leidinggevend, toezichthoudend of bestuurslichaam van staatsbedrijven;

b) in een internationale organisatie:

de hoogste ambtenaar, plaatsvervanger van die ambtenaar of lid van de raad van bestuur of bekleder van een gelijkwaardige functie;

ii) vertegenwoordiger van een lidstaat of van de Unie;

c) op het niveau van de Unie:

i) functies op het niveau van de instellingen en organen van de Unie die gelijkwaardig zijn aan die in de punten a), i), ii), iv), v) en vi);

d) in een derde land:

i) functies die gelijkwaardig zijn aan die in punt a);

(26) “familieleden”:

a) de echtgenoot/echtgenote of de persoon met wie de betrokkene een geregistreerd partnerschap of een soortgelijke regeling is aangegaan;

b) de kinderen en hun echtgenoten of personen met wie zij een geregistreerd partnerschap of een soortgelijke regeling zijn aangegaan;

c) de ouders;

(27) “als naaste geassocieerden bekende personen”:

a) natuurlijke personen van wie bekend is dat deze met een politiek prominente persoon de gezamenlijke uiteindelijk begunstigden zijn van juridische entiteiten of juridische constructies, of met een politiek prominente persoon andere nauwe zakelijke relaties hebben;

b) natuurlijke personen die als enige de uiteindelijk begunstigden zijn van een juridische entiteit of juridische constructie waarvan bekend is dat deze is opgezet ten behoeve van de feitelijke begunstiging van een politiek prominente persoon;

(28) “hoger leidinggevend personeel”: naast de uitvoerende leden van de raad van bestuur of, bij gebrek aan raad van bestuur, van een gelijkwaardig bestuursorgaan, een functionaris of werknemer die over voldoende kennis inzake de blootstelling van de instelling aan risico’s van witwassen en terrorismefinanciering beschikt en voldoende anciënniteit heeft om besluiten te nemen die van invloed zijn op die blootstelling;

(29) “groep”: een groep van ondernemingen bestaande uit een moederonderneming, haar dochterondernemingen en de entiteiten waarin de moederonderneming of haar dochterondernemingen een deelneming heeft/hebben, alsook ondernemingen die met elkaar verbonden zijn door een betrekking als bedoeld in artikel 22 van Richtlijn 2013/34/EU van het Europees Parlement en de Raad 50 ;

(30) “contanten”: contant geld, verhandelbare instrumenten aan toonder, als zeer liquide waardedrager gebruikte commodity’s en prepaidkaarten, als omschreven in artikel 2, lid 1, punten c) tot en met f), van Verordening (EU) 2018/1672 van het Europees Parlement en de Raad 51 ;

(31) “bevoegde autoriteit”:

a) een financiële-inlichtingeneenheid;

b) een toezichthoudende autoriteit als omschreven in punt 33;

c) een overheidsinstantie die belast is met het onderzoeken of vervolgen van witwassen, daarmee verband houdende basisdelicten of terrorismefinanciering of met het opsporen, in beslag nemen of bevriezen en confisqueren van criminele vermogensbestanddelen;

d) een overheidsinstantie waaraan taken zijn toegewezen op het gebied van de bestrijding van witwassen of terrorismefinanciering;

(32) “toezichthouder”: het orgaan belast met verantwoordelijkheden met het oog op de naleving van de vereisten van deze verordening door de meldingsplichtige entiteiten, met inbegrip van de Autoriteit voor de bestrijding van witwassen en terrorismefinanciering (AMLA) bij de uitvoering van de taken waarmee zij uit hoofde van artikel 5, lid 2, van Verordening [referentie invoegen – voorstel voor de oprichting van een autoriteit voor de bestrijding van witwassen – COM(2021) 421 final] is belast;

(33) “toezichthoudende autoriteit”: een toezichthouder die een overheidsorgaan is, of de overheidsinstantie die toezicht houdt op zelfregulerende organen bij de uitoefening van hun toezichthoudende taken overeenkomstig artikel 29 van Richtlijn [referentie invoegen – voorstel voor de zesde antiwitwasrichtlijn - COM(2021) 423 final];

(34) “zelfregulerend orgaan”: een orgaan dat leden van een beroepsgroep vertegenwoordigt en betrokken is bij de opstelling en handhaving van regels voor die leden en bepaalde toezichts- of monitoringfuncties uitoefent;

(35) “gerichte financiële sancties”: zowel de bevriezing van vermogensbestanddelen als het verbod op het beschikbaar stellen van geldmiddelen of andere vermogensbestanddelen, direct of indirect, ten behoeve van aangewezen personen en entiteiten op grond van besluiten van de Raad die zijn vastgesteld op grond van artikel 29 van het Verdrag betreffende de Europese Unie en verordeningen van de Raad die zijn vastgesteld op basis van artikel 215 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie;

(36) “gerichte financiële sancties in verband met de financiering van proliferatie”: de in punt 35 bedoelde gerichte financiële sancties die worden opgelegd uit hoofde van Besluit (GBVB) 2016/849 van de Raad, Besluit 2010/413/GBVB van de Raad, Verordening (EU) 2017/1509 van de Raad en Verordening (EU) nr. 267/2012 van de Raad.

Afdeling 2

Toepassingsgebied

Artikel 3 - Meldingsplichtige entiteiten

De volgende entiteiten worden voor de toepassing van deze verordening als meldingsplichtige entiteiten beschouwd:

(1) kredietinstellingen;

(2) financiële instellingen;

(3) de volgende natuurlijke of rechtspersonen handelend in het kader van hun beroepsactiviteiten:

a) auditors, externe accountants en belastingadviseurs, alsmede iedere natuurlijke of rechtspersoon die zich ertoe verbindt als voornaamste bedrijfs- of beroepsactiviteit, rechtstreeks of via andere met hem gelieerde personen materiële hulp, bijstand of advies op belastinggebied te verlenen;

b) notarissen en andere onafhankelijke beoefenaren van juridische beroepen wanneer zij deelnemen, hetzij door op te treden in naam en voor rekening van hun cliënt in enigerlei financiële of onroerendgoedtransactie, hetzij door het verlenen van bijstand bij het voorbereiden of uitvoeren van transacties voor hun cliënt in verband met:

i) de aan- en verkoop van onroerend goed of bedrijven;

ii) het beheren van diens geld, waardepapieren of andere vermogensbestanddelen;

iii) de opening of het beheer van bank-, spaar- of effectenrekeningen;

iv) het organiseren van de inbreng die nodig is voor de oprichting, de exploitatie of het beheer van vennootschappen;

v) de oprichting, de exploitatie of het beheer van trusts, vennootschappen, stichtingen of soortgelijke structuren;

c) aanbieders van trustdiensten of vennootschapsrechtelijke diensten;

d) vastgoedmakelaars, ook wanneer zij optreden als tussenpersoon bij de verhuur van onroerend goed met betrekking tot transacties waarvoor de maandelijkse huurprijs 10 000 EUR of meer, of de tegenwaarde in de nationale munteenheid, bedraagt;

e) personen die handelen in edelmetalen en edelstenen;

f) aanbieders van kansspeldiensten;

g) aanbieders van cryptoactivadiensten;

h) aanbieders van crowdfundingdiensten die niet onder Verordening (EU) 2020/1503 vallen;

i) personen die handelen in of als tussenpersoon optreden bij de handel in kunstwerken, ook wanneer deze handel wordt uitgevoerd door kunstgalerijen en veilinghuizen, indien de waarde van de transactie of de onderling samenhangende transacties 10 000 EUR of meer, of de tegenwaarde in de nationale munteenheid, bedraagt;

j) personen die kunstwerken opslaan of verhandelen of als tussenpersoon optreden bij de handel in kunstwerken wanneer deze wordt uitgevoerd in vrije zones of douane-entrepots, indien de waarde van de transactie of de onderling samenhangende transacties 10 000 EUR of meer, of de tegenwaarde in de nationale munteenheid, bedraagt;

k) hypotheek- en consumentenkredietgevers, met uitzondering van kredietinstellingen als omschreven in artikel 2, punt 5, en financiële instellingen als omschreven in artikel 2, punt 6, alsook hypotheek- en consumentenkredietbemiddelaars;

l) marktdeelnemers die actief zijn op het gebied van investeringsmigratie en die als vertegenwoordiger mogen optreden van of intermediaire diensten mogen verlenen aan onderdanen van derde landen die verblijfsrechten in een lidstaat willen verkrijgen in ruil voor een belegging in de vorm van, onder meer, kapitaaloverdrachten, de aankoop of huur van onroerend goed, investeringen in overheidsobligaties, investeringen in vennootschappen, een schenking of donatie ten gunste van een activiteit die bijdraagt aan het algemeen belang of bijdragen aan de staatsbegroting.

Artikel 4 - Vrijstellingen voor bepaalde aanbieders van kansspeldiensten

1. De lidstaten kunnen besluiten om aanbieders van kansspeldiensten, met uitzondering van casino’s, geheel of gedeeltelijk vrij te stellen van de vereisten van deze verordening voor zover is bewezen dat de aard en, in voorkomend geval, de omvang van de transacties betreffende dergelijke diensten een laag risico vertegenwoordigen.

2. Voor de toepassing van lid 1 voeren de lidstaten een risicobeoordeling van de kansspeldiensten uit met betrekking tot:

a) de met de kansspeldiensten gepaard gaande kwetsbaarheden en verzachtende factoren op het vlak van witwassen en terrorismefinanciering;

b) de risico’s verbonden aan de omvang van de transacties en de gebruikte betalingsmethoden;

c) het geografische gebied waarin de kansspeldienst wordt beheerd.

Bij het uitvoeren van dergelijke risicobeoordelingen houden de lidstaten rekening met de resultaten van de overeenkomstig artikel 7 van Richtlijn [referentie invoegen – voorstel voor de zesde antiwitwasrichtlijn – COM(2021) 423 final] door de Commissie opgestelde risicobeoordeling.

3. De lidstaten zetten risicogebaseerde controleactiviteiten op of nemen andere passende maatregelen om ervoor te zorgen dat de op grond van dit artikel verleende vrijstellingen niet worden misbruikt.

Artikel 5 - Vrijstellingen voor bepaalde financiële activiteiten

1. De lidstaten kunnen besluiten om personen die slechts occasioneel of in zeer beperkte mate een in de punten 2 tot en met 12, 14 en 15, van bijlage I bij Richtlijn 2013/36/EU vermelde financiële activiteit uitoefenen waarbij het risico van witwassen of terrorismefinanciering gering is, met uitzondering van personen die werkzaamheden verrichten op het gebied van geldtransfers als omschreven in artikel 4, punt 22, van Richtlijn (EU) 2015/2366, vrij te stellen van de vereisten van deze verordening, mits aan alle volgende criteria is voldaan:

a) de financiële activiteit is in absolute zin beperkt van omvang;

b) de financiële activiteit is op transactiebasis beperkt;

c) de financiële activiteit vormt niet de hoofdactiviteit van die personen;

d) de financiële activiteit heeft een bijkomstig karakter en houdt rechtstreeks verband met de hoofdactiviteit van die personen;

e) de hoofdactiviteit van die personen is niet een activiteit als bedoeld in artikel 3, punt 3, a) tot en met d) of f);

f) de financiële activiteit wordt enkel verricht ten behoeve van cliënten van de hoofdactiviteit van die personen, en wordt niet algemeen aangeboden aan het publiek.

2. Voor de toepassing van lid 1, punt a), schrijven de lidstaten voor dat de totale omzet uit de financiële activiteit een bepaalde limiet, die voldoende laag moet zijn, niet overschrijdt. Die limiet wordt, afhankelijk van het soort financiële activiteit, op nationaal niveau vastgesteld.

3. Voor de toepassing van lid 1, punt b), hanteren de lidstaten per cliënt en per transactie een maximumlimiet, ongeacht of de transactie plaatsvindt in één verrichting dan wel in verscheidene verrichtingen waartussen een verband lijkt te bestaan. Die maximumlimiet wordt, afhankelijk van het soort financiële activiteit, op nationaal niveau vastgesteld. De limiet ligt voldoende laag om ervoor te zorgen dat dit soort transacties geen geschikte of doelmatige methode vormen voor witwassen of terrorismefinanciering, en bedraagt niet meer dan 1 000 EUR, of de tegenwaarde in de nationale munteenheid.

4. Voor de toepassing van lid 1, punt c), verlangen de lidstaten dat de omzet uit de financiële activiteit niet meer dan 5 % van de totale omzet van de betrokken natuurlijke of rechtspersoon bedraagt.

5. Wanneer de lidstaten voor de toepassing van dit artikel het risico van witwassen of terrorismefinanciering beoordelen, besteden zij bijzondere aandacht aan elke financiële activiteit die vanwege haar aard bijzonder gevoelig wordt geacht voor gebruik of misbruik met het oog op witwassen of terrorismefinanciering.

6. De lidstaten zetten risicogebaseerde controleactiviteiten op of nemen andere passende maatregelen om ervoor te zorgen dat de op grond van dit artikel verleende vrijstellingen niet worden misbruikt.

Artikel 6 - Voorafgaande kennisgeving van vrijstellingen

1. De lidstaten stellen de Commissie onverwijld in kennis van elke vrijstelling die zij voornemens zijn te verlenen overeenkomstig de artikelen 4 en 5. De kennisgeving bevat een motivering op basis van de risicobeoordeling voor de vrijstelling.

2. De Commissie neemt binnen twee maanden na de in lid 2 bedoelde kennisgeving een van de volgende maatregelen:

a) zij bevestigt dat de vrijstelling mag worden verleend;

b) zij verklaart bij een met redenen omkleed besluit dat de vrijstelling niet mag worden verleend.

3. Na ontvangst van een in lid 2, punt a), bedoeld besluit van de Commissie kunnen de lidstaten het besluit tot verlening van de vrijstelling vaststellen. Dat besluit vermeldt de redenen waarop het is gebaseerd. De lidstaten evalueren dergelijke besluiten regelmatig, en in ieder geval wanneer zij hun nationale risicobeoordeling actualiseren overeenkomstig artikel 8 van Richtlijn [referentie invoegen – voorstel voor de zesde antiwitwasrichtlijn – COM(2021) 423 final].

4. Uiterlijk [drie maanden na de datum van toepassing van deze verordening] stellen de lidstaten de Commissie in kennis van de krachtens artikel 2, leden 2 en 3, van Richtlijn (EU) 2015/849 verleende vrijstellingen die op de datum van toepassing van deze verordening van kracht zijn.

5. De Commissie maakt jaarlijks de lijst van op grond van dit artikel verleende vrijstellingen bekend in het Publicatieblad van de Europese Unie.

HOOFDSTUK II

INTERNE GEDRAGSLIJNEN, CONTROLEMAATREGELEN EN PROCEDURES VAN DE MELDINGSPLICHTIGE ENTITEITEN

AFDELING 1 - Interne procedures, risicobeoordeling en personeel


Artikel 7 - Toepassingsgebied van de interne gedragslijnen, controlemaatregelen en procedures

1. De meldingsplichtige entiteiten beschikken over gedragslijnen, controlemaatregelen en procedures om de naleving van deze verordening te waarborgen en met name met het oog op:

a) het doeltreffend beperken en beheren van de op het niveau van de Unie, van de lidstaat en van de meldingsplichtige entiteit geïdentificeerde risico’s van witwassen en terrorismefinanciering;

b) het inachtnemen van de verplichting gerichte financiële sancties toe te passen, alsook het beperken en beheren van de risico’s van niet-uitvoering of ontduiking van gerichte financiële sancties in verband met de financiering van proliferatie.

Die gedragslijnen, controlemaatregelen en procedures zijn evenredig met de aard en omvang van de meldingsplichtige entiteit.

2. De in lid 1 bedoelde gedragslijnen, controlemaatregelen en procedures omvatten:

a) de ontwikkeling van interne gedragslijnen, controlemaatregelen en procedures, met inbegrip van risicobeheerpraktijken, cliëntenonderzoek, rapportage, gebruikmaking van derden en bewaring van gegevens, monitoring en beheer van de naleving van de gedragslijnen, controlemaatregelen en procedures, alsmede gedragslijnen met betrekking tot de verwerking van persoonsgegevens op grond van artikel 55;

b) gedragslijnen, controlemaatregelen en procedures voor het identificeren, controleren en beheren van zakelijke relaties of occasionele transacties die een hoger of lager risico van witwassen en terrorismefinanciering vormen;

c) een onafhankelijke auditfunctie om de in punt a) bedoelde interne gedragslijnen, controlemaatregelen en procedures te testen;

d) controles bij het aanwerven van personeel, het toewijzen van bepaalde taken en functies aan personeelsleden en het aanstellen van agenten en distributeurs, die bedoeld zijn om na te gaan of deze personen betrouwbaar zijn, en die evenredig zijn met de aan de uit te voeren taken en functies verbonden risico’s;

e) de interne communicatie van de interne gedragslijnen, controlemaatregelen en procedures van de meldingsplichtige entiteit, ook ten aanzien van haar agenten en distributeurs;

f) een beleid voor de opleiding van de werknemers en, in voorkomend geval, de agenten en distributeurs van de meldingsplichtige entiteit met betrekking tot de maatregelen van de meldingsplichtige entiteit om aan de vereisten van deze verordening te voldoen.

De in de eerste alinea, punten a) tot en met f), bedoelde interne gedragslijnen, controlemaatregelen en procedures worden schriftelijk vastgelegd. Het hogere leidinggevende personeel keurt deze gedragslijnen, controlemaatregelen en procedures goed.

3. De gedragslijnen, controlemaatregelen en procedures worden door de meldingsplichtige entiteiten actueel gehouden en verscherpt wanneer zwakke punten worden vastgesteld.

4. Uiterlijk [twee jaar na de inwerkingtreding van deze verordening] vaardigt de AMLA richtsnoeren uit over de elementen die de meldingsplichtige entiteiten in aanmerking moeten nemen wanneer zij beslissingen nemen over de reikwijdte van hun interne gedragslijnen, controlemaatregelen en procedures.

Artikel 8 - Risicobeoordeling

1. De meldingsplichtige entiteiten nemen passende, met hun aard en omvang evenredige maatregelen om de risico’s van witwassen en terrorismefinanciering waaraan zij worden blootgesteld, alsook de risico’s van niet-uitvoering of ontduiking van gerichte financiële sancties in verband met de financiering van proliferatie te identificeren en houden daarbij rekening met:

a) de in bijlage I vermelde risicovariabelen en de in de bijlagen II en III vermelde risicofactoren;

b) de resultaten van de overeenkomstig artikel 7 van Richtlijn [referentie invoegen – voorstel voor de zesde antiwitwasrichtlijn – COM(2021) 423 final] door de Commissie opgestelde supranationale risicobeoordeling;

c) de resultaten van de overeenkomstig artikel 8 van Richtlijn [referentie invoegen – voorstel voor de zesde antiwitwasrichtlijn – COM(2021) 423 final] door de lidstaten uitgevoerde nationale risicobeoordelingen.

2. De op grond van lid 1 door de meldingsplichtige entiteit opgestelde risicobeoordeling wordt gedocumenteerd, actueel gehouden en beschikbaar gesteld aan de toezichthouders.

3. De toezichthouders kunnen besluiten dat afzonderlijke gedocumenteerde risicobeoordelingen niet vereist zijn wanneer de aan de sector inherente specifieke risico’s duidelijk en inzichtelijk zijn.

Artikel 9 - Nalevingsfuncties

1. De meldingsplichtige entiteiten belasten één uitvoerend lid van hun raad van bestuur of, indien er geen raad is, van hun daaraan gelijkwaardige bestuursorgaan, met de uitvoering van maatregelen om de naleving van deze verordening te waarborgen (“nalevingsmanager”). Indien de entiteit geen bestuursorgaan heeft, wordt deze functie uitgeoefend door een hoger leidinggevend personeelslid van de entiteit.

2. De nalevingsmanager is verantwoordelijk voor het uitvoeren van de gedragslijnen, controlemaatregelen en procedures van de meldingsplichtige entiteit en voor het ontvangen van informatie over aanzienlijke of wezenlijke tekortkomingen in de gedragslijnen, controlemaatregelen en procedures. De nalevingsmanager brengt over deze aangelegenheden regelmatig verslag uit aan de raad van bestuur of een daaraan gelijkwaardig bestuursorgaan. In het geval van moederondernemingen is deze persoon ook verantwoordelijk voor het toezicht op op groepsniveau geldende gedragslijnen, controlemaatregelen en procedures.

3. De meldingsplichtige entiteiten beschikken over een nalevingsfunctionaris, die wordt aangewezen door de raad van bestuur of het bestuursorgaan en wordt belast met de dagelijkse werking van de gedragslijnen van de meldingsplichtige entiteit op het gebied van bestrijding van witwassen en terrorismefinanciering. Die persoon is ook verantwoordelijk voor het melden van verdachte transacties aan de financiële-inlichtingeneenheid (FIE) overeenkomstig artikel 50, lid 6.

In het geval van meldingsplichtige entiteiten die onderworpen zijn aan controles ten aanzien van hun leidinggevend personeel of uiteindelijk begunstigden op grond van artikel 6 van Richtlijn [referentie invoegen – voorstel voor de zesde antiwitwasrichtlijn – COM(2021) 423 final] of op grond van andere handelingen van de Unie, wordt geverifieerd of de nalevingsfunctionarissen aan die vereisten voldoen.

Een meldingsplichtige entiteit die deel uitmaakt van een groep, kan als nalevingsfunctionaris een persoon aanwijzen die die functie reeds vervult in een andere tot die groep behorende entiteit.

4. De meldingsplichtige entiteiten stellen voor het vervullen van de nalevingsfuncties adequate middelen, waaronder personeel en technologie, ter beschikking die evenredig zijn aan de omvang, de aard en de risico’s van de meldingsplichtige entiteit, en zorgen ervoor dat de voor die functies verantwoordelijke personen de bevoegdheid krijgen om alle maatregelen voor te stellen die nodig zijn om de doeltreffendheid van de interne gedragslijnen, controlemaatregelen en procedures van de meldingsplichtige entiteiten te waarborgen.

5. De nalevingsmanager dient eenmaal per jaar, of in voorkomend geval vaker, bij het bestuursorgaan een verslag in over de uitvoering van de interne gedragslijnen, controlemaatregelen en procedures van de meldingsplichtige entiteit en houdt het bestuursorgaan op de hoogte van het resultaat van eventuele herzieningen. Het bestuursorgaan neemt de nodige maatregelen om de geconstateerde tekortkomingen tijdig te verhelpen.

6. Indien de omvang van de meldingsplichtige entiteit dit rechtvaardigt, mogen de in de leden 1 en 3 bedoelde functies door dezelfde natuurlijke persoon worden vervuld.

Indien de meldingsplichtige entiteit een natuurlijke persoon is of een rechtspersoon wiens activiteiten door slechts één natuurlijke persoon worden uitgeoefend, is die persoon verantwoordelijk voor de uitvoering van de taken uit hoofde van dit artikel.

Artikel 10 - Kennis van de vereisten

De meldingsplichtige entiteiten nemen maatregelen om ervoor te zorgen dat werknemers van wie de functie zulks vereist, alsook hun agenten en distributeurs, op de hoogte zijn van de uit deze verordening voortvloeiende vereisten en van de interne gedragslijnen, controlemaatregelen en procedures die in de meldingsplichtige entiteit gelden, onder meer met betrekking tot de verwerking van persoonsgegevens voor de toepassing van deze verordening.

De in de eerste alinea bedoelde maatregelen houden onder meer in dat de werknemers speciale permanente opleidingsprogramma’s volgen om verrichtingen die verband kunnen houden met witwassen of terrorismefinanciering, te leren herkennen en te leren hoe in die gevallen te werk moet worden gegaan. Deze opleidingsprogramma’s worden naar behoren gedocumenteerd.

Artikel 11 - Integriteit van de werknemers

1. De werknemers van een meldingsplichtige entiteit die belast zijn met taken in verband met de naleving van deze verordening en Verordening [referentie invoegen – voorstel voor een herschikking van Verordening (EU) 2015/847 – COM(2021) 422 final] door de meldingsplichtige entiteit, worden onderworpen aan een door de nalevingsfunctionaris goedgekeurde beoordeling van:

a) individuele vaardigheden, kennis en deskundigheid met het oog op een doeltreffende uitvoering van hun taken;

b) betrouwbaarheid, eerlijkheid en integriteit.

2. De werknemers die belast zijn met taken in verband met de naleving van deze verordening door de meldingsplichtige entiteit, stellen de nalevingsfunctionaris in kennis van elke nauwe persoonlijke of professionele relatie die zij met cliënten of potentiële cliënten van de meldingsplichtige entiteit zijn aangegaan en worden ervan weerhouden taken in verband met de naleving door de meldingsplichtige entiteit ten aanzien van die cliënten uit te voeren.

3. De meldingsplichtige entiteiten beschikken over passende procedures aan de hand waarvan hun werknemers of personen in een vergelijkbare positie inbreuken op deze verordening intern kunnen melden via een specifiek, onafhankelijk en anoniem kanaal, evenredig aan de aard en de omvang van de betrokken meldingsplichtige entiteit.

De meldingsplichtige entiteiten nemen maatregelen om ervoor te zorgen dat werknemers, managers of agenten die inbreuken melden overeenkomstig de eerste alinea, worden beschermd tegen represailles, discriminatie of elke andere vorm van oneerlijke behandeling.

4. Dit artikel is niet van toepassing op meldingsplichtige entiteiten die eenmanszaken zijn.

Artikel 12 - Situatie van specifieke werknemers

Indien een natuurlijke persoon die onder een van de in artikel 3, punt 3, opgesomde categorieën valt, beroepsactiviteiten uitoefent als werknemer van een rechtspersoon, zijn de in deze afdeling opgenomen vereisten van toepassing op die rechtspersoon in plaats van op de natuurlijke persoon.

AFDELING 2 - Bepalingen die van toepassing zijn op groepen


Artikel 13 - Op groepsniveau geldende vereisten

1. Een moederonderneming zorgt ervoor dat de in afdeling 1 van dit hoofdstuk bedoelde vereisten inzake interne procedures, risicobeoordeling en personeel van toepassing zijn op alle bijkantoren en dochterondernemingen van de groep in de lidstaten en, voor groepen waarvan de moederonderneming in de Unie is gevestigd, in derde landen. De op groepsniveau geldende gedragslijnen, controlemaatregelen en procedures omvatten ook gedragslijnen inzake gegevensbeschermingsbeleid en gedragslijnen, controlemaatregelen en procedures voor informatie-uitwisseling binnen de groep voor AML/CFT-doeleinden.

2. De gedragslijnen, controlemaatregelen en procedures met betrekking tot de in lid 1 bedoelde informatie-uitwisseling verplichten de tot de groep behorende meldingsplichtige entiteiten om informatie uit te wisselen wanneer die uitwisseling relevant is voor de preventie van witwassen en terrorismefinanciering. De uitwisseling van informatie binnen de groep heeft met name betrekking op de identiteit en de kenmerken van de cliënt, diens uiteindelijk begunstigden of de persoon namens wie de cliënt handelt, de aard en het doel van de zakelijke relatie en de vermoedens dat de betrokken geldmiddelen de opbrengsten zijn van een criminele activiteit of verband houden met terrorismefinanciering die op grond van artikel 50 aan de FIE is gemeld, tenzij de FIE andere instructies geeft.

Groepen voeren op groepsniveau geldende gedragslijnen, controlemaatregelen en procedures in om ervoor te zorgen dat op de krachtens de eerste alinea uitgewisselde informatie voldoende waarborgen van toepassing zijn inzake vertrouwelijkheid, gegevensbescherming en gebruik van de informatie, onder meer om de openbaarmaking ervan te voorkomen.

3. Uiterlijk [twee jaar na de datum van inwerkingtreding van deze verordening] stelt de AMLA ontwerpen van technische reguleringsnormen op en legt deze ter goedkeuring voor aan de Commissie. In die ontwerpen van technische reguleringsnormen worden de minimumvereisten voor de op groepsniveau geldende gedragslijnen gespecificeerd, onder meer inzake informatie-uitwisseling binnen de groep, de rol en de verantwoordelijkheden van moederondernemingen die zelf geen meldingsplichtige entiteiten zijn met betrekking tot het waarborgen van de groepsbrede naleving van AML/CFT-vereisten en de voorwaarden waaronder de bepalingen van dit artikel van toepassing zijn op entiteiten die deel uitmaken van structuren die onder dezelfde eigenaar, hetzelfde bestuur of dezelfde nalevingscontroles vallen, met inbegrip van netwerken of maatschappen.

4. De Commissie is bevoegd deze verordening aan te vullen door de in lid 3 van dit artikel bedoelde technische reguleringsnormen vast te stellen overeenkomstig de artikelen 38 tot en met 41 van Verordening [referentie invoegen – voorstel voor de oprichting van een autoriteit voor de bestrijding van witwassen – COM(2021) 421 final].

Artikel 14 - Bijkantoren en dochterondernemingen in derde landen

1. Indien bijkantoren of dochterondernemingen van meldingsplichtige entiteiten gelegen zijn in derde landen waar de minimale AML/CFT-vereisten minder streng zijn dan die welke in deze verordening zijn vastgesteld, zorgt de betrokken meldingsplichtige entiteit ervoor dat die bijkantoren of dochterondernemingen voldoen aan de vereisten van deze verordening, onder meer inzake gegevensbescherming, of aan gelijkwaardige vereisten.

2. Wanneer het volgens het recht van een derde land niet is toegestaan aan de in deze verordening vastgestelde vereisten te voldoen, nemen de meldingsplichtige entiteiten aanvullende maatregelen om ervoor te zorgen dat hun in dat derde land gevestigde bijkantoren en dochterondernemingen het risico van witwassen of terrorismefinanciering doeltreffend aanpakken, en stelt het hoofdkantoor de toezichthouders van hun lidstaat van herkomst daarvan in kennis. Wanneer de toezichthouders van de lidstaat van herkomst van oordeel zijn dat de aanvullende maatregelen ontoereikend zijn, nemen zij extra toezichtmaatregelen, waarbij zij onder meer van de groep eisen geen zakelijke relatie aan te gaan, bestaande relaties te beëindigen of geen transacties te verrichten, of haar bedrijfsactiviteiten in het derde land te beëindigen.

3. Uiterlijk [twee jaar na de datum van inwerkingtreding van deze verordening] stelt de AMLA ontwerpen van technische reguleringsnormen op en legt deze ter goedkeuring voor aan de Commissie. In die ontwerpen van technische reguleringsnormen wordt het soort aanvullende maatregelen als bedoeld in lid 2 gespecificeerd, met inbegrip van de minimummaatregelen die de meldingsplichtige entiteiten moeten nemen wanneer het volgens het recht van een derde land niet is toegestaan de krachtens artikel 13 vereiste maatregelen uit te voeren, alsook de extra toezichtmaatregelen die in dergelijke gevallen vereist zijn.

4. De Commissie is bevoegd deze verordening aan te vullen door de in lid 3 van dit artikel bedoelde technische reguleringsnormen vast te stellen overeenkomstig de artikelen 38 tot en met 41 van Verordening [referentie invoegen – voorstel voor de oprichting van een autoriteit voor de bestrijding van witwassen – COM(2021) 421 final].

HOOFDSTUK III

CLIËNTENONDERZOEK

AFDELING 1 - Algemene bepalingen


Artikel 15 - Uitvoering van het cliëntenonderzoek

1. De meldingsplichtige entiteiten passen cliëntenonderzoeksmaatregelen toe in de volgende omstandigheden:

a) wanneer zij een zakelijke relatie aangaan;

b) wanneer zij betrokken zijn bij of zorgen voor de uitvoering van een occasionele transactie ten bedrage van 10 000 EUR of meer, of de tegenwaarde in de nationale munteenheid, ongeacht of die transactie wordt verricht in één verrichting of in onderling samenhangende transacties, of ten bedrage van een lagere limiet die is vastgesteld overeenkomstig lid 5;

c) wanneer er een vermoeden van witwassen of terrorismefinanciering bestaat, ongeacht of er sprake is van een derogatie, vrijstelling of limiet;

d) wanneer wordt betwijfeld of de eerder verkregen cliëntidentificatiegegevens waarheidsgetrouw of adequaat zijn.

2. Naast in de in lid 1 bedoelde omstandigheden passen de kredietinstellingen, financiële instellingen en aanbieders van cryptoactivadiensten cliëntenonderzoek toe bij het initiëren of uitvoeren van een occasionele transactie ter waarde van meer dan 1 000 EUR, of de tegenwaarde in de nationale munteenheid, in de vorm van een geldovermaking of een overmaking van cryptoactiva als omschreven in artikel 3, respectievelijk punt 9 en punt 10, van Verordening [referentie invoegen – voorstel voor een herschikking van Verordening (EU) 2015/847 – COM(2021) 422 final].

3. Aanbieders van kansspeldiensten voeren een cliëntenonderzoek uit bij het ophalen van de prijs, het aangaan van een weddenschap, of beide, bij het verrichten van transacties ten bedrage van ten minste 2 000 EUR, of de tegenwaarde in de nationale munteenheid, ongeacht of die transactie wordt verricht in één verrichting of in onderling samenhangende transacties.

4. In het geval van kredietinstellingen wordt onder toezicht van de toezichthouders ook een cliëntenonderzoek uitgevoerd zodra is vastgesteld dat de instelling faalt of waarschijnlijk zal falen, als bedoeld in artikel 32, lid 1, van Richtlijn 2014/59/EU van het Europees Parlement en de Raad 52 , of wanneer de deposito’s niet beschikbaar zijn, als bedoeld in artikel 2, lid 1, punt 8, van Richtlijn 2014/49/EU van het Europees Parlement en de Raad 53 . De toezichthouders nemen, rekening houdend met de specifieke omstandigheden van de kredietinstelling, een besluit over de intensiteit en de reikwijdte van dergelijke cliëntenonderzoeksmaatregelen.

5. Uiterlijk [twee jaar na de datum van inwerkingtreding van deze verordening] stelt de AMLA ontwerpen van technische reguleringsnormen op en legt deze ter goedkeuring voor aan de Commissie. In die technische reguleringsnormen wordt het volgende gespecificeerd:

a) de meldingsplichtige entiteiten, sectoren of transacties die geassocieerd worden met een hoger risico van witwassen en terrorismefinanciering en waarvoor lagere limieten gelden dan die welke zijn vastgesteld in lid 1, punt b);

b) de betrokken limieten voor incidentele transacties;

c) de criteria voor het identificeren van onderling samenhangende transacties.

Bij het opstellen van de in de eerste alinea bedoelde ontwerpen van technische reguleringsnormen houdt de AMLA terdege rekening met het volgende:

a) de inherente risiconiveaus van de bedrijfsmodellen van de verschillende soorten meldingsplichtige entiteiten;

b) de overeenkomstig artikel 7 van Richtlijn [referentie invoegen – voorstel voor de zesde witwasrichtlijn – COM(2021) 423 final] door de Commissie opgestelde supranationale risicobeoordeling.

6. De Commissie is bevoegd deze verordening aan te vullen door de in lid 5 van dit artikel bedoelde technische reguleringsnormen vast te stellen overeenkomstig de artikelen 38 tot en met 41 van Verordening [referentie invoegen – voorstel voor de oprichting van een autoriteit voor de bestrijding van witwassen – COM(2021) 421 final].

Artikel 16 - Cliëntenonderzoeksmaatregelen

1. Met het oog op het verrichten van een cliëntenonderzoek passen de meldingsplichtige entiteiten alle volgende maatregelen toe:

a) de cliënt identificeren en zijn identiteit verifiëren;

b) de uiteindelijk begunstigden identificeren overeenkomstig de artikelen 42 en 43 en hun identiteit verifiëren, zodat de meldingsplichtige entiteiten ervan overtuigd is dat zij weten wie de uiteindelijk begunstigden zijn en dat zij inzicht hebben in de eigendoms- en zeggenschapsstructuur van de cliënt;

c) informatie over het doel en de beoogde aard van de zakelijke relatie beoordelen en, in voorkomend geval, verkrijgen;

d) de zakelijke relatie doorlopend monitoren, met inbegrip van een nauwlettende controle van tijdens de gehele duur van de zakelijke relatie verrichte transacties, om ervoor te zorgen dat deze transacties stroken met de kennis van de meldingsplichtige entiteit over de cliënt en diens bedrijfsactiviteit en risicoprofiel, indien noodzakelijk ook inzake de oorsprong van de geldmiddelen.

De meldingsplichtige entiteiten verifiëren bij het toepassen van de in de eerste alinea, punten a) en b), bedoelde maatregelen ook of degene die beweert namens de cliënt te handelen daartoe gemachtigd is, identificeren die persoon en verifiëren diens identiteit overeenkomstig artikel 18.

2. De meldingsplichtige entiteiten bepalen de reikwijdte van de in lid 1 bedoelde maatregelen op basis van een individuele analyse van de risico’s van witwassen en terrorismefinanciering, rekening houdend met de specifieke kenmerken van de cliënt en van de zakelijke relatie of occasionele transactie, en rekening houdend met de door de meldingsplichtige entiteit overeenkomstig artikel 8 verrichte risicobeoordeling, de in bijlage I opgenomen variabelen inzake witwassen en terrorismefinanciering en de in de bijlagen II en III opgenomen risicofactoren.

Wanneer de meldingsplichtige entiteiten een verhoogd risico van witwassen of terrorismefinanciering vaststellen, nemen zij verscherpte cliëntenonderzoeksmaatregelen overeenkomstig afdeling 4 van dit hoofdstuk. Wanneer situaties met een lager risico worden vastgesteld, mogen de meldingsplichtige entiteiten vereenvoudigde cliëntenonderzoeksmaatregelen toepassen overeenkomstig afdeling 3 van dit hoofdstuk.

3. Uiterlijk [2 jaar na de datum van toepassing van deze verordening] vaardigt de AMLA richtsnoeren uit over de risicovariabelen en risicofactoren waarmee de meldingsplichtige entiteiten rekening moeten houden bij het aangaan van zakelijke relaties of het uitvoeren van occasionele transacties.

4. De meldingsplichtige entiteiten moeten te allen tijde aan hun toezichthouders kunnen aantonen dat de genomen maatregelen passend zijn in het licht van de vastgestelde risico’s van witwassen en terrorismefinanciering.

Artikel 17 - Onvermogen om te voldoen aan de eis cliëntenonderzoeksmaatregelen toe te passen

1. Wanneer een meldingsplichtige entiteit niet in staat is de cliëntenonderzoeksmaatregelen van artikel 16, lid 1, in acht te nemen, onthoudt zij zich van het uitvoeren van een transactie of het aangaan van een zakelijke relatie, beëindigt zij de zakelijke relatie en overweegt zij overeenkomstig artikel 50 een melding van een verdachte transactie in te dienen bij de FIE.

De eerste alinea wordt niet toegepast op notarissen, advocaten, andere onafhankelijke beoefenaren van een juridisch beroep, auditors, externe accountants en belastingadviseurs, uitsluitend in zoverre die personen de rechtspositie van hun cliënt bepalen of hun taak van verdediging of vertegenwoordiging van die cliënt verrichten in het kader van of in verband met een rechtsgeding, daaronder begrepen advies over het instellen of vermijden van een rechtsgeding.

2. Wanneer de meldingsplichtige entiteiten aanvaarden of weigeren een zakelijke relatie aan te gaan, documenteren zij, onder meer aan de hand van de betrokken besluiten en bewijsstukken, de maatregelen die zijn genomen om te voldoen aan de eis cliëntenonderzoeksmaatregelen toe te passen. Na elke evaluatie van het cliëntenonderzoek overeenkomstig artikel 21 volgt een actualisering van de documenten, gegevens of informatie die de meldingsplichtige entiteiten in hun bezit hebben.

Artikel 18 - Identificatie en verificatie van de identiteit van de cliënt

1. Behalve in gevallen met een lager risico waarop maatregelen uit hoofde van afdeling 3 van toepassing zijn en ongeacht de toepassing van aanvullende maatregelen in gevallen met een hoger risico uit hoofde van afdeling 4, verkrijgen de meldingsplichtige entiteiten ten minste de volgende informatie om de cliënt en de namens die cliënt handelende persoon te identificeren:

a) voor natuurlijke personen:

i) voor- en achternaam;

ii) geboorteplaats en -datum;

iii) nationaliteit of nationaliteiten, staatloosheid of vluchtelingenstatus of subsidiairebeschermingsstatus, in voorkomend geval, en het nationale identificatienummer, in voorkomend geval;

iv) de normale verblijfplaats of, bij gebrek aan een vast woonadres met rechtmatig verblijf in de Unie, het postadres waar de natuurlijke persoon kan worden bereikt en, indien mogelijk, werk, beroep of arbeidssituatie en fiscaal identificatienummer;

b) voor rechtspersonen:

i) de rechtsvorm en naam van de juridische entiteit;

ii) het adres van de statutaire of officiële zetel en, indien verschillend, de hoofdvestiging, en het land van oprichting;

iii) de namen van de wettelijke vertegenwoordigers en, indien beschikbaar, het registratienummer, het fiscaal identificatienummer en de identificatiecode voor de juridische entiteit. De meldingsplichtige entiteiten verifiëren aan de hand van boekhoudbescheiden voor het laatste boekjaar of andere relevante informatie ook of de juridische entiteit activiteiten ontplooit;

c) voor trustees van express trusts of personen met een gelijkwaardige positie in soortgelijke juridische constructies:

i) de in artikel 44, lid 1, punten a) en b), en in punt b) van dit lid bedoelde informatie voor alle personen die als uiteindelijk begunstigden zijn geïdentificeerd;

ii) het woonadres van de trustees of de personen met een gelijkwaardige positie in soortgelijke juridische constructies, alsook de akten (“powers”) die de juridische constructies reguleren en binden, en, indien beschikbaar, het fiscaal identificatienummer en de identificatiecode voor de juridische entiteit;

d) voor andere organisaties met rechtsbevoegdheid naar nationaal recht:

i) naam en adres van de statutaire zetel, of gelijkwaardige informatie;

ii) namen van de personen die gemachtigd zijn de organisatie te vertegenwoordigen, alsmede, indien van toepassing, de rechtsvorm, het fiscaal identificatienummer, het registernummer, de identificatiecode voor de juridische entiteit en oprichtingsakte, of gelijkwaardige informatie.

2. Met het oog op de identificatie van de uiteindelijk begunstigde van een juridische entiteit verzamelen de meldingsplichtige entiteiten de in artikel 44, lid 1, punt a), bedoelde informatie en de in lid 1, onder b), van dit artikel bedoelde informatie.

Wanneer alle mogelijke identificatiemiddelen overeenkomstig de eerste alinea zijn uitgeput en nog steeds geen natuurlijke personen als uiteindelijk begunstigden zijn geïdentificeerd, of wanneer wordt betwijfeld of de geïdentificeerde personen de uiteindelijk begunstigden zijn, identificeren de meldingsplichtige entiteiten de natuurlijke personen die de functie van hogere leidinggevende in de vennootschap of andere juridische entiteit bekleden, en verifiëren zij de identiteit van die personen. De meldingsplichtige entiteiten documenteren de genomen maatregelen en de moeilijkheden die zich tijdens het identificatieproces hebben voorgedaan en die het noodzakelijk maakten een hoge leidinggevende te identificeren.

3. Bij begunstigden van trusts of soortgelijke juridische entiteiten of constructies die door middel van specifieke kenmerken of naar categorie worden aangewezen, verkrijgt de meldingsplichtige entiteit voldoende informatie betreffende de begunstigde om op het tijdstip van uitbetaling of op het tijdstip waarop de begunstigde zijn definitieve rechten uitoefent, de identiteit van de begunstigde te kunnen vaststellen.

4. De meldingsplichtige entiteiten verkrijgen de voor de verificatie van de identiteit van de cliënt en de uiteindelijk begunstigde vereiste informatie, documenten en gegevens aan de hand van:

a) een ingediend identiteitsdocument, paspoort of gelijkwaardig document, en informatie uit betrouwbare en onafhankelijke bronnen, ongeacht of de toegang daartoe rechtstreeks is of door de cliënt wordt verstrekt;

b) elektronische identificatiemiddelen en relevante vertrouwensdiensten als bedoeld in Verordening (EU) nr. 910/2014.

Voor de verificatie van de informatie over de uiteindelijk begunstigden raadplegen de meldingsplichtige entiteiten ook de in artikel 10 van Richtlijn [referentie invoegen – voorstel voor de zesde antiwitwasrichtlijn – COM(2021) 423 final] bedoelde centrale registers, alsook aanvullende informatie. De meldingsplichtige entiteiten bepalen de omvang van de te raadplegen aanvullende informatie, rekening houdend met de risico’s die verbonden zijn aan de transactie of de zakelijke relatie en de uiteindelijk begunstigde.

Artikel 19 - Tijdstip van de verificatie van de identiteit van de cliënt en de uiteindelijk begunstigde

1. De verificatie van de identiteit van de cliënt en de uiteindelijk begunstigde vindt plaats voordat een zakelijke relatie wordt aangegaan of een occasionele transactie wordt verricht. Deze verplichting geldt niet voor situaties met een lager risico in de zin van afdeling 3 van dit hoofdstuk, mits het lagere risico uitstel van verificatie rechtvaardigt.

2. In afwijking van lid 1 kan de verificatie van de identiteit van de cliënt en de uiteindelijk begunstigde worden voltooid tijdens het aangaan van een zakelijke relatie indien dit noodzakelijk is om de normale bedrijfsvoering niet te verstoren en indien het risico van witwassen of terrorismefinanciering laag is. In die omstandigheden wordt deze procedure zo spoedig mogelijk na het eerste contact afgerond.

3. In afwijking van lid 1 kan een kredietinstelling of een financiële instelling op verzoek van een cliënt een rekening openen, met inbegrip van rekeningen waarmee effectentransacties kunnen worden verricht, mits er voldoende waarborgen bestaan dat er noch door, noch namens de cliënt transacties worden verricht voordat de in artikel 16, lid 1, eerste alinea, punten a) en b), vastgelegde cliëntenonderzoeksvereisten volledig zijn nageleefd.

4. Telkens wanneer een nieuwe zakelijke relatie wordt aangegaan met een juridische entiteit of de trustee van een express trust of de persoon met een gelijkwaardige positie in een soortgelijke juridische constructie als bedoeld in de artikelen 42, 43 en 48 en informatie over de uiteindelijk begunstigden moet worden geregistreerd overeenkomstig artikel 10 van Richtlijn [referentie invoegen – voorstel voor de zesde antiwitwasrichtlijn – COM(2021) 423 final], verzamelen de meldingsplichtige entiteiten bewijs van registratie of een uittreksel uit het register.

Artikel 20 - Identificatie over het doel en de beoogde aard van een zakelijke relatie of occasionele transactie

Alvorens een zakelijke relatie aan te gaan of een occasionele transactie te verrichten, verkrijgen de meldingsplichtige entiteiten ten minste de volgende informatie om inzicht te krijgen in het doel en de beoogde aard ervan:

a) het doel van de beoogde rekening, transactie of zakelijke relatie;

b) het geraamde bedrag en de economische onderbouwing van de beoogde transacties of activiteiten;

c) de bron van de geldmiddelen;

d) de bestemming van de geldmiddelen.

Artikel 21 - Doorlopende monitoring van de zakelijke relatie en monitoring van de door cliënten verrichte transacties

1. De meldingsplichtige entiteiten verrichten een doorlopende monitoring van de zakelijke relatie, met inbegrip van de tijdens de gehele duur van die relatie door de cliënt verrichte transacties, met als doel te controleren of die transacties stroken met de kennis van de meldingsplichtige entiteit over de cliënt en diens bedrijfsactiviteit en risicoprofiel, en indien nodig, met de informatie over de oorsprong van de geldmiddelen, en met als doel de transacties op te sporen die overeenkomstig artikel 50 grondiger zullen worden geanalyseerd.

2. In het kader van de in lid 1 bedoelde doorlopende monitoring zorgen de meldingsplichtige entiteiten voor het actualiseren van de relevante documenten, gegevens of informatie van de cliënt.

De frequentie waarmee de cliënteninformatie overeenkomstig de eerste alinea wordt geactualiseerd, is gebaseerd op het risico dat aan de zakelijke relatie verbonden is. De cliënteninformatie wordt uiterlijk na vijf jaar geactualiseerd.

3. In aanvulling op de vereisten van lid 2 zorgen de meldingsplichtige entiteiten voor een evaluatie en, in voorkomend geval, actualisering van de cliënteninformatie wanneer:

a) de relevante omstandigheden van een cliënt veranderen;

b) zij wettelijk verplicht zijn gedurende het betrokken kalenderjaar contact op te nemen met de cliënt met het oog op een evaluatie van relevante informatie inzake de uiteindelijk begunstigden of met het oog op de naleving van Richtlijn 2011/16/EU van de Raad 54 ;

c) zij kennis krijgen van een relevant feit dat betrekking heeft op de cliënt.

4. Uiterlijk [twee jaar na de inwerkingtreding van deze verordening] vaardigt de AMLA richtsnoeren uit over de permanente monitoring van een zakelijke relatie en over de monitoring van de in het kader van die relatie verrichte transacties.

Artikel 22 - Technische reguleringsnormen inzake de voor het cliëntenonderzoek vereiste informatie

1. Uiterlijk [twee jaar na de datum van inwerkingtreding van deze verordening] stelt de AMLA ontwerpen van technische reguleringsnormen op en legt deze ter goedkeuring voor aan de Commissie. In die technische reguleringsnormen wordt het volgende gespecificeerd:

a) de vereisten die op grond van artikel 16 van toepassing zijn op de meldingsplichtige entiteiten en de informatie die moet worden verzameld met het oog op het uitvoeren van een standaard-, vereenvoudigd en verscherpt cliëntenonderzoek op grond van artikel 18, artikel 20, artikel 27, lid 1, en artikel 28, lid 4, met inbegrip van minimumvereisten voor situaties met een lager risico;

b) het type vereenvoudigde cliëntenonderzoeksmaatregelen die de meldingsplichtige entiteiten op grond van artikel 27, lid 1, mogen toepassen in situaties met een lager risico, met inbegrip van maatregelen die van toepassing zijn op specifieke categorieën meldingsplichtige entiteiten en producten of diensten, rekening houdend met de resultaten van de overeenkomstig artikel 7 van Richtlijn [referentie invoegen – voorstel voor de zesde antiwitwasrichtlijn – COM(2021) 423 final] door de Commissie opgestelde supranationale risicobeoordeling;

c) de betrouwbare en onafhankelijke informatiebronnen voor het verifiëren van de identificatiegegevens van natuurlijke of rechtspersonen met het oog op de toepassing van artikel 18, lid 4;

d) de lijst van kenmerken die de in artikel 18, lid 4, punt b), bedoelde elektronische identificatiemiddelen en relevante vertrouwensdiensten moeten hebben om te voldoen aan de vereisten van artikel 16, lid 1, punten a), b) en c), in geval van standaard-, vereenvoudigd en verscherpt cliëntenonderzoek.

2. De in lid 1, punten a) en b), bedoelde vereisten en maatregelen zijn gebaseerd op de volgende criteria:

a) het aan de aangeboden dienst verbonden inherente risico;

b) de aard, het bedrag en de herhaaldelijkheid van de transactie;

c) de voor de zakelijke relatie of de occasionele transactie gebruikte kanalen.

3. De AMLA evalueert de technische reguleringsnormen regelmatig. Indien nodig bereidt ze het ontwerp voor de actualisering van deze normen in het licht van, onder meer, innovatie en technologische ontwikkelingen voor en legt ze dit ontwerp voor aan de Commissie.

4. De Commissie is bevoegd deze verordening aan te vullen door de in de leden 1 en 3 van dit artikel bedoelde technische reguleringsnormen vast te stellen overeenkomstig de artikelen 38 tot en met 41 van Verordening [referentie invoegen – voorstel voor de oprichting van een autoriteit voor de bestrijding van witwassen – COM(2021) 421 final].

AFDELING 2 - Beleid ten aanzien van derde landen en externe bedreigingen op het gebied van witwassen en terrorismefinanciering


Artikel 23 - Identificatie van derde landen met aanzienlijke strategische tekortkomingen in hun nationale AML/CFT-regelingen

1. Derde landen met aanzienlijke strategische tekortkomingen in hun nationale AML/CFT-regelingen worden door de Commissie geïdentificeerd en aangewezen als “derde landen met een hoog risico”.

2. De Commissie is bevoegd om, met het oog op de identificatie van de in lid 1 bedoelde landen, overeenkomstig artikel 60 gedelegeerde handelingen ter aanvulling van deze verordening vast te stellen, wanneer:

a) is vastgesteld dat het wettelijke en institutionele AML/CFT-kader van het derde land aanzienlijke strategische tekortkomingen vertoont;

b) is vastgesteld dat de doeltreffendheid van de AML/CFT-regeling van het derde land aanzienlijke strategische tekortkomingen vertoont wat het aanpakken van de risico’s van witwassen en terrorismefinanciering betreft;

c) de in het kader van de punten a) en b) vastgestelde aanzienlijke strategische tekortkomingen van aanhoudende aard zijn en er geen maatregelen zijn of worden genomen om deze tekortkomingen te beperken.

Deze gedelegeerde handelingen worden vastgesteld uiterlijk een maand nadat de Commissie zich ervan heeft vergewist dat sprake is van een situatie als bedoeld in punt a), b) of c).

3. Voor de toepassing van lid 2 houdt de Commissie rekening met oproepen tot het toepassen van verscherpte cliëntenonderzoeksmaatregelen en aanvullende risicobeperkende maatregelen (“tegenmaatregelen”) vanwege internationale organisaties en opstellers van standaarden met bevoegdheden op het gebied van preventie van witwassen en bestrijding van terrorismefinanciering, alsook met relevante, door hen opgestelde evaluaties, beoordelingen, rapporten en openbare verklaringen.

4. Wanneer een derde land overeenkomstig de in lid 3 bedoelde criteria wordt geïdentificeerd, passen de meldingsplichtige entiteiten de in artikel 28, lid 4, punten a) tot en met g), genoemde verscherpte cliëntenonderzoeksmaatregelen toe ten aanzien van de zakelijke relaties of occasionele transacties waarbij natuurlijke of rechtspersonen uit dat derde land betrokken zijn.

5. In de in lid 2 bedoelde gedelegeerde handelingen wordt bepaald welke van de in artikel 29 genoemde tegenmaatregelen specifiek zullen worden genomen om de risico’s die van de betrokken derde landen met een hoog risico uitgaan, te beperken.

6. De Commissie evalueert de in lid 2 bedoelde gedelegeerde handelingen regelmatig om ervoor te zorgen dat de op grond van lid 5 vastgestelde specifieke tegenmaatregelen rekening houden met de wijzigingen in het AML/CFT-kader van het derde land, en evenredig en passend zijn ten opzichte van de risico’s.

Artikel 24 - Identificatie van derde landen met nalevingstekortkomingen in hun nationale AML/CFT-regelingen

1. Derde landen met nalevingstekortkomingen in hun nationale AML/CFT-regelingen worden door de Commissie geïdentificeerd.

2. De Commissie is bevoegd om, met het oog op de identificatie van de in lid 1 bedoelde landen, overeenkomstig artikel 60 gedelegeerde handelingen ter aanvulling van deze verordening vast te stellen, wanneer:

a) is vastgesteld dat het wettelijke en institutionele AML/CFT-kader van het derde land nalevingstekortkomingen vertoont;

b) is vastgesteld dat de doeltreffendheid van de AML/CFT-regeling van het derde land nalevingstekortkomingen vertoont wat het aanpakken van de risico’s van witwassen en terrorismefinanciering betreft.

Deze gedelegeerde handelingen worden vastgesteld uiterlijk een maand nadat de Commissie zich ervan heeft vergewist dat sprake is van een situatie als bedoeld in punt a) of b).

3. De Commissie houdt bij het opstellen van de in lid 2 bedoelde gedelegeerde handelingen rekening met informatie over rechtsgebieden die onder verscherpte monitoring door internationale organisaties en opstellers van standaarden met bevoegdheden op het gebied van preventie van witwassen en bestrijding van terrorismefinanciering staan, alsook met relevante, door hen opgestelde evaluaties, beoordelingen, rapporten en openbare verklaringen.

4. In de in lid 2 bedoelde gedelegeerde handelingen wordt bepaald welke van de in artikel 28, lid 4, punten a) tot en met g), genoemde verscherpte cliëntenonderzoeksmaatregelen de meldingsplichtige entiteiten specifiek zullen nemen ter beperking van de risico’s die verbonden zijn aan zakelijke relaties of occasionele transacties waarbij natuurlijke of rechtspersonen uit dat derde land betrokken zijn.

5. De Commissie evalueert de in lid 2 bedoelde gedelegeerde handelingen regelmatig om ervoor te zorgen dat de op grond van lid 4 vastgestelde specifieke verscherpte cliëntenonderzoeksmaatregelen rekening houden met de wijzigingen in het AML/CFT-kader van het derde land, en evenredig en passend zijn ten opzichte van de risico’s.

Artikel 25 - Identificatie van derde landen die een bedreiging vormen voor het financiële stelsel van de Unie

1. De Commissie is bevoegd om overeenkomstig artikel 60 vast te stellen ter identificatie van andere dan in de artikelen 23 en 24 bedoelde derde landen die een specifieke en ernstige bedreiging voor het financiële stelsel van de Unie en de goede werking van de interne markt vormen.

2. Bij het opstellen van de in lid 1 bedoelde gedelegeerde handelingen houdt de Commissie met name rekening met de volgende criteria:

a) het juridische en institutionele AML/CFT-kader van het derde land, in het bijzonder:

i) de strafbaarstelling van witwassen en terrorismefinanciering;

ii) de maatregelen voor cliëntenonderzoek;

iii) de voorschriften inzake bewaring van gegevens;

iv) de voorschriften inzake melding van verdachte transacties;

v) de beschikbaarheid van accurate en tijdige informatie over de uiteindelijk begunstigden van juridische entiteiten en juridische constructies voor de bevoegde autoriteiten;

b) de bevoegdheden en procedures van de bevoegde autoriteiten van het derde land op het gebied van de bestrijding van witwassen en terrorismefinanciering, waaronder voldoende doeltreffende, evenredige en afschrikkende sancties, alsook de wijze waarop het derde land in de praktijk samenwerkt en informatie uitwisselt met de bevoegde autoriteiten van de lidstaten;

c) de doeltreffendheid van de AML/CFT-regeling van het derde land voor het aanpakken van de risico’s van witwassen en terrorismefinanciering.

3. Om het in lid 1 bedoelde dreigingsniveau te bepalen, kan de Commissie de AMLA verzoeken een advies vast te stellen om te beoordelen welke specifieke impact het dreigingsniveau van het derde land heeft op de integriteit van het financiële stelsel van de Unie.

4. De Commissie houdt bij het opstellen van de in lid 1 bedoelde gedelegeerde handelingen met name rekening met relevante evaluaties, beoordelingen of rapporten die zijn opgesteld door internationale organisaties en opstellers van standaarden met bevoegdheden op het gebied van preventie van witwassen en bestrijding van terrorismefinanciering.

5. Wanneer de vastgestelde specifieke en ernstige bedreiging die uitgaat van het betrokken derde land een aanzienlijke strategische tekortkoming vormt, is artikel 23, lid 4, van toepassing en worden in de in lid 2 bedoelde gedelegeerde handeling specifieke tegenmaatregelen vastgesteld als bedoeld in artikel 23, lid 5.

6. Wanneer de vastgestelde specifieke en ernstige bedreiging die uitgaat van het betrokken derde land een nalevingstekortkoming vormt, worden in de in lid 2 bedoelde gedelegeerde handeling specifieke verscherpte cliëntenonderzoeksmaatregelen vastgesteld als bedoeld in artikel 24, lid 4.

7. De Commissie evalueert de in lid 2 bedoelde gedelegeerde handelingen regelmatig om ervoor te zorgen dat de in de leden 5 en 6 bedoelde specifieke tegenmaatregelen rekening houden met de wijzigingen in het AML/CFT-kader van het derde land, en evenredig en passend zijn ten opzichte van de risico’s.

Artikel 26 - Richtsnoeren inzake risico’s, trends en methoden op het gebied van witwassen en terrorismefinanciering

1. Uiterlijk [drie jaar na de datum van inwerkingtreding van deze verordening] stelt de AMLA richtsnoeren vast waarin de trends, risico’s en methoden die in buiten de Unie gelegen geografische gebieden bestaan en waaraan de meldingsplichtige entiteiten zijn blootgesteld, worden omschreven. De AMLA houdt met name rekening met de in bijlage III opgenomen risicofactoren. Met betrekking tot situaties met een hoger risico omvatten de richtsnoeren verscherpte cliëntenonderzoeksmaatregelen die de meldingsplichtige entiteiten met het oog op de beperking van die risico’s moeten overwegen toe te passen.

2. De AMLA evalueert de in lid 1 bedoelde richtsnoeren ten minste om de twee jaar.

3. Bij het uitbrengen en het evalueren van de in lid 1 bedoelde richtsnoeren houdt de AMLA rekening met evaluaties, beoordelingen of rapporten die zijn opgesteld door internationale organisaties en opstellers van standaarden met bevoegdheden op het gebied van preventie van witwassen en bestrijding van terrorismefinanciering.

AFDELING 3 - Vereenvoudigd cliëntenonderzoek


Artikel 27 - Vereenvoudigde cliëntenonderzoeksmaatregelen

1. Indien de zakelijke relatie of transactie in het licht van de in de bijlagen II en III vermelde risicofactoren een laag risico vertegenwoordigt, kunnen de meldingsplichtige entiteiten de volgende vereenvoudigde cliëntenonderzoeksmaatregelen toepassen:

a) het verifiëren van de identiteit van de cliënt en de uiteindelijk begunstigde na het aangaan van de zakelijke relatie, op voorwaarde dat het specifieke lagere risico dit uitstel rechtvaardigt, maar in geen geval later dan 30 dagen nadat de relatie is aangegaan;

a) het minder frequent actualiseren van de cliëntidentificatie;

b) het beperken van de hoeveelheid informatie die wordt verzameld om het doel en de beoogde aard van de zakelijke relatie te bepalen, of het afleiden van deze informatie op basis van het type transactie of zakelijke relatie;

c) het minder frequent en minder intensief controleren van de door de cliënt verrichte transacties;

d) het toepassen van andere relevante vereenvoudigde cliëntenonderzoeksmaatregelen die de AMLA op grond van artikel 22 heeft vastgesteld.

De in de eerste alinea bedoelde maatregelen zijn evenredig aan de aard en de omvang van de bedrijfsactiviteit en aan de specifieke elementen van het vastgestelde lagere risico. De meldingsplichtige entiteiten monitoren de transacties en de zakelijke relatie echter voldoende om ongebruikelijke of verdachte transacties te kunnen opsporen.

2. De meldingsplichtige entiteiten zorgen ervoor dat de op grond van artikel 7 vastgestelde interne procedures de specifieke maatregelen bevatten om de verschillende soorten cliënten die een lager risico vertegenwoordigen, op een vereenvoudigde manier te verifiëren. De besluiten om rekening te houden met aanvullende factoren die wijzen op een lager risico, worden door de meldingsplichtige entiteiten gedocumenteerd.

3. Met het oog op de toepassing van vereenvoudigde cliëntenonderzoeksmaatregelen als bedoeld in lid 1, punt a), stellen de meldingsplichtige entiteiten risicobeheerprocedures vast inzake de voorwaarden waaronder zij diensten kunnen verlenen of transacties kunnen verrichten voor een nog niet geverifieerde cliënt, onder meer door dergelijke transacties op het vlak van bedrag, aantal of soort te beperken of deze transacties te monitoren om na te gaan of ze in overeenstemming zijn met de verwachte normen voor de zakelijke relatie in kwestie.

4. De meldingsplichtige entiteiten verifiëren regelmatig of nog steeds aan de voorwaarden voor de toepassing van vereenvoudigde cliëntenonderzoek wordt voldaan. De frequentie van deze verificaties moet evenredig zijn aan de aard en de omvang van de bedrijfsactiviteit en de risico’s die aan de specifieke relatie verbonden zijn.

5. De meldingsplichtige entiteiten zien in de volgende situaties af van de toepassing van vereenvoudigde cliëntenonderzoeksmaatregelen:

a) de meldingsplichtige entiteiten betwijfelen of de informatie die de cliënt of de uiteindelijk begunstigde bij de identificatie heeft verstrekt, waarheidsgetrouw is, of stellen vast dat die informatie inconsistent is;

b) de factoren die wijzen op een lager risico, zijn niet langer aanwezig;

c) uit de monitoring van de transacties van de cliënt en de in het kader van de zakelijke relatie verzamelde informatie blijkt dat geen sprake is van een lager risico;

d) er bestaat een vermoeden van witwassen of terrorismefinanciering.

AFDELING 4 - Verscherpt cliëntenonderzoek


Artikel 28 - Toepassingsgebied van verscherpte cliëntenonderzoeksmaatregelen

1. In de in de artikelen 23, 24, 25 en 30 tot en met 36 bedoelde gevallen alsook in andere gevallen met een hoger risico die door de meldingsplichtige entiteiten op grond van artikel 16, lid 2, tweede alinea, worden vastgesteld, passen de meldingsplichtige entiteiten verscherpte cliëntenonderzoeksmaatregelen toe om die risico’s op passende wijze te beheren en te beperken.

2. De meldingsplichtige entiteiten onderzoeken het doel van alle transacties die aan ten minste een van de volgende voorwaarden voldoen, alsook de oorsprong en de bestemming van de daarbij betrokken geldmiddelen:

a) de transacties zijn complex;

b) de transacties zijn ongebruikelijk groot;

c) de transacties vertonen een ongebruikelijk patroon;

d) de transacties hebben geen duidelijk economisch of rechtmatig doel.

3. Behalve in de gevallen als bedoeld in afdeling 2 van dit hoofdstuk houden de meldingsplichtige entiteiten bij het beoordelen van de aan een zakelijke relatie of occasionele transactie verbonden risico’s van witwassen en terrorismefinanciering ten minste rekening met de op een potentieel hoger risico wijzende factoren die zijn opgenomen in bijlage III en de door de AMLA op grond van artikel 26 vastgestelde richtsnoeren.

4. Behalve in de gevallen als bedoeld in afdeling 2 van dit hoofdstuk mogen de meldingsplichtige entiteiten in gevallen met een hoger risico een of meer van de volgende verscherpte cliëntenonderzoeksmaatregelen toepassen in verhouding tot vastgestelde hogere risico’s:

a) verkrijgen van aanvullende informatie over de cliënten en de uiteindelijk begunstigden;

b) verkrijgen van aanvullende informatie over de beoogde aard van de zakelijke relatie;

c) verkrijgen van aanvullende informatie over de bron van de geldmiddelen en de bron van het vermogen van de cliënten en de uiteindelijk begunstigden;

d) verkrijgen van informatie over de redenen voor de voorgenomen of uitgevoerde transacties en over de consistentie ervan met de zakelijke relatie;

e) verkrijgen van goedkeuring van het hoger leidinggevend personeel voor het aangaan of voortzetten van de zakelijke relatie;

f) verscherpt monitoren van de zakelijke relatie door het aantal en de frequentie van de controles te verhogen en door transactiepatronen te selecteren die nader onderzocht moeten worden;

g) eisen dat de eerste betaling wordt verricht via een rekening op naam van de cliënt bij een kredietinstelling waarvoor cliëntenonderzoeksnormen gelden die niet minder streng zijn dan de normen in deze verordening.

5. Behalve in de gevallen als bedoeld in afdeling 2 van dit hoofdstuk kunnen lidstaten die op grond van artikel 8 van Richtlijn [referentie invoegen – voorstel voor de zesde antiwitwasrichtlijn – COM(2021) 423 final] gevallen met een hoger risico vaststellen, van de meldingsplichtige entiteiten verlangen dat zij verscherpte cliëntenonderzoeksmaatregelen toepassen en, in voorkomend geval, die maatregelen specificeren. Lidstaten die dergelijke verscherpte cliëntenonderzoeksvereisten aan op hun grondgebied gevestigde meldingsplichtige entiteiten hebben opgelegd, stellen de Commissie en de AMLA binnen een maand na de vaststelling daarvan in kennis en voegen bij die kennisgeving een motivering van de risico’s van witwassen en terrorismefinanciering die aan dat besluit ten grondslag liggen.

Indien de risico’s die de lidstaten overeenkomstig de eerste alinea hebben vastgesteld, gevolgen kunnen hebben voor het financiële stelsel van de Unie, overweegt de AMLA om, op verzoek van de Commissie of op eigen initiatief, de op grond van artikel 26 vastgestelde richtsnoeren te actualiseren.

6. Er worden niet automatisch verscherpte cliëntenonderzoeksmaatregelen ingeroepen met betrekking tot bijkantoren of dochterondernemingen van in de Unie gevestigde meldingsplichtige entiteiten die gelegen zijn in derde landen als bedoeld in de artikelen 23, 24 en 25, indien deze bijkantoren of dochterondernemingen volledig voldoen aan de op groepsniveau geldende gedragslijnen, controlemaatregelen en procedures overeenkomstig artikel 14.

Artikel 29 - Tegenmaatregelen ter beperking van externe bedreigingen op het gebied van witwassen en terrorismefinanciering

Voor de toepassing van de artikelen 23 en 25 kan de Commissie kiezen uit de volgende tegenmaatregelen:

a) tegenmaatregelen van de meldingsplichtige entiteiten tegen personen en juridische entiteiten waarbij derde landen met een hoog risico en, in voorkomend geval, andere landen betrokken zijn die een bedreiging vormen voor het financiële stelsel van de Unie, bestaande uit:

i) de toepassing van aanvullende elementen van verscherpt cliëntenonderzoek;

ii) de invoering van verbeterde meldingsmechanismen of systematische melding van financiële transacties;

iii) de beperking van zakelijke relaties of transacties met natuurlijke personen of juridische entiteiten uit die derde landen;

b) tegenmaatregelen van de lidstaten tegen derde landen met een hoog risico en, in voorkomend geval, andere landen die een bedreiging vormen voor het financiële stelsel van de Unie, bestaande uit:

i) de vestiging weigeren van dochterondernemingen, bijkantoren of vertegenwoordigingskantoren van meldingsplichtige entiteiten uit het betrokken land, of anderszins rekening houden met het feit dat de betrokken meldingsplichtige entiteit afkomstig is uit een derde land dat niet over adequate AML/CFT-regelingen beschikt;

ii) meldingsplichtige entiteiten verbieden bijkantoren of vertegenwoordigingskantoren in het betrokken derde land te vestigen, of anderszins rekening houden met het feit dat het betrokken bijkantoor of het betrokken vertegenwoordigingskantoor zich in een derde land zou bevinden dat niet over adequate AML/CFT-regelingen beschikt;

iii) verscherpt toezichtonderzoek of verscherpte vereisten inzake externe audit voorschrijven voor in het betrokken derde land gelegen bijkantoren en dochterondernemingen van meldingsplichtige entiteiten;

iv) verscherpte vereisten inzake externe audit voorschrijven voor financiële groepen ten aanzien van hun in het betrokken derde land gelegen bijkantoren en dochterondernemingen;

v) kredietinstellingen en financiële instellingen verplichten de correspondentrelaties met respondentinstellingen in het betrokken derde land te herzien en te wijzigen of, indien nodig, te beëindigen.

Artikel 30 - Specifieke verscherpte cliëntenonderzoeksmaatregelen voor grensoverschrijdende correspondentrelaties

Wanneer sprake is van grensoverschrijdende correspondentrelaties met een respondentinstelling uit een derde land, met inbegrip van relaties die zijn aangegaan voor effectentransacties of geldovermakingen, en wanneer in het kader van die relaties betalingen worden verricht, wordt van de kredietinstellingen en financiële instellingen verlangd dat zij bij het aangaan van een zakelijke relatie niet alleen de cliëntenonderzoeksmaatregelen van artikel 16 toepassen, maar daarnaast ook:

a) voldoende informatie over de respondentinstelling verzamelen om een volledig beeld te krijgen van de aard van de bedrijfsactiviteit van de respondent, en op basis van publiekelijk beschikbare informatie de reputatie van de instelling en de kwaliteit van het toezicht bepalen;

b) de AML/CFT-controles van de respondentinstelling beoordelen;

c) toestemming verkrijgen van het hoger leidinggevend personeel alvorens nieuwe correspondentrelaties aan te gaan;

d) de respectieve verantwoordelijkheden van elke instelling documenteren;

e) met betrekking tot transitrekeningen (“payable-through accounts”) zich ervan vergewissen dat de respondentinstelling de identiteit heeft geverifieerd van, en doorlopend cliëntenonderzoek verricht ten aanzien van, de cliënten die rechtstreeks toegang hebben tot de rekeningen van de correspondentinstelling en dat zij in staat is om op verzoek de relevante cliëntenonderzoeksgegevens te verstrekken aan de correspondentinstelling.

Wanneer kredietinstellingen en financiële instellingen besluiten grensoverschrijdende correspondentrelaties te beëindigen om redenen die verband houden met het beleid ter bestrijding van witwassen en terrorismefinanciering, documenteren zij hun besluit.

Artikel 31 - Verbod op correspondentrelaties met shell banken

Het is kredietinstellingen en financiële instellingen verboden een correspondentrelatie aan te gaan of te handhaven met een shell bank. Kredietinstellingen en financiële instellingen nemen passende maatregelen om ervoor te zorgen dat zij geen correspondentrelaties aangaan of handhaven met een kredietinstelling of financiële instelling waarvan bekend is dat ze een shell bank toestaat gebruik te maken van haar rekeningen.

Artikel 32 - Specifieke bepalingen betreffende politiek prominente personen

1. Naast de cliëntenonderzoeksmaatregelen van artikel 16 beschikken de meldingsplichtige entiteiten over passende risicobeheersystemen, met inbegrip van risicogebaseerde procedures, om te bepalen of de cliënt of de uiteindelijk begunstigde van de cliënt een politiek prominente persoon is.

2. Met betrekking tot transacties of zakelijke relaties met politiek prominente personen passen de meldingsplichtige entiteiten de volgende maatregelen toe:

a) toestemming verkrijgen van het hogere leidinggevend personeel om zakelijke relaties met politiek prominente personen aan te gaan of voort te zetten;

b) passende maatregelen nemen om de bron vast te stellen van de vermogens- en geldmiddelen die bij zakelijke relaties of transacties met politiek prominente personen worden gebruikt;

c) die zakelijke relaties doorlopend verscherpt monitoren.

3. Uiterlijk [drie jaar na de datum van inwerkingtreding van deze verordening] vaardigt de AMLA richtsnoeren uit over:

a) de criteria voor de identificatie van personen die vallen onder de definitie van als naaste geassocieerden bekend personen; 

b) het risiconiveau dat verbonden is aan een bepaalde categorie politiek prominente personen, hun familieleden of als naaste geassocieerden bekende personen, met inbegrip van richtsnoeren over hoe dergelijke risico’s moeten worden beoordeeld wanneer de persoon voor de toepassing van artikel 35 niet langer een prominente publieke functie bekleedt.

Artikel 33 - Lijst van prominente publieke functies

1. Elke lidstaat stelt een lijst op met de exacte functies die overeenkomstig zijn nationale wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen als prominente publieke functies worden aangemerkt voor de toepassing van artikel 2, punt 25, en houdt deze lijst up-to-date. De lidstaten verzoeken de op hun grondgebied geaccrediteerde internationale organisaties een lijst van prominente publieke functies bij die internationale organisatie op te stellen en up-to-date te houden voor de toepassing van artikel 2, punt 25. Deze lijsten omvatten ook alle functies die kunnen worden toevertrouwd aan vertegenwoordigers van derde landen en van internationale organen die op het niveau van de lidstaat geaccrediteerd zijn. De lidstaten stellen de Commissie en de AMLA in kennis van deze lijsten en van alle wijzigingen die daarin zijn aangebracht.

2. De Commissie stelt een lijst op van de exacte functies die als prominente publieke functies op het niveau van de Unie worden aangemerkt, en houdt deze lijst up-to-date. Deze lijst omvat ook alle functies die kunnen worden toevertrouwd aan vertegenwoordigers van derde landen en van internationale organen die op het niveau van de Unie geaccrediteerd zijn.

3. Voor de toepassing van artikel 2, punt 25, stelt de Commissie op basis van de in de leden 1 en 2 van dit artikel bedoelde lijsten één lijst van alle prominente publieke functies samen. De Commissie maakt deze lijst bekend in het Publicatieblad van de Europese Unie. De AMLA maakt deze lijst bekend op haar website.

Artikel 34 - Politiek prominente personen die begunstigde zijn van een verzekeringspolis

De meldingsplichtige entiteiten nemen redelijke maatregelen om te bepalen of de begunstigden van een levensverzekeringspolis of een andere beleggingsverzekering, of, in voorkomend geval, de uiteindelijk begunstigden van de begunstigden politiek prominente personen zijn. Die maatregelen worden uiterlijk bij de uitbetaling of bij de gehele of gedeeltelijke overdracht van de polis genomen. Indien hogere risico’s zijn geïdentificeerd, passen de meldingsplichtige entiteiten naast de cliëntenonderzoeksmaatregelen van artikel 16 ook de volgende maatregelen toe:

a) ze informeren het hogere leidinggevende personeel vóór uitbetaling van polisopbrengsten;

b) ze verrichten verscherpte controles op de gehele zakelijke relatie met de polishouder.

Artikel 35 - Maatregelen ten aanzien van personen die niet langer politiek prominente personen zijn

1. Wanneer een politiek prominente persoon de prominente publieke functie waarmee hij door de Unie, een lidstaat, een derde land of een internationale organisatie is belast, niet langer bekleedt, houden de meldingsplichtige entiteiten bij hun beoordeling van de risico’s van witwassen en terrorismefinanciering overeenkomstig artikel 16 rekening met het aanhoudende risico dat die persoon vormt.

2. De meldingsplichtige entiteiten passen een of meer van de in artikel 28, lid 4, bedoelde maatregelen toe om de risico’s van de zakelijke relatie te beperken, totdat die persoon wordt geacht geen risico meer te vormen, maar in ieder geval gedurende ten minste twaalf maanden vanaf het tijdstip waarop de persoon niet langer een prominente publieke functie bekleedt.

3. De in lid 2 bedoelde verplichting is van overeenkomstige toepassing wanneer een meldingsplichtige entiteit een zakelijke relatie aangaat met een persoon die in het verleden door de Unie, een lidstaat, een derde land of een internationale organisatie met een prominente publieke functie was belast.

Artikel 36 - Familieleden en naaste geassocieerden van politiek prominente personen

De in de artikelen 32, 34 en 35 bedoelde maatregelen zijn ook van toepassing op familieleden van politiek prominente personen en op personen bekend als naaste geassocieerden van politiek prominente personen.

AFDELING 5 - Specifieke cliëntenonderzoeksmaatregelen


Artikel 37 - Specificaties voor de sector levensverzekeringen en andere beleggingsverzekeringen

Met betrekking tot levensverzekeringen en andere beleggingsverzekeringen passen de meldingsplichtige entiteiten, naast de voor de cliënt en de uiteindelijk begunstigde vereiste cliëntenonderzoeksmaatregelen, de volgende cliëntenonderzoeksmaatregelen toe op de begunstigden van een levensverzekering of een andere beleggingsverzekering, zodra die begunstigden zijn geïdentificeerd of aangewezen:

a) in het geval van begunstigden die als met naam genoemde personen of juridische constructies zijn geïdentificeerd, het noteren van de naam van de persoon of de constructie;

b) in het geval van begunstigden die door middel van kenmerken of naar categorie of anderszins zijn aangewezen, het verkrijgen van voldoende informatie betreffende die begunstigden om op het tijdstip van uitbetaling de identiteit van de begunstigde te kunnen vaststellen.

Voor de toepassing van de eerste alinea, punten a) en b), vindt de verificatie van de identiteit van de begunstigden en, in voorkomend geval, van hun uiteindelijk begunstigden plaats op het tijdstip van de uitbetaling. In geval van gehele of gedeeltelijke overdracht van de levensverzekering of de andere beleggingsverzekering aan een derde, identificeren de meldingsplichtige entiteiten die op de hoogte zijn van de overdracht, de uiteindelijk begunstigde op het moment van de overdracht aan de natuurlijke persoon, de rechtspersoon of de juridische constructie die ten eigen voordele de waarde van de toegewezen polis ontvangt.

AFDELING 6 - Uitvoering door derden


Artikel 38 - Algemene bepalingen betreffende gebruikmaking van andere meldingsplichtige entiteiten

1. Meldingsplichtige entiteiten kunnen gebruik maken van andere meldingsplichtige entiteiten, ongeacht of die zich in een lidstaat of in een derde land bevinden, om te voldoen aan de cliëntenonderzoeksvereisten van artikel 16, lid 1, punten a), b) en c), mits:

a) de andere meldingsplichtige entiteiten de in deze verordening vastgestelde vereisten inzake cliëntenonderzoek en bewaring van gegevens of daaraan gelijkwaardige vereisten toepassen wanneer zij in een derde land gevestigd of gelegen zijn;

b) op een manier die consistent is met hoofdstuk IV van Richtlijn [referentie invoegen – voorstel voor de zesde antiwitwasrichtlijn – COM(2021) 423 final] toezicht wordt gehouden op de naleving van de AML/CFT-vereisten door de andere meldingsplichtige entiteiten.

De eindverantwoordelijkheid voor de naleving van de cliëntenonderzoeksvereisten blijft berusten bij de meldingsplichtige entiteit die gebruik maakt van een andere meldingsplichtige entiteit.

2. Wanneer meldingsplichtige entiteiten besluiten gebruik te maken van andere, in derde landen gelegen meldingsplichtige entiteiten houden zij rekening met de in de bijlagen II en III vermelde geografische risicofactoren en met alle relevante informatie of richtsnoeren van de Commissie, de AMLA of andere bevoegde autoriteiten. 

3. In het geval van meldingsplichtige entiteiten die deel uitmaken van een groep, kan de naleving van de vereisten van dit artikel en van artikel 39 worden gewaarborgd door middel van op groepsniveau geldende gedragslijnen, controlemaatregelen en procedures, mits aan alle volgende voorwaarden wordt voldaan:

a) de meldingsplichtige entiteit maakt gebruik van informatie die uitsluitend wordt verstrekt door een meldingsplichtige entiteit die deel uitmaakt van dezelfde groep;

b) de groep past AML/CFT-gedragslijnen en -procedures, cliëntenonderzoeksmaatregelen en regels voor het bewaren van gegevens toe die volledig in overeenstemming zijn met deze verordening of met gelijkwaardige regels in derde landen;

c) de effectieve uitvoering van de in punt b) bedoelde vereisten staat op groepsniveau onder toezicht van de toezichthoudende autoriteit van de lidstaat van herkomst overeenkomstig hoofdstuk IV van Richtlijn [referentie invoegen – voorstel voor de zesde antiwitwasrichtlijn – COM(2021) 423 final] of de toezichthoudende autoriteit van het derde land overeenkomstig de regels van dat derde land.

4. De meldingsplichtige entiteiten maken geen gebruik van in derde landen gevestigde meldingsplichtige entiteiten die op grond van afdeling 2 van dit hoofdstuk zijn geïdentificeerd. In de Unie gevestigde meldingsplichtige entiteiten met bijkantoren en dochterondernemingen die in die derde landen zijn gevestigd, kunnen echter gebruik maken van die bijkantoren en dochterondernemingen, mits aan alle voorwaarden van lid 3, punten a), b) en c), is voldaan.

Artikel 39 - Procedure voor gebruikmaking van een andere meldingsplichtige entiteit

1. De meldingsplichtige entiteiten verkrijgen van de meldingsplichtige entiteit waarvan zij gebruik maken, alle nodige informatie betreffende de cliëntenonderzoeksvereisten van artikel 16, lid 1, eerste alinea, punten a), b) en c), of de voorgestelde bedrijfsactiviteit.

2. Meldingsplichtige entiteiten die gebruik maken van andere meldingsplichtige entiteiten, nemen alle nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat de meldingsplichtige entiteit waarvan gebruik wordt gemaakt, op verzoek het volgende verstrekt:

a) kopieën van de voor de identificatie van de cliënt verzamelde informatie;

b) alle bewijsstukken of betrouwbare informatiebronnen die zijn gebruikt om de identiteit van de cliënt en, in voorkomend geval, van de uiteindelijk begunstigden van de cliënt of van personen namens wie de cliënt handelt, te verifiëren, met inbegrip van gegevens die zijn verkregen met behulp van elektronische identificatiemiddelen en relevante vertrouwensdiensten als bedoeld in Verordening (EU) nr. 910/2014; en

c) verzamelde informatie over het doel en de beoogde aard van de zakelijke relatie.

3. De in de leden 1 en 2 bedoelde informatie wordt door de meldingsplichtige entiteit waarvan gebruik wordt gemaakt, onverwijld en in elk geval binnen vijf werkdagen verstrekt.

4. De voorwaarden voor de doorgifte van de in de leden 1 en 2 bedoelde informatie en documenten worden vastgelegd in een schriftelijke overeenkomst tussen de meldingsplichtige entiteiten.

5. Indien de meldingsplichtige entiteit gebruik maakt van een meldingsplichtige entiteit die deel uitmaakt van haar groep, kan de schriftelijke overeenkomst worden vervangen door een op groepsniveau vastgestelde interne procedure, mits aan de voorwaarden van artikel 38, lid 2, is voldaan.

Artikel 40 - Uitbesteding

1. De meldingsplichtige entiteiten mogen taken die voortvloeien uit de vereisten van deze verordening met het oog op het verrichten van cliëntenonderzoek uitbesteden aan een agent of externe dienstverlener, ongeacht of het een natuurlijke of een rechtspersoon betreft, met uitzondering van natuurlijke of rechtspersonen die verblijven of gevestigd zijn in derde landen die op grond van afdeling 2 van dit hoofdstuk zijn geïdentificeerd.

De meldingsplichtige entiteit blijft volledig aansprakelijk voor alle handelingen die deze agenten of externe dienstverleners in verband met de uitbestede activiteiten verrichten.

2. De in lid 1 bedoelde uitbesteding doet geen wezenlijke afbreuk aan de kwaliteit van de maatregelen en procedures van de meldingsplichtige entiteit om te voldoen aan de vereisten van deze verordening en van Verordening [referentie invoegen – voorstel voor een herschikking van Verordening (EU) 2015/847 – COM(2021) 422 final]. De volgende taken worden in geen geval uitbesteed:

a) de goedkeuring van de risicobeoordeling van de meldingsplichtige entiteit;

b) de in artikel 7 bedoelde interne controles;

c) het opstellen en goedkeuren van de gedragslijnen, controlemaatregelen en procedures van de meldingsplichtige entiteit om aan de vereisten van deze verordening te voldoen;

d) de toewijzing van een risicoprofiel aan een potentiële cliënt en het aangaan van een zakelijke relatie met die cliënt;

e) de vaststelling van criteria voor het opsporen van verdachte en ongebruikelijke transacties en activiteiten;

f) de melding van verdachte activiteiten of op limieten gebaseerde verklaringen aan de FIE op grond van artikel 50.

3. Meldingsplichtige entiteiten die op grond van lid 1 taken uitbesteden, zien erop toe dat de agent of de externe dienstverlener de door de meldingsplichtige entiteit vastgestelde maatregelen en procedures toepast. De voorwaarden voor de uitvoering van deze taken worden vastgelegd in een schriftelijke overeenkomst tussen de meldingsplichtige entiteit en de entiteit waaraan de taken worden uitbesteed. De meldingsplichtige entiteit controleert regelmatig of de entiteit waaraan de taken zijn uitbesteed, deze maatregelen en procedures effectief toepast. De frequentie van deze controles wordt bepaald op basis van de kritieke aard van de uitbestede taken.

4. De meldingsplichtige entiteiten zorgen ervoor dat de uitbesteding geen wezenlijke afbreuk doet aan het vermogen van de toezichthoudende autoriteiten om de naleving van alle in deze verordening neergelegde vereisten door de meldingsplichtige entiteit te monitoren en na te gaan.

Artikel 41 - Richtsnoeren voor de uitvoering door derden

Uiterlijk [drie jaar na de datum van inwerkingtreding van deze verordening] vaardigt de AMLA richtsnoeren voor de meldingsplichtige entiteiten uit over:

a) de voorwaarden waaronder de meldingsplichtige entiteiten gebruik mogen maken van informatie die door een andere meldingsplichtige entiteit is verzameld, ook in het geval van een cliëntenonderzoek op afstand;

b) het aangaan van uitbestedingsrelaties overeenkomstig artikel 40 en de desbetreffende governance en procedures om de uitvoering van functies door de uitbestede entiteiten te monitoren, met name waar het gaat om functies die als kritiek moeten worden beschouwd;

c) de rol en verantwoordelijkheid van elke partij, ongeacht of sprake is van gebruikmaking van een andere meldingsplichtige entiteit of van uitbesteding;

d) de aanpak van het toezicht op gebruikmaking van een andere meldingsplichtige entiteit en op uitbesteding.

HOOFDSTUK IV

TRANSPARANTIE INZAKE UITEINDELIJK BEGUNSTIGDEN

Artikel 42 - Identificatie van uiteindelijk begunstigden voor vennootschappen en andere juridische entiteiten

1. In het geval van vennootschappen zijn de uiteindelijk begunstigden als omschreven in artikel 2, punt 22, de natuurlijke personen met directe of indirecte zeggenschap over de vennootschap, hetzij via een eigendomsbelang, hetzij via andere middelen.

Voor de toepassing van dit artikel wordt onder “zeggenschap via een eigendomsbelang” verstaan een eigendom van 25 % plus één van de aandelen of stemrechten of een ander eigendomsbelang in de vennootschap, met inbegrip van het houden van aandelen aan toonder, op elk eigendomsniveau.

Voor de toepassing van dit artikel omvat “zeggenschap via andere middelen” ten minste een van de volgende elementen:

a) het recht om meer dan de helft van de leden van de raad van bestuur van de vennootschap of personen met een soortgelijke functie te benoemen en te ontslaan;

b) het vermogen om een significante invloed uit te oefenen op de door de vennootschap genomen beslissingen, onder meer via vetorechten, beslissingsrechten, beslissingen inzake winstuitkeringen of beslissingen die leiden tot een verschuiving van vermogensbestanddelen;

c) zeggenschap, al dan niet gedeeld, via formele of informele overeenkomsten met eigenaars, leden of de vennootschappen, bepalingen in de statuten, maatschapsovereenkomsten, consortiumovereenkomsten of gelijkwaardige documenten, afhankelijk van de specifieke kenmerken van de juridische entiteit, alsmede stemregelingen;

d) banden met familieleden van managers of bestuurders/personen die eigenaar zijn van of zeggenschap hebben over de vennootschap;

e) gebruik van formele of informele volmachtregelingen.

Zeggenschap via andere middelen kan ook worden bepaald overeenkomstig de criteria van artikel 22, leden 1 tot en met 5, van Richtlijn 2013/34/EU.

2. In het geval van andere juridische entiteiten dan vennootschappen zijn de uiteindelijk begunstigden als omschreven in artikel 2, punt 22, de natuurlijke personen als geïdentificeerd overeenkomstig lid 1 van dit artikel, tenzij artikel 43, lid 2, van toepassing is.

3. De lidstaten stellen de Commissie uiterlijk [3 maanden na de datum van toepassing van deze verordening] in kennis van een lijst van de krachtens hun nationale recht bestaande soorten vennootschappen en andere juridische entiteiten met overeenkomstig lid 1 geïdentificeerde uiteindelijk begunstigden. De kennisgeving bevat de specifieke categorieën van de entiteiten, een beschrijving van de kenmerken, de namen en, in voorkomend geval, de nationale rechtsgrondslag. In de kennisgeving wordt ook vermeld of, vanwege de specifieke vorm en structuur van andere juridische entiteiten dan vennootschappen, het mechanisme van artikel 45, lid 3, van toepassing is, en wordt de eventuele toepassing uitvoerig gemotiveerd.

4. Uiterlijk [een jaar na de datum van toepassing van deze verordening] doet de Commissie aanbevelingen aan de lidstaten over de specifieke regels en criteria voor het identificeren van de uiteindelijk begunstigden van andere juridische entiteiten dan vennootschappen. Lidstaten die besluiten de aanbevelingen niet toe te passen, stellen de Commissie daarvan in kennis en motiveren dat besluit.

5. De bepalingen van dit hoofdstuk zijn niet van toepassing op:

a) ondernemingen die genoteerd zijn op een gereglementeerde markt waarvoor openbaarmakingsvereisten gelden die consistent zijn met de wetgeving van de Unie, of waarvoor gelijkwaardige internationale normen gelden; en

b) publiekrechtelijke instellingen als omschreven in artikel 2, lid 1, punt 4, van Richtlijn 2014/24/EU van het Europees Parlement en de Raad 55 .

Artikel 43 - Identificatie van uiteindelijk begunstigden voor express trusts en soortgelijke juridische entiteiten of constructies

1. In het geval van express trusts zijn de uiteindelijk begunstigden alle volgende natuurlijke personen:

a) de oprichters van de trusts;

b) de trustees;

c) de eventuele protectors;

d) de begunstigden of, indien er een klasse van begunstigden is, de individuen binnen die klasse die een voordeel van de juridische constructie of entiteit ontvangen, ongeacht eventuele limieten, alsook de klasse van begunstigden. In het geval van pensioenregelingen die binnen het toepassingsgebied van Richtlijn (EU) 2016/2341 van het Europees Parlement en de Raad 56 vallen en die voorzien in een klasse van begunstigden, wordt enkel de klasse van begunstigden als de begunstigde beschouwd;

e) elke andere natuurlijke persoon die door directe of indirecte eigendom of via andere middelen uiteindelijke zeggenschap over de express trust uitoefent, onder meer via een zeggenschaps- of eigendomsketen.

2. In het geval van juridische entiteiten en juridische constructies die vergelijkbaar zijn met express trusts, zijn de uiteindelijk begunstigden de natuurlijke personen die in het bezit zijn van gelijkwaardige of soortgelijke posities als die bedoeld in lid 1.

De lidstaten stellen de Commissie uiterlijk [drie maanden na de datum van toepassing van deze verordening] in kennis van een lijst van juridische constructies en juridische entiteiten die vergelijkbaar zijn met express trusts en waarvan de uiteindelijk begunstigden geïdentificeerd zijn overeenkomstig lid 1.

3. De Commissie is bevoegd om door middel van een uitvoeringshandeling een lijst vast te stellen van juridische constructies en juridische entiteiten die onder het nationale recht van de lidstaten vallen en die met betrekking tot de uiteindelijk begunstigden aan dezelfde transparantievereisten zouden moeten voldoen als express trusts. Deze uitvoeringshandeling wordt vastgesteld volgens de in artikel 61, lid 2, van deze verordening bedoelde onderzoeksprocedure.

Artikel 44 - Informatie over uiteindelijk begunstigden

1. De voor de toepassing van deze verordening vereiste informatie over de uiteindelijk begunstigden is toereikend, accuraat en actueel en omvat het volgende:

a) voor- en achternaam, geboorteplaats en -datum, woonadres, land van verblijf en nationaliteit of nationaliteiten van de uiteindelijk begunstigde, nationaal identificatienummer en herkomst daarvan, zoals paspoort of nationaal identiteitsbewijs, en, in voorkomend geval, fiscaal identificatienummer of ander gelijkwaardig nummer dat aan de betrokkene is toegekend door het land waar deze gewoonlijk verblijft;

b) aard en omvang van het, hetzij via eigendomsbelang, hetzij via zeggenschap via andere middelen, in de juridische entiteit of de juridische constructie gehouden economische belang, alsook de datum waarop dat economische belang is verworven;

c) informatie over de juridische entiteit of juridische constructie waarvan de natuurlijke persoon de uiteindelijk begunstigde is overeenkomstig artikel 16, lid 1, punt b), alsook een beschrijving van de zeggenschaps- en eigendomsstructuur.

2. De informatie over de uiteindelijk begunstigden wordt binnen 14 kalenderdagen na de oprichting van de juridische entiteiten of juridische constructies verkregen. De informatie wordt onverwijld en in geen geval later dan 14 kalenderdagen na elke wijziging van de uiteindelijk begunstigden geactualiseerd, en verder om het jaar.

Artikel 45 - Verplichtingen van juridische entiteiten

1. Alle in de Unie opgerichte vennootschappen en andere juridische entiteiten zijn verplicht toereikende, accurate en actuele informatie over de uiteindelijk begunstigden te verkrijgen en in bezit te hebben.

De juridische entiteiten verstrekken de meldingsplichtige entiteiten informatie over hun juridisch eigenaars en over de uiteindelijk begunstigden wanneer de meldingsplichtige entiteiten cliëntenonderzoeksmaatregelen toepassen overeenkomstig hoofdstuk III.

De uiteindelijk begunstigden van de vennootschappen of andere juridische entiteiten verstrekken deze entiteiten alle voor de vennootschap of de juridische entiteit vereiste informatie.

2. Wanneer alle mogelijke identificatiemiddelen overeenkomstig de artikelen 42 en 43 zijn uitgeput en nog steeds geen natuurlijke personen als uiteindelijk begunstigden zijn geïdentificeerd, of wanneer wordt betwijfeld of de geïdentificeerde personen de uiteindelijk begunstigden zijn, bewaren de vennootschappen of de andere juridische entiteiten de gegevens over de maatregelen die zij hebben genomen om de uiteindelijk begunstigden te identificeren.

3. In de in lid 2 bedoelde gevallen verstrekken de vennootschappen en de andere juridische entiteiten overeenkomstig artikel 16 van deze verordening en artikel 10 van Richtlijn [referentie invoegen – voorstel voor de zesde antiwitwasrichtlijn – COM(2021) 423 final] de volgende informatie over de uiteindelijk begunstigden:

a) een verklaring, vergezeld van een motivering, dat er geen uiteindelijk begunstigden zijn of dat de uiteindelijk begunstigden niet kunnen worden geïdentificeerd en geverifieerd;

b) de gegevens van de natuurlijke personen die de functie van hogere leidinggevenden in de vennootschap of de juridische entiteit bekleden, gelijkwaardig aan de krachtens artikel 44, lid 1, punt a), vereiste informatie.

4. De juridische entiteiten stellen de op grond van dit artikel verzamelde informatie op verzoek en onverwijld ter beschikking van de bevoegde autoriteiten.

5. De in lid 4 bedoelde informatie wordt bewaard gedurende vijf jaar na de datum waarop de vennootschappen worden ontbonden of anderszins ophouden te bestaan, hetzij door personen die door de entiteit belast zijn met de bewaring van de documenten, hetzij door bewindvoerders, vereffenaars of andere personen die bij de ontbinding van de entiteit betrokken zijn. De identiteit en de contactgegevens van de met de bewaring van de gegevens belaste persoon worden doorgegeven aan de registers bedoeld in artikel 10 van Richtlijn [referentie invoegen – voorstel voor de zesde antiwitwasrichtlijn – COM(2021) 423 final].

Artikel 46 - Verplichtingen van trustees

1. Trustees van een in een lidstaat beheerde express trust en personen met een gelijkwaardige positie in een soortgelijke juridische constructie zijn verplicht toereikende, accurate en actuele informatie over de uiteindelijk begunstigden met betrekking tot de juridische constructie te verkrijgen en in bezit te hebben. Deze informatie wordt bewaard gedurende vijf jaar na beëindiging van hun betrokkenheid bij de express trust of soortgelijke juridische constructie.

2. De in lid 1 bedoelde personen maken hun status bekend en verstrekken de informatie over de uiteindelijk begunstigden aan de meldingsplichtige entiteiten wanneer de meldingsplichtige entiteiten cliëntenonderzoeksmaatregelen toepassen overeenkomstig hoofdstuk III.

3. De uiteindelijk begunstigden van een express trust of soortgelijke juridische constructie die niet de trustee of de persoon met een gelijkwaardige positie zijn, verstrekken aan de trustee of aan de persoon met een gelijkwaardige positie in een soortgelijke constructie alle informatie die nodig is om aan de vereisten van dit hoofdstuk te voldoen.

4. De trustees van een express trust en de personen met een gelijkwaardige positie in een soortgelijke juridische constructie stellen de op grond van dit artikel verzamelde informatie op verzoek en onverwijld ter beschikking van de bevoegde autoriteiten.

Artikel 47 - Verplichtingen van gevolmachtigden

Gevolmachtigde aandeelhouders en gevolmachtigde bestuurders van vennootschappen en andere juridische entiteiten beschikken over toereikende, accurate en actuele informatie inzake de identiteit van hun volmachtgever en van de uiteindelijk begunstigden van de volmachtgever, en melden deze informatie alsook de status van deze personen aan de betrokken vennootschappen en andere juridische entiteiten. De vennootschappen en andere juridische entiteiten melden deze informatie aan de op grond van artikel 10 van Richtlijn [referentie invoegen – voorstel voor de zesde witwasrichtlijn – COM(2021) 423 final] ingestelde registers.

De vennootschappen en andere juridische entiteiten melden deze informatie ook aan de meldingsplichtige entiteiten wanneer de meldingsplichtige entiteiten cliëntenonderzoeksmaatregelen toepassen overeenkomstig hoofdstuk III.

Artikel 48 - Buitenlandse juridische entiteiten en constructies

1. De informatie over de uiteindelijk begunstigden van buiten de Unie opgerichte juridische entiteiten of van express trusts of soortgelijke juridische constructies die buiten de Unie worden beheerd, wordt bewaard in het in artikel 10 van Richtlijn [referentie invoegen – voorstel voor de zesde witwasrichtlijn – COM(2021) 423 final] bedoelde centrale register dat is ingesteld door de lidstaat waar deze entiteiten of trustees van express trusts of personen met gelijkwaardige posities in soortgelijke juridische constructies:

a) een zakelijke relatie aangaan met een meldingsplichtige entiteit;

b) onroerend goed verwerven dat op het grondgebied van die lidstaat is gelegen.

2. Wanneer de juridische entiteit, de trustee van de express trust of de persoon met een gelijkwaardige positie in een soortgelijke juridische constructie meerdere zakelijke relaties aangaat of onroerend goed in verschillende lidstaten verwerft, wordt een bewijs waaruit blijkt dat de informatie over de uiteindelijk begunstigden in een centraal register van één lidstaat is geregistreerd, beschouwd als een toereikend registratiebewijs.

Artikel 49 - Sancties

De lidstaten stellen de regels vast voor de sancties die van toepassing zijn op inbreuken op de bepalingen van dit hoofdstuk, en nemen alle nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat zij ten uitvoer worden gelegd. De sancties moeten doeltreffend, evenredig en afschrikkend zijn.

De lidstaten stellen de Commissie uiterlijk [zes maanden na de inwerkingtreding van deze verordening] in kennis van deze regels voor de sancties, inclusief de rechtsgrondslag, en stellen haar onverwijld in kennis van latere wijzigingen die er een impact op hebben.

HOOFDSTUK V 
MELDINGSPLICHT

Artikel 50 - Melding van verdachte transacties

1. De meldingsplichtige entiteiten melden alle verdachte transacties, met inbegrip van pogingen daartoe, aan de FIE.

De meldingsplichtige entiteiten en, in voorkomend geval, de bestuurders en werknemers van deze entiteiten, verlenen hun volledige samenwerking door onverwijld:

a) uit eigen beweging melding te doen aan de FIE, wanneer de meldingsplichtige entiteit weet, vermoedt of redelijkerwijs kan vermoeden dat geldmiddelen, ongeacht het bedrag, opbrengsten van criminele activiteiten zijn of verband houden met terrorismefinanciering, en door in dergelijke gevallen te reageren op verzoeken van de FIE om bijkomende informatie;

b) de FIE op haar verzoek direct alle noodzakelijke informatie te verstrekken.

Voor de toepassing van de punten a) en b) reageren de meldingsplichtige entiteiten binnen vijf dagen op een verzoek om informatie van de FIE. In gerechtvaardigde en dringende gevallen kunnen de FIE’s deze termijn inkorten tot 24 uur.

2. Voor de toepassing van lid 1 verrichten de meldingsplichtige entiteiten een beoordeling van de op grond van artikel 20 als atypisch aangemerkte transacties om op te sporen welke vermoedelijk verband houden met witwassen of terrorismefinanciering.

Een vermoeden is gebaseerd op de kenmerken van de cliënt, de omvang en aard van de transactie of activiteit, het verband tussen verschillende transacties of activiteiten en andere omstandigheden waarvan de meldingsplichtige entiteit kennis heeft, met inbegrip van de consistentie van de transactie of activiteit met het risicoprofiel van de cliënt.

3. Uiterlijk [twee jaar na de datum van inwerkingtreding van deze verordening] stelt de AMLA ontwerpen van technische uitvoeringsnormen op en legt deze ter goedkeuring voor aan de Commissie. In die ontwerpen van technische uitvoeringsnormen wordt het formaat gespecificeerd dat moet worden gebruikt voor de melding van verdachte transacties op grond van lid 1.

4. De Commissie is bevoegd de in lid 3 van dit artikel bedoelde technische uitvoeringsnormen vast te stellen overeenkomstig artikel 42 van Verordening [referentie invoegen — voorstel voor de oprichting van een autoriteit voor de bestrijding van witwassen — COM(2021) 421 final]. 

5. De AMLA verstrekt richtsnoeren inzake indicatoren voor ongebruikelijke of verdachte activiteiten of gedragingen en actualiseert deze regelmatig.

6. De op grond van artikel 9, lid 3, aangewezen persoon zendt de in lid 1 van dit artikel bedoelde informatie toe aan de FIE van de lidstaat op het grondgebied waarvan de meldingsplichtige entiteit die de informatie toezendt, gevestigd is.

Artikel 51 - Specifieke bepalingen voor het melden van verdachte transacties door bepaalde categorieën meldingsplichtige entiteiten

1. In afwijking van artikel 50, lid 1, kunnen de lidstaten de in artikel 3, punt 3, a), b) en d), bedoelde meldingsplichtige entiteiten toestaan de in artikel 50, lid 1, bedoelde informatie toe te zenden aan een door de lidstaat aangewezen zelfregulerend orgaan.

Het aangewezen zelfregulerende orgaan stuurt de in de eerste alinea bedoelde informatie onverwijld en ongefilterd door naar de FIE.

2. Notarissen, advocaten en andere onafhankelijke beoefenaars van juridische beroepen, auditors, externe accountants en belastingadviseurs zijn vrijgesteld van de vereisten van artikel 50, lid 1, voor zover die vrijstelling betrekking heeft op de informatie die zij van een van hun cliënten ontvangen of over een van hun cliënten verkrijgen tijdens het bepalen van de rechtspositie van hun cliënt of bij het verrichten van hun taak van verdediging of vertegenwoordiging van die cliënt in het kader van of in verband met een rechtsgeding, daaronder begrepen advies over het instellen of vermijden van een rechtsgeding, ongeacht of die informatie vóór, gedurende of na een dergelijk geding wordt ontvangen of verkregen.

Artikel 52 - Toestemming van de FIE voor het uitvoeren van een transactie

1. De meldingsplichtige entiteiten onthouden zich van het uitvoeren van transacties die naar hun weten of vermoeden verband houden met de opbrengsten van criminele activiteiten of met terrorismefinanciering, totdat zij overeenkomstig artikel 50, lid 1, eerste alinea, punt a), de nodige maatregelen hebben genomen en verdere specifieke instructies van de FIE of een andere bevoegde autoriteit in overeenstemming met het toepasselijke recht hebben opgevolgd.

2. Indien het niet mogelijk is zich te onthouden van het uitvoeren van in lid 1 bedoelde transacties, of indien zulks de vervolging van de begunstigden van een verdachte transactie zou doorkruisen, lichten de meldingsplichtige entiteiten de FIE onmiddellijk na de transacties in.

Artikel 53 - Melding aan FIE’s

Melding te goeder trouw door een meldingsplichtige entiteit of door een werknemer of een bestuurder van een meldingsplichtige entiteit overeenkomstig de artikelen 50 en 51 vormt geen inbreuk op ongeacht welke op grond van een contract of van een wettelijke of bestuursrechtelijke bepaling opgelegde beperking inzake de openbaarmaking van informatie en leidt voor de meldingsplichtige entiteit, haar bestuurders of werknemers tot geen enkele vorm van aansprakelijkheid, zelfs indien deze niet precies op de hoogte waren van de onderliggende criminele activiteit, en ongeacht of enige illegale activiteit daadwerkelijk heeft plaatsgevonden.

Artikel 54 - Meldingsverbod

1. De meldingsplichtige entiteiten en hun bestuurders en werknemers melden de betrokken cliënt of derden niet dat overeenkomstig artikel 50 of artikel 51 informatie is, wordt of zal worden verstrekt of dat een onderzoek naar witwassen of terrorismefinanciering wordt of kan worden uitgevoerd.

2. Lid 1 is niet van toepassing op meldingen aan bevoegde autoriteiten en zelfregulerende organen wanneer deze toezichthoudende taken uitoefenen, noch op meldingen met het oog op het onderzoeken en vervolgen van witwassen, terrorismefinanciering en andere criminele activiteiten.

3. In afwijking van lid 1 is het melden van informatie toegestaan tussen tot dezelfde groep behorende meldingsplichtige entiteiten, alsook tussen deze entiteiten en hun in derde landen gevestigde bijkantoren en dochterondernemingen, mits die bijkantoren en dochterondernemingen volledig voldoen aan de op groepsniveau geldende gedragslijnen en procedures, inclusief de procedures voor het delen van informatie binnen de groep, overeenkomstig artikel 13, en mits de op groepsniveau geldende gedragslijnen en procedures voldoen aan de voorschriften van deze verordening.

4. In afwijking van lid 1 is het melden van informatie toegestaan tussen in artikel 3, punt 3, a) en b), bedoelde meldingsplichtige entiteiten, of entiteiten van derde landen waarvan de voorschriften gelijkwaardig zijn aan de voorschriften van deze verordening, die hun beroepsactiviteiten, al dan niet als werknemer, uitoefenen binnen dezelfde rechtspersoon of een grotere structuur waartoe de betrokken persoon behoort en die onder dezelfde eigenaar, hetzelfde bestuur of dezelfde nalevingscontroles valt, met inbegrip van netwerken of maatschappen.

5. Voor in artikel 3, punten 1 en 2 en punt 3, a) en b), bedoelde meldingsplichtige entiteiten en in gevallen betreffende dezelfde cliënt en dezelfde transactie waarbij twee of meer meldingsplichtige entiteiten betrokken zijn, is het melden van informatie, in afwijking van lid 1, toegestaan tussen de betrokken meldingsplichtige entiteiten, mits deze in de Unie gelegen zijn, of in het kader van contacten met entiteiten in een derde land dat voorschriften oplegt die gelijkwaardig zijn aan de voorschriften van deze verordening, en mits zij tot dezelfde categorie van meldingsplichtige entiteiten behoren en onderworpen zijn aan verplichtingen inzake beroepsgeheim en de bescherming van persoonsgegevens.

6. Wanneer de in artikel 3, punt 3, a) en b), bedoelde meldingsplichtige entiteiten trachten een cliënt te doen afzien van een onwettige activiteit, wordt zulks niet als een melding in de zin van lid 1 beschouwd.

HOOFDSTUK VI

GEGEVENSBESCHERMING EN BEWARING VAN GEGEVENS

Artikel 55 - Verwerking van bijzondere categorieën van persoonsgegevens

1. Voor zover dit strikt noodzakelijk is voor het voorkomen van witwassen en terrorismefinanciering, mogen de meldingsplichtige entiteiten bijzondere categorieën van persoonsgegevens als bedoeld in artikel 9, lid 1, van Verordening (EU) 2016/679 en persoonsgegevens in verband met strafrechtelijke veroordelingen en strafbare feiten als bedoeld in artikel 10 van die verordening verwerken, met inachtneming van de in de leden 2 en 3 vastgestelde waarborgen.

2. De meldingsplichtige entiteiten mogen onder artikel 9 van Verordening (EU) 2016/679 vallende persoonsgegevens verwerken op voorwaarde dat:

a) de meldingsplichtige entiteiten aan hun cliënten of potentiële cliënten meedelen dat de verwerking van dergelijke categorieën van gegevens met het oog op de naleving van de vereisten van deze verordening is toegestaan;

b) de gegevens afkomstig zijn van betrouwbare bronnen, en accuraat en actueel zijn;

c) de meldingsplichtige entiteiten maatregelen van een hoog beveiligingsniveau nemen overeenkomstig artikel 32 van Verordening (EU) 2016/679, met name wat vertrouwelijkheid betreft.

3. De meldingsplichtige entiteiten mogen, naast het bepaalde in lid 2, onder artikel 10 van Verordening (EU) 2016/679 vallende persoonsgegevens verwerken op voorwaarde dat:

a) deze persoonsgegevens betrekking hebben op witwassen, daarmee verband houdende basisdelicten of terrorismefinanciering;

b) de meldingsplichtige entiteiten beschikken over procedures om bij de verwerking van deze gegevens een onderscheid te maken tussen beschuldigingen, onderzoeken, procedures en veroordelingen, rekening houdend met het grondrecht op een eerlijk proces, de rechten van de verdediging en het vermoeden van onschuld.

4. De persoonsgegevens worden door de meldingsplichtige entiteiten op basis van deze verordening verwerkt met als enig doel witwassen en terrorismefinanciering te voorkomen en worden niet verder verwerkt op een manier die niet verenigbaar is met dat doel. De verwerking van persoonsgegevens op basis van deze verordening voor commerciële doeleinden is verboden.

Artikel 56 - Bewaren van informatie

1. De meldingsplichtige entiteiten bewaren overeenkomstig het nationale recht de volgende documenten en informatie ten behoeve van de werkzaamheden van de FIE of van andere bevoegde autoriteiten met het oog op het voorkomen, opsporen en onderzoeken van mogelijke gevallen van witwassen of terrorismefinanciering:

a) een kopie van de documenten en informatie verkregen bij het verrichten van een cliëntenonderzoek op grond van hoofdstuk III, met inbegrip van informatie verkregen via elektronische identificatiemiddelen, en de resultaten van de op grond van artikel 50 verrichte analyses;

b) de bewijsstukken en registratiegegevens van transacties, zijnde de originele documenten of de kopieën die krachtens het nationale recht dezelfde bewijskracht hebben, die nodig zijn om transacties te identificeren.

2. In afwijking van lid 1 kunnen de meldingsplichtige entiteiten besluiten om in plaats van de kopieën van de informatie verwijzingen naar die informatie te bewaren, mits die informatie zo wordt bewaard dat ze onmiddellijk door meldingsplichtige entiteiten aan de bevoegde autoriteiten kan worden verstrekt en niet kan worden gewijzigd of veranderd.

De meldingsplichtige entiteiten die gebruikmaken van de in de eerste alinea bedoelde afwijking, bepalen in hun op grond van artikel 7 opgestelde interne procedures voor welke categorieën informatie zij in plaats van een kopie of origineel een verwijzing zullen bewaren, alsmede via welke procedures de informatie moet worden opgevraagd zodat deze op verzoek aan de bevoegde autoriteiten kan worden verstrekt.

3. De in de leden 1 en 2 bedoelde informatie wordt bewaard gedurende een periode vijf jaar na het einde van de zakelijke relatie met de cliënt of na de datum van een occasionele transactie. Na het verstrijken van die bewaringstermijn verwijderen de meldingsplichtige entiteiten de persoonsgegevens.

De in de eerste alinea vermelde bewaringstermijn geldt ook voor de gegevens die toegankelijk zijn via de gecentraliseerde mechanismen als bedoeld in artikel 14 van Richtlijn [referentie invoegen – voorstel voor de zesde antiwitwasrichtlijn – COM(2021) 423 final].

4. Indien er op [datum van toepassing van deze verordening] een rechtsprocedure in verband met het voorkomen, opsporen, onderzoeken of vervolgen van vermoedelijke witwaspraktijken of terrorismefinanciering aanhangig is in een lidstaat, en een meldingsplichtige entiteit informatie of documenten in verband met die aanhangige procedure bezit, mag de meldingsplichtige entiteit die informatie of documenten overeenkomstig het nationale recht bewaren gedurende een termijn van vijf jaar vanaf [datum van toepassing van deze verordening].

De lidstaten mogen, onverminderd de nationale strafrechtelijke bepalingen betreffende bewijsmateriaal die op lopende strafrechtelijke onderzoeken en rechtsprocedures van toepassing zijn, een aanvullende termijn van vijf jaar voor de bewaring van die informatie of documenten toestaan of opleggen, indien is aangetoond dat die langere bewaring noodzakelijk en evenredig is met het oog op het voorkomen, opsporen, onderzoeken of vervolgen van vermoedelijke witwaspraktijken of terrorismefinanciering.

Artikel 57 - Verstrekking van registers aan bevoegde autoriteiten

De meldingsplichtige entiteiten beschikken over systemen waarmee zij via beveiligde kanalen en met volledige inachtneming van de vertrouwelijkheid van de verzoeken overeenkomstig hun nationale recht volledig en snel antwoord kunnen geven wanneer hun FIE of een andere bevoegde autoriteit hen vraagt of zij gedurende de vijf jaar voorafgaand aan het verzoek een zakelijke relatie met een gegeven persoon hebben onderhouden en zo ja welke.

HOOFDSTUK VII

Maatregelen ter beperking van risico’s die voortvloeien uit anonieme instrumenten

Artikel 58 - Anonieme rekeningen en aandelen aan toonder en warrants op aandelen aan toonder

1. Kredietinstellingen, financiële instellingen en aanbieders van cryptoactivadiensten houden geen anonieme rekeningen, anonieme spaarboekjes, anonieme kluizen en anonieme cryptoactivaportefeuilles aan, net zomin als rekeningen waarmee de houder van de cliëntenrekening op een andere manier kan worden geanonimiseerd.

Elk gebruik van reeds bestaande anonieme rekeningen, anonieme spaarboekjes, anonieme kluizen of anonieme cryptoactivaportefeuilles wordt voorafgegaan door toepassing van cliëntenonderzoeksmaatregelen op de eigenaars of begunstigden ervan.

2. Kredietinstellingen en financiële instellingen die als accepteerder optreden, aanvaarden geen betalingen met anonieme prepaidkaarten die in derde landen zijn uitgegeven, tenzij anders bepaald in de technische reguleringsnormen die de Commissie overeenkomstig artikel 22 op basis van een bewezen laag risico heeft vastgesteld.

3. Vennootschappen geven geen aandelen aan toonder uit en zetten alle bestaande aandelen aan toonder uiterlijk [twee jaar na de datum van toepassing van deze verordening] om in aandelen op naam. Het aanhouden van aandelen aan toonder is wel toegestaan voor vennootschappen met effecten die op een gereglementeerde markt genoteerd zijn of vennootschappen waarvan de aandelen worden uitgegeven als door intermediairs gehouden effecten.

Vennootschappen geven geen warrants op aandelen aan toonder uit die niet door intermediairs worden gehouden.

Artikel 59 - Limieten voor grote contante betalingen

1. Personen die goederen verhandelen of diensten verlenen, mogen contante betalingen ten bedrage van maximaal 10 000 EUR, of de tegenwaarde in de nationale munteenheid, aanvaarden of verrichten ongeacht of de transactie wordt verricht in één verrichting dan wel in verscheidene verrichtingen waartussen een verband lijkt te bestaan.

2. De lidstaten mogen lagere limieten vaststellen na raadpleging van de Europese Centrale Bank overeenkomstig artikel 2, lid 1, van Beschikking 98/415/EG van de Raad 57 . Deze lagere limieten worden binnen drie maanden na de invoering van de maatregel op nationaal niveau aan de Commissie meegedeeld.

3. Wanneer op nationaal niveau reeds limieten bestaan die lager zijn dan de in lid 1 vastgestelde limiet, blijven deze van toepassing. De lidstaten doen binnen drie maanden na de inwerkingtreding van deze verordening melding van deze limieten.

4. De in lid 1 opgenomen limiet geldt niet voor:

a) betalingen tussen natuurlijke personen die niet beroepshalve handelen;

b) betalingen of deposito’s in de gebouwen van kredietinstellingen. In dergelijke gevallen meldt de kredietinstelling betalingen of deposito’s die de limiet overschrijden, aan de FIE.

5. De lidstaten zorgen ervoor dat passende maatregelen, met inbegrip van sancties, worden genomen tegen natuurlijke of rechtspersonen die beroepshalve handelen en die verdacht worden van een inbreuk op de in lid 1 vastgestelde limiet of een door de lidstaten vastgestelde lagere limiet.

6. Het totale niveau van de sancties wordt overeenkomstig de desbetreffende bepalingen van het nationale recht zodanig berekend dat de resultaten ervan evenredig zijn met de ernst van de inbreuk en verdere inbreuken van dezelfde aard effectief worden ontmoedigd.

HOOFDSTUK VIII

SLOTBEPALINGEN

Artikel 60 - Gedelegeerde handelingen

1. De bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend onder de in dit artikel neergelegde voorwaarden.

2. De bevoegdheid voor het vaststellen van gedelegeerde handelingen als bedoeld in de artikelen 23, 24 en 25 wordt aan de Commissie toegekend voor onbepaalde tijd met ingang van [de datum van inwerkingtreding van deze verordening].

3. Het Europees Parlement of de Raad kan de in de artikelen 23, 24 en 25 bedoelde bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen te allen tijde intrekken. Het besluit tot intrekking beëindigt de delegatie van de in dat besluit genoemde bevoegdheid. Het wordt van kracht op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie of op een daarin genoemde latere datum. Het laat de geldigheid van de reeds van kracht zijnde gedelegeerde handelingen onverlet.

4. Vóór de vaststelling van een gedelegeerde handeling raadpleegt de Commissie de door elke lidstaat aangewezen deskundigen overeenkomstig de beginselen die zijn neergelegd in het Interinstitutioneel Akkoord van 13 april 2016 over beter wetgeven.

5. Zodra de Commissie een gedelegeerde handeling heeft vastgesteld, doet zij daarvan gelijktijdig kennisgeving aan het Europees Parlement en de Raad.

6. Een overeenkomstig de artikelen 23, 24 en 25 vastgestelde gedelegeerde handeling treedt alleen in werking indien het Europees Parlement noch de Raad daartegen binnen een termijn van één maand na de kennisgeving van de handeling aan het Europees Parlement en de Raad bezwaar heeft gemaakt, of indien zowel het Europees Parlement als de Raad voor het verstrijken van die termijn de Commissie hebben meegedeeld dat zij daartegen geen bezwaar zullen maken. Op initiatief van het Europees Parlement of van de Raad wordt die termijn met één maand verlengd.

Artikel 61 - Comité

1. De Commissie wordt bijgestaan door het Comité voor de voorkoming van het witwassen van geld en de financiering van terrorisme, dat is opgericht bij artikel 28 van Verordening [referentie invoegen – voorstel voor een herschikking van Verordening (EU) 2015/847 – COM(2021) 422 final]. Dat comité is een comité in de zin van Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad.

2. Wanneer naar dit lid wordt verwezen, is artikel 5 van Verordening (EU) nr. 182/2011 van toepassing.

Artikel 62 - Toetsing

Uiterlijk [vijf jaar na de datum van toepassing van deze verordening] en daarna om de drie jaar legt de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad een verslag over de toepassing van deze verordening voor.

Artikel 63 - Verslaglegging

Uiterlijk [drie jaar na de datum van toepassing van deze verordening] legt de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad verslagen voor waarin de noodzaak en de evenredigheid worden beoordeeld van:

a) een verlaging van het percentage voor de identificatie van de uiteindelijk begunstigden van juridische entiteiten;

b) een verdere verlaging van de limiet voor grote contante betalingen.

Artikel 64 - Verband met Richtlijn (EU) 2015/849

Verwijzingen naar Richtlijn (EU) 2015/849 gelden als verwijzingen naar deze verordening en naar Richtlijn [referentie invoegen – voorstel voor de zesde antiwitwasrichtlijn – COM(2021) 423 final] en worden gelezen volgens de concordantietabel in bijlage IV.

Artikel 65 - Inwerkingtreding en toepassing

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Zij is van toepassing met ingang van [drie jaar na de datum van inwerkingtreding].

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.