Artikelen bij COM(2021)423 - Mechanismen die de lidstaten moeten invoeren om het gebruik van het financiële stelsel voor witwassen of terrorismefinanciering te voorkomen

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.


Inhoudsopgave

HOOFDSTUK I - ALGEMENE BEPALINGEN

Afdeling 1 - Onderwerp, toepassingsgebied en definities


Artikel 1 - Onderwerp

Bij deze richtlijn worden regels vastgesteld met betrekking tot:

a) maatregelen die van toepassing zijn op sectoren die op nationaal niveau aan witwassen en terrorismefinanciering blootstaan;

b) de identificatie van risico’s op het gebied van witwassen en terrorismefinanciering op het niveau van de Unie en de lidstaten;

c) het opzetten van en de toegang tot registers van uiteindelijk begunstigden, bankrekeningen en onroerend goed;

d) de verantwoordelijkheden en taken van de financiële-inlichtingeneenheden (FIE’s);

e) de verantwoordelijkheden en taken van de organen die betrokken zijn bij het toezicht op meldingsplichtige entiteiten;

f) samenwerking tussen bevoegde autoriteiten en samenwerking met autoriteiten die onder andere handelingen van de Unie vallen.

Artikel 2 - Definities

Voor de toepassing van deze richtlijn gelden de definities van artikel 2 van Verordening [referentie invoegen – voorstel voor een antiwitwasverordening – COM(2021) 420 final].

Daarnaast gelden de volgende definities:

(1) “financiële toezichthouder”: een toezichthouder die belast is met kredietinstellingen en financiële instellingen;

(2) “meldingsplichtige entiteiten”: de in artikel 3 van Verordening [referentie invoegen – voorstel voor een antiwitwasverordening – COM(2021) 420 final] genoemde natuurlijke personen of rechtspersonen die niet zijn vrijgesteld overeenkomstig de artikelen 4, 5, en 6, van die verordening;

(3) “lidstaat van herkomst”: de lidstaat waar de statutaire zetel van de meldingsplichtige entiteit is gelegen of, indien de meldingsplichtige entiteit geen statutaire zetel heeft, de lidstaat waar haar hoofdkantoor is gelegen;

(4) “lidstaat van ontvangst”: de lidstaat die niet de lidstaat van herkomst is waar de meldingsplichtige entiteit een dochteronderneming of een bijkantoor heeft of diensten verricht;

(5) “douaneautoriteiten”: de douaneautoriteiten in de zin van artikel 5, lid 1, van Verordening (EU) nr. 952/2013 van het Europees Parlement en de Raad 42 en de bevoegde autoriteiten als omschreven in artikel 2, lid 1, punt g), van Verordening (EU) 2018/1672 van het Europees Parlement en de Raad 43 ;

(6) “toezichtcollege voor de bestrijding van witwassen/terrorismefinanciering” of “AML/CFT-toezichtcollege”: een permanente structuur voor samenwerking en informatie-uitwisseling met het oog op het toezicht op een groep of een entiteit die grensoverschrijdend actief is;

(7) “entiteit die grensoverschrijdend actief is”: een meldingsplichtige entiteit met ten minste één vestiging in een andere lidstaat of in een derde land;

(8) “vestiging”: een bijkantoor of enige andere vorm van vestiging van een meldingsplichtige entiteit die actief is in een andere lidstaat of een derde land dan het land waar haar hoofdkantoor is gevestigd, of de dochteronderneming van een moederonderneming die gevestigd is in een ander land dan het land waar de moederonderneming is gevestigd.

Afdeling 2 - Nationale maatregelen in sectoren die blootstaan aan witwaspraktijken en terrorismefinanciering


Artikel 3 - Identificatie van blootgestelde sectoren op nationaal niveau

1. Indien uit de door de lidstaten overeenkomstig artikel 8 uitgevoerde nationale risicobeoordeling blijkt dat niet alleen meldingsplichtige entiteiten, maar ook entiteiten in andere sectoren zijn blootgesteld aan risico’s van witwassen en terrorismefinanciering, kunnen de lidstaten besluiten de vereisten van Verordening [referentie invoegen – voorstel voor een antiwitwasverordening – COM(2021) 420 final] op die aanvullende entiteiten toe te passen.

2. Voor de toepassing van lid 1 stellen de lidstaten de Commissie in kennis van hun voornemen om de vereisten van Verordening [referentie invoegen – voorstel voor een antiwitwasverordening – COM(2021) 420 final] toe te passen op entiteiten in andere sectoren, vergezeld van:

a) een motivering van de risico’s van witwassen en terrorismefinanciering die aan deze intentie ten grondslag liggen;

b) een beoordeling van het effect dat een dergelijke uitbreiding zal hebben op de dienstverlening op de interne markt;

c) de tekst van de nationale maatregelen die de lidstaat voornemens is vast te stellen.

3. De lidstaten schorten de vaststelling van de in lid 2, punt c), bedoelde nationale maatregelen op gedurende zes maanden na de datum van de in lid 2 bedoelde kennisgeving.

4. Vóór het einde van de in lid 3 bedoelde periode brengt de Commissie, na raadpleging van de Autoriteit voor de bestrijding van het witwassen van geld en de financiering van terrorisme, opgericht bij Verordening [referentie invoegen – voorstel voor de oprichting van een autoriteit voor de bestrijding van witwassen – COM(2021) 421 final] (“AMLA”), een uitvoerig gemotiveerd advies uit over de vraag of de beoogde maatregel:

a) toereikend is om de vastgestelde risico’s aan te pakken, met name wat betreft de vraag of de door de lidstaat vastgestelde risico’s betrekking hebben op de interne markt;

b) belemmeringen kan creëren voor het vrije verkeer van diensten of kapitaal of voor de vrijheid van vestiging van dienstverleners op de interne markt die niet in verhouding staan tot de risico’s van witwassen en terrorismefinanciering die de maatregel beoogt te beperken.

In het uitvoerig gemotiveerde advies wordt ook aangegeven of de Commissie voornemens is maatregelen op het niveau van de Unie voor te stellen.

5. Indien de Commissie het niet passend acht maatregelen op het niveau van de Unie voor te stellen, brengt de betrokken lidstaat binnen twee maanden na ontvangst van het in lid 4 bedoelde uitvoerig gemotiveerde advies aan de Commissie verslag uit over de maatregelen die hij voornemens is in verband met dit uitvoerig gemotiveerde advies te geven. De Commissie geeft commentaar op de door de lidstaat voorgestelde maatregel.

6. Wanneer de Commissie haar voornemen kenbaar maakt om maatregelen op het niveau van de Unie voor te stellen, onthoudt de betrokken lidstaat zich van de vaststelling van de in lid 2, punt c), bedoelde nationale maatregelen.

7. Indien de lidstaten op [voeg de datum van de inwerkingtreding van deze richtlijn in] reeds nationale bepalingen tot omzetting van Richtlijn (EU) 2015/849 op andere sectoren dan meldingsplichtige entiteiten hebben toegepast, kunnen zij de vereisten van Verordening [referentie invoegen – voorstel voor een antiwitwasverordening – COM(2021) 420 final] op die sectoren toepassen.

Uiterlijk [zes maanden na de datum van omzetting van deze richtlijn] stellen de lidstaten de Commissie in kennis van de overeenkomstig de eerste alinea op nationaal niveau aangewezen sectoren waarop de vereisten van Verordening [referentie invoegen – voorstel voor een antiwitwasverordening – COM(2021) 420 final] van toepassing zijn, samen met een motivering van de blootstelling van die sectoren aan risico’s van witwassen en terrorismefinanciering. Binnen zes maanden na deze kennisgeving brengt de Commissie, na raadpleging van de AMLA, een uitvoerig gemotiveerd advies uit over lid 4, punten a), en b), en geeft zij aan of zij voornemens is maatregelen op het niveau van de Unie voor te stellen. Indien de Commissie het niet passend acht maatregelen op het niveau van de Unie voor te stellen, is lid 5 van toepassing.

8. Uiterlijk [één jaar na de datum van omzetting van deze richtlijn] en vervolgens elk jaar publiceert de Commissie in het Publicatieblad van de Europese Unie een geconsolideerde lijst van de sectoren waarop de lidstaten hebben besloten de vereisten van Verordening [referentie invoegen – voorstel voor een antiwitwasverordening – COM(2021) 420 final] toe te passen.

Artikel 4 - Eisen met betrekking tot bepaalde dienstverleners

1. De lidstaten waarborgen dat wisselkantoren en kantoren voor het inwisselen van cheques en aanbieders van trust- of bedrijfsdiensten een vergunning hebben of geregistreerd zijn.

2. De lidstaten waarborgen dat alle aanbieders van gokdiensten gereglementeerd zijn.

Artikel 5 - Contactpunten

1. De lidstaten kunnen voorschrijven dat uitgevers van elektronisch geld als bedoeld in artikel 2, lid 3, van Richtlijn 2009/110/EG 44 , betalingsdienstaanbieders als bedoeld in artikel 4, lid 11, van Richtlijn (EU) 2015/2366 en aanbieders van cryptoactivadiensten die opereren via agenten in de lidstaat van ontvangst en die werkzaam zijn in het kader van het recht van vestiging of het vrij verrichten van diensten, en waarvan het hoofdkantoor in een andere lidstaat is gevestigd, op hun grondgebied een centraal contactpunt aanwijzen. Dat centrale contactpunt ziet er namens de op grensoverschrijdende basis opererende entiteit op toe dat de AML/CFT-regels worden nageleefd en vergemakkelijkt het toezicht door toezichthouders, onder meer door toezichthouders op verzoek documenten en informatie te verstrekken.

2. Uiterlijk [twee jaar na de datum van inwerkingtreding van deze richtlijn] stelt de AMLA ontwerpen van technische reguleringsnormen op en legt deze ter goedkeuring voor aan de Commissie. Die ontwerpen van technische reguleringsnormen bevatten de criteria voor het bepalen van de omstandigheden waarin de aanwijzing van een centraal contactpunt overeenkomstig lid 1 passend is, en de taken van de centrale contactpunten.

3. De Commissie is bevoegd deze richtlijn aan te vullen door de in lid 2 van dit artikel bedoelde technische reguleringsnormen vast te stellen overeenkomstig de artikelen 38 tot en met 41 van Verordening [referentie invoegen — voorstel voor de oprichting van een antiwitwasautoriteit — COM(2021) 421 final].

Artikel 6 - Controles van het hoger management en de uiteindelijk begunstigden van bepaalde meldingsplichtige entiteiten

1. De lidstaten schrijven voor dat de toezichthouders moeten nagaan of de leden van het hoger management van de meldingsplichtige entiteiten als bedoeld in artikel 4, en de uiteindelijk begunstigden van die entiteiten eerlijk en integer handelen. Het hoger management van dergelijke entiteiten moet ook beschikken over de kennis en deskundigheid die nodig zijn om zijn taken uit te voeren.

2. Met betrekking tot de meldingsplichtige entiteiten als bedoeld in artikel 3, punten 3, a), b), d), e), en h) tot en met (l), van Verordening [referentie invoegen – voorstel voor een antiwitwasverordening – COM(2021) 420 final], zorgen de lidstaten ervoor dat de toezichthouders de nodige maatregelen nemen om te voorkomen dat personen die veroordeeld zijn voor witwassen, basisdelicten daarvan, of terrorismefinanciering, of met hen geassocieerde personen, beroepsmatig worden geaccrediteerd, een managementfunctie bekleden in of de uiteindelijk begunstigden zijn van die meldingsplichtige entiteiten.

3. De lidstaten zorgen ervoor dat de toezichthouders regelmatig en op basis van risicogevoeligheid nagaan of nog steeds aan de vereisten van de leden 1 en 2 wordt voldaan. Zij gaan in het bijzonder na of het hoger management met eerlijkheid en integriteit handelt en de kennis en deskundigheid bezit die nodig zijn voor de uitoefening van zijn taken in gevallen waarin er redelijke gronden zijn om te vermoeden dat er in een meldingsplichtige entiteit sprake is of geweest is van witwassen of terrorismefinanciering, of dat gepoogd wordt geld wit te wassen of terrorisme te financieren.

4. Toezichthouders hebben de bevoegdheid te eisen dat personen die veroordeeld zijn voor witwassen, enig basisdelict daarvan, of terrorismefinanciering, worden uitgesloten van de managementtaken van de meldingsplichtige entiteiten als bedoeld in de leden 1 en 2. Toezichthouders hebben de bevoegdheid om leden van het hoger management te ontslaan als wordt geoordeeld dat zij niet met eerlijkheid en integriteit handelen en over de kennis en deskundigheid te beschikken die zij nodig hebben om hun taken uit te voeren.

5. Indien de persoon die is veroordeeld voor witwassen, enig basisdelict daarvan, of terrorismefinanciering, de uiteindelijk begunstigde is van een meldingsplichtige entiteit als bedoeld in lid 2, zorgen de lidstaten ervoor dat een meldingsplichtige entiteit van deze persoon afstand kan nemen, onder meer door toezichthouders de bevoegdheid te verlenen om te eisen dat de uiteindelijk begunstigde zich ontdoet van zijn belang in een meldingsplichtige entiteit.

6. Voor de toepassing van dit artikel zorgen de lidstaten ervoor dat de toezichthouders of een andere autoriteit die op nationaal niveau bevoegd is om de geschiktheid van de in de leden 1 en 2 bedoelde personen te beoordelen, overeenkomstig hun nationale wetgeving nagaan of er sprake is van een relevante veroordeling in het strafregister van de betrokkene. Elke uitwisseling van informatie voor deze doeleinden geschiedt overeenkomstig Kaderbesluit 2009/315/JBZ en Besluit 2009/316/JBZ, zoals omgezet in nationaal recht.

Afdeling 2 - Risicobeoordelingen


Artikel 7 - Supranationale risicobeoordeling

1. De Commissie verricht een beoordeling van het witwasrisico en het risico van terrorismefinanciering voor zover die risico's van invloed zijn op de interne markt en verband houden met grensoverschrijdende activiteiten.

Daartoe stelt de Commissie uiterlijk [vier jaar na de datum van omzetting van deze richtlijn] een verslag op waarin deze risico’s op het niveau van de Unie worden geïdentificeerd, geanalyseerd en geëvalueerd. Daarna actualiseert de Commissie haar verslag om de vier jaar. Indien nodig kan de Commissie delen van het verslag vaker actualiseren.

2. Het in lid 1 bedoelde verslag heeft ten minste betrekking op de volgende elementen:

a) de gebieden en sectoren van de interne markt die blootstaan aan risico’s van witwassen en terrorismefinanciering;

b) de aard en het niveau van de risico’s in verband met elk gebied en elke sector;

c) de meest gebruikte middelen om illegale opbrengsten wit te wassen, met inbegrip van, indien beschikbaar, middelen die in het bijzonder worden gebruikt bij transacties tussen lidstaten en derde landen, onafhankelijk van de identificatie van een derde land overeenkomstig hoofdstuk III, afdeling 2, van Verordening [referentie invoegen – voorstel voor een antiwitwasverordening – COM(2021) 420 final];

d) het risico van niet-uitvoering en ontduiking van gerichte financiële sancties in verband met de financiering van proliferatie.

3. De Commissie doet de lidstaten aanbevelingen betreffende de maatregelen die geschikt zijn om de geïdentificeerde risico’s aan te pakken. Indien een lidstaat besluit een van de aanbevelingen niet toe te passen in zijn nationale AML/CFT-stelsel, stelt hij de Commissie daarvan in kennis en motiveert hij dat besluit.

4. Uiterlijk [drie jaar na de datum van omzetting van deze richtlijn] brengt de AMLA advies uit aan de Commissie over de risico’s van witwassen en terrorismefinanciering die gevolgen hebben voor de Unie. Daarna brengt de AMLA om de twee jaar advies uit.

5. Bij de uitvoering van de in lid 1 bedoelde beoordeling organiseert de Commissie de werkzaamheden op het niveau van de Unie, houdt zij rekening met de in lid 4 bedoelde adviezen en betrekt zij de deskundigen van de lidstaten op het gebied van AML/CFT, vertegenwoordigers van nationale toezichthoudende autoriteiten en FIE’s, alsmede de AMLA en andere organen op het niveau van de Unie, waar passend.

6. Binnen twee jaar na de goedkeuring van het in lid 1 bedoelde verslag en vervolgens om de vier jaar dient de Commissie bij het Europees Parlement en de Raad een verslag in over de maatregelen die zijn genomen op basis van de bevindingen van dat verslag.

Artikel 8 - Nationale risicobeoordeling

1. Elke lidstaat voert een nationale risicobeoordeling uit om de risico’s van witwassen en terrorismefinanciering die op hem van invloed zijn, te identificeren, te beoordelen, inzichtelijk te maken en te beperken. Hij houdt die risicobeoordeling actueel en evalueert deze ten minste om de vier jaar.

Elke lidstaat neemt ook passende maatregelen om de risico’s van niet-uitvoering en ontduiking van gerichte financiële sancties in verband met de financiering van proliferatie vast te stellen, te beoordelen, inzichtelijk te maken en te beperken.

2. Elke lidstaat wijst een autoriteit aan of stelt een mechanisme in om de nationale respons op de in lid 1 bedoelde risico’s te coördineren. De identiteit van die autoriteit of de beschrijving van het mechanisme wordt meegedeeld aan de Commissie, de AMLA en de andere lidstaten.

3. Bij het uitvoeren van de in lid 1 van dit artikel bedoelde nationale risicobeoordelingen houden de lidstaten rekening met het in artikel 7, lid 1, bedoelde verslag.

4. Elke lidstaat gebruikt de nationale risicobeoordeling om:

a) zijn AML/CFT-stelsel te verbeteren, met name door vast te stellen op welke gebieden meldingsplichtige entiteiten verscherpte maatregelen moeten toepassen en, in voorkomend geval, door te specificeren welke maatregelen moeten worden genomen;

b) in voorkomend geval te bepalen welke sectoren of gebieden een kleiner dan wel groter witwasrisico en risico van terrorismefinanciering vertegenwoordigen;

c) de risico’s van witwassen en terrorismefinanciering te beoordelen die verbonden zijn aan elk type rechtspersoon en juridische constructie op hun grondgebied en inzicht hebben in de blootstelling aan risico’s die voortvloeien uit buitenlandse rechtspersonen en juridische constructies;

d) besluiten te nemen over de toewijzing en prioritering van middelen ter bestrijding van witwassen en terrorismefinanciering, alsook over het niet uitvoeren en ontwijken van gerichte financiële sancties in verband met de financiering van proliferatie;

e) ervoor te zorgen dat er voor elke sector of elk gebied passende regels worden opgesteld, rekening houdend met de risico’s van witwassen en terrorismefinanciering;

f) onverwijld passende informatie ter beschikking te stellen van de bevoegde autoriteiten en de meldingsplichtige entiteiten om de uitvoering van hun eigen risicobeoordelingen voor het witwassen van geld en terrorismefinanciering en de beoordeling van de risico’s van ontduiking van gerichte financiële sancties in verband met de financiering van proliferatie als bedoeld in artikel 8 van Verordening [referentie invoegen – voorstel voor een antiwitwasverordening – COM(2021) 420 final] te vergemakkelijken.

In de nationale risicobeoordeling beschrijven de lidstaten de institutionele structuur en de brede procedures van hun AML/CFT-stelsel, met inbegrip van onder meer de FIE, belastingautoriteiten en openbare aanklagers, alsmede de toegewezen personele en financiële middelen voor zover deze informatie beschikbaar is.

5. De lidstaten stellen de resultaten van hun nationale risicobeoordelingen, met inbegrip van de actualiseringen ervan, ter beschikking van de Commissie, de AMLA en de andere lidstaten. Elke lidstaat kan in voorkomend geval relevante aanvullende informatie verstrekken aan de lidstaat die de nationale risicobeoordeling uitvoert. Een samenvatting van de beoordeling wordt openbaar gemaakt. Die samenvatting bevat geen vertrouwelijke informatie. De daarin vervatte informatie maakt het niet mogelijk een natuurlijke persoon of rechtspersoon te identificeren.

Artikel 9 - Statistiek

1. De lidstaten houden uitgebreide statistieken bij over aangelegenheden die relevant zijn voor de doeltreffendheid van hun AML/CFT-kaders om de doeltreffendheid van die kaders te beoordelen.

2. De in lid 1 bedoelde statistieken omvatten:

a) gegevens betreffende metingen van de omvang en het belang van de verschillende sectoren die onder het toepassingsgebied van deze richtlijn vallen, daaronder begrepen het aantal natuurlijke personen en entiteiten en het economisch belang van elke sector;

b) gegevens ter meting van de meldings-, onderzoeks- en gerechtelijke fasen van het nationale AML/CFT-stelsel, met inbegrip van het aantal meldingen van verdachte transacties aan de FIE, het gevolg dat aan die meldingen is gegeven, de informatie over grensoverschrijdende fysieke geldovermakingen in contanten die overeenkomstig artikel 9 van Verordening (EU) 2018/1672 aan de FIE is verstrekt, samen met het gevolg dat is gegeven aan de verstrekte informatie en, op jaarbasis, het aantal onderzochte gevallen, het aantal vervolgde personen, het aantal personen dat is veroordeeld wegens strafbare feiten in verband met witwassen of terrorismefinanciering, de soorten basisdelicten die overeenkomstig artikel 2 van Richtlijn (EU) 2018/1673 van het Europees Parlement en de Raad 45 zijn vastgesteld, indien die informatie voorhanden is, en de waarde in euro van de bevroren, in beslag genomen of verbeurd verklaarde vermogensbestanddelen;

c) indien beschikbaar, gegevens ter identificatie van het aantal en het percentage meldingen dat tot nader onderzoek leidt, samen met het jaarverslag dat overeenkomstig artikel 21 door de FIE’s is opgesteld;

d) gegevens betreffende het aantal door de FIE’s geformuleerde, ontvangen, afgewezen en gedeeltelijk of volledig beantwoorde grensoverschrijdende informatieverzoeken, uitgesplitst naar verzoekend land;

e) het aantal verzoeken om wederzijdse rechtshulp of andere internationale verzoeken om informatie met betrekking tot uiteindelijk begunstigden en bankrekeninginformatie als bedoeld in hoofdstuk IV van Verordening [referentie invoegen – voorstel voor een antiwitwasverordening – COM(2021) 420 final] en de afdelingen 1 en 2 van hoofdstuk II van deze richtlijn die zijn ontvangen van of gedaan aan tegenhangers buiten de Unie, uitgesplitst naar bevoegde autoriteit en derde land;

f) aan toezichthouders toegewezen personele middelen en aan de FIE toegewezen personele middelen om de in artikel 17 omschreven taken te vervullen;

g) het aantal toezichtmaatregelen ter plaatse en buiten de locatie, het aantal inbreuken dat is vastgesteld op basis van toezichtmaatregelen en sancties of administratieve maatregelen die door de toezichthoudende autoriteiten en zelfregulerende organen overeenkomstig afdeling 4 van hoofdstuk IV zijn toegepast;

h) het aantal en de aard van de geconstateerde inbreuken met betrekking tot de verplichtingen van hoofdstuk IV van Verordening [referentie invoegen – voorstel voor een antiwitwasverordening – COM(2021) 420 final] en sancties of administratieve maatregelen die in verband met die inbreuken zijn toegepast, alsmede het aantal inspecties dat overeenkomstig artikel 10, lid 8, van deze richtlijn is uitgevoerd door de met het centraal register belaste entiteit.

3. De lidstaten zorgen ervoor dat de in lid 2 bedoelde statistieken jaarlijks worden verzameld en aan de Commissie worden toegezonden. De in lid 2, punten a), c), d), en f), bedoelde statistieken worden ook aan de AMLA toegezonden.

De AMLA slaat die statistieken op in haar databank overeenkomstig artikel 11 van Verordening [referentie invoegen – voorstel voor de oprichting van een autoriteit voor de bestrijding van witwassen – COM(2021) 421 final].

4. Uiterlijk [drie jaar na de datum van omzetting van deze richtlijn] stelt de AMLA een aan de Commissie gericht advies vast over de methodologie voor het verzamelen van de in lid 2, punten a), c), d), en f), bedoelde statistieken.

5. De Commissie is bevoegd uitvoeringshandelingen vast te stellen tot bepaling van de methodologie voor het verzamelen van de in lid 2 bedoelde statistieken en de regelingen voor de toezending ervan aan de Commissie en de AMLA. Die uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 54, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld.

6. De Commissie publiceert een tweejaarlijks verslag met een samenvatting en toelichting van de in lid 2 bedoelde statistieken, dat op haar website beschikbaar wordt gesteld.

HOOFDSTUK II - REGISTERS

Afdeling I - Registers van uiteindelijk begunstigden


Artikel 10 - Registers van uiteindelijk begunstigden

1. De lidstaten zorgen ervoor dat de informatie over uiteindelijk begunstigden als bedoeld in artikel 44 van Verordening [referentie invoegen – voorstel voor een antiwitwasverordening – COM(2021) 420 final] en de informatie over de in artikel 47 van die verordening bedoelde volmachtregelingen wordt bijgehouden in een centraal register in de lidstaat waar de rechtspersoon is opgericht of waar de trustee of persoon met een gelijkwaardige positie in een soortgelijke juridische constructie gevestigd of woonachtig is. Deze vereiste geldt niet voor op een gereglementeerde markt genoteerde ondernemingen die onderworpen zijn aan openbaarmakingsvereisten die gelijkwaardig zijn aan de vereisten van deze richtlijn of die onderworpen zijn aan gelijkwaardige internationale normen.

De informatie over de uiteindelijk begunstigden in de centrale registers kan worden verzameld in overeenstemming met de nationale regelingen.

2. Wanneer er redenen zijn om te twijfelen aan de nauwkeurigheid van de informatie over de uiteindelijk begunstigden in de centrale registers, zorgen de lidstaten ervoor dat de juridische entiteiten en juridische constructies verplicht zijn aanvullende informatie te verstrekken op basis van risicogevoeligheid, met inbegrip van resoluties van de raad van bestuur en notulen van hun vergaderingen, partnerschapsovereenkomsten, vertrouwensbewijzen, volmachten of andere contractuele overeenkomsten en documentatie.

3. Indien geen persoon is geïdentificeerd als uiteindelijk begunstigde overeenkomstig artikel 45, leden 2, en 3, van Verordening [referentie invoegen – voorstel voor een antiwitwasverordening – COM(2021) 420 final], bevat het centrale register:

a) een verklaring, vergezeld van een motivering, dat er geen uiteindelijk begunstigde is of dat de uiteindelijk begunstigde(n) niet kon (konden) worden geïdentificeerd en geverifieerd;

b) de gegevens van de natuurlijke persoon (personen) die de functie van hogere leidinggevende functionaris in de rechtspersoon of juridische entiteit bekleedt (bekleden), gelijkwaardig aan de informatie die vereist is op grond van artikel 44, lid 1, punt a), van Verordening [referentie invoegen – voorstel voor een antiwitwasverordening – COM(2021) 420 final].

4. De Commissie is bevoegd om door middel van uitvoeringshandelingen het formaat vast te stellen voor de indiening van informatie over de uiteindelijk begunstigden bij het centrale register. Die uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 54, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld.

5. De lidstaten schrijven voor dat de in de centrale registers bewaarde informatie over de uiteindelijk begunstigden adequaat, nauwkeurig en actueel moet zijn. Daartoe passen de lidstaten ten minste de volgende vereisten toe:

a) de meldingsplichtige entiteiten rapporteren aan de met de centrale registers belaste entiteit eventuele discrepanties tussen de in de centrale registers beschikbare informatie over de uiteindelijk begunstigden en de informatie over de uiteindelijk begunstigden waarover zij beschikken overeenkomstig artikel 18 van Verordening [referentie invoegen – voorstel voor een antiwitwasverordening – COM(2021) 420 final];

b) indien passend en voor zover dit vereiste niet onnodig afbreuk doet aan hun functies, melden de bevoegde autoriteiten aan de met de centrale registers belaste entiteit eventuele discrepanties tussen de informatie over uiteindelijk begunstigden die beschikbaar is in de centrale registers en de informatie over uiteindelijk begunstigden waarover zij beschikken.

6. De lidstaten schrijven voor dat de in lid 5 bedoelde discrepanties binnen 14 kalenderdagen na het opsporen van de discrepantie moeten worden gemeld. In gevallen van een lager risico waarop maatregelen uit hoofde van afdeling 3 van hoofdstuk III van Verordening [referentie invoegen – voorstel voor een antiwitwasverordening – COM(2021) 420 final] van toepassing zijn, kunnen de lidstaten de meldingsplichtige entiteiten toestaan de cliënt te verzoeken technische discrepanties te corrigeren die de identificatie van de uiteindelijk begunstigde(n) rechtstreeks bij de met de centrale registers belaste entiteit niet belemmeren.

7. De lidstaten zorgen ervoor dat de met de centrale registers belaste entiteit passende maatregelen neemt om de discrepanties te beëindigen, met inbegrip van een wijziging van de informatie in de centrale registers wanneer de entiteit in staat is de informatie over de uiteindelijk begunstigden te identificeren en te verifiëren. Een specifieke vermelding van het feit dat er discrepanties worden gemeld, wordt in de centrale registers opgenomen en is ten minste zichtbaar voor de bevoegde autoriteiten en meldingsplichtige entiteiten.

8. In het geval van vennootschappen en andere juridische entiteiten zorgen de lidstaten ervoor dat de met het centrale register van uiteindelijk begunstigden belaste entiteit bevoegd is om controles uit te voeren, met inbegrip van onderzoeken ter plaatse, in de lokalen of de statutaire zetel van de juridische entiteit, om de actuele uiteindelijk begunstigden van de entiteit vast te stellen en om na te gaan of de bij het centraal register ingediende informatie juist, adequaat en actueel is. Het recht van het centraal register om dergelijke informatie te verifiëren mag op generlei wijze worden beperkt, belemmerd of uitgesloten.

9. De lidstaten zorgen ervoor dat de met het centraal register belaste entiteit bevoegd is doeltreffende, evenredige en afschrikkende maatregelen of sancties op te leggen wanneer aan het register geen nauwkeurige, toereikende en actuele informatie over de uiteindelijk begunstigden wordt verstrekt.

10. De lidstaten zorgen ervoor dat, indien de met de registers van uiteindelijk begunstigden belaste entiteiten tijdens de uit hoofde van dit artikel uitgevoerde controles of op enige andere wijze feiten ontdekken die verband kunnen houden met witwassen of terrorismefinanciering, zij de FIE daarvan onverwijld in kennis stellen.

11. De centrale registers worden onderling gekoppeld via het bij artikel 22, lid 1, van Richtlijn (EU) 2017/1132 opgerichte Europees centraal platform.

12. De in lid 1 bedoelde informatie is beschikbaar via de nationale registers en via het systeem van gekoppelde centrale registers van uiteindelijk begunstigden gedurende ten minste vijf jaar en uiterlijk tien jaar nadat de rechtspersoon of andere juridische entiteit uit het register is geschrapt.

Artikel 11 - Algemene regels betreffende de toegang tot registers van uiteindelijk begunstigden voor bevoegde autoriteiten, zelfregulerende organen en meldingsplichtige entiteiten

1. De lidstaten zorgen ervoor dat de bevoegde autoriteiten tijdige, onbeperkte en vrije toegang hebben tot de informatie in de gekoppelde centrale registers als bedoeld in artikel 10, zonder de betrokken entiteit of regeling te waarschuwen.

2. Toegang tot de in artikel 10 bedoelde centrale registers wordt verleend aan FIE’s, toezichthoudende autoriteiten, overheidsinstanties met aangewezen verantwoordelijkheden voor de bestrijding van witwassen of terrorismefinanciering, alsook belastingautoriteiten en autoriteiten die tot taak hebben witwassen, de basisdelicten ervan en terrorismefinanciering te onderzoeken of te vervolgen, criminele vermogensbestanddelen op te sporen, in beslag te nemen of te bevriezen en te confisqueren. Zelfregulerende organen krijgen toegang tot de registers bij de uitoefening van toezichthoudende taken.

3. De lidstaten zorgen ervoor dat meldingsplichtige entiteiten bij het nemen van cliëntenonderzoeksmaatregelen overeenkomstig hoofdstuk III van Verordening [referentie invoegen – voorstel voor een antiwitwasverordening – COM(2021) 420 final] tijdig toegang hebben tot de informatie in de in artikel 10 bedoelde gekoppelde centrale registers.

4. Uiterlijk [drie maanden na de datum van omzetting van deze richtlijn] stellen de lidstaten de Commissie in kennis van de lijst van bevoegde autoriteiten en zelfregulerende organen en van de categorieën meldingsplichtige entiteiten waaraan toegang is verleend tot de registers en het soort informatie over de meldingsplichtige entiteiten, alsmede de informatie over de uiteindelijk begunstigden waartoe het publiek toegang heeft overeenkomstig artikel 12. De lidstaten werken deze kennisgeving bij wanneer wijzigingen plaatsvinden in de lijst van bevoegde autoriteiten of categorieën meldingsplichtige entiteiten of in de mate van de toegang die aan meldingsplichtige entiteiten of het publiek is verleend. De Commissie stelt de informatie over de toegang van bevoegde autoriteiten en meldingsplichtige entiteiten, met inbegrip van eventuele wijzigingen daarvan, ter beschikking van de andere lidstaten.

Artikel 12 - Specifieke regels inzake toegang tot registers van uiteindelijk begunstigden voor het publiek

1. De lidstaten zorgen ervoor dat elk lid van het publiek toegang heeft tot de volgende informatie in de in artikel 10 bedoelde gekoppelde centrale registers:

a) in het geval van rechtspersonen, ten minste de naam, de geboortemaand en het geboortejaar en het land van verblijf en de nationaliteit van de uiteindelijk begunstigde, alsmede de aard en de omvang van het gehouden economisch belang;

b) in het geval van express trusts of soortgelijke juridische constructies, de naam, de geboortemaand en het geboortejaar en het land van verblijf en de nationaliteit van de uiteindelijk begunstigde, alsmede de aard en de omvang van het gehouden economisch belang, mits een legitiem belang kan worden aangetoond.

Naast de in de eerste alinea, punt a), genoemde informatie kunnen de lidstaten, onder in het nationale recht vast te stellen voorwaarden, voorzien in toegang tot aanvullende informatie die nodig is voor de identificatie van de uiteindelijk begunstigde. Die aanvullende informatie omvat ten minste de geboortedatum of contactgegevens overeenkomstig de gegevensbeschermingsvoorschriften van de Unie en de lidstaten.

2. De lidstaten kunnen ervoor kiezen de in hun centrale registers bewaarde informatie over de uiteindelijk begunstigden openbaar te maken op voorwaarde van authenticatie met behulp van elektronische identificatiemiddelen en relevante vertrouwensdiensten als bedoeld in Verordening (EU) nr. 910/2014 van het Europees Parlement en de Raad 46 en de betaling van een vergoeding, die niet hoger mag zijn dan de administratieve kosten voor het beschikbaar stellen van de informatie, met inbegrip van de kosten voor het onderhoud en de ontwikkeling van het register.

Artikel 13 - Uitzonderingen op de regels inzake toegang tot registers van uiteindelijk begunstigden

In uitzonderlijke, in het nationale recht vast te stellen omstandigheden, kunnen de lidstaten, wanneer de in de artikelen 11, lid 3, en 12, lid 1, bedoelde toegang de uiteindelijk begunstigde zou blootstellen aan een onevenredig risico van fraude, ontvoering, chantage, afpersing, pesterijen, geweld of intimidatie, of wanneer de uiteindelijk begunstigde minderjarig of anderszins handelingsonbekwaam is, per geval voorzien in een uitzondering op die toegang voor alle of een gedeelte van de persoonlijke informatie over de uiteindelijk begunstigde. De lidstaten zorgen ervoor dat dergelijke uitzonderingen worden verleend na een gedetailleerde beoordeling van de uitzonderlijke aard van de omstandigheden. Het recht op een bestuurlijke toetsing van het besluit over de uitzondering en op een doeltreffende voorziening in rechte wordt gegarandeerd. Een lidstaat die uitzonderingen heeft verleend, publiceert jaarlijkse statistische gegevens over het aantal uitzonderingen dat is verleend en met welke redenen, en brengt aan de Commissie verslag uit over deze gegevens.

Krachtens dit artikel verleende uitzonderingen zijn niet van toepassing op de meldingsplichtige entiteiten als bedoeld in artikel 3, punt 3, b), van Verordening [referentie invoegen – voorstel voor een antiwitwasverordening – COM(2021) 420 final] die overheidsfunctionarissen zijn.

Afdeling 2 - Bankrekeninginformatie


Artikel 14 - Registers van bankrekeningen en elektronische systemen voor het opvragen van gegevens

1. De lidstaten voorzien in gecentraliseerde automatische mechanismen, zoals centrale registers of centrale elektronische systemen voor gegevensontsluiting, die de tijdige identificatie mogelijk maken van alle natuurlijke personen of rechtspersonen die houder zijn van of zeggenschap hebben over betaalrekeningen en bankrekeningen met een IBAN-identificatienummer, zoals bepaald in Verordening (EU) nr. 260/2012 van het Europees Parlement en de Raad 47 , alsook over kluizen die worden aangehouden door een kredietinstelling op hun grondgebied.

De lidstaten stellen de Commissie in kennis van de kenmerken van die nationale mechanismen en van de criteria op grond waarvan informatie in die nationale mechanismen wordt opgenomen.

2. De lidstaten waarborgen dat de informatie die wordt bijgehouden in de in lid 1 van dit artikel bedoelde gecentraliseerde mechanismen, rechtstreeks, onmiddellijk en ongefilterd toegankelijk is voor de nationale FIE’s. Deze informatie is ook toegankelijk voor de nationale bevoegde autoriteiten met het oog op het nakomen van hun verplichtingen uit hoofde van deze richtlijn.

3. De volgende informatie is toegankelijk en doorzoekbaar via de in lid 1 bedoelde gecentraliseerde mechanismen:

a) betreffende de houder van de cliëntenrekening en iedere persoon die zegt namens de cliënt te handelen: de naam, aangevuld met de andere identificatiegegevens die vereist zijn krachtens artikel 18, lid 1, van Verordening [referentie invoegen – voorstel voor een antiwitwasverordening – COM(2021) 420 final] of een uniek identificatienummer;

b) betreffende de uiteindelijk begunstigde van de houder van de cliëntenrekening: de naam, aangevuld met de andere identificatiegegevens die vereist zijn krachtens artikel 18, lid 1, van Verordening [referentie invoegen – voorstel voor een antiwitwasverordening – COM(2021) 420 final] of een uniek identificatienummer;

c) betreffende de bank- of betaalrekening: het IBAN-nummer en de datum van de opening en van de sluiting van de rekening;

d) betreffende de kluis: de naam van de huurder, aangevuld met de andere identificatiegegevens die vereist zijn krachtens artikel 18, lid 1, van Verordening [referentie invoegen – voorstel voor een antiwitwasverordening – COM(2021) 420 final] of een uniek identificatienummer, en de looptijd van de huur.

4. De lidstaten kunnen eisen dat andere informatie die essentieel wordt geacht opdat de FIE’s en de bevoegde autoriteiten hun verplichtingen uit hoofde van deze richtlijn kunnen nakomen, via de gecentraliseerde mechanismen toegankelijk en doorzoekbaar is.

5. De in lid 1 bedoelde gecentraliseerde automatische mechanismen worden onderling verbonden via het centrale toegangspunt van registers van bankrekeningen dat door de Commissie moet worden opgezet en beheerd.

De Commissie is bevoegd om door middel van uitvoeringshandelingen de technische specificaties en procedures vast te stellen voor de aansluiting van de gecentraliseerde automatische mechanismen van de lidstaten op het centrale toegangspunt. Die uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 54, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld.

6. De lidstaten zorgen ervoor dat de in lid 3 bedoelde informatie beschikbaar is via het centrale toegangspunt dat de gecentraliseerde automatische mechanismen met elkaar verbindt. De lidstaten nemen passende maatregelen om ervoor te zorgen dat alleen de in lid 3 bedoelde informatie die actueel is en overeenstemt met de feitelijke bankrekeninginformatie, beschikbaar wordt gesteld via hun nationale gecentraliseerde automatische mechanismen en via het centrale toegangspunt dat de in dit lid bedoelde gecentraliseerde automatische mechanismen met elkaar verbindt. De toegang tot die informatie wordt verleend overeenkomstig de regels inzake gegevensbescherming.

De andere informatie die de lidstaten essentieel achten voor FIE’s en andere bevoegde autoriteiten overeenkomstig lid 4, is niet toegankelijk en doorzoekbaar via het centrale toegangspunt dat de gecentraliseerde automatische mechanismen met elkaar verbindt.

7. De nationale FIE’s krijgen onmiddellijke en ongefilterde toegang tot de informatie over betaal- en bankrekeningen en kluizen in andere lidstaten die beschikbaar is via het centrale toegangspunt dat de gecentraliseerde automatische mechanismen met elkaar verbindt. De lidstaten werken onderling en met de Commissie samen om dit lid ten uitvoer te leggen.

De lidstaten zorgen ervoor dat het personeel van de nationale FIE’s hoge professionele normen inzake vertrouwelijkheid en gegevensbescherming in acht neemt, dat het van hoge integriteit is en over de juiste vaardigheden beschikt.

8. De lidstaten zorgen ervoor dat technische en organisatorische maatregelen worden getroffen om de beveiliging van de gegevens volgens hoge technologische normen te waarborgen, met het oog op de uitoefening door de FIE’s van hun bevoegdheid om de informatie die beschikbaar is via het centrale toegangspunt dat de gecentraliseerde automatische mechanismen overeenkomstig de leden 5 en 6 met elkaar verbindt, te raadplegen en te bevragen.

Artikel 15 - Uitvoeringshandelingen voor de koppeling van registers

1. Indien nodig is de Commissie bevoegd om door middel van uitvoeringshandelingen de technische specificaties en procedures vast te stellen die nodig zijn voor de koppeling van de centrale registers van de lidstaten overeenkomstig artikel 10, lid 11, met betrekking tot:

a) de technische specificatie ter bepaling van de reeks technische gegevens die nodig zijn om het platform zijn taken te laten vervullen alsook ter bepaling van de methode voor de opslag, het gebruik en de bescherming van die gegevens;

b) de gemeenschappelijke criteria aan de hand waarvan informatie over de uiteindelijk begunstigden beschikbaar is via het systeem van gekoppelde registers, afhankelijk van de mate van toegang die door de lidstaten wordt verleend;

c) de technische details over de wijze waarop de informatie over uiteindelijk begunstigden beschikbaar moet worden gesteld;

d) de technische voorwaarden inzake de beschikbaarheid van de door het systeem van gekoppelde registers verleende diensten;

e) de technische modaliteiten voor de tenuitvoerlegging van de verschillende soorten toegang tot informatie over uiteindelijk begunstigden overeenkomstig de artikelen 11 en 12 van deze richtlijn, met inbegrip van de authenticatie van gebruikers door middel van elektronische identificatiemiddelen en relevante vertrouwensdiensten als bedoeld in Verordening (EU) nr. 910/2014;

f) de betalingsvoorwaarden waarbij toegang tot informatie over de uiteindelijk begunstigden onderworpen is aan de betaling van een vergoeding overeenkomstig artikel 12, lid 2, rekening houdend met beschikbare betalingsfaciliteiten, zoals betalingstransacties op afstand.

Die uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 54, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld.

2. Waar nodig is de Commissie bevoegd om door middel van uitvoeringshandelingen de technische specificaties en procedures vast te stellen die nodig zijn om te zorgen voor de koppeling van de in artikel 14, lid 5, bedoelde gecentraliseerde mechanismen van de lidstaten met betrekking tot:

a) de technische specificatie ter bepaling van de methoden voor elektronische communicatie ten behoeve van het centrale toegangspunt van registers van bankrekeningen;

b) de technische specificatie van de communicatieprotocollen;

c) de technische specificaties ter bepaling van de gegevensbeveiliging, de waarborgen voor gegevensbescherming, het gebruik en de bescherming van de informatie die doorzoekbaar en toegankelijk is via het centrale toegangspunt van registers van bankrekeningen dat de gecentraliseerde automatische mechanismen met elkaar verbindt;

d) de gemeenschappelijke criteria op grond waarvan bankrekeninginformatie kan worden doorzocht via het centrale toegangspunt dat de gecentraliseerde automatische mechanismen met elkaar verbindt;

e) de technische details over de wijze waarop de informatie beschikbaar wordt gesteld via het centrale toegangspunt dat de gecentraliseerde automatische mechanismen met elkaar verbindt, met inbegrip van de authenticatie van gebruikers door middel van elektronische identificatiemiddelen en relevante vertrouwensdiensten als bedoeld in Verordening (EU) nr. 910/2014;

f) de technische voorwaarden voor de beschikbaarheid van diensten die worden verleend door het centrale toegangspunt dat de gecentraliseerde automatische mechanismen met elkaar verbindt.

Die uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 54, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld.

3. Bij de vaststelling van de in de leden 1 en 2 bedoelde uitvoeringshandelingen houdt de Commissie rekening met beproefde technologie en bestaande praktijken. De Commissie ziet erop toe dat het te ontwikkelen en te exploiteren centrale toegangspunt geen kosten met zich meebrengt die hoger zijn dan wat absoluut noodzakelijk is voor de tenuitvoerlegging van deze richtlijn.

Afdeling 3 - Kadasters


Artikel 16 - Onroerendgoedregisters

1. De lidstaten verlenen de bevoegde autoriteiten toegang tot informatie die het mogelijk maakt alle natuurlijke personen of rechtspersonen die eigenaar zijn van onroerend goed, tijdig te identificeren, onder meer door middel van registers of elektronische systemen voor gegevensontsluiting voor zover dergelijke registers of systemen beschikbaar zijn. De bevoegde autoriteiten hebben ook toegang tot informatie aan de hand waarvan transacties met betrekking tot onroerend goed kunnen worden geïdentificeerd en geanalyseerd, met inbegrip van hun economische waarde en gegevens over de bij die transacties betrokken natuurlijke personen of rechtspersonen, met inbegrip van, indien beschikbaar, of de natuurlijke persoon of rechtspersoon onroerend goed bezit, verkoopt of verwerft voor rekening van een juridische constructie.

De FIE’s krijgen rechtstreekse en onmiddellijke toegang tot de in de eerste alinea bedoelde informatie.

2. Uiterlijk [drie maanden na de datum van omzetting van deze richtlijn] stellen de lidstaten de Commissie in kennis van de lijst van bevoegde autoriteiten waaraan toegang is verleend tot de in lid 1 bedoelde registers of systemen, en van het soort informatie waarover zij kunnen beschikken. De lidstaten werken deze kennisgeving bij wanneer wijzigingen plaatsvinden in de lijst van bevoegde autoriteiten of in de mate van de toegang die is verleend. De Commissie stelt die informatie, met inbegrip van eventuele wijzigingen daarvan, ter beschikking van de andere lidstaten.

HOOFDSTUK II - I


FIE’s

Artikel 17 - Oprichting van FIE’s

1. Elke lidstaat richt een FIE op om witwassen en terrorismefinanciering te voorkomen, op te sporen en op doelmatige wijze te bestrijden.

2. De FIE is de centrale nationale eenheid die verantwoordelijk is voor het ontvangen en analyseren van verdachte transacties en andere informatie die relevant is voor witwassen, de basisdelicten daarvan, of terrorismefinanciering die is ingediend door meldingsplichtige entiteiten overeenkomstig artikel 50, of door meldingsplichtige entiteiten overeenkomstig artikel 59, lid 4, punt b), van Verordening [referentie invoegen – voorstel voor een antiwitwasverordening – COM(2021) 420 final] en door douaneautoriteiten overeenkomstig artikel 9 van Verordening (EU) 2018/1672.

3. De FIE is verantwoordelijk voor het verspreiden van de resultaten van haar analysen en alle relevante aanvullende informatie onder de andere bevoegde autoriteiten, wanneer er redenen zijn om witwassen, daarmee verband houdende basisdelicten of terrorismefinanciering te vermoeden. Zij wordt in staat gesteld aanvullende informatie van meldingsplichtige entiteiten te verkrijgen.

De financiële analysefunctie van de FIE bestaat uit:

a) een operationele analyse die gericht is op individuele gevallen en specifieke doelen of op passende geselecteerde informatie, afhankelijk van de omvang en de aard van de ontvangen informatie en het verwachte gebruik daarvan na verspreiding;

b) een strategische analyse van trends en patronen inzake witwassen en terrorismefinanciering.

Uiterlijk [één jaar na de datum van omzetting van deze richtlijn] verstrekt de AMLA aan de FIE’s richtsnoeren over de aard, de kenmerken en de doelstellingen van de operationele en strategische analyse.

4. Elke FIE is operationeel onafhankelijk en zelfstandig, hetgeen betekent dat zij beschikt over het gezag en de capaciteit om haar taken vrijelijk te vervullen, met inbegrip van de mogelijkheid om autonome beslissingen te nemen om specifieke informatie te analyseren, op te vragen en te verspreiden. De FIE is vrij van elke ongepaste invloed of inmenging van de politiek, de regering of het bedrijfsleven.

Wanneer een FIE zich binnen de bestaande structuur van een andere autoriteit bevindt, zijn de kerntaken van de FIE onafhankelijk en operationeel gescheiden van de andere functies van de ontvangende autoriteit.

5. De lidstaten verschaffen hun FIE’s toereikende financiële, personele en technische middelen om hun taken te vervullen. De FIE’s kunnen de middelen verkrijgen en inzetten die nodig zijn om hun taken uit te voeren. Hun personeel moet zeer integer en goed geschoold zijn en hoge professionele normen handhaven.

6. De lidstaten zorgen ervoor dat de FIE’s beschikken over regels voor de beveiliging en vertrouwelijkheid van informatie.

7. Elke lidstaat zorgt ervoor dat zijn FIE overeenkomstig artikel 45 in staat is zelfstandig regelingen te treffen of met andere binnenlandse bevoegde autoriteiten samen te werken met betrekking tot de uitwisseling van informatie.

Artikel 18 - Toegang tot informatie

1. De lidstaten zorgen ervoor dat hun FIE’s beschikken over:

a) onmiddellijke en, met uitzondering van punt ii), rechtstreekse toegang tot ten minste de volgende financiële informatie:

i) informatie in de nationale gecentraliseerde automatische mechanismen overeenkomstig artikel 14;

ii) informatie over elektronische overschrijvingen;

iii) informatie van meldingsplichtige entiteiten;

iv) informatie over hypotheken en leningen;

v) informatie in de nationale deviezen- en valutawisseldatabanken;

vi) informatie over effecten;

b) onmiddellijke en, met uitzondering van punt xiv), rechtstreekse toegang tot ten minste de volgende administratieve informatie:

i) fiscale gegevens, met inbegrip van gegevens die in het bezit zijn van de belastingautoriteiten;

ii) nationale onroerendgoedregisters of elektronische systemen voor gegevensontsluiting en grond- en kadastrale registers;

iii) nationale burgerschaps- en bevolkingsregisters van natuurlijke personen;

iv) nationale paspoort- en visumregisters;

v) grensoverschrijdende reisdatabanken;

vi) commerciële databanken, met inbegrip van bedrijfs- en ondernemingsregisters en PEP-databanken;

vii) nationale registers van motorvoertuigen, luchtvaartuigen en vaartuigen;

viii) nationale socialezekerheidsregisters;

ix) douanegegevens, met inbegrip van grensoverschrijdende fysieke geldovermakingen;

x) nationale wapenregisters;

xi) de nationale registers van uiteindelijk begunstigden;

xii) gegevens die beschikbaar zijn via de koppeling van registers van uiteindelijk begunstigden overeenkomstig artikel 10, lid 11;

xiii) registers van non-profitorganisaties;

xiv) informatie die in het bezit is van nationale financiële toezichthouders en regelgevers, overeenkomstig artikel 45 en artikel 50, lid 2;

xv) databanken met gegevens over de handel in CO2-emissierechten die zijn opgezet overeenkomstig Verordening (EU) nr. 389/2013 van de Commissie 48 ;

xvi) informatie over jaarrekeningen van ondernemingen;

xvii) nationale migratieregisters/immigratieregisters;

xviii) informatie die in het bezit is van handelsrechtbanken;

xix) informatie in insolventieregisters en bij insolventiefunctionarissen;

c) directe of indirecte toegang tot de volgende rechtshandhavingsinformatie:

i) alle soorten informatie of gegevens waarover de bevoegde autoriteiten reeds beschikken in het kader van het voorkomen, opsporen, onderzoeken of vervolgen van strafbare feiten;

ii) alle soorten informatie of gegevens die in het bezit zijn van overheidsinstanties of particuliere entiteiten in het kader van het voorkomen, opsporen, onderzoeken of vervolgen van strafbare feiten en die ter beschikking van de bevoegde autoriteiten staan zonder toepassing van dwangmaatregelen uit hoofde van het nationale recht.

De onder c) bedoelde informatie kan bestaan uit strafregisters, informatie over onderzoeken, informatie over de bevriezing of inbeslagneming van vermogensbestanddelen of andere onderzoeks- of voorlopige maatregelen en informatie over veroordelingen en confiscaties.

2. Indien de in lid 1, punten a), b), en c), bedoelde informatie niet in databanken of registers wordt opgeslagen, nemen de lidstaten de nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat de FIE’s deze informatie op andere wijze kunnen verkrijgen.

3. In de gevallen waarin aan de FIE’s indirecte toegang tot informatie wordt verleend, reageert de aangezochte autoriteit tijdig op het verzoek.

4. In het kader van haar functies wordt elke FIE in staat gesteld informatie van elke meldingsplichtige entiteit op te vragen, te verkrijgen en te gebruiken om haar taken te vervullen overeenkomstig artikel 17, lid 3, ook indien er geen voorafgaande melding wordt gedaan op grond van artikel 50, lid 1, punt a), of artikel 51, lid 1, van Verordening [referentie invoegen — voorstel voor een antiwitwasverordening — COM(2021) 420 final]. Meldingsplichtige entiteiten zijn niet verplicht gehoor te geven aan verzoeken om informatie uit hoofde van dit lid wanneer deze betrekking hebben op informatie die is verkregen in de situaties als bedoeld in artikel 51, lid 2, van Verordening [referentie invoegen — voorstel voor een antiwitwasverordening — COM(2021) 420 final].

Artikel 19 - Antwoorden op verzoeken om informatie

1. De lidstaten zorgen ervoor dat de FIE’s tijdig reageren op met redenen omklede verzoeken om informatie van andere bevoegde autoriteiten in hun respectieve lidstaat of van de Unie die bevoegd zijn voor het onderzoeken of vervolgen van criminele activiteiten, wanneer dergelijke verzoeken om informatie zijn ingegeven door bezorgdheid in verband met witwassen, basisdelicten daarvan of terrorismefinanciering, of wanneer deze informatie noodzakelijk is voor de bevoegde autoriteit om haar taken uit hoofde van deze richtlijn uit te voeren. Het besluit betreffende de verspreiding van de informatie blijft de bevoegdheid van de FIE.

Wanneer er objectieve redenen zijn om aan te nemen dat de verstrekking van dergelijke informatie een negatief effect zou hebben op lopende onderzoeken of analysen, of, in uitzonderlijke omstandigheden, indien openbaarmaking van de informatie duidelijk niet in verhouding zou staan tot de legitieme belangen van een natuurlijke persoon of rechtspersoon of niet relevant zou zijn voor de doeleinden waarvoor de informatie is gevraagd, is de FIE niet verplicht het verzoek in te willigen.

2. De bevoegde autoriteiten geven de FIE feedback over het gebruik dat van de overeenkomstig dit artikel verstrekte informatie is gemaakt. Deze feedback wordt zo spoedig mogelijk en in elk geval ten minste eenmaal per jaar verstrekt, op zodanige wijze dat de FIE wordt geïnformeerd over de maatregelen die de bevoegde autoriteiten hebben genomen op basis van de door de FIE verstrekte informatie, en dat de FIE in staat wordt gesteld haar operationele analysefunctie uit te voeren.

Artikel 20 - Opschorting of niet-instemming met een transactie en opschorting van een rekening

1. De lidstaten zorgen ervoor dat de FIE’s gemachtigd zijn om, direct of indirect, dringende maatregelen te nemen wanneer er een vermoeden bestaat dat een transactie verband houdt met witwassen of terrorismefinanciering, om een lopende transactie op te schorten of niet in te willigen. Een dergelijke opschorting wordt opgelegd aan de meldingsplichtige entiteit binnen 48 uur na ontvangst van de melding van een verdachte transactie om de transactie te analyseren, het vermoeden te bevestigen en de resultaten van de analyse te verspreiden onder de bevoegde autoriteiten. De lidstaten zorgen ervoor dat, met inachtneming van nationale procedurele waarborgen, de transactie wordt opgeschort voor een periode van ten hoogste 15 kalenderdagen vanaf de dag waarop de meldingsplichtige entiteit een dergelijke opschorting heeft opgelegd.

De FIE is bevoegd een dergelijke opschorting, direct of indirect, op verzoek van een FIE van een andere lidstaat op te leggen voor de perioden en onder de voorwaarden die zijn gespecificeerd in het nationale recht van de FIE die het verzoek ontvangt.

2. Indien er een vermoeden bestaat dat verscheidene transacties waarbij een bankrekening of betaalrekening betrokken is, verband houden met witwassen of terrorismefinanciering, zorgen de lidstaten ervoor dat de FIE gemachtigd is onmiddellijk actie te ondernemen, direct of indirect, het gebruik van een bank- of betaalrekening op te schorten om de via de rekening verrichte transacties te analyseren, het vermoeden te bevestigen en de resultaten van de analyse te verspreiden onder de bevoegde autoriteiten.

Een dergelijke opschorting wordt opgelegd aan de meldingsplichtige entiteit binnen 48 uur na ontvangst van de melding van een verdachte transactie en onmiddellijk aan de bevoegde rechterlijke autoriteit gemeld. De lidstaten zorgen ervoor dat het gebruik van die bank- of betaalrekening wordt opgeschort voor een periode van ten hoogste vijf dagen vanaf de dag waarop de opschorting is opgelegd. De lidstaten zorgen ervoor dat elke verlenging van deze opschorting wordt toegestaan door de bevoegde rechterlijke instantie.

3. De lidstaten voorzien in de daadwerkelijke mogelijkheid voor de persoon van wie de bank- of betaalrekening wordt getroffen, om de opschorting voor de rechter aan te vechten overeenkomstig de procedures waarin het nationale recht voorziet.

4. De FIE is bevoegd een dergelijke opschorting, als bedoeld in de leden 1 en 2, direct of indirect, op verzoek van een FIE van een andere lidstaat op te leggen onder de voorwaarden die zijn gespecificeerd in het nationale recht van de FIE die het verzoek ontvangt.

Artikel 21 - Feedback van FIE’s

1. Elke lidstaat zorgt ervoor dat zijn FIE jaarlijks een verslag over haar activiteiten uitbrengt. Het verslag bevat statistieken over:

a) meldingen van verdachte transacties door meldingsplichtige entiteiten;

b) openbaarmakingen door toezichthouders en registers van uiteindelijk begunstigden;

c) de verspreiding bij de bevoegde autoriteiten;

d) de verzoeken ingediend bij en ontvangen van andere FIE’s;

e) door de douaneautoriteiten ingediende gegevens over grensoverschrijdende fysieke overbrengingen van contanten.

Het in de eerste alinea bedoelde verslag bevat ook informatie over de trends en typologieën die zijn vastgesteld in de dossiers die onder andere bevoegde autoriteiten worden verspreid.

De FIE’s verspreiden het verslag onder meldingsplichtige entiteiten. Dit verslag wordt binnen vier maanden na de verspreiding ervan openbaar gemaakt, met uitzondering van de elementen van het verslag die gerubriceerde informatie bevatten. De daarin vervatte informatie maakt het niet mogelijk een natuurlijke persoon of rechtspersoon te identificeren.

2. De lidstaten zorgen ervoor dat de FIE’s meldingsplichtige entiteiten feedback geven over meldingen van vermoedelijke witwaspraktijken of terrorismefinanciering. Deze feedback heeft ten minste betrekking op de kwaliteit van de verstrekte informatie, de tijdigheid van de rapportage, de beschrijving van het vermoeden en de in de indieningsfase verstrekte documentatie.

De FIE verstrekt die feedback ten minste eenmaal per jaar, ongeacht of deze wordt verstrekt aan de individuele meldingsplichtige entiteit of aan groepen meldingsplichtige entiteiten, rekening houdend met het totale aantal verdachte transacties dat door de meldingsplichtige entiteiten is gemeld.

Deze feedback wordt ook ter beschikking gesteld van toezichthouders om hen in staat te stellen overeenkomstig artikel 31 risicogebaseerd toezicht uit te oefenen.

De verplichting om feedback te geven mag geen afbreuk doen aan lopende analytische werkzaamheden van de FIE of aan onderzoeken of administratieve handelingen na de verspreiding door de FIE, noch aan de toepasbaarheid van de vereisten inzake gegevensbescherming en vertrouwelijkheid.

3. De lidstaten zorgen ervoor dat de FIE’s de douaneautoriteiten tijdig feedback geven over de doeltreffendheid en de follow-up van de overeenkomstig artikel 9 van Verordening (EU) 2018/1672 verstrekte informatie.

Artikel 22 - Samenwerking tussen FIE’s

De lidstaten zorgen ervoor dat de FIE’s zoveel mogelijk met elkaar en met hun tegenhangers in derde landen samenwerken, ongeacht hun organisatorische status.

Artikel 23 - Beschermde communicatiekanalen

1. Er wordt een systeem opgezet voor de uitwisseling van informatie tussen de FIE’s van de lidstaten (“FIU.net”). Het systeem waarborgt de beveiligde communicatie en maakt het mogelijk een schriftelijk verslag op te stellen op zodanige wijze dat de authenticiteit kan worden vastgesteld. Dat systeem kan ook worden gebruikt voor communicatie met tegenhangers van FIE’s in derde landen en met andere autoriteiten en organen van de Unie. FIU.net wordt beheerd door de AMLA.

2. De lidstaten zorgen ervoor dat elke uitwisseling van informatie overeenkomstig artikel 24 via FIU.net wordt doorgegeven. In geval van een technische storing van FIU.net wordt de informatie doorgegeven via andere passende middelen die een hoog niveau van gegevensbeveiliging waarborgen.

De uitwisseling van informatie tussen FIE’s en hun tegenhangers in derde landen vindt ook plaats via beschermde communicatiekanalen.

3. De lidstaten zorgen ervoor dat hun FIE’s met het oog op de vervulling van hun taken als bepaald in deze richtlijn, samenwerken bij de toepassing van geavanceerde technologieën in overeenstemming met hun nationaal recht.

Artikel 24 - Uitwisseling van informatie tussen FIE’s

1. De lidstaten zorgen ervoor dat de FIE’s, uit eigen beweging of op verzoek, alle informatie uitwisselen die relevant kan zijn voor de verwerking of de analyse, door de FIE, van informatie in verband met witwassen, daarmee verband houdende basisdelicten of terrorismefinanciering, en de betrokken natuurlijke personen of rechtspersonen, zelfs indien op het tijdstip van de uitwisseling het type verband houdende basisdelicten niet is vastgesteld.

Een verzoek omvat de relevante feiten, achtergrondinformatie, redenen voor het verzoek en hoe de gevraagde informatie zal worden gebruikt.

Wanneer een FIE een melding overeenkomstig artikel 50, lid 1, eerste alinea, punt a), van Verordening [referentie invoegen – voorstel voor een antiwitwasverordening – COM(2021) 420 final] ontvangt die betrekking heeft op een andere lidstaat, zendt zij de melding of alle daaruit verkregen relevante informatie onverwijld door naar de FIE van die lidstaat.

2. Uiterlijk [twee jaar na de datum van inwerkingtreding van deze richtlijn] stelt de AMLA ontwerpen van technische uitvoeringsnormen op en legt deze ter goedkeuring voor aan de Commissie. In die ontwerpen van technische uitvoeringsnormen wordt het formaat gespecificeerd dat moet worden gebruikt voor de uitwisseling van de in lid 1 bedoelde informatie.

3. De Commissie is bevoegd de in lid 2 van dit artikel bedoelde technische uitvoeringsnormen vast te stellen overeenkomstig artikel 42 van Verordening [referentie invoegen — voorstel voor de oprichting van een antiwitwasautoriteit — COM(2021) 421 final].

4. Uiterlijk [één jaar na de datum van omzetting van deze richtlijn] vaardigt de AMLA voor de FIE’s richtsnoeren uit over de relevante factoren waarmee rekening moet worden gehouden bij het bepalen of een melding op grond van artikel 50, lid 1, eerste alinea, punt a), van Verordening [referentie invoegen – voorstel voor een antiwitwasverordening – COM(2021) 420 final] betrekking heeft op een andere lidstaat, de procedures die moeten worden ingevoerd bij het toezenden en ontvangen van dat verslag en de te geven follow-up.

5. De lidstaten zorgen ervoor dat de aangezochte FIE, wanneer zij gevolg geeft aan een informatieverzoek overeenkomstig lid 1, van een andere FIE, verplicht gebruik maakt van alle beschikbare bevoegdheden die zij normaliter op nationaal vlak voor het ontvangen en analyseren van informatie zou gebruiken.

Wanneer een FIE tracht bijkomende informatie te verkrijgen van een in een andere lidstaat gevestigde meldingsplichtige entiteit die op het grondgebied van de eerste FIE actief is, wordt het verzoek gericht aan de FIE van de lidstaat op het grondgebied waarvan de meldingsplichtige entiteit gevestigd is. Die FIE verkrijgt informatie overeenkomstig artikel 50, lid 1, van Verordening [referentie invoegen – voorstel voor een antiwitwasverordening – COM(2021) 420 final] en stuurt de antwoorden onverwijld door.

6. De lidstaten zorgen ervoor dat wanneer een FIE overeenkomstig lid 1 wordt verzocht informatie te verstrekken, zij zo spoedig mogelijk en in elk geval uiterlijk zeven dagen na ontvangst van het verzoek op het verzoek reageert. In uitzonderlijke, naar behoren gemotiveerde gevallen kan deze termijn worden verlengd tot maximaal 14 kalenderdagen. Indien de aangezochte FIE niet in staat is de gevraagde informatie te verkrijgen, stelt zij de verzoekende FIE daarvan in kennis.

7. De lidstaten zorgen ervoor dat in uitzonderlijke, gerechtvaardigde en dringende gevallen en, in afwijking van lid 6, wanneer een FIE overeenkomstig lid 1 wordt verzocht informatie te verstrekken die wordt bijgehouden in een databank die of een register dat rechtstreeks toegankelijk is voor de aangezochte FIE, of reeds in haar bezit is, de aangezochte FIE die informatie uiterlijk 24 uur na ontvangst van het verzoek verstrekt.

Indien de aangezochte FIE niet in staat is binnen 24 uur te antwoorden of niet rechtstreeks toegang heeft tot de informatie, verstrekt zij een motivering. Indien het verstrekken van de gevraagde informatie binnen de termijn van 24 uur een onevenredige belasting zou vormen voor de aangezochte FIE, kan zij de verstrekking van de informatie uitstellen. In dat geval stelt de aangezochte FIE de verzoekende FIE onmiddellijk in kennis van dit uitstel en verstrekt zij de gevraagde informatie zo spoedig mogelijk, maar uiterlijk binnen drie kalenderdagen.

8. Een FIE kan alleen in uitzonderlijke omstandigheden weigeren informatie uit te wisselen, namelijk indien de uitwisseling strijdig zou zijn met fundamentele beginselen van haar nationaal recht. Deze uitzonderlijke omstandigheden worden zodanig gespecificeerd dat misbruik en onnodige beperkingen van de vrije uitwisseling van informatie voor analytische doeleinden worden voorkomen.

Uiterlijk [één jaar na de datum van omzetting van deze richtlijn] stellen de lidstaten de Commissie in kennis van de in de eerste alinea bedoelde uitzonderlijke omstandigheden. De lidstaten werken dergelijke kennisgevingen bij wanneer zich wijzigingen voordoen in de uitzonderlijke omstandigheden die op nationaal niveau zijn vastgesteld.

Artikel 25 - Gezamenlijke analysen

1. De lidstaten zorgen ervoor dat hun FIE’s in staat zijn gezamenlijke analysen van verdachte transacties en activiteiten uit te voeren.

2. Voor de toepassing van lid 1 zetten de betrokken FIE’s, bijgestaan door de AMLA overeenkomstig artikel 33 van Verordening [referentie invoegen — voorstel voor de oprichting van een antiwitwasautoriteit — COM(2021) 421 final], een gezamenlijk analyseteam in voor een specifiek doel en een beperkte periode, die met wederzijdse instemming kan worden verlengd, om operationele analysen uit te voeren van verdachte transacties of activiteiten waarbij een of meer van de FIE’s die het team oprichten, betrokken zijn.

3. Er kan een gezamenlijk analyseteam worden opgericht wanneer:

a) de operationele analysen van een FIE moeilijke en veeleisende analysen vereisen die verband houden met andere lidstaten;

b) een aantal FIE’s operationele analysen uitvoert waarin de omstandigheden van het geval een gecoördineerd en op elkaar afgestemd optreden in de betrokken lidstaten vereisen.

Elk van de betrokken FIE’s kan verzoeken een gezamenlijk analyseteam op te richten.

4. De lidstaten zorgen ervoor dat het aan het gezamenlijke analyseteam toegewezen lid van hun FIE, in overeenstemming met zijn nationale recht en binnen de grenzen van zijn bevoegdheden, in staat is het team informatie te verstrekken waarover de FIE beschikt, met het oog op de door het team verrichte analyse.

5. Indien het gezamenlijke analyseteam bijstand nodig heeft van een andere FIE dan die welke deel uitmaken van het team, kan het die andere FIE verzoeken om:

a) deel te nemen aan het gezamenlijke analyseteam;

b) financiële inlichtingen en financiële informatie in te dienen bij het gezamenlijke analyseteam.

Artikel 26 - Gebruik door FIE’s van onderling uitgewisselde informatie

De overeenkomstig de artikelen 22 en 24 ontvangen informatie en documenten worden gebruikt voor het vervullen van de taken van de FIE als bepaald in deze richtlijn. Bij het uitwisselen van informatie en documenten overeenkomstig de artikelen 22 en 24 kan de verstrekkende FIE beperkingen en voorwaarden voor het gebruik van die informatie opleggen. De ontvangende FIE neemt die beperkingen en voorwaarden in acht.

De lidstaten zorgen ervoor dat de FIE’s ten minste één contactpersoon of -punt aanwijzen die/dat verantwoordelijk is voor de ontvangst van verzoeken om informatie van FIE’s in andere lidstaten.

Artikel 27 - Toestemming voor verdere verspreiding van tussen FIE’s uitgewisselde informatie

1. De lidstaten zorgen ervoor dat de op grond van de artikelen 22 en 24 uitgewisselde informatie alleen wordt gebruikt voor het doel waarvoor de informatie is gevraagd of verstrekt en dat voor het verspreiden van die informatie door de ontvangende FIE bij een andere autoriteit, een ander agentschap of een andere afdeling, en voor het gebruik van die informatie voor andere dan de oorspronkelijk goedgekeurde doeleinden, de voorafgaande toestemming van de verstrekkende FIE noodzakelijk is.

2. De lidstaten zorgen ervoor dat de voorafgaande toestemming van de aangezochte FIE voor het verspreiden van de informatie bij bevoegde autoriteiten onverwijld wordt gegeven en zo ruim mogelijk is, ongeacht het type verband houdende basisdelicten. De aangezochte FIE mag haar toestemming voor die verspreiding niet weigeren, tenzij die buiten het toepassingsgebied van haar AML/CFT-bepalingen zou vallen of een onderzoek zou kunnen schaden, of anderszins niet in overeenstemming zou zijn met de fundamentele beginselen van het nationale recht van die lidstaat. Een weigering deze instemming te verlenen wordt naar behoren uitgelegd. De gevallen waarin FIE’s toestemming kunnen weigeren, worden zodanig gespecificeerd dat misbruik van en ongerechtvaardigde beperkingen op de verspreiding van informatie onder de bevoegde autoriteiten worden voorkomen.

Artikel 28 - Gevolgen van strafrechtelijke bepalingen

Verschillen tussen de nationale wettelijke definities van basisdelicten vormen geen belemmering voor het vermogen van FIE’s om bijstand te verlenen aan een andere FIE en beperken de uitwisseling, de verspreiding en het gebruik van informatie uit hoofde van de artikelen 24, 26, en 27 niet.

HOOFDSTUK IV

TOEZICHT OP DE BESTRIJDING VAN WITWASPRAKTIJKEN

Afdeling 1 - Algemene bepalingen


Artikel 29 - Bevoegdheden en middelen van nationale toezichthouders

1. De lidstaten zorgen ervoor dat op alle meldingsplichtige entiteiten adequaat toezicht wordt uitgeoefend. Daartoe benoemen de lidstaten toezichthouders die er effectief op moeten toezien en er met de nodige maatregelen moeten voor zorgen dat de meldingsplichtige entiteiten voldoen aan de vereisten van Verordening [referentie invoegen – voorstel voor een antiwitwasverordening – COM(2021) 420 final] en aan de verplichting om gerichte financiële sancties ten uitvoer te leggen.

2. De lidstaten zorgen ervoor dat de toezichthouders over voldoende financiële, personele en technische middelen beschikken om hun in lid 4 genoemde taken uit te voeren. De lidstaten zorgen ervoor dat het personeel van die autoriteiten zeer integer is en over de nodige vaardigheden beschikt, en dat het hoge professionele normen, daaronder begrepen normen inzake vertrouwelijkheid, gegevensbescherming en belangenconflicten, handhaaft.

3. In het geval van de meldingsplichtige entiteiten als bedoeld in artikel 3, lid 3), punten a), b), en d), van Verordening [referentie invoegen – voorstel voor een antiwitwasverordening – COM(2021) 420 final], kunnen de lidstaten toestaan dat de in lid 1 van dit artikel bedoelde functie wordt vervuld door zelfregulerende organen, op voorwaarde dat die zelfregulerende organen over de in lid 5 van dit artikel bedoelde bevoegdheden beschikken en over voldoende financiële, personele en technische middelen beschikken om hun taken te vervullen. De lidstaten zorgen ervoor dat het personeel van die organen zeer integer is en over de nodige vaardigheden beschikt, en dat het hoge professionele normen, daaronder begrepen normen inzake vertrouwelijkheid, gegevensbescherming en belangenconflicten, handhaaft.

4. Voor de toepassing van lid 1 zorgen de lidstaten ervoor dat de nationale toezichthouders de volgende taken vervullen:

a) relevante informatie verspreiden onder meldingsplichtige entiteiten overeenkomstig artikel 30;

b) beslissen in welke gevallen de specifieke risico’s die inherent zijn aan een sector, duidelijk en inzichtelijk zijn en individuele gedocumenteerde risicobeoordelingen overeenkomstig artikel 8 van Verordening [referentie invoegen – voorstel voor een antiwitwasverordening – COM(2021) 420 final] niet vereist zijn;

c) de adequaatheid en uitvoering verifiëren van het interne beleid, de interne controles en procedures van meldingsplichtige entiteiten overeenkomstig hoofdstuk II van Verordening [referentie invoegen – voorstel voor een antiwitwasverordening – COM(2021) 420 final] en van de personele middelen die zijn toegewezen voor de uitvoering van de uit hoofde van die verordening vereiste taken;

d) de risico’s van witwassen en terrorismefinanciering waaraan de meldingsplichtige entiteiten zijn blootgesteld, regelmatig beoordelen en monitoren;

e) de naleving door meldingsplichtige entiteiten van hun verplichtingen met betrekking tot gerichte financiële sancties monitoren;

f) alle noodzakelijke off-site-, on-site- en thematische onderzoeken en alle andere onderzoeken, beoordelingen en analysen uitvoeren die nodig zijn om na te gaan of de meldingsplichtige entiteiten voldoen aan de vereisten van Verordening [referentie invoegen – voorstel voor een antiwitwasverordening – COM(2021) 420 final], aan de verplichting om gerichte financiële sancties uit te voeren, alsook aan alle administratieve maatregelen die zijn genomen uit hoofde van artikel 41;

g) passende toezichtmaatregelen nemen om inbreuken op de toepasselijke vereisten door de meldingsplichtige entiteiten aan te pakken die in het kader van de toezichtbeoordelingen zijn vastgesteld, en de uitvoering van dergelijke maatregelen volgen.

5. De lidstaten zorgen ervoor dat toezichthouders voldoende bevoegdheden hebben om hun taken als bedoeld in lid 4 uit te voeren, met inbegrip van de bevoegdheid om:

a) de verstrekking af te dwingen van informatie van meldingsplichtige entiteiten die relevant is voor de monitoring en verificatie van de naleving van de vereisten van Verordening [referentie invoegen – voorstel voor een antiwitwasverordening – COM(2021) 420 final] en controles uit te voeren, onder meer van agenten of externe dienstverleners waaraan de meldingsplichtige entiteit een deel van haar taken heeft uitbesteed om te voldoen aan de vereisten van Verordening [referentie invoegen – voorstel voor een antiwitwasverordening – COM(2021) 420 final];

b) passende en evenredige administratieve maatregelen op te leggen om de situatie in geval van inbreuken te verhelpen, onder meer door het opleggen van administratieve sancties overeenkomstig afdeling 4 van dit hoofdstuk.

6. De lidstaten zorgen ervoor dat financiële toezichthouders en toezichthouders die belast zijn met het toezicht op gokexploitanten, aanvullende bevoegdheden hebben naast de in lid 5 bedoelde bevoegdheden, met inbegrip van de bevoegdheid om de bedrijfsruimten van de meldingsplichtige entiteit zonder voorafgaande aankondiging te onderzoeken wanneer het goede verloop en de efficiëntie van de inspectie dit vereisen, en dat zij over alle nodige middelen beschikken om een dergelijk onderzoek uit te voeren.

Voor de toepassing van de eerste alinea worden de toezichthouders ten minste in staat gesteld om:

a) de boeken en bescheiden van de meldingsplichtige entiteit te onderzoeken en kopieën of uittreksels van deze boeken en bescheiden te maken;

b) toegang te verkrijgen tot alle software, databanken, IT-tools of andere elektronische middelen voor het vastleggen van informatie die door de meldingsplichtige entiteit worden gebruikt;

c) schriftelijke of mondelinge toelichtingen te verkrijgen van alle personen die verantwoordelijk zijn voor het interne beleid en de interne controles inzake AML/CFT, of van hun vertegenwoordigers of personeelsleden, alsmede van vertegenwoordigers of personeelsleden van entiteiten waaraan de meldingsplichtige entiteit taken heeft uitbesteed overeenkomstig artikel 40 van Verordening [referentie invoegen – voorstel voor een antiwitwasverordening – COM(2021) 420 final], en alle andere personen te horen die ermee instemmen om te worden ondervraagd met het oog op het verzamelen van informatie over het onderwerp van een onderzoek.

Artikel 30 - Verstrekking van informatie aan meldingsplichtige entiteiten

1. De lidstaten zorgen ervoor dat de toezichthouders informatie over witwassen en terrorismefinanciering ter beschikking stellen van de meldingsplichtige entiteiten die onder hun toezicht staan.

2. De in lid 1 bedoelde informatie omvat het volgende:

a) de supranationale risicobeoordeling die de Commissie overeenkomstig artikel 7 heeft opgesteld en alle relevante aanbevelingen van de Commissie op basis van dat artikel;

b) overeenkomstig artikel 8 opgestelde nationale of sectorale risicobeoordelingen;

c) relevante richtsnoeren, aanbevelingen en adviezen van de AMLA overeenkomstig de artikelen 43 en 44 van Verordening [referentie invoegen — voorstel voor de oprichting van een antiwitwasautoriteit — COM(2021) 421 final];

d) informatie over derde landen die zijn geïdentificeerd overeenkomstig afdeling 2 van hoofdstuk III van Verordening [referentie invoegen – voorstel voor een antiwitwasverordening – COM(2021) 420 final];

e) richtsnoeren en verslagen van de AMLA en andere toezichthouders en, in voorkomend geval, de overheidsinstantie die toezicht houdt op zelfregulerende organen, de FIE of andere bevoegde autoriteiten of internationale organisaties en opstellers van standaarden met betrekking tot methoden voor witwassen en terrorismefinanciering die van toepassing zouden kunnen zijn op een sector, en aanwijzingen die het gemakkelijker kunnen maken om transacties of activiteiten die in verband kunnen worden gebracht met witwassen en terrorismefinanciering, in die sector te identificeren, alsook over de verplichtingen van meldingsplichtige entiteiten met betrekking tot gerichte financiële sancties.

3. De lidstaten zorgen ervoor dat de toezichthouders informatie over personen of entiteiten die in verband met gerichte financiële sancties zijn aangewezen, onmiddellijk ter beschikking stellen van de meldingsplichtige entiteiten die onder hun toezicht staan.

Artikel 31 - Risicogebaseerd toezicht

1. De lidstaten zorgen ervoor dat toezichthouders een risicogebaseerde benadering van het toezicht toepassen. Daartoe zorgen de lidstaten ervoor dat zij:

a) een duidelijk inzicht hebben in de risico’s van witwassen en terrorismefinanciering in hun lidstaat;

b) alle relevante informatie beoordelen over de specifieke binnenlandse en internationale risico’s die verbonden zijn aan cliënten, producten en diensten van de meldingsplichtige entiteiten;

c) de frequentie en intensiteit van het toezicht ter plaatse, toezicht buiten locatie en thematisch toezicht baseren op het risicoprofiel van de meldingsplichtige entiteiten en op de risico’s van witwassen en terrorismefinanciering in die lidstaat. Daartoe stellen de toezichthouders jaarlijkse toezichtprogramma’s op.

2. Uiterlijk [twee jaar na de datum van inwerkingtreding van deze richtlijn] stelt de AMLA ontwerpen van technische reguleringsnormen op en legt deze ter goedkeuring voor aan de Commissie. Deze ontwerpen van technische reguleringsnormen stellen de benchmarks en een methodologie vast voor het beoordelen en classificeren van het inherente en restrisicoprofiel van meldingsplichtige entiteiten, alsook van de frequentie waarmee dat risicoprofiel moet worden herzien. Bij deze frequentie wordt rekening gehouden met belangrijke gebeurtenissen of ontwikkelingen in het beheer en de bedrijfsactiviteiten van de meldingsplichtige entiteit, alsook met de aard en omvang van de bedrijfsactiviteiten.

3. De Commissie is bevoegd deze richtlijn aan te vullen door de in lid 2 van dit artikel bedoelde technische reguleringsnormen vast te stellen overeenkomstig de artikelen 38 tot en met 41 van Verordening [referentie invoegen — voorstel voor de oprichting van een antiwitwasautoriteit — COM(2021) 421 final].

4. Uiterlijk [één jaar na de datum van omzetting van deze richtlijn] vaardigt de AMLA aan toezichthouders richtsnoeren uit over de kenmerken van een risicogebaseerde benadering van het toezicht en de stappen die moeten worden genomen bij het uitvoeren van toezicht op basis van risicogevoeligheid.

5. De lidstaten zorgen ervoor dat de toezichthouders rekening houden met de mate van keuzevrijheid die aan de meldingsplichtige entiteit wordt gelaten en dat zij de risicobeoordelingen die aan deze keuzevrijheid ten grondslag liggen, en de toereikendheid van haar beleidslijnen, interne controles en procedures naar behoren evalueren.

6. De lidstaten zorgen ervoor dat de resultaten van de overeenkomstig dit artikel door toezichthouders uitgevoerde risicobeoordelingen in geaggregeerde vorm ter beschikking van de FIE worden gesteld.

Artikel 32 - Bekendmaking aan FIE’s

1. De lidstaten zorgen ervoor dat indien de toezichthouders tijdens controles van meldingsplichtige entiteiten, dan wel op enigerlei andere wijze, feiten ontdekken die verband zouden kunnen houden met witwassen of terrorismefinanciering, zij de FIE onmiddellijk daarover inlichten.

2. De lidstaten zien erop toe dat toezichthouders die bevoegd zijn om toezicht te houden op de effecten-, valuta- en financiële derivatenmarkten, de FIE inlichten als zij feiten ontdekken die verband kunnen houden met witwassen of terrorismefinanciering.

Artikel 33 - Toezicht op meldingsplichtige entiteiten die werkzaam zijn in het kader van de vrijheid van vestiging en het vrij verrichten van diensten

1. De lidstaten zorgen ervoor dat de toezichthouders zoveel mogelijk met elkaar samenwerken, ongeacht hun respectieve aard of status. Deze samenwerking omvat ook de mogelijkheid om, binnen de bevoegdheden van de aangezochte toezichthouder, namens een verzoekende toezichthouder onderzoeken te verrichten, en de daarop volgende uitwisseling van de informatie die door deze onderzoeken is verkregen.

2. Naast artikel 5 stellen meldingsplichtige entiteiten die in het kader van het vrij verrichten van diensten voor het eerst activiteiten op het grondgebied van een andere lidstaat wensen uit te oefenen, de toezichthouders van de lidstaat van herkomst in kennis van de activiteiten die zij voornemens zijn te verrichten. Een dergelijke kennisgeving is ook vereist wanneer grensoverschrijdende diensten worden verricht door agenten van de meldingsplichtige entiteit.

3. De toezichthouders van de lidstaat van herkomst zenden die kennisgeving binnen een maand na ontvangst van de in lid 2 bedoelde kennisgeving door aan de toezichthouders van de lidstaat van ontvangst.

4. In de gevallen die onder lid 2 van dit artikel en artikel 5 vallen, werken de toezichthouders van de lidstaat van ontvangst samen met de toezichthouders van de lidstaat van herkomst en verlenen zij bijstand om ervoor te zorgen dat de meldingsplichtige entiteit voldoet aan de vereisten van Verordening [referentie invoegen – voorstel voor een antiwitwasverordening – COM(2021) 420 final] en van Verordening [referentie invoegen – voorstel voor een herschikking van Verordening (EU) 2015/847 – COM(2021) 422 final], en om passende en evenredige maatregelen te nemen om inbreuken aan te pakken.

In de in artikel 5 bedoelde gevallen mogen de toezichthouders van de lidstaat van ontvangst op eigen initiatief passende en evenredige maatregelen nemen om ernstige tekortkomingen aan te pakken die onmiddellijke maatregelen vereisen. Die maatregelen zijn van tijdelijke aard en worden beëindigd wanneer de tekortkomingen zijn aangepakt, onder meer met de hulp van of in samenwerking met de toezichthouders van de lidstaat van herkomst van de meldingsplichtige entiteit.

5. Indien de toezichthouders van de lidstaat van herkomst en de lidstaat van ontvangst het oneens zijn over de maatregelen die ten aanzien van een meldingsplichtige entiteit moeten worden genomen, kunnen zij de zaak voorleggen aan de AMLA en om bijstand van de AMLA verzoeken overeenkomstig de artikelen 5 en 10 van Verordening [referentie invoegen — voorstel voor de oprichting van een antiwitwasautoriteit — COM(2021) 421 final]. De AMLA brengt binnen een maand advies uit over het meningsverschil.

Artikel 34 - Bepalingen betreffende de samenwerking in het kader van het groepstoezicht

1. In het geval van kredietinstellingen en financiële instellingen die deel uitmaken van een groep, zorgen de lidstaten ervoor dat, voor de doeleinden van artikel 29, lid 1, de financiële toezichthouders van de lidstaat van herkomst en die van de lidstaat van ontvangst zoveel mogelijk met elkaar samenwerken, ongeacht hun respectieve aard of status. Zij werken ook samen met de AMLA bij de uitoefening van toezichthoudende taken overeenkomstig artikel 5, lid 2, van Verordening [referentie invoegen — voorstel voor de oprichting van een antiwitwasautoriteit — COM(2021) 421 final].

2. Behalve wanneer de AMLA toezichthoudende taken uitoefent overeenkomstig artikel 5, lid 2, van Verordening [referentie invoegen — voorstel voor de oprichting van een antiwitwasautoriteit — COM(2021) 421 final], zorgen de lidstaten ervoor dat de financiële toezichthouders van de lidstaat van herkomst toezicht houden op de effectieve uitvoering van de groepsbrede beleidslijnen, controles en procedures als bedoeld in artikel 13 van Verordening [referentie invoegen – voorstel voor een antiwitwasverordening – COM(2021) 420 final]. De lidstaten zorgen er ook voor dat de financiële toezichthouders van de lidstaat van ontvangst erop toezien dat de op het grondgebied van hun lidstaat gevestigde vestigingen voldoen aan de vereisten van Verordening [referentie invoegen – voorstel voor een antiwitwasverordening – COM(2021) 420 final].

3. Voor de toepassing van dit artikel, en behalve in gevallen waarin AML/CFT-toezichtcolleges overeenkomstig artikel 36 zijn opgericht, zorgen de lidstaten ervoor dat de financiële toezichthouders elkaar alle informatie verstrekken die zij nodig hebben voor de uitoefening van hun toezichthoudende taken, hetzij op verzoek, hetzij op eigen initiatief. Met name wisselen financiële toezichthouders alle informatie uit die van aanzienlijke invloed kan zijn op de beoordeling van de inherente of restrisicoblootstelling van een kredietinstelling of financiële instelling in een andere lidstaat, met inbegrip van:

a) identificatie van de juridische, governance- en organisatiestructuur van de groep, die betrekking heeft op alle dochterondernemingen en bijkantoren;

b) interne controlemaatregelen, gedragslijnen en procedures binnen de groep;

c) ongunstige ontwikkelingen met betrekking tot de moederonderneming, dochterondernemingen of bijkantoren die ernstige gevolgen kunnen hebben voor andere delen van de groep;

d) door financiële toezichthouders overeenkomstig afdeling 4 van dit hoofdstuk genomen administratieve maatregelen en sancties.

De lidstaten zorgen er ook voor dat financiële toezichthouders, binnen de grenzen van hun bevoegdheden, namens een verzoekende toezichthouder onderzoeken kunnen verrichten en de via dergelijke onderzoeken verkregen informatie kunnen delen.

4. Uiterlijk [2 jaar na de datum van inwerkingtreding van deze richtlijn] stelt de AMLA ontwerpen van technische reguleringsnormen op en legt deze ter goedkeuring voor aan de Commissie. In deze ontwerpen van technische reguleringsnormen worden de respectieve taken van de toezichthouders van de lidstaat van herkomst en van de lidstaat van ontvangst en de modaliteiten van hun onderlinge samenwerking nader omschreven.

De Commissie is bevoegd deze richtlijn aan te vullen door de in de eerste alinea bedoelde technische reguleringsnormen vast te stellen overeenkomstig de artikelen 38 tot en met 41 van Verordening [referentie invoegen — voorstel voor de oprichting van een antiwitwasautoriteit — COM(2021) 421 final].

5. De financiële toezichthouders kunnen elk van de volgende situaties naar de AMLA verwijzen:

a) indien een financiële toezichthouder de in lid 3 bedoelde informatie niet heeft meegedeeld;

b) indien een verzoek om medewerking is afgewezen of niet binnen een redelijke termijn is gehonoreerd.

De AMLA kan handelen overeenkomstig de haar bij de artikelen 5 en 10 van Verordening [referentie invoegen — voorstel voor de oprichting van een antiwitwasautoriteit — COM(2021) 421 final] verleende bevoegdheden. In dat geval brengt de AMLA binnen een maand advies uit over het onderwerp van het verzoek.

6. De lidstaten zorgen ervoor dat de bepalingen van dit artikel ook van toepassing zijn op het toezicht op andere groepen meldingsplichtige entiteiten dan kredietinstellingen of financiële instellingen. De lidstaten zorgen er ook voor dat in gevallen waarin andere meldingsplichtige entiteiten dan kredietinstellingen en financiële instellingen deel uitmaken van structuren met gemeenschappelijke eigendom, beheer of controle op de naleving, met inbegrip van netwerken of maatschappen, de samenwerking en uitwisseling van informatie tussen toezichthouders wordt vergemakkelijkt.

Artikel 35 - Uitwisseling van informatie met betrekking tot de uitvoering van groepsbeleid in derde landen

De toezichthouders, met inbegrip van de AMLA, stellen elkaar in kennis van de gevallen waarin de wetgeving van een derde land niet toestaat de beleidslijnen, controles en procedures uit hoofde van artikel 13 van Verordening [referentie invoegen – voorstel voor een antiwitwasverordening – COM(2021) 420 final] uit te voeren. In dergelijke gevallen kunnen de toezichthouders gecoördineerde maatregelen nemen om tot een oplossing te komen. Bij het beoordelen van de vraag welke derde landen de uitvoering van de krachtens artikel 13 van Verordening [referentie invoegen – voorstel voor een antiwitwasverordening – COM(2021) 420 final] vereiste beleidslijnen, controles en procedures niet toestaan, houden de toezichthouders rekening met eventuele juridische beperkingen die een correcte uitvoering van die beleidslijnen en procedures kunnen belemmeren, met inbegrip van beroepsgeheim, een ontoereikend niveau van gegevensbescherming en andere restricties die de uitwisseling van informatie beperken die relevant kan zijn voor dat doel.

Afdeling 2 - Specifieke bepalingen die van toepassing zijn op de financiële sector


Artikel 36 - AML/CFT-toezichtcolleges

1. De lidstaten zorgen ervoor dat specifieke AML/CFT-toezichtcolleges worden opgericht in elk van de volgende situaties:

a) wanneer een kredietinstelling of financiële instelling vestigingen heeft opgericht in ten minste twee verschillende lidstaten, met uitzondering van de lidstaat waar haar hoofdkantoor is gevestigd;

b) wanneer een kredietinstelling of financiële instelling van een derde land vestigingen heeft opgericht in ten minste drie lidstaten.

2. Voor de toepassing van lid 1 dragen de lidstaten er zorg voor dat de financiële toezichthouders vaststelling doen van:

a) alle kredietinstellingen en financiële instellingen die grensoverschrijdend actief zijn en waaraan in hun lidstaat vergunning is verleend;

b) alle vestigingen die door die instellingen in andere rechtsgebieden zijn opgericht;

c) instellingen die op hun grondgebied zijn opgericht door kredietinstellingen en financiële instellingen uit andere lidstaten of derde landen.

3. De lidstaten kunnen toestaan dat AML/CFT-toezichtcolleges worden opgericht wanneer een in de Unie gevestigde kredietinstelling of financiële instelling vestigingen heeft opgericht in ten minste twee derde landen. De financiële toezichthouders kunnen hun tegenhangers in die derde landen uitnodigen om een dergelijk college op te richten. De aan het college deelnemende financiële toezichthouders stellen een schriftelijke overeenkomst op waarin de voorwaarden en procedures voor de samenwerking en uitwisseling van informatie nader worden omschreven.

4. Dergelijke colleges kunnen worden gebruikt voor het uitwisselen van informatie, het verlenen van wederzijdse bijstand of het coördineren van de toezichtbenadering van de instelling, met inbegrip van, in voorkomend geval, het nemen van passende en evenredige maatregelen om ernstige inbreuken op de vereisten van Verordening [referentie invoegen – voorstel voor een antiwitwasverordening – COM(2021) 420 final] aan te pakken die worden ontdekt in de vestigingen die zijn opgericht door de instelling in het rechtsgebied van een toezichthouder die aan het college deelneemt.

5. De AMLA woont de vergaderingen van de AML/CFT-toezichtcolleges bij en faciliteert hun werkzaamheden overeenkomstig artikel 29 van Verordening [referentie invoegen — voorstel voor de oprichting van een antiwitwasautoriteit — COM(2021) 421 final].

6. Uiterlijk [twee jaar na de datum van inwerkingtreding van deze richtlijn] stelt de AMLA ontwerpen van technische reguleringsnormen op en legt deze ter goedkeuring voor aan de Commissie. Die ontwerpen van technische reguleringsnormen specificeren de algemene voorwaarden voor de werking van de AML/CFT-toezichtcolleges, met inbegrip van de voorwaarden voor samenwerking tussen deelnemers, en de operationele werking van die colleges.

De Commissie is bevoegd deze richtlijn aan te vullen door de in de eerste alinea bedoelde technische reguleringsnormen vast te stellen overeenkomstig de artikelen 38 tot en met 41 van Verordening [referentie invoegen — voorstel voor de oprichting van een antiwitwasautoriteit — COM(2021) 421 final].

Artikel 37 - Samenwerking met financiële toezichthouders in derde landen

1. De lidstaten kunnen financiële toezichthouders toestaan samenwerkingsovereenkomsten te sluiten die voorzien in samenwerking en uitwisseling van vertrouwelijke informatie met hun tegenhangers in derde landen. Dergelijke samenwerkingsovereenkomsten voldoen aan de toepasselijke gegevensbeschermingsregels voor gegevensdoorgiften en worden gesloten op basis van wederkerigheid en alleen indien de verstrekte informatie onderworpen is aan een garantie inzake beroepsgeheim die ten minste gelijkwaardig is aan die bedoeld in artikel 50, lid 1. Vertrouwelijke informatie die overeenkomstig die samenwerkingsovereenkomsten wordt uitgewisseld, wordt uitsluitend gebruikt voor de uitoefening van de toezichthoudende taken van die autoriteiten.

Indien de uitgewisselde informatie afkomstig is van een andere lidstaat, wordt zij alleen openbaar gemaakt met de uitdrukkelijke instemming van de financiële toezichthouder die de informatie heeft gedeeld en, in voorkomend geval, uitsluitend voor de doeleinden waarmee die toezichthouder heeft ingestemd.

2. Voor de toepassing van lid 1 kan de AMLA de nodige bijstand te verlenen bij de beoordeling van de gelijkwaardigheid van de vereisten inzake beroepsgeheim die van toepassing zijn op de tegenhanger van het derde land.

3. De lidstaten zorgen ervoor dat de financiële toezichthouders de AMLA binnen een maand na de ondertekening ervan in kennis stellen van elke overeenkomstig dit artikel ondertekende overeenkomst.

Afdeling 3 - Specifieke bepalingen met betrekking tot zelfregulerende organen


Artikel 38 - Toezicht op zelfregulerende organen

1. Indien de lidstaten op grond van artikel 29, lid 3, besluiten om zelfregulerende organen toe te staan toezicht uit te oefenen op de entiteiten als bedoeld in artikel 3, punt 3, a), b), en d), van Verordening [referentie invoegen – voorstel voor een antiwitwasverordening – COM(2021) 420 final], zorgen zij ervoor dat de activiteiten van die zelfregulerende organen bij de uitoefening van die taken onderworpen zijn aan toezicht door een overheidsinstantie.

2. De autoriteit die toezicht houdt op de zelfregulerende organen is verantwoordelijk voor het volgende:

a) zij gaat na of elk zelfregulerend orgaan dat de taken uitvoert of voornemens is de in artikel 29, lid 1, bedoelde taken uit te voeren, voldoet aan de eisen van lid 3 van dat artikel;

b) zij geeft richtsnoeren met betrekking tot de uitvoering van de in artikel 29, lid 1, bedoelde taken;

c) zij zorgt ervoor dat de zelfregulerende organen hun taken uit hoofde van afdeling 1 van dit hoofdstuk volgens de strengste normen uitvoeren;

d) zij controleert de door de zelfregulerende organen verleende vrijstellingen van de verplichting om een individuele gedocumenteerde risicobeoordeling op te stellen overeenkomstig artikel 29, lid 4, punt b).

3. De lidstaten zorgen ervoor dat de autoriteit die toezicht houdt op de zelfregulerende organen voldoende bevoegdheden krijgt om zich van haar verantwoordelijkheden uit hoofde van lid 2 te kwijten. De lidstaten zorgen ervoor dat de autoriteit ten minste de bevoegdheid heeft om:

a) de verstrekking af te dwingen van informatie die relevant is voor de monitoring van de naleving en het uitvoeren van controles, met uitzondering van informatie die is verzameld door meldingsplichtige entiteiten als bedoeld in artikel 3, punt 3, a), b), en d), van Verordening [referentie invoegen – voorstel voor een antiwitwasverordening – COM(2021) 420 final] bij het bepalen van de rechtspositie van hun cliënt of voor het vervullen van de taak van verdediging of vertegenwoordiging van die cliënt in of met betrekking tot gerechtelijke procedures, met inbegrip van het verstrekken van advies over het instellen of vermijden van een dergelijke procedure; ongeacht of deze informatie vóór, tijdens of na een dergelijke procedure is verzameld;

b) instructies te geven aan een zelfregulerend orgaan met het oog op het verhelpen van verzuim om zijn taken uit hoofde van artikel 29, lid 1, uit te voeren of om te voldoen aan de vereisten van lid 6 van dat artikel, of om dergelijke tekortkomingen te voorkomen. Bij het geven van dergelijke instructies houdt de autoriteit rekening met alle relevante richtsnoeren die zij heeft verstrekt of die door de AMLA zijn verstrekt.

4. De lidstaten zorgen ervoor dat de autoriteit die toezicht houdt op de zelfregulerende organen de autoriteiten die bevoegd zijn voor het onderzoeken en vervolgen van criminele activiteiten tijdig, rechtstreeks of via de FIE, informeert over inbreuken waarvoor strafrechtelijke sancties gelden die zij bij de uitvoering van haar taken vaststelt.

5. De autoriteit die toezicht houdt op de zelfregulerende organen, publiceert een jaarverslag met informatie over:

a) het aantal en de aard van de door elk zelfregulerend orgaan geconstateerde inbreuken en de administratieve maatregelen of sancties die aan meldingsplichtige entiteiten zijn opgelegd;

b) het aantal verdachte transacties dat door de entiteiten die onderworpen zijn aan toezicht door elk zelfregulerend orgaan aan de FIE is gemeld, ongeacht of deze rechtstreeks zijn ingediend overeenkomstig artikel 50, lid 1, van Verordening [referentie invoegen – voorstel voor een antiwitwasverordening – COM(2021) 420 final], dan wel door elk zelfregulerend orgaan aan de FIE zijn doorgestuurd overeenkomstig artikel 51, lid 1, van die verordening;

c) het aantal en de beschrijving van de maatregelen die elk zelfregulerend orgaan uit hoofde van artikel 40 heeft genomen om toe te zien op de naleving door meldingsplichtige entiteiten van de vereisten van Verordening [referentie invoegen – voorstel voor een antiwitwasverordening – COM(2021) 420 final] als bedoeld in artikel 40, lid 1;

d) het aantal en de beschrijving van de maatregelen die zijn genomen door de autoriteit die toezicht houdt op de zelfregulerende organen uit hoofde van dit artikel en het aantal instructies dat aan zelfregulerende organen is gegeven.

Dit verslag wordt beschikbaar gesteld op de website van de autoriteit die toezicht houdt op de zelfregulerende organen en wordt ingediend bij de Commissie en de AMLA.

Afdeling 4 - Administratieve sancties en maatregelen


Artikel 39 - Algemene bepalingen

1. De lidstaten zorgen ervoor dat meldingsplichtige entiteiten aansprakelijk kunnen worden gesteld voor inbreuken op Verordening [referentie invoegen – voorstel voor een antiwitwasverordening – COM(2021) 420 final] overeenkomstig deze afdeling.

2. Onverminderd het recht van de lidstaten om strafrechtelijke sancties vast te stellen en op te leggen, stellen de lidstaten regels inzake administratieve sancties en maatregelen vast en zorgen zij ervoor dat de toezichthouders dergelijke sancties en maatregelen kunnen opleggen met betrekking tot inbreuken op deze richtlijn, en dat deze worden toegepast. Elke daaruit voortvloeiende sanctie of maatregel die uit hoofde van deze afdeling wordt opgelegd, moet doeltreffend, evenredig en afschrikkend zijn.

3. In geval van een inbreuk op Verordening [referentie invoegen – voorstel voor een antiwitwasverordening – COM(2021) 420 final] zorgen de lidstaten ervoor dat, wanneer verplichtingen van toepassing zijn op rechtspersonen, administratieve sancties en maatregelen kunnen worden opgelegd aan de directie en aan andere natuurlijke personen die krachtens het nationale recht voor de inbreuk verantwoordelijk zijn.

De lidstaten zorgen ervoor dat wanneer toezichthouders inbreuken vaststellen waarvoor strafrechtelijke sancties gelden, zij de autoriteiten die bevoegd zijn om criminele activiteiten te onderzoeken en te vervolgen, daarvan tijdig in kennis stellen.

4. De toezichthouders oefenen hun bevoegdheden om administratieve sancties en maatregelen op te leggen overeenkomstig deze richtlijn en het nationale recht uit op een van de volgende wijzen:

a) rechtstreeks;

b) in samenwerking met andere autoriteiten;

c) onder hun verantwoordelijkheid door middel van delegatie aan die andere autoriteiten;

d) door middel van een verzoek aan de bevoegde rechterlijke instanties.

Uiterlijk [drie maanden na de uiterste datum voor omzetting van deze richtlijn] stellen de lidstaten de Commissie en de AMLA in kennis van de informatie over de regelingen met betrekking tot het opleggen van administratieve sancties of maatregelen uit hoofde van dit lid, met inbegrip van, in voorkomend geval, informatie over de vraag of voor bepaalde sancties of maatregelen een specifieke procedure moet worden gevolgd.

5. De lidstaten zorgen ervoor dat de toezichthouders bij het bepalen van het type en het niveau van administratieve sancties of maatregelen rekening houden met alle relevante omstandigheden, waaronder in voorkomend geval:

a) de ernst en de duur van de inbreuk;

b) de mate waarin de verantwoordelijke natuurlijke persoon of rechtspersoon aansprakelijk kan worden gesteld;

c) de financiële draagkracht van de verantwoordelijke natuurlijke persoon of rechtspersoon, mede in het licht van zijn totale omzet of jaarinkomen;

d) het voordeel dat de voor de inbreuk verantwoordelijk geachte natuurlijke persoon of rechtspersoon uit de inbreuk heeft behaald, voor zover dat kan worden bepaald;

e) de verliezen die derden door de inbreuk hebben geleden, voor zover die verliezen kunnen worden bepaald;

f) de mate waarin de voor de inbreuk verantwoordelijk geachte natuurlijke persoon of rechtspersoon met de bevoegde autoriteit heeft meegewerkt;

g) eerdere overtredingen door de voor de inbreuk verantwoordelijke natuurlijke persoon of rechtspersoon.

6. Bij de uitoefening van hun bevoegdheid om administratieve sancties en maatregelen op te leggen, werken de toezichthouders nauw samen teneinde ervoor te zorgen dat die administratieve sancties of maatregelen het gewenste resultaat opleveren, en om hun optreden te coördineren wanneer het om grensoverschrijdende zaken gaat.

7. Uiterlijk [2 jaar na de datum van inwerkingtreding van deze richtlijn] stelt de AMLA ontwerpen van technische reguleringsnormen op en legt deze ter goedkeuring voor aan de Commissie. In deze ontwerpen van technische reguleringsnormen worden indicatoren gedefinieerd voor de classificatie van de ernst van inbreuken en de criteria waarmee rekening moet worden gehouden bij het vaststellen van het niveau van administratieve sancties of het nemen van administratieve maatregelen uit hoofde van deze afdeling.

De Commissie is bevoegd deze richtlijn aan te vullen door de in de eerste alinea bedoelde technische reguleringsnormen vast te stellen overeenkomstig de artikelen 38 tot en met 41 van Verordening [referentie invoegen — voorstel voor de oprichting van een antiwitwasautoriteit — COM(2021) 421 final].

Artikel 40 - Administratieve sancties

1. De lidstaten zorgen ervoor dat aan meldingsplichtige entiteiten administratieve sancties worden opgelegd voor ernstige, herhaalde of systematische inbreuken op de vereisten van de volgende bepalingen van Verordening [referentie invoegen – voorstel voor een antiwitwasverordening – COM(2021) 420 final]:

a) Hoofdstuk III (cliëntenonderzoek);

b) Hoofdstuk V (meldingsplicht);

c) Artikel 56 (bewaren van informatie);

d) Afdeling 1 van hoofdstuk II (interne controlemaatregelen).

2. De lidstaten zorgen ervoor dat in de in lid 1 bedoelde gevallen de maximale geldelijke sancties die kunnen worden opgelegd ten minste tweemaal het bedrag van het uit de inbreuk voortvloeiende voordeel bedragen indien dat voordeel kan worden bepaald, of ten minste 1 000 000 EUR.

3. De lidstaten zorgen ervoor dat, wanneer de betrokken meldingsplichtige entiteit een kredietinstelling of een financiële instelling is, in afwijking van lid 2 ook de volgende sancties kunnen worden toegepast:

a) in het geval van een rechtspersoon, maximale administratieve geldboeten van ten minste 10 000 000 EUR of 10 % van de totale jaaromzet volgens de recentste door het leidinggevend orgaan goedgekeurde rekeningen; indien de meldingsplichtige entiteit een moederonderneming is of een dochteronderneming van een moederonderneming die overeenkomstig artikel 22 van Richtlijn 2013/34/EU van het Europees Parlement en de Raad 49 een geconsolideerde jaarrekening moet opstellen, is de relevante totale jaaromzet gelijk aan de totale jaaromzet of het overeenkomstige soort inkomsten overeenkomstig de toepasselijke boekhoudregeling volgens de meest recente door het leidinggevend orgaan van de uiteindelijke moederonderneming goedgekeurde geconsolideerde jaarrekening;

b) in het geval van een natuurlijke persoon, maximale administratieve geldboeten van ten minste 5 000 000 EUR of, in de lidstaten die de euro niet als munt hebben, de overeenkomstige waarde in de nationale valuta op [datum van inwerkingtreding van deze richtlijn invoegen].

4. De lidstaten kunnen de bevoegde autoriteiten machtigen administratieve geldboeten op te leggen die de in de leden 2 en 3 bedoelde bedragen overschrijden.

Artikel 41 - Andere administratieve maatregelen dan sancties

1. Wanneer toezichthouders inbreuken op de vereisten van Verordening [referentie invoegen – voorstel voor een antiwitwasverordening – COM(2021) 420 final] vaststellen die niet voldoende ernstig worden geacht om met een administratieve sanctie te worden bestraft, kunnen zij besluiten administratieve maatregelen aan de meldingsplichtige entiteit op te leggen. De lidstaten dragen er zorg voor dat de toezichthouders ten minste in staat zijn om:

a) aanbevelingen te doen;

b) meldingsplichtige entiteiten te gelasten hieraan te voldoen, onder meer door specifieke corrigerende maatregelen uit te voeren;

c) een publieke verklaring af te geven waarin de identiteit van de natuurlijke persoon of rechtspersoon en de aard van de inbreuk worden vermeld;

d) een bevel uit te vaardigen waarbij de natuurlijke of rechtspersoon wordt gelast de gedraging te staken en af te zien van herhaling ervan;

e) indien een meldingsplichtige entiteit vergunningsplichtig is, de vergunning in te trekken of op te schorten;

f) een tijdelijk verbod op te leggen aan elke persoon met leidinggevende verantwoordelijkheden in een meldingsplichtige entiteit, of aan elke andere natuurlijke persoon die verantwoordelijk wordt geacht voor de inbreuk, om leidinggevende functies in meldingsplichtige entiteiten uit te oefenen.

2. Bij het nemen van de in lid 1 bedoelde administratieve maatregelen kunnen de toezichthouders:

a) verzoeken om een ad-hoc- of regelmatige overlegging van alle documenten die nodig zijn voor de uitvoering van hun taken, met inbegrip van documenten ter rechtvaardiging van de uitvoering van de gevraagde administratieve maatregelen;

b) eisen dat de regelingen, processen, mechanismen en strategieën worden versterkt;

c) de meldingsplichtige entiteit verplichten een specifiek beleid of specifieke vereisten toe te passen met betrekking tot individuele cliënten, transacties of activiteiten die hoge risico’s inhouden;

d) eisen dat maatregelen worden genomen om het witwasrisico of het risico van terrorismefinanciering dat inherent is aan de activiteiten en producten van de meldingsplichtige entiteit, te verminderen.

3. De in lid 1 bedoelde administratieve maatregelen gaan vergezeld van een bindende termijn voor de daadwerkelijke uitvoering ervan. De lidstaten zien erop toe dat de toezichthouders zorgen voor de follow-up en beoordeling van de daadwerkelijke uitvoering door de meldingsplichtige entiteit van de gevraagde maatregelen.

4. De lidstaten kunnen toezichthouders machtigen om naast de in lid 1 bedoelde administratieve maatregelen aanvullende soorten administratieve maatregelen op te leggen.

Artikel 42 - Bekendmaking van administratieve sancties en maatregelen

1. De lidstaten zorgen ervoor dat een besluit waarbij een administratieve sanctie of maatregel wordt opgelegd wegens schending van Verordening [referentie invoegen – voorstel voor een antiwitwasverordening – COM(2021) 420 final] waartegen geen beroep is ingesteld, door de toezichthouders op hun officiële website wordt bekendgemaakt onmiddellijk nadat de gesanctioneerde persoon van dat besluit in kennis is gesteld. De bekendmaking bevat ten minste informatie over het type en de aard van de inbreuk en de identiteit van de verantwoordelijke personen. De lidstaten zijn niet verplicht deze alinea toe te passen op beslissingen waarbij onderzoeksmaatregelen worden opgelegd.

Indien de bekendmaking van de identiteit van de in de eerste alinea bedoelde verantwoordelijke personen of de persoonsgegevens van die personen na een beoordeling per geval door de toezichthouders als onevenredig wordt beschouwd, of wanneer bekendmaking de stabiliteit van de financiële markten of een lopend onderzoek in gevaar brengt, moeten de toezichthouders:

a) de bekendmaking van de beslissing om een administratieve sanctie of maatregel op te leggen, uitstellen totdat de redenen voor niet-bekendmaking ophouden te bestaan;

b) de beslissing om een administratieve sanctie of maatregel op te leggen in overeenstemming met het nationale recht op anonieme basis bekendmaken, indien de betrokken persoonsgegevens door een dergelijke anonieme bekendmaking doeltreffend worden beschermd; in dat geval kan de bekendmaking van de relevante gegevens voor een redelijke termijn worden uitgesteld indien wordt bepaald dat de redenen voor anonieme bekendmaking binnen die termijn ophouden te bestaan;

c) het besluit om een administratieve sanctie of maatregel op te leggen in het geheel niet bekendmaken, indien de onder a) en b) genoemde opties ontoereikend worden geacht om een van de volgende waarborgen te bieden:

i) dat de stabiliteit van de financiële markten niet in gevaar wordt gebracht;

ii) dat de bekendmaking van de beslissing evenredig is ten aanzien van maatregelen die als van geringe aard worden beschouwd.

2. Indien de lidstaten publicatie toestaan van besluiten waartegen beroep is ingesteld, maken de toezichthouders deze informatie en alle latere informatie over de uitkomst van dat beroep ook onmiddellijk op hun officiële website bekend. Voorts wordt elke beslissing tot vernietiging van een eerdere beslissing om een administratieve sanctie of maatregel op te leggen, eveneens bekendgemaakt.

3. De toezichthouders zorgen ervoor dat elke bekendmaking overeenkomstig dit artikel gedurende een periode van vijf jaar na de bekendmaking op hun officiële website blijft staan. De in de bekendmaking opgenomen persoonsgegevens worden op de officiële website van de bevoegde autoriteit evenwel slechts bewaard gedurende de periode die nodig is overeenkomstig de toepasselijke gegevensbeschermingsregels, en in elk geval niet langer dan vijf jaar.

4. De lidstaten zorgen ervoor dat rechtspersonen aansprakelijk kunnen worden gesteld voor de in artikel 40, lid 1, bedoelde inbreuken wanneer die tot hun voordeel zijn gepleegd door personen die individueel of als lid van een orgaan van die rechtspersoon handelen en die binnen de rechtspersoon een leidende functie bekleden op basis van een van de volgende elementen:

a) de bevoegdheid om de rechtspersoon te vertegenwoordigen;

b) de bevoegdheid om namens de rechtspersoon beslissingen te nemen;

c) de bevoegdheid om bij de rechtspersoon toezicht uit te oefenen.

5. De lidstaten zorgen ervoor dat rechtspersonen aansprakelijk kunnen worden gesteld wanneer het gebrek aan toezicht of controle door de in lid 4 van dit artikel bedoelde personen het mogelijk heeft gemaakt dat een onder hun gezag staande persoon de in artikel 40, lid 1, bedoelde inbreuken ten voordele van die rechtspersoon begaat.

Artikel 43 - Bescherming van klokkenluiders

1. De lidstaten zorgen ervoor dat toezichthoudende autoriteiten en, in voorkomend geval, zelfregulerende organen doeltreffende en betrouwbare mechanismen instellen om de melding van mogelijke en feitelijke inbreuken op Verordening [referentie invoegen – voorstel voor een antiwitwasverordening – COM(2021) 420 final] aan te moedigen.

Daartoe voorzien zij in een of meer beveiligde communicatiekanalen voor de in de eerste alinea bedoelde melding. Deze kanalen zorgen ervoor dat de identiteit van de personen die informatie verstrekken, alleen bekend is bij de toezichthoudende autoriteit of, indien van toepassing, het zelfregulerend orgaan.

2. De in lid 1 bedoelde mechanismen omvatten ten minste:

a) specifieke procedures voor de ontvangst van meldingen van inbreuken en de follow-up daarvan;

b) passende bescherming van werknemers, of personen in een vergelijkbare positie, van meldingsplichtige entiteiten die inbreuken melden welke binnen de meldingsplichtige entiteit hebben plaatsgevonden;

c) passende bescherming voor de beschuldigde persoon;

d) bescherming van persoonsgegevens van zowel de persoon die de inbreuken meldt als de natuurlijke persoon die naar verluidt verantwoordelijk is voor een inbreuk, in overeenstemming met de beginselen van Verordening (EU) 2016/679;

e) duidelijke regels om ervoor te zorgen dat vertrouwelijkheid in alle gevallen is gegarandeerd met betrekking tot de persoon die de binnen de meldingsplichtige entiteit gepleegde inbreuken meldt, tenzij bekendmaking volgens het nationale recht voorgeschreven is in het kader van nader onderzoek of een daaropvolgende gerechtelijke procedure.

3. De lidstaten zorgen ervoor dat personen, met inbegrip van werknemers en vertegenwoordigers van de meldingsplichtige entiteit die mogelijke of feitelijke inbreuken op Verordening [referentie invoegen – voorstel voor een antiwitwasverordening – COM(2021) 420 final] intern of aan de FIE melden, wettelijk worden beschermd tegen bedreigingen, vergeldingsmaatregelen of vijandige acties, en met name tegen nadelig of discriminerend optreden van de werkgever.

De lidstaten zorgen ervoor dat personen die worden blootgesteld aan bedreigingen, vijandige acties of nadelig of discriminerend optreden van de werkgever voor het melden van potentiële of feitelijke inbreuken op Verordening [referentie invoegen – voorstel voor een antiwitwasverordening – COM(2021) 420 final] intern of bij de FIE, het recht hebben om op veilige wijze een klacht in te dienen bij de respectieve bevoegde autoriteiten. Onverminderd de vertrouwelijkheid van de door de FIE verzamelde informatie, dragen de lidstaten er tevens zorg voor dat dergelijke personen recht hebben op een doeltreffende voorziening in rechte om hun rechten uit hoofde van dit lid te beschermen.

Artikel 44 - Uitwisseling van informatie over sancties

1. De lidstaten zorgen ervoor dat hun toezichthouders en, in voorkomend geval, de nationale autoriteit die toezicht houdt op zelfregulerende organen bij de uitoefening van hun toezichthoudende taken, de AMLA in kennis stellen van alle administratieve sancties en maatregelen die overeenkomstig deze afdeling zijn opgelegd, met inbegrip van elk beroep in verband daarmee en het resultaat daarvan. Deze informatie wordt ook met andere toezichthouders gedeeld wanneer de administratieve sanctie of maatregel betrekking heeft op een entiteit die in twee of meer lidstaten actief is.

2. De AMLA houdt op haar website links bij naar de bekendmaking door elke toezichthouder van administratieve sancties en maatregelen die overeenkomstig artikel 42 zijn opgelegd, en geeft aan voor welke periode elke lidstaat administratieve sancties en maatregelen bekendmaakt.

HOOFDSTUK V - SAMENWERKING

Afdeling - 1



AML/CFT-samenwerking

Artikel 45 - Algemene bepalingen

1. De lidstaten zorgen ervoor dat de beleidsmakers, FIE’s, toezichthouders, met inbegrip van de AMLA, en andere bevoegde autoriteiten, alsook belastingautoriteiten, beschikken over doeltreffende mechanismen om hen in staat te stellen op nationaal niveau samen te werken en te coördineren met betrekking tot de ontwikkeling en uitvoering van beleid en activiteiten ter bestrijding van witwassen en terrorismefinanciering, en om te voorkomen dat gerichte financiële sancties in verband met de financiering van proliferatie niet worden toegepast en omzeild, mede met het oog op het nakomen van hun verplichtingen uit hoofde van artikel 8.

2. Met betrekking tot informatie over uiteindelijk begunstigden die de bevoegde autoriteiten overeenkomstig hoofdstuk IV van Verordening [referentie invoegen – voorstel voor een antiwitwasverordening – COM(2021) 420 final] en afdeling I van hoofdstuk II van deze richtlijn hebben verkregen, zorgen de lidstaten ervoor dat de bevoegde autoriteiten deze informatie tijdig en kosteloos kunnen verstrekken aan de bevoegde autoriteiten van andere lidstaten of derde landen.

3. De uitwisseling van informatie of bijstand tussen bevoegde autoriteiten voor de toepassing van deze richtlijn wordt door de lidstaten niet verboden of aan onredelijke of uitermate restrictieve voorwaarden onderworpen. De lidstaten zorgen ervoor dat de bevoegde autoriteiten een verzoek om bijstand niet afwijzen op grond van het feit dat:

a) het verzoek wordt geacht ook betrekking te hebben op belastingaangelegenheden;

b) het nationale recht vereist dat meldingsplichtige entiteiten geheimhouding of vertrouwelijkheid in acht nemen, behalve in de gevallen waarin de gevraagde relevante informatie wordt beschermd door het beroepsgeheim of wanneer het beroepsgeheim van toepassing is, zoals bepaald in artikel 51, lid 2, van Verordening [referentie invoegen – voorstel voor een antiwitwasverordening – COM(2021) 420 final];

c) er een onderzoek of procedure loopt in de aangezochte lidstaat, tenzij de bijstand dat onderzoek of die procedure zou belemmeren;

d) de aard of de status van de verzoekende bevoegde autoriteit verschilt van die van de aangezochte bevoegde autoriteit.

Artikel 46 - Mededeling van de lijst van bevoegde autoriteiten

1. Om een doeltreffende samenwerking, en met name de uitwisseling van informatie, te vergemakkelijken en te bevorderen, delen de lidstaten aan de Commissie en de AMLA het volgende mee:

a) de lijst van toezichthouders die verantwoordelijk zijn voor het toezicht op de naleving door de meldingsplichtige entiteiten van de vereisten van Verordening [referentie invoegen – voorstel voor een antiwitwasverordening – COM(2021) 420 final], alsmede, in voorkomend geval, de naam van de overheidsinstantie die toezicht houdt op de zelfregulerende organen bij de uitoefening van hun toezichthoudende taken uit hoofde van deze richtlijn, en hun contactgegevens;

b) de contactgegevens van hun FIE;

c) de lijst van andere bevoegde nationale autoriteiten.

2. Voor de toepassing van lid 1 worden de volgende contactgegevens verstrekt:

a) de naam en de rol van de contactpersoon;

b) het professionele e-mailadres en telefoonnummer van de contactpersoon.

3. De lidstaten zorgen ervoor dat de overeenkomstig lid 1 aan de Commissie en de AMLA verstrekte informatie wordt geactualiseerd zodra een wijziging plaatsvindt.

4. De AMLA publiceert een register van de in lid 1 bedoelde autoriteiten op haar website en vergemakkelijkt de uitwisseling van de in lid 2 bedoelde informatie tussen de bevoegde autoriteiten. De bevoegde autoriteiten in het register fungeren, binnen de grenzen van hun bevoegdheden, als contactpunt voor hun tegenhangers. De FIE’s en toezichthoudende autoriteiten fungeren ook als contactpunt voor de AMLA.

Artikel 47 - Samenwerking met de AMLA

De FIE en de toezichthoudende autoriteiten werken samen met de AMLA en verstrekken haar alle informatie die zij nodig heeft om haar taken uit hoofde van deze richtlijn, van Verordening [referentie invoegen – voorstel voor een antiwitwasverordening – COM(2021) 420 final] en van Verordening [referentie invoegen – voorstel voor de oprichting van een autoriteit voor de bestrijding van witwassen – COM(2021) 421 final] uit te voeren.

Afdeling 2 - Samenwerking met andere autoriteiten en uitwisseling van vertrouwelijke informatie


Artikel 48 - Samenwerking met betrekking tot kredietinstellingen

1. De lidstaten zorgen ervoor dat de financiële toezichthouders, FIE’s en autoriteiten die bevoegd zijn voor het toezicht op kredietinstellingen uit hoofde van andere rechtshandelingen, binnen hun respectieve bevoegdheden nauw met elkaar samenwerken en elkaar informatie verstrekken die relevant is voor de uitvoering van hun respectieve taken. Deze samenwerking en informatie-uitwisseling doen geen afbreuk aan een lopend onderzoek of een lopende procedure overeenkomstig het strafrecht of het bestuursrecht van de lidstaat waar de financiële toezichthouder of de autoriteit die krachtens andere rechtshandelingen met bevoegdheden voor het toezicht op kredietinstellingen is belast, gevestigd is, en doet geen afbreuk aan de verplichtingen inzake het beroepsgeheim als bedoeld in artikel 50, lid 1.

2. De lidstaten zorgen ervoor dat, wanneer financiële toezichthouders tekortkomingen in het AML/CFT-interne-controlesysteem van een kredietinstelling en in de toepassing van de vereisten van Verordening [referentie invoegen – voorstel voor een antiwitwasverordening – COM(2021) 420 final] vaststellen die de risico’s waaraan de instelling is of zou kunnen worden blootgesteld, aanzienlijk verhogen, de financiële toezichthouder de Europese Bankautoriteit (EBA) en de autoriteit of het orgaan dat toezicht houdt op de kredietinstelling overeenkomstig Richtlijn 2013/36/EU, met inbegrip van de ECB die handelt overeenkomstig Verordening (EU) nr. 1024/2013 van de Raad 50 , onmiddellijk informeert.

In geval van een mogelijk verhoogd risico kunnen de financiële toezichthouders contact onderhouden met de autoriteiten die toezicht houden op de instelling overeenkomstig Richtlijn 2013/36/EU en een gemeenschappelijke beoordeling opstellen die aan de EBA moet worden meegedeeld. De AMLA wordt van dergelijke kennisgevingen op de hoogte gehouden.

3. De lidstaten zorgen ervoor dat wanneer financiële toezichthouders constateren dat een kredietinstelling heeft geweigerd een zakelijke relatie aan te gaan, maar het gedocumenteerde cliëntenonderzoek overeenkomstig artikel 17, lid 2, een dergelijke weigering niet rechtvaardigt, zij de autoriteit die verantwoordelijk is voor de naleving door die instelling van Richtlijn 2014/92/EU of Richtlijn (EU) 2015/2366, daarvan in kennis stellen.

4. De lidstaten dragen er zorg voor dat de financiële toezichthouders samenwerken met de afwikkelingsautoriteiten als omschreven in artikel 3, lid 18, van Richtlijn 2014/59/EU of met de aangewezen autoriteiten als omschreven in artikel 2, lid 1, punt 18), van Richtlijn 2014/49/EU. De financiële toezichthouders stellen deze autoriteiten in kennis van het resultaat van de cliëntenonderzoeksmaatregelen die overeenkomstig hoofdstuk III van Verordening [referentie invoegen – voorstel voor een antiwitwasverordening – COM(2021) 420 final] zijn toegepast en van alle rekeningen die door de FIE overeenkomstig artikel 20 zijn opgeschort.

5. De financiële toezichthouders en FIE’s brengen jaarlijks verslag uit aan de AMLA over hun samenwerking met andere autoriteiten overeenkomstig dit artikel.

6. Uiterlijk [twee jaar na de datum van omzetting van deze richtlijn] vaardigt de AMLA, in overleg met de EBA, richtsnoeren uit over de samenwerking tussen financiële toezichthouders en de in de leden 2, 3, en 4, bedoelde autoriteiten, onder meer over de mate van betrokkenheid van de FIE’s bij deze samenwerking.

Artikel 49 - Samenwerking met betrekking tot auditors

1. De lidstaten zorgen ervoor dat de toezichthouders die belast zijn met auditors en, in voorkomend geval, overheidsinstanties die toezicht houden op zelfregulerende organen overeenkomstig hoofdstuk IV van deze richtlijn, hun FIE en de overheidsinstanties die bevoegd zijn voor het toezicht op wettelijke auditors en auditkantoren overeenkomstig artikel 32 van Richtlijn 2006/43/EG van het Europees Parlement en de Raad 51 en artikel 20 van Verordening (EU) nr. 537/2014 van het Europees Parlement en de Raad 52 , binnen hun respectieve bevoegdheden nauw met elkaar samenwerken en elkaar informatie verstrekken die relevant is voor de uitoefening van hun respectieve taken.

Vertrouwelijke informatie die op grond van dit artikel wordt uitgewisseld, wordt door de in de eerste alinea bedoelde autoriteiten uitsluitend gebruikt voor de uitoefening van hun functies binnen het toepassingsgebied van deze richtlijn of de andere in de eerste alinea genoemde handelingen van de Unie, en in het kader van administratieve of gerechtelijke procedures die specifiek verband houden met de uitoefening van die functies.

2. De lidstaten kunnen de in lid 1 bedoelde autoriteiten verbieden samen te werken wanneer die samenwerking, met inbegrip van de uitwisseling van informatie, gevolgen zou hebben voor een lopend onderzoek of een lopende procedure overeenkomstig het strafrecht of het bestuursrecht van de lidstaat waar de autoriteiten zijn gevestigd.

Artikel 50 - Uitwisseling van informatie met betrekking tot kredietinstellingen en financiële instellingen tussen entiteiten die aan het beroepsgeheim gebonden zijn

1. De lidstaten schrijven voor dat alle personen die werkzaam zijn of zijn geweest voor financiële toezichthouders en auditors of deskundigen die namens financiële toezichthouders optreden, aan het beroepsgeheim gebonden zijn.

Onverminderd de gevallen die worden bestreken door strafrechtelijke onderzoeken en vervolgingen op grond van het recht van de lidstaten en het recht van de Unie, en onverminderd de overeenkomstig artikel 32 aan de FIE verstrekte informatie, mag vertrouwelijke informatie die de in de eerste alinea bedoelde personen bij de uitoefening van hun taken uit hoofde van deze richtlijn ontvangen, alleen in samengevatte of geaggregeerde vorm openbaar worden gemaakt, op zodanige wijze dat individuele kredietinstellingen en financiële instellingen niet kunnen worden geïdentificeerd.

2. Lid 1 vormt geen belemmering voor de uitwisseling van informatie tussen:

a) financiële toezichthouders binnen een lidstaat of in verschillende lidstaten, met inbegrip van de AMLA handelend overeenkomstig artikel 5, lid 2, van Verordening [referentie invoegen — voorstel voor de oprichting van een antiwitwasautoriteit — COM(2021) 421 final];

b) financiële toezichthouders en FIE’s;

c) financiële toezichthouders en bevoegde autoriteiten die belast zijn met kredietinstellingen en financiële instellingen overeenkomstig andere wetgevingshandelingen met betrekking tot het toezicht op kredietinstellingen en financiële instellingen, met inbegrip van de ECB handelend overeenkomstig Verordening (EU) nr. 1024/2013, binnen een lidstaat of in verschillende lidstaten.

Voor de toepassing van de eerste alinea, punt c), is de uitwisseling van informatie onderworpen aan de in lid 1 bedoelde vereisten inzake beroepsgeheim.

3. Elke autoriteit die overeenkomstig lid 2 vertrouwelijke informatie ontvangt, gebruikt deze informatie alleen:

a) bij de vervulling van haar taken uit hoofde van deze richtlijn of andere wetgevingshandelingen op het gebied van AML/CFT, prudentiële regelgeving en prudentieel toezicht op kredietinstellingen en financiële instellingen, met inbegrip van sancties;

b) in het kader van een beroep tegen een beslissing van de autoriteit, met inbegrip van gerechtelijke procedures;

c) bij rechtszaken die op grond van bijzondere bepalingen van Unierecht op het gebied van deze richtlijn of op het gebied van prudentiële regelgeving en toezicht op kredietinstellingen en financiële instellingen aanhangig zijn gemaakt.

Artikel 51 - Uitwisseling van informatie tussen toezichthouders en met andere autoriteiten

1. Met uitzondering van de gevallen die onder artikel 51, lid 2, van Verordening [referentie invoegen – voorstel voor een antiwitwasverordening – COM(2021) 420 final] vallen, staan de lidstaten toe dat informatie wordt uitgewisseld tussen:

a) de toezichthouders en de overheidsinstanties die toezicht houden op zelfregulerende organen overeenkomstig hoofdstuk IV van deze richtlijn, in dezelfde lidstaat of in verschillende lidstaten;

b) de toezichthouders en de autoriteiten die bij wet verantwoordelijk zijn voor het toezicht op de financiële markten bij de uitoefening van hun respectieve toezichthoudende taken;

c) de toezichthouders die belast zijn met auditors en, in voorkomend geval, de overheidsinstanties die toezicht houden op zelfregulerende organen overeenkomstig hoofdstuk IV van deze richtlijn, en de overheidsinstanties die bevoegd zijn voor het toezicht op wettelijke auditors en auditkantoren overeenkomstig artikel 32 van Richtlijn 2006/43/EG en artikel 20 van Verordening (EU) nr. 537/2014, met inbegrip van autoriteiten in verschillende lidstaten.

De vereisten inzake beroepsgeheim als bedoeld in artikel 50, leden 1 en 3, vormen geen beletsel voor een dergelijke uitwisseling van informatie.

Vertrouwelijke informatie die overeenkomstig dit lid wordt uitgewisseld, wordt alleen gebruikt bij de vervulling van de taken van de betrokken autoriteiten en in het kader van administratieve of gerechtelijke procedures die specifiek verband houden met de uitoefening van die taken. De ontvangen informatie is in ieder geval onderworpen aan vereisten inzake het beroepsgeheim die ten minste gelijkwaardig zijn aan de in artikel 50, lid 1, bedoelde vereisten.

2. De lidstaten kunnen toestaan dat bepaalde informatie openbaar wordt gemaakt aan andere nationale autoriteiten die wettelijk verantwoordelijk zijn voor het toezicht op de financiële markten, of die belast zijn met bepaalde verantwoordelijkheden op het gebied van de bestrijding of het onderzoek van witwassen, de basisdelicten daarvan of terrorismefinanciering. De vereisten inzake beroepsgeheim als bedoeld in artikel 50, leden 1 en 3, vormen geen beletsel voor een dergelijke uitwisseling van informatie.

Vertrouwelijke informatie die overeenkomstig dit lid wordt uitgewisseld, wordt echter enkel gebruikt voor het uitvoeren van de wettelijke taken van de betrokken autoriteiten. Personen die toegang hebben tot dergelijke informatie, zijn onderworpen aan vereisten inzake het beroepsgeheim die ten minste gelijkwaardig zijn aan de in artikel 50, lid 1, bedoelde vereisten.

3. De lidstaten kunnen toestemming verlenen voor de openbaarmaking van bepaalde informatie met betrekking tot het toezicht op meldingsplichtige entiteiten met het oog op de naleving van de vereisten van Verordening [referentie invoegen – voorstel voor een antiwitwasverordening – COM(2021) 420 final] aan parlementaire onderzoekscommissies, rekenkamers en andere entiteiten die belast zijn met onderzoeken in hun lidstaat, onder de volgende voorwaarden:

a) de entiteiten hebben krachtens het nationale recht een nauwkeurig omschreven mandaat om het optreden van autoriteiten die voor het toezicht op deze kredietinstellingen of voor wetgeving inzake dit toezicht verantwoordelijk zijn, te onderzoeken of te controleren;

b) de informatie is strikt noodzakelijk om het onder a) bedoelde mandaat te vervullen;

c) voor de personen die toegang tot de informatie hebben, gelden krachtens de nationale wetgeving professionele geheimhoudingsverplichtingen die ten minste gelijkwaardig zijn aan de in lid 1 bedoelde;

d) informatie die afkomstig is van een andere lidstaat, wordt niet verstrekt zonder uitdrukkelijke toestemming van de toezichthouder die de gegevens heeft meegedeeld, en mag alleen worden gebruikt voor de doeleinden waarmee deze toezichthouder heeft ingestemd.

Afdeling 3 - Richtsnoeren over de samenwerking


Artikel 52 - Richtsnoeren voor AML/CFT-samenwerking

Uiterlijk [twee jaar na de datum van omzetting van deze richtlijn] vaardigt de AMLA, in samenwerking met de ECB, de Europese toezichthoudende autoriteiten, Europol, Eurojust en het Europees Openbaar Ministerie, richtsnoeren uit over:

a) de samenwerking tussen de bevoegde autoriteiten uit hoofde van afdeling 1 van dit hoofdstuk, alsook met de in afdeling 2 van dit hoofdstuk bedoelde autoriteiten en de autoriteiten die belast zijn met de in afdeling 1 van hoofdstuk II van deze richtlijn bedoelde registers, teneinde witwassen en de financiering van terrorisme te voorkomen;

b) de procedures over hoe de autoriteiten die bevoegd zijn voor het toezicht of de controle op meldingsplichtige entiteiten uit hoofde van andere handelingen van de Unie, bij de uitvoering van hun taken krachtens deze handelingen rekening moeten houden met problemen in verband met witwassen en terrorismefinanciering.

HOOFDSTUK VI

GEGEVENSBESCHERMING

Artikel 53 - Verwerking van bepaalde categorieën persoonsgegevens

1. Voor zover dit strikt noodzakelijk is voor de toepassing van deze richtlijn, mogen de bevoegde autoriteiten bijzondere categorieën persoonsgegevens als bedoeld in artikel 9, lid 1, van Verordening (EU) 2016/679 en persoonsgegevens in verband met strafrechtelijke veroordelingen en strafbare feiten als bedoeld in artikel 10 van die verordening verwerken, met inachtneming van passende waarborgen voor de rechten en vrijheden van de betrokkene en de volgende aanvullende waarborgen:

a) de verwerking van dergelijke gegevens wordt uitsluitend per geval verricht door het personeel van elke bevoegde autoriteit dat specifiek is aangewezen en gemachtigd om die taken uit te voeren;

b) het personeel van de bevoegde autoriteiten neemt hoge professionele normen inzake vertrouwelijkheid en gegevensbescherming in acht, is zeer integer en beschikt over de juiste vaardigheden;

c) er worden technische en organisatorische maatregelen getroffen om de beveiliging van de gegevens volgens hoge technologische normen te waarborgen.

2. De in lid 1 bedoelde waarborgen zijn ook van toepassing op de verwerking voor de toepassing van deze richtlijn van bijzondere categorieën gegevens als bedoeld in artikel 10, lid 1, van Verordening (EU) 2018/1725 en van persoonsgegevens in verband met strafrechtelijke veroordelingen en strafbare feiten als bedoeld in artikel 11 van die verordening door instellingen, agentschappen of organen van de Unie.

HOOFDSTUK VII

SLOTBEPALINGEN

Artikel 54 - Comité

1. De Commissie wordt bijgestaan door het Comité ter voorkoming van het witwassen van geld en de financiering van terrorisme, dat is opgericht bij artikel 28 van Verordening [referentie invoegen – voorstel voor een herschikking van Verordening (EU) 2015/847 – COM(2021) 422 final]. Dat comité is een comité in de zin van Verordening (EU) nr. 182/2011.

2. Wanneer naar dit lid wordt verwezen, is artikel 5 van Verordening (EU) nr. 182/2011 van toepassing.

Artikel 55

Overgangsbeheer van FIU.net

Uiterlijk [drie jaar na de datum van inwerkingtreding van deze richtlijn] draagt de Commissie het beheer van FIU.net over aan de AMLA.

Totdat deze overdracht is voltooid, verleent de Commissie de nodige bijstand voor de werking van FIU.net en de uitwisseling van informatie tussen de FIE’s binnen de Unie. Daartoe belegt de Commissie regelmatig vergaderingen van het EU-FIE-platform, bestaande uit vertegenwoordigers van de FIE’s van de lidstaten, om toezicht te houden op de werking van FIU.net.

Artikel 56 - Toetsing

Uiterlijk op [vijf jaar na de datum van omzetting van deze richtlijn] en vervolgens om de drie jaar dient de Commissie bij het Europees Parlement en de Raad een verslag in over de uitvoering van deze richtlijn.

Artikel 57 - Intrekking

Richtlijn (EU) 2015/849 wordt ingetrokken met ingang van [datum van omzetting].

Verwijzingen naar de ingetrokken richtlijn gelden als verwijzingen naar deze richtlijn en naar Verordening [referentie invoegen – voorstel voor een antiwitwasverordening – COM(2021) 420 final] overeenkomstig de concordantietabel in de bijlage.

Artikel 58 - Omzetting

1. De lidstaten doen de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in werking treden om uiterlijk op [datum invoegen — drie jaar na de datum van inwerkingtreding] aan deze richtlijn te voldoen. Zij delen de Commissie de tekst van die bepalingen onmiddellijk mede.

Wanneer de lidstaten die maatregelen aannemen, wordt in die bepalingen zelf of bij de officiële bekendmaking daarvan naar deze richtlijn verwezen. De regels voor die verwijzing worden vastgesteld door de lidstaten.

2. De lidstaten delen de Commissie de tekst van de belangrijkste bepalingen van intern recht mede die zij op het onder de onderhavige richtlijn vallende gebied vaststellen.

Artikel 59 - Inwerkingtreding

Deze richtlijn treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Artikel 60 - Adressaten

Deze richtlijn is gericht tot de lidstaten.