Artikelen bij COM(2021)769 - In het nationale en het internationale verkeer maximaal toegestane afmetingen van wegvoertuigen, en in het internationale verkeer maximaal toegestane gewichten (codificatie)

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.


Artikel 1

1. Deze richtlijn is van toepassing  op  :


 2015/719 Art. 1, punt 1 (aangepast)

a) de afmetingen van de motorvoertuigen van de categorieën M2 en M3 en hun aanhangwagens van de categorie 0, alsmede van de motorvoertuigen van de categorieën N2 en N3 en hun aanhangwagens van de categorieën 03 en 04, zoals gedefinieerd in artikel 4 van Verordening (EU) 2018/858 van het Europees Parlement en de Raad 13 ;


 96/53 (aangepast)

b) de gewichten en sommige andere kenmerken van de in punt a) gedefinieerde voertuigen die in punt 2 van bijlage I zijn omschreven.

2. Alle in bijlage I vermelde gewichten gelden als verkeersnormen en betreffen derhalve de laadvoorwaarden en niet de productienormen, die  zijn vermeld in Verordening (EU) nr. 1230/2021 van de Commissie 14   .


 2002/7/EG Art. 1, punt 1, onder b)

3. Deze richtlijn is niet van toepassing op gelede bussen met meer dan één geleed gedeelte.


 96/53 (aangepast)

Artikel 2

Voor de toepassing van deze richtlijn wordt verstaan onder:

1) “motorvoertuig”: een gemotoriseerd voertuig dat zich op eigen kracht over de weg voortbeweegt;

2) “aanhangwagen”: een voertuig dat is bestemd om aan een motorvoertuig te worden gekoppeld, met uitzondering van opleggers, en dat op grond van constructie en inrichting voor goederenvervoer wordt gebezigd;

3) “oplegger”: een voertuig dat is bestemd om aan een motorvoertuig te worden gekoppeld op zodanige wijze dat een deel ervan op het motorvoertuig rust en dat een aanzienlijk deel van het gewicht van de oplegger en van zijn lading door het motorvoertuig wordt gedragen, en dat op grond van constructie en inrichting voor goederenvervoer wordt gebezigd;

4) “combinatie”:

a) een samenstel bestaande uit een motorvoertuig en een aanhangwagen,

b) een geleed voertuig bestaande uit een motorvoertuig waaraan een oplegger is gekoppeld;

5) “geconditioneerd voertuig”: elke voertuig waarvan de vaste of mobiele bovenbouw speciaal is ingericht voor het vervoer van goederen bij een gecontroleerde temperatuur, en waarvan elk van de zijwanden, met inbegrip van de isolatie, ten minste 45 mm dik is;

6) “bus”: een voertuig met meer dan negen zitplaatsen, die van de bestuurder inbegrepen, dat op grond van constructie en inrichting is bestemd voor het vervoer van personen en hun bagage. Het kan een of twee verdiepingen hebben en kan ook een aanhangwagen slepen;

7) “gelede bus”: een bus die is samengesteld uit twee vaste delen welke met elkaar zijn verbonden door een geleed gedeelte. Bij dit soort voertuig is er een interne verbinding tussen de beide vaste delen. Door het gelede gedeelte kunnen de reizigers vrij van het ene naar het andere vaste deel lopen. De twee vaste delen kunnen alleen in een werkplaats met elkaar worden verbonden of van elkaar worden losgemaakt;

8) “maximaal toegestane afmetingen”: de maximumafmetingen voor het gebruik van een voertuig zoals bedoeld in bijlage I;

9) “maximaal toegestaan gewicht”: het maximumgewicht voor het gebruik van een voertuig in beladen toestand in het internationaal verkeer;

10) “maximaal toegestane druk per as”: het maximumgewicht voor het gebruik van een as of een assenstel in beladen toestand in het internationaal verkeer;

11) “ondeelbare lading”: lading die ten behoeve van het vervoer over de weg niet in twee of meer ladingen kan worden gesplitst zonder dat zulks overmatige kosten of risico van schade meebrengt en die wegens haar afmetingen of massa niet kan worden vervoerd door een motorvoertuig, aanhangwagen, samenstel of geleed voertuig dat in alle opzichten aan het bepaalde in deze richtlijn voldoet;

12) de eenheid “ton”: het met de massa van een ton corresponderende gewicht overeenkomende met 9,8 kilonewton (kN);


 2015/719 Art. 1, punt 2, onder a)

13) “alternatieve brandstoffen”: brandstoffen of energiebronnen die, op zijn minst gedeeltelijk, dienen als vervanging van fossiele oliebronnen in de energievoorziening voor vervoer en ertoe kunnen bijdragen dat de energievoorziening koolstofvrij wordt en de milieuprestaties van de wegvervoersector beter worden. Deze omvatten:

a) elektriciteit die wordt verbruikt in alle soorten elektrische voertuigen;

b) waterstof;

c) aardgas, met inbegrip van biomethaan, in gasvorm (Compressed Natural Gas — CNG) en in vloeibare vorm (Liquefied Natural Gas — LNG);

d) vloeibaar petroleumgas (Liquefied Petroleum Gas — LPG);

e) mechanische energie uit een opslagsysteem aan boord/bronnen aan boord, met inbegrip van afvalwarmte;

14) “door alternatieve brandstoffen aangedreven voertuig”: een motorvoertuig dat geheel of gedeeltelijk wordt aangedreven op basis van een alternatieve brandstof en dat is goedgekeurd in het kader van Verordening (EU) 2018/858;


 2019/1242 Art. 20, punt 1

15) “emissievrij voertuig”: een emissievrij zwaar bedrijfsvoertuig zoals gedefinieerd in artikel 3, punt 11), van Verordening (EU) 2019/1242 van het Europees Parlement en de Raad 15 ;


 2015/719 Art. 1, punt 2, onder a) (aangepast)

16) “intermodale vervoersverrichting”:

a) gecombineerd vervoer als gedefinieerd in artikel 1 van Richtlijn 92/106/EEG voor het vervoer van een of meer containers of wissellaadbakken, met een totale lengte van ten hoogste 45 voet, of

b) vervoer voor het vervoer van een of meer containers of wissellaadbakken, met een totale lengte van ten hoogste 45 voet, waarbij gebruik wordt gemaakt van vervoer over water, op voorwaarde dat de afstand van het begin- of het eindvervoer over de weg op het grondgebied van de Unie niet groter is dan 150 km. De afstand van 150 km mag worden overschreden om de dichtstbij gelegen geschikte vervoersterminal voor de voorgenomen dienst te bereiken, indien het vervoer wordt verricht met:

i) voertuigen die voldoen aan punt 2.2.2, a) of b), van bijlage I;

ii) voertuigen die voldoen aan punt 2.2.2, c) of d), van bijlage I indien dergelijke afstanden zijn toegelaten in de betrokken lidstaat.

Voor intermodale vervoersverrichtingen kan de dichtstbij gelegen geschikte vervoersterminal die de dienst verleent, gelegen zijn in een andere lidstaat dan de lidstaat waarin de zending werd ingeladen of uitgeladen.

17) “verlader”: een juridische entiteit of een natuurlijke of rechtspersoon die op de vrachtbrief of op een gelijkwaardig vervoersdocument (zoals de “doorvoer”‑vrachtbrief) als verlader wordt genoemd en/of in wiens naam of voor wiens rekening een vervoersovereenkomst is gesloten met de vervoersonderneming.


 96/53 (aangepast)

Alle in bijlage I vermelde maximaal toegestane afmetingen worden gemeten overeenkomstig Verordening (EU) 2018/858, zonder positieve afwijking.

Artikel 3

1. De lidstaten mogen het gebruik op hun grondgebied niet verbieden of weigeren,

–in het internationaal verkeer, van voertuigen die in een lidstaat zijn ingeschreven of in het verkeer zijn gebracht, om redenen die verband houden met het gewicht en de afmetingen,


 2002/7 Art. 1, punt 2

–in het nationaal verkeer, van voertuigen die in een lidstaat zijn ingeschreven of in het verkeer zijn gebracht, om redenen die verband houden met de afmetingen,


 96/53 (aangepast)

indien deze voertuigen voldoen aan de in bijlage I aangegeven grenswaarden.

Deze bepaling is van toepassing niettegenstaande het feit dat:

a)  de in de eerste alinea bedoelde voertuigen   niet voldoen aan de wettelijke voorschriften van deze lidstaat betreffende bepaalde kenmerken die verband houden met gewichten en afmetingen en die niet in bijlage I worden vermeld;

b) de bevoegde autoriteit van de lidstaat waar de  in de eerste alinea bedoelde voertuigen   zijn ingeschreven of in het verkeer gebracht, grenswaarden heeft toegestaan die niet in artikel 4, lid 1, vermeld staan en die hoger liggen dan die welke in bijlage I zijn vastgesteld.

2. Het bepaalde in lid 1, tweede alinea, punt a), doet echter geen afbreuk aan het recht van de lidstaten om, naar behoren rekening houdend met het  Unierecht  , te eisen dat voertuigen die op hun grondgebied zijn ingeschreven of in het verkeer gebracht, voldoen aan hun nationale voorschriften inzake niet in bijlage I vermelde kenmerken die verband houden met gewichten en afmetingen.

3. De lidstaten kunnen eisen dat geconditioneerde voertuigen voorzien zijn van een ATP‑keuringsdocument of -plaat (Overeenkomst van 1 september 1970 inzake het internationale vervoer van aan bederf onderhevige levensmiddelen en het gebruik van speciale vervoermiddelen bij dit vervoer).

Artikel 4 -

 2002/7/EG Art. 1, punt 3, onder a)

1. De lidstaten mogen op hun grondgebied niet toestaan:

a) het normale verkeer van voertuigen of voertuigcombinaties voor nationaal goederenvervoer die niet in overeenstemming zijn met de in de punten 1.1, 1.2, 1.4, 1.6, 1.8, 1.9, 1.10, 4.2 en 4.4 van bijlage I vermelde kenmerken,

b) het normale verkeer van voertuigen voor nationaal personenvervoer die niet in overeenstemming zijn met de in de punten 1.1, 1.2, 1.5, 1.6 en 1.7 van bijlage I vermelde kenmerken.

2. De lidstaten mogen op hun grondgebied wel toestaan:

a) het verkeer van voertuigen of voertuigcombinaties voor nationaal goederenvervoer die niet in overeenstemming zijn met de in de punten 1.3, 2, 3, 4.1 en 4.3 van bijlage I vermelde kenmerken,

b) het verkeer van voertuigen voor nationaal personenvervoer die niet in overeenstemming zijn met de in de punten 1.3, 2, 3, 4.1 en 4.3 van bijlage I vermelde kenmerken.


 96/53 (aangepast)

1 2002/7 Art. 1, punt 3, onder b)

3. Voertuigen of voertuigcombinaties die de maximumafmetingen overschrijden, mogen slechts tot het verkeer worden toegelaten op basis van zonder discriminatie door de bevoegde  autoriteiten  afgegeven speciale vergunningen of op basis van per geval met deze  autoriteiten  overeengekomen niet discriminerende regelingen, wanneer deze voertuigen of voertuigcombinaties ondeelbare ladingen vervoeren of daarvoor bestemd zijn.

4. De lidstaten kunnen toestaan dat 1 voor vervoer gebruikte  voertuigen of voertuigcombinaties die bepaald nationaal vervoer verrichten dat niet van noemenswaardige invloed is op de internationale concurrentie in de vervoersector, op hun grondgebied aan het verkeer deelnemen met afmetingen die afwijken van de in de punten 1.1, 1.2, 1.4 tot en met 1.10, 4.2 en 4.4 van bijlage I vermelde afmetingen.

Vervoer wordt geacht niet van noemenswaardige invloed te zijn op de internationale concurrentie in de vervoersector als een van de  volgende  voorwaarden vervuld is:

a) het vervoer wordt op het grondgebied van een lidstaat verricht met speciale voertuigen of voertuigcombinaties in zodanige omstandigheden dat het normaal gesproken niet wordt verricht met voertuigen uit andere lidstaten, bij voorbeeld vervoer in de bosbouw en de bosbouwindustrie;

b) de lidstaat die het vervoer op zijn grondgebied toestaat door voertuigen of voertuigcombinaties met andere dan de in bijlage I vermelde afmetingen, staat tevens het gebruik toe van motorvoertuigen, aanhangwagens en opleggers die aan de in bijlage I voorgeschreven afmetingen voldoen, en wel in zulke combinaties dat ten minste de in die lidstaat toegestane laadruimte kan worden bereikt zodat alle vervoerders dezelfde concurrentiemogelijkheden hebben (het moduleconcept).

5. De lidstaten kunnen toestaan dat voertuigen of voertuigcombinaties waarin nieuwe technologieën of concepten zijn verwerkt, die het voldoen aan een of meer voorschriften van deze richtlijn onmogelijk maken, tijdens een proefperiode bepaald plaatselijk vervoer verrichten. De lidstaten stellen de Commissie daarvan in kennis.


 2015/719 Art. 1, punt 4

Artikel 5

Vóór 1 januari 1991 in het verkeer gebrachte gelede voertuigen die niet voldoen aan de in de punten 1.8 en 4.4 van bijlage I opgenomen voorschriften, worden voor de toepassing van artikel 3 geacht met die voorschriften in overeenstemming te zijn, indien zij een totale lengte van niet meer dan 15,50 m hebben.


 96/53 (aangepast)

Artikel 6

1. De lidstaten nemen de nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat de in artikel 1 bedoelde voertuigen die aan deze richtlijn voldoen, zijn voorzien van een van de  volgende  bewijzen:

a) een combinatie van de volgende twee platen:

–de “constructieplaat”, uitgevoerd en aangebracht overeenkomstig Verordening (EU) nr. 19/2011 van de Commissie 16 ,

–de plaat betreffende de afmetingen zoals voorgeschreven in bijlage III   bij deze richtlijn , uitgevoerd en aangebracht overeenkomstig Verordening (EU) nr. 19/2011;

b) één enkele overeenkomstig Verordening (EU) nr. 19/2011 uitgevoerde en aangebrachte plaat waarop de gegevens van de twee in punt a) vermelde platen staan;

c) één enkel document dat wordt afgegeven door de bevoegde autoriteiten van de lidstaat waar het voertuig is ingeschreven of in het verkeer is gebracht. Dit document dient dezelfde rubrieken en dezelfde gegevens te bevatten als die welke voorkomen op de in punt a) vermelde platen. Het moet op een voor controle gemakkelijk toegankelijke en goed beschermde plaats worden bewaard.

2. Wanneer de kenmerken van het voertuig niet meer overeenstemmen met die welke op het conformiteitsbewijs zijn vermeld, neemt de lidstaat waarin het voertuig is ingeschreven, de nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat het conformiteitsbewijs wordt gewijzigd.

3. De in lid 1 bedoelde platen en documenten worden door de lidstaten erkend als het in deze richtlijn bedoelde conformiteitsbewijs van de voertuigen.

4. Voertuigen waarvoor een conformiteitsbewijs werd afgegeven, kunnen aan de volgende controles worden onderworpen:

a) wat de gemeenschappelijke normen inzake gewichten betreft, aan steekproefsgewijze controles;

b) wat de gemeenschappelijke normen inzake de afmetingen betreft, aan controles die alleen worden uitgevoerd indien het vermoeden bestaat dat niet aan deze richtlijn wordt voldaan.

5. De middenkolom van het conformiteitsbewijs betreffende de gewichten vermeldt in voorkomend geval de op het betrokken voertuig toepasselijke  Uniewaarden  inzake gewichten. Voor de in punt 2.2.2,  d)  , van bijlage I bedoelde voertuigen wordt de vermelding “44 t” tussen haakjes geplaatst onder het maximaal toegestane gewicht van de combinatie.

6. Elke lidstaat kan voor op zijn grondgebied ingeschreven of in het verkeer gebrachte voertuigen besluiten dat de bij zijn nationale wetgeving toegestane maximumgewichten in het conformiteitsbewijs in de linkerkolom en de technisch aanvaardbare gewichten in de rechterkolom worden vermeld.


 2002/7 Art. 1, punt 4 (aangepast)

Artikel 7

Deze richtlijn laat de toepassing onverlet van de in elke lidstaat geldende voorschriften inzake het wegverkeer op grond waarvan het gewicht of de afmetingen van voertuigen op bepaalde wegen of kunstwerken kunnen worden beperkt, ongeacht de staat waar deze voertuigen zijn ingeschreven of in het verkeer zijn gebracht.

Dat geldt ook voor de mogelijkheid om lokale beperkingen op te leggen betreffende maximaal toegestane gewichten  of afmetingen  van voertuigen die gebruikt mogen worden in gespecificeerde gebieden of op gespecificeerde wegen waar de infrastructuur niet geschikt is voor lange en zware voertuigen, zoals in stadscentra, kleine dorpen of plaatsen met een bijzonder belangwekkende natuur.


 2015/719 Art. 1, punt 6 (aangepast)

Artikel 8

1. Teneinde de energie-efficiëntie van voertuigen of voertuigcombinaties te verbeteren, mogen voertuigen of voertuigcombinaties die zijn uitgerust met aerodynamische voorzieningen die voldoen aan de eisen van de leden 2 en 3, alsmede aan Verordening (EU) 2018/858, de in punt 1.1 van bijlage I bij deze richtlijn vastgestelde maximumlengten overschrijden om de installatie van die voorzieningen achteraan op het voertuig of de voertuigcombinaties mogelijk te maken. Voertuigen of voertuigcombinaties welke met die voorzieningen zijn uitgerust, moeten voldoen aan punt 1.6 van bijlage I, en overschrijdingen van de maximumlengte mogen niet leiden tot een toename van de laadlengte van de betrokken voertuigen of voertuigcombinaties.

2. Voor de in lid 1 bedoelde aerodynamische voorzieningen die langer zijn dan 500 mm moet voordat deze op de markt worden gebracht een typegoedkeuring worden verleend overeenkomstig de voorschriften inzake typegoedkeuring binnen het kader van Verordening (EU) 2018/858.

3. De in lid 1 bedoelde aerodynamische voorzieningen voldoen aan de volgende operationele voorwaarden:

a) in omstandigheden waarin de veiligheid van andere weggebruikers of van de bestuurder in het geding is, worden deze door de bestuurder ingeklapt, ingetrokken of verwijderd;

b) bij het gebruik ervan op stedelijke en regionale wegen wordt rekening gehouden met de bijzondere kenmerken van gebieden waar de maximumsnelheid 50 km/u of minder bedraagt en waar wellicht zwakke weggebruikers aanwezig zijn;

c) het gebruik van dergelijke voorzieningen is verenigbaar met intermodale vervoersverrichtingen en met name als zij ingetrokken/   of   ingeklapt zijn, mogen zij de toegestane maximumlengte met niet meer dan 20 cm overschrijden.

4. De Commissie stelt uitvoeringshandelingen vast waarin gedetailleerde bepalingen worden vastgelegd die eenvormige voorwaarden voor de uitvoering van lid 3 waarborgen. Die uitvoeringshandelingen worden vastgesteld volgens de in artikel 17, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure.

Artikel 9

1. Met het oog op de verbetering van de energie-efficiëntie, met name wat betreft de aerodynamische prestatie van cabines, alsmede van de verkeersveiligheid, mogen voertuigen en voertuigcombinaties die voldoen aan de eisen van lid 2, alsmede aan Verordening (EU) 2018/858, de in punt 1.1 van bijlage I bij deze richtlijn vastgestelde maximumlengten overschrijden, indien die cabines de aerodynamische prestaties, de prestaties inzake energie-efficiëntie en de veiligheidsprestaties verbeteren. Voertuigen of voertuigcombinaties welke met dergelijke cabines zijn uitgerust, voldoen aan punt 1.6 van bijlage I, en wanneer de maximumlengten worden overschreden, mogen deze niet leiden tot een toename van het laadvermogen van de betrokken voertuigen.

2. Voordat de in lid 1 bedoelde voertuigen op de markt worden gebracht wordt een goedkeuring verleend overeenkomstig de voorschriften inzake typegoedkeuring binnen het kader van Verordening (EU) 2018/858.


 2019/1242 Art. 20, punt 2 (aangepast)

Artikel 10

Het maximaal toegestane gewicht van door alternatieve brandstoffen aangedreven of emissievrije voertuigen komt overeen met het gewicht dat is vastgesteld in de punten 2.2.1, 2.2.2, 2.2.3, 2.2.4, 2.3.1, 2.3.2 en 2.4 van bijlage I.

Door alternatieve brandstoffen aangedreven of emissievrije voertuigen voldoen tevens aan de in punt 3 van bijlage I vastgestelde maximaal toegestane asdruk.

Het bijkomend gewicht dat voor door alternatieve brandstoffen aangedreven of emissievrije voertuigen nodig is, wordt gedefinieerd op basis van de documentatie die door de fabrikant bij de goedkeuring van het betrokken voertuig wordt verstrekt. Dat bijkomende gewicht wordt vermeld in de officiële bewijzen die overeenkomstig artikel 6 vereist zijn.

De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 16 gedelegeerde handelingen vast te stellen met betrekking tot het actualiseren, voor de doelstellingen van deze richtlijn, van de in artikel 2 opgenomen lijst van alternatieve brandstoffen die een bijkomend gewicht vereisen.


 2015/719 Art. 1, punt 8 (aangepast)

Artikel 11

De in punt 1.1 van bijlage I vastgestelde maximumlengten, waar van toepassing met inachtneming van artikel 9, lid 1, en de in punt 1.8 van bijlage I vastgestelde maximale afstand, mogen met 15 cm worden overschreden door voertuigen of voertuigcombinaties die containers van 45 voet of wissellaadbakken van 45 voet vervoeren, leeg of geladen, mits het wegvervoer van de betrokken vervoerde container of wissellaadbak deel uitmaakt van een intermodale vervoersverrichting.

Artikel 12

1. De lidstaten treffen specifieke maatregelen om na te gaan bij welke rijdende voertuigen of voertuigcombinaties waarschijnlijk het vastgestelde maximaal toegestane gewicht is overschreden en derhalve door hun bevoegde autoriteiten een controle uitgevoerd moet worden teneinde de naleving van deze richtlijn af te dwingen. Die maatregelen kunnen worden genomen door middel van automatische op de weginfrastructuur aangebrachte systemen of door de overeenkomstig lid 4 in het voertuig geïnstalleerde weegapparatuur.

Een lidstaat mag de verplichting tot het installeren van weegapparatuur niet opleggen voor voertuigen of voertuigcombinaties die in een andere lidstaat zijn  ingeschreven  .

Indien voor het vaststellen van inbreuken op deze richtlijn en het opleggen van sancties automatische systemen worden gebruikt, worden die automatische systemen, onverminderd het Unie- en nationaal recht, gecertificeerd. Indien automatische systemen alleen voor identificatiedoeleinden worden gebruikt, hoeven zij niet te worden gecertificeerd.

2. Elke lidstaat voert elk kalenderjaar een adequaat aantal controles op het gewicht van rijdende voertuigen of voertuigcombinaties uit dat evenredig is aan het totale aantal voertuigen dat jaarlijks op zijn grondgebied wordt geïnspecteerd.

3. Overeenkomstig artikel 18 van Verordening (EG) nr. 1071/2009, zorgen de lidstaten ervoor dat de bevoegde  autoriteiten  de met dit artikel verband houdende informatie over inbreuken en sancties uitwisselen.

4. De in lid 1 bedoelde in het voertuig geïnstalleerde weegapparatuur moet nauwkeurig en betrouwbaar zijn alsmede volledig interoperabel en compatibel met alle voertuigtypen.

5. De Commissie stelt uitvoeringshandelingen vast, waarin gedetailleerde bepalingen worden vastgelegd die eenvormige voorwaarden voor de uitvoering van de in lid 4 bedoelde voorschriften inzake interoperabiliteit en compatibiliteit waarborgen.

Er kan, met het oog op het waarborgen van de interoperabiliteit, met behulp van die gedetailleerde bepalingen voor worden gezorgd dat te allen tijde vanuit rijdende voertuigen de weeggegevens naar de bevoegde  autoriteiten  evenals de bestuurders worden doorgestuurd. Deze informatie wordt meegedeeld middels de interface als gedefinieerd door de normen CEN DSRC EN 12253, EN 12795, EN 12834, EN 13372 en ISO 14906. Daarnaast waarborgt deze informatie dat de bevoegde  autoriteiten  van de lidstaten op dezelfde manier informatie kunnen meedelen aan en uitwisselen met in een lidstaat  ingeschreven  voertuigen en voertuigcombinaties die met weegapparatuur zijn uitgerust.

Om compatibiliteit met alle voertuigtypen te waarborgen zijn de in de motorvoertuigen geïnstalleerde systemen in staat alle gegevens van ieder type aanhanger of oplegger die aan het motorvoertuig is bevestigd, te ontvangen en te verwerken.

Die uitvoeringshandelingen worden vastgesteld volgens de in artikel 17, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure.

Artikel 13

De lidstaten stellen voorschriften vast inzake de sancties die van toepassing zijn op inbreuken op deze richtlijn en nemen de nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat deze worden uitgevoerd. Die sancties zijn doeltreffend, niet-discriminerend, evenredig en afschrikkend. De lidstaten stellen de Commissie van deze voorschriften in kennis.

Artikel 14

1. Voor het vervoer van containers en wissellaadbakken stellen de lidstaten voorschriften vast ter bepaling van het volgende:

a) wanneer de verlader de vervoerder de opdracht geeft om containers of wissellaadbakken te vervoeren, dient de verlader de vervoerder een verklaring te verstrekken waarin het gewicht van de vervoerde containers of wissellaadbakken wordt vermeld;

b) de vervoerder dient toegang te verschaffen tot alle ter zake doende documentatie van de verlader.

2. De lidstaten stellen aansprakelijkheidsvoorschriften vast voor zowel de verlader als de vervoerder, naar gelang van de gevallen waarin de in lid 1 bedoelde informatie ontbreekt of fout is en het voertuig of de voertuigcombinatie overbeladen is.

Artikel 15

De lidstaten bezorgen de Commissie om de twee jaar, en uiterlijk op 30 september van het jaar na het einde van de betrokken periode van twee jaar, de vereiste informatie over:

a) het aantal in de twee vorige kalenderjaren uitgevoerde controles, en

b) het aantal vastgestelde overbeladen voertuigen of voertuigcombinaties.

Deze informatie kan onderdeel zijn van de informatie die krachtens artikel 17 van Verordening (EG) nr. 561/2006 van het Europees Parlement en de Raad 17 wordt verstrekt.

De Commissie analyseert de ingevolge dit artikel ontvangen informatie en neemt die analyse op in het verslag dat in het kader van Verordening (EG) nr. 561/2006 bij het Europees Parlement en de Raad moet worden ingediend.

Artikel 16

1. De bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend onder de in dit artikel neergelegde voorwaarden.

2. De in artikel 10 bedoelde bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend voor een termijn van vijf jaar met ingang van 26 mei 2015. De Commissie stelt uiterlijk negen maanden voor het einde van de termijn van vijf jaar een verslag op over de bevoegdheidsdelegatie. De bevoegdheidsdelegatie wordt stilzwijgend met termijnen van dezelfde duur verlengd, tenzij het Europees Parlement of de Raad zich uiterlijk drie maanden voor het einde van elke termijn tegen deze verlenging verzet.

3. Het Europees Parlement of de Raad kan de in artikel 10 bedoelde bevoegdheidsdelegatie te allen tijde intrekken. Het besluit tot intrekking beëindigt de delegatie van de in dat besluit genoemde bevoegdheid. Het besluit treedt in werking op de dag na de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie of op een daarin genoemde latere datum. Het laat de geldigheid van de reeds van kracht zijnde gedelegeerde handelingen onverlet.

 4. Vóór de vaststelling van een gedelegeerde handeling raadpleegt de Commissie de door elke lidstaat aangewezen deskundigen overeenkomstig de beginselen die zijn neergelegd in het Interinstitutioneel Akkoord van 13 april 2016 over beter wetgeven. 

5. Zodra de Commissie een gedelegeerde handeling heeft vastgesteld, doet zij daarvan gelijktijdig kennisgeving aan het Europees Parlement en de Raad.

6. Een overeenkomstig artikel 10 vastgestelde gedelegeerde handeling treedt alleen in werking indien het Europees Parlement noch de Raad daartegen binnen een termijn van twee maanden na de kennisgeving van die handeling aan het Europees Parlement en de Raad bezwaar heeft gemaakt, of indien zowel het Europees Parlement als de Raad voor het verstrijken van die termijn de Commissie hebben meegedeeld dat zij daartegen geen bezwaar zullen maken. Die termijn wordt op initiatief van het Europees Parlement of de Raad met twee maanden verlengd.

Artikel 17

1. De Commissie wordt bijgestaan door het  in  artikel 42 van Verordening (EU) nr. 165/2014 van het Europees Parlement en de Raad 18    bedoelde  Comité wegvervoer. Dat comité is een comité in de zin van Verordening (EU) nr. 182/2011.

2. Wanneer naar dit lid wordt verwezen, is artikel 5 van Verordening (EU) nr. 182/2011 van toepassing.

3. Indien het comité geen advies uitbrengt, stelt de Commissie de ontwerpuitvoeringshandeling niet vast en is artikel 5, lid 4, derde alinea, van Verordening (EU) nr. 182/2011 van toepassing.

Artikel 18

Uiterlijk op 8 mei 2020 legt de Commissie, in voorkomend geval, een verslag over de tenuitvoerlegging van de door Richtlijn (EU) 2015/719 van het Europees Parlement en de Raad 19    in Richtlijn 96/53/EG   aangebrachte wijzigingen voor aan het Europees Parlement en de Raad, waarin rekening wordt gehouden met specifieke kenmerken van bepaalde marktsegmenten. Op basis van dat verslag dient de Commissie, in voorkomend geval, een wetgevingsvoorstel in, dat naar behoren vergezeld wordt van een effectbeoordeling. Het verslag wordt ten minste zes maanden voordat er eventueel een wetgevingsvoorstel wordt ingediend, ter beschikking gesteld.


 96/53 (aangepast)

Artikel 19

De lidstaten delen de Commissie de tekst van de belangrijkste bepalingen van intern recht mee die zij op het onder deze richtlijn vallende gebied vaststellen.

Artikel 20

Richtlijn  96/53/EG, zoals gewijzigd bij de  in bijlage IV, deel A,  genoemde handelingen  ,  wordt  ingetrokken, onverminderd de verplichtingen van de lidstaten met betrekking tot de in bijlage IV, deel B,  genoemde termijnen  voor omzetting  in intern recht van de aldaar genoemde richtlijnen  .

Verwijzingen naar  de  ingetrokken richtlijn gelden als verwijzingen naar de onderhavige richtlijn en worden gelezen volgens de  concordantietabel  in bijlage V.

Artikel 21

Deze richtlijn treedt in werking op de  twintigste  dag  na die  van  de  bekendmaking  ervan  in het Publikatieblad van de Europese  Unie  .

Artikel 22

Deze richtlijn is gericht tot de lidstaten.