Artikelen bij COM(2021)812 - Richtsnoeren van de Unie voor de ontwikkeling van het trans-Europees vervoersnetwerk

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.




HOOFDSTUK I

ALGEMENE BEGINSELEN

Artikel 1

Onderwerp

1. Bij deze verordening worden richtsnoeren vastgesteld voor de ontwikkeling van een trans-Europees vervoersnetwerk bestaande uit het uitgebreide netwerk, het kernnetwerk en het uitgebreide kernnetwerk, waarbij die laatste twee lagen zijn afgebakend op basis van het uitgebreide netwerk.

2. Deze verordening voorziet in de vaststelling van:

(a)Europese vervoerscorridors van het grootste strategische belang op basis van prioritaire trajecten van het trans-Europees vervoersnetwerk;

(b)projecten van gemeenschappelijk belang en de eisen waaraan moet worden voldaan bij de ontwikkeling en het beheer van de infrastructuur van het trans-Europees vervoersnetwerk.

3. In deze verordening worden de prioriteiten voor de ontwikkeling van het trans-Europees vervoersnetwerk vastgesteld en worden maatregelen vastgesteld voor de uitrol van het trans-Europees vervoersnetwerk.

Artikel 2

Toepassingsgebied

1. Deze verordening is van toepassing op het trans-Europees vervoersnetwerk dat is weergegeven op de kaarten in bijlage I. Het trans-Europees vervoersnetwerk bestaat uit de vervoersinfrastructuur, met inbegrip van infrastructuur voor de uitrol van alternatieve brandstoffen, ICT-systemen voor vervoer en maatregelen om een efficiënt beheer en gebruik van die infrastructuur te bevorderen en om de invoering en exploitatie van duurzame, efficiënte vervoersdiensten mogelijk maken.

2. De infrastructuur voor het trans-Europees vervoersnetnetwerk omvat de infrastructuur voor spoorvervoer, binnenvaart, zeevervoer, wegvervoer, luchtvervoer, multimodaal vervoer en vervoer in stedelijke knooppunten, als vastgesteld in de toepasselijke bepalingen van de hoofdstukken II, III en IV.

Artikel 3 - Definities

In deze verordening wordt verstaan onder:

(a)“project van gemeenschappelijk belang”: een project dat op grond van deze verordening wordt uitgevoerd;

(b)“buurland”: een land dat deel uitmaakt van de Europese Economische Ruimte of de Europese Vrijhandelsassociatie, of dat onder het Europees nabuurschapsbeleid, het uitbreidingsbeleid of de handels- en samenwerkingsovereenkomst tussen de EU en het VK valt;

(c)“NUTS-regio”: een regio als omschreven in de nomenclatuur van territoriale eenheden voor de statistiek;

(d)“grensoverschrijdend traject”: het traject dat zorgt voor de continuïteit van een project van gemeenschappelijk belang aan beide zijden van de grens, tussen de dichtstbijzijnde stedelijke knooppunten aan weerszijden van een grens tussen twee lidstaten of tussen een lidstaat en een buurland;

(e)“knelpunt”: een fysieke, technische, functionele, operationele of administratieve belemmering die leidt tot een onderbreking van het systeem die de continuïteit van het internationaal of langeafstandsverkeer in het gedrang brengt;

(f)“stedelijk knooppunt”: een stedelijk gebied waar onderdelen van de vervoersinfrastructuur van het trans-Europees vervoersnetwerk, zoals havens, met inbegrip van passagiersterminals, luchthavens, spoorwegstations, busterminals, logistieke platforms en faciliteiten en goederenterminals, die in en rond het stedelijk gebied zijn gelegen, verbonden zijn met andere onderdelen van die infrastructuur en met de infrastructuur voor regionaal en lokaal verkeer;

(g)“geïsoleerd net”: het spoorwegnet van een lidstaat, of een onderdeel daarvan, met een spoorwijdte die afwijkt van de Europese nominale standaardspoorwijdte (1435 mm), waarvoor bepaalde grote infrastructuurinvesteringen vanuit een economisch kosten/baten-oogpunt niet gerechtvaardigd zijn wegens de specifieke eigenschappen van dat net vanwege zijn geografisch isolement of perifere ligging;

(h)“infrastructuurbeheerder”: een instantie of onderneming die verantwoordelijk is voor de verwezenlijking of het onderhoud van vervoersinfrastructuur, met inbegrip van het beheer van systemen voor het beheer en de veiligheid van de infrastructuur;

(i)“multimodaal vervoer”: vervoer van passagiers en/of goederen waarbij twee of meer vervoerswijzen worden gebruikt;

(j)“multimodale digitale mobiliteitsdiensten”: diensten als gedefinieerd in artikel 4 van Richtlijn (EU) [...] betreffende het kader voor het invoeren van ITS 33 ;

(k)“interoperabiliteit”: het vermogen, omvattende alle juridische, technische en operationele voorwaarden van de infrastructuur, met inbegrip van digitale infrastructuur van een vervoerswijze of marktsegment, om verkeers- en informatiestromen veilig en zonder onderbreking te laten verlopen teneinde de voor die infrastructuur, die vervoerswijze of dat marktsegment vereiste prestatieniveaus te bereiken;

(l)“multimodaal passagiersknooppunt”: een knooppunt tussen ten minste twee vervoerswijzen voor passagiers, waar reisinformatie, toegang tot openbaar vervoer en overstappen tussen vervoerswijzen, met inbegrip van P+R-faciliteiten en actieve vervoerswijzen, worden gewaarborgd en die als interface tussen stedelijke knooppunten en netwerken voor langeafstandsvervoer fungeren;

(m)“multimodale goederenterminal”: een structuur die is uitgerust voor overslag tussen ten minste twee vervoerswijzen of tussen twee verschillende spoorwegsystemen, en voor de tijdelijke opslag van goederen, zoals terminals in binnen- of zeehavens, langs binnenwateren, op luchthavens en overslagterminals voor weg- en spoorvervoer, met inbegrip van multimodale logistieke platforms als bedoeld in Verordening (EU) 2021/1153;

(n)“logistiek platform”: een gebied dat rechtstreeks aangesloten is op de vervoersinfrastructuur van het trans-Europees vervoersnetwerk, met inbegrip van ten minste één goederenterminal, en waar de logistieke activiteiten kunnen worden verricht;

(o)“plan voor duurzame stedelijk mobiliteit” (SUMP/mobiliteitsplan): een document voor strategische mobiliteitsplanning om de toegankelijkheid en de mobiliteit binnen het functionele stedelijke gebied (met de invloedssfeer voor pendelverkeer) te verbeteren voor mensen, bedrijven en goederen;

(p)“actieve vervoerswijzen”: niet-gemotoriseerd vervoer van personen of goederen , op basis van menselijke lichaamsbeweging ;

(q)“ICT-systemen voor vervoer”: ICT-systemen en -toepassingen die gebruikmaken van informatie-, communicatie-, navigatie- of plaatsbepalings-/lokalisatietechnologieën die de voor een doeltreffend beheer van de infrastructuur, de mobiliteit en het verkeer op het trans-Europese vervoersnetwerk vereiste gegevens kunnen verwerken, opslaan en uitwisselen, relevante informatie aan de autoriteiten kunnen rapporteren en die diensten met toegevoegde waarde kunnen leveren aan burgers, verladers en exploitanten, met inbegrip van systemen voor een veerkrachtig, veilig, beveiligd, milieuvriendelijk en capaciteitsefficiënt gebruik van het netwerk. Daartoe behoren de in de punten r) tot en met x) bedoelde systemen, technologieën en diensten en kunnen ook boordapparatuur met overeenkomstige infrastructuurcomponenten behoren;

(r)“intelligent vervoerssysteem (ITS)”: een systeem als gedefinieerd in artikel 4, lid 1, van Richtlijn 2010/40/EU van het Europees Parlement en de Raad van 7 juli 2010 betreffende het kader voor het invoeren van intelligente vervoerssystemen op het gebied van wegvervoer en voor interfaces met andere vervoerswijzen 34 ;

(s)“monitoring- en informatiesystemen voor de zeescheepvaart (VTMIS)”: systemen die worden ingezet om het verkeer en zeevervoer in het oog te houden en te beheren door middel van informatie van automatische scheepsidentificatiesystemen, systemen voor identificatie en volgen van schepen op lange afstand (LRIT), kustradarsystemen en radiocommunicatie als vastgesteld in Richtlijn 2002/59/EG van het Europees Parlement en de Raad 35 , met inbegrip van de integratie van het systeem voor informatie en uitwisseling voor de zeevaart (SafeSeaNet);

(t)“River Information Services (RIS)”: informatie- en communicatietechnologieën op de binnenwateren als nader omschreven in artikel 3, punt a), van Richtlijn 2005/44/EG van het Europees Parlement en de Raad 36 ;

(u)“Europees maritiem éénloketsysteem” (EMSWe): het juridisch en technisch kader voor de elektronische verzending van gegevens met betrekking tot de meldingsverplichtingen voor havenaanlopen in de Unie, dat bestaat uit een netwerk van nationale maritieme éénloketsystemen met geharmoniseerde componenten als voorzien bij Verordening (EU) 2019/1239 van het Europees Parlement en de Raad 37 ;

(v)“systeem voor luchtverkeersbeheer/luchtvaartnavigatiediensten” (ATM/ANS-systeem): systemen en componenten die worden gebruikt voor het verlenen van luchtverkeersbeheer en/of luchtvaartnavigatiediensten;

(w)“Europees beheersysteem voor het spoorverkeer” (ERTMS): het systeem als gedefinieerd in punt 2.2 van de bijlage bij Verordening (EU) 2016/919 van de Commissie 38 ;

(x)“radiogebaseerd ERTMS”: ERTMS van niveau 2 of niveau 3 dat gebruikmaakt van radio om rijtoestemmingen naar de trein te versturen overeenkomstig Verordening (EU) 2016/919 van de Commissie 39 ;

(y)“systemen van klasse B”: oude treinbeveiligingssystemen en radiosystemen voor spraakcommunicatie zoals gedefinieerd in punt 2.2 van de bijlage bij Verordening (EU) 2016/919 van de Commissie;

(z)“zeehaven”: een uit land en water bestaand gebied met infrastructuur en voorzieningen die voornamelijk dienen voor de ontvangst van vaartuigen, het laden en lossen daarvan, de opslag van goederen, het in ontvangst nemen en leveren van die goederen en het in- en ontschepen van passagiers, bemanningsleden en andere personen, evenals enige andere voor vervoersexploitanten in het havengebied noodzakelijke infrastructuur;

aa)    “korte vaart”: vervoer over zee van vracht en passagiers tussen havens in de territoriale wateren van de lidstaten of tussen een haven in wateren van lidstaten en een haven in de wateren van een aangrenzend derde land met een kustlijn op de ingesloten zeeën die aan de wateren van de Unie grenzen;

ab)    “elektronische informatie over goederenvervoer” (eFTI): de elektronische uitwisseling van wettelijk verplichte informatie tussen marktdeelnemers en bevoegde instanties overeenkomstig Verordening (EU) 2020/1056 van het Europees Parlement en de Raad 40 ;

ac)    “gemeenschappelijk Europees luchtruim” (SES): de procedures die zijn vastgesteld bij Verordeningen (EG) nr. 549/2004 41 , (EG) nr. 550/2004 42 , (EG) nr. 551/2004 43 en (EU) 2018/1139 44 van het Europees Parlement en de Raad om de veiligheidsnormen voor het luchtverkeer aan te scherpen, bij te dragen tot de duurzame ontwikkeling van het luchtvervoerssysteem en de algemene prestaties van het luchtverkeersbeheer en de luchtvaartnavigatiediensten voor het algemene luchtverkeer te verbeteren;

ad)    “vertiport”: een gebied dat wordt gebruikt voor het landen en opstijgen van luchtvaartuigen met verticale start- en landing (VTOL);

ae)    “ruimtehaven”: een installatie voor het testen en lanceren van ruimtevaartuigen;

af)    “SESAR-project”: een project van het ATM-onderzoeksprogramma voor het gemeenschappelijk Europees luchtruim, de technologische pijler van het kader voor het gemeenschappelijk Europees luchtruim (SES);

ag)    “Europees spoorwegproject”: een project van de Gemeenschappelijke Onderneming Europese spoorwegen, of van haar voorganger Shift2Rail;

ah)    “Europees ATM-masterplan”: het belangrijkste planningsinstrument voor de modernisering van het luchtverkeersbeheer, waarin de ontwikkelings- en uitrolprioriteiten voor de verwezenlijking van SESAR zijn omschreven, zoals bekrachtigd bij Besluit 2009/320/EG van de Raad 45 ;

ai)    “bestuur van het goederenvervoer per spoor”: de bestuursorganen als bedoeld in artikel 8 van Verordening (EU) nr. 913/2010;    

aj)    “onderhoud”: activiteiten die routinematig, periodiek of in noodsituaties moeten worden uitgevoerd om ervoor te zorgen dat activa gedurende hun verwachte levensduur met eenzelfde dienstverlenings- en veiligheidsniveau kunnen worden gebruikt, conform deze verordening;    

ak)    “sociaaleconomische kosten-batenanalyse”: een gekwantificeerde, op een erkende methodologie gebaseerde voorafgaande beoordeling van de waarde van een project, waarbij alle uit sociaal, economisch, klimaat- en milieuoogpunt relevante kosten en baten in aanmerking worden genomen. De analyse van de kosten en baten voor klimaat en milieu moet gebaseerd zijn op een milieueffectbeoordeling die is uitgevoerd krachtens Richtlijn 2011/92/EU van het Europees Parlement en de Raad 46 ;

al)    “alternatieve brandstoffen”: alternatieve brandstoffen als gedefinieerd in artikel 2, lid 3, van Verordening (EU) [...] [betreffende de uitrol van infrastructuur voor alternatieve brandstoffen];

am)    “veilig en beveiligd parkeerterrein”: een parkeerterrein dat toegankelijk is voor chauffeurs die goederen of passagiers vervoeren, dat voldoet aan de eisen van artikel 8 bis, lid 1, van Verordening (EG) nr. 561/2006 van het Europees Parlement en de Raad 47 en dat, overeenkomstig artikel 8 bis, lid 2, van die verordening, is gecertificeerd overeenkomstig de normen en procedures van de Unie;

an)    “systeem voor het wegen van rijdende voertuigen”: een automatisch systeem dat op de wegeninfrastructuur is geïnstalleerd voor de identificatie van rijdende voertuigen of voertuigcombinaties die vermoedelijk de toegestane maximumgewichten hebben overschreden, overeenkomstig Richtlijn 96/53/EG van het Europees Parlement en de Raad 48 .

Artikel 4 - Doelstellingen van het trans-Europees vervoersnetwerk

1. De algemene doelstelling van de ontwikkeling van het trans-Europese netwerk is één multimodaal netwerk met hoge kwaliteitsnormen voor de hele Unie tot stand te brengen.

2. Het trans-Europees vervoersnetwerk versterkt de sociale, economische en territoriale samenhang van de Unie en draagt bij tot de verwezenlijking van een interne Europese vervoersruimte die duurzaam, efficiënt en veerkrachtig is en die meer voordelen voor de gebruikers biedt en inclusieve groei ondersteunt. Het TEN-T biedt een aantoonbare Europese meerwaarde door bij te dragen tot de doelstellingen als vastgelegd in de volgende vier categorieën:

(a)duurzaamheid door:

i) het bevorderen van emissievrije mobiliteit overeenkomstig de relevante EU-doelstellingen voor de verlaging van de CO2-uitstoot;

ii) een groter gebruik van duurzamere vervoerswijzen mogelijk te maken, onder meer door de verdere ontwikkeling van een HST-netwerk voor langeafstandsreizigers, een volledig interoperabel netwerk voor goederenvervoer per spoor en een betrouwbaar netwerk voor de binnenvaart en de korte vaart in de hele Unie;

iii) een betere bescherming van het mariene milieu;

iv) een vermindering van externe kosten, met inbegrip van kosten in verband met milieu, gezondheid, congestie en ongevallen;

v) een grotere energiezekerheid;

(b)samenhang door:

i) alle regio's van de Unie, met inbegrip van ultraperifere en andere afgelegen, insulaire, perifere en bergachtige regio's evenals dunbevolkte gebieden, bereikbaar te maken en onderling te verbinden;

ii) de verschillen tussen de lidstaten op het gebied van infrastructuurkwaliteit te verminderen;

iii) voor zowel het passagiers- als het goederenvervoer een efficiënte coördinatie en onderlinge verknoping van de vervoersinfrastructuur voor langeafstandsverkeer enerzijds en de infrastructuur voor regionaal en lokaal verkeer en vervoer in stedelijke knooppunten anderzijds;

iv) vervoersinfrastructuur te ontwikkelen die is afgestemd op de specifieke situaties in verschillende delen van de Unie en die alle Europese regio's op evenwichtige wijze bestrijkt;

(c)efficiëntie door:

i) infrastructuurknelpunten weg te werken en ontbrekende schakels te verwezenlijken, zowel binnen de vervoersinfrastructuren als op verbindingspunten ertussen, zowel binnen als tussen lidstaten;

ii) functionele, administratieve, technische en operationele knelpunten op het gebied van interoperabiliteit weg te werken, met inbegrip van hiaten op het vlak van digitalisering;

iii) de interoperabiliteit van nationale, regionale en lokale vervoersnetwerken;

iv) een optimale integratie en verknoping van alle vervoerswijzen, ook in stedelijke knooppunten;

v) economisch efficiënt vervoer van hoogstaande kwaliteit te bevorderen en aldus bij te dragen tot verdere economische groei en concurrentiekracht;

vi) nieuwe en bestaande infrastructuur efficiënter te gebruiken;

vii) de kosteneffectieve toepassing van innovatieve technologische en operationele concepten; 

(d)meer voordelen voor de gebruikers door:

i) de toegankelijkheid te waarborgen en te voldoen aan de mobiliteits- en vervoersbehoeften van gebruikers, met name rekening houdend met de behoeften van mensen in kwetsbare situaties, waaronder personen met een handicap of beperkte mobiliteit en inwoners van afgelegen gebieden, met inbegrip van de ultraperifere gebieden en eilanden;

ii) veilige, beveiligde en kwalitatief hoogwaardige normen te waarborgen, met inbegrip van de kwaliteit van de diensten aan de gebruikers, zowel voor het passagiers- als het goederenvervoer;

iii) infrastructuurvereisten op te stellen, met name op het vlak van interoperabiliteit, veiligheid en betrouwbaarheid, die de kwaliteit, efficiëntie en duurzaamheid van toegankelijke en betaalbare vervoersdiensten garanderen;

iv) de ondersteuning van mobiliteit die geschikt is voor het veranderende klimaat en bestand is tegen natuurrampen en door de mens veroorzaakte rampen, en die zorgt voor een efficiënte en snelle inzet van nood- en reddingsdiensten, ook voor personen met een handicap of beperkte mobiliteit;

v) de veerkracht van infrastructuur te waarborgen, met name op grensoverschrijdende trajecten;

vi) alternatieve vervoersoplossingen aan te bieden, ook voor andere vervoerswijzen, in geval van verstoringen van het netwerk.

Artikel 5 - Hulpbronnenefficiënt netwerk en milieubescherming

1. Het trans-Europees vervoersnetwerk wordt op een hulpbronnenefficiënte wijze gepland, ontwikkeld en geëxploiteerd, in overeenstemming met de toepasselijke Europese en nationale milieueisen, door:

(a)de ontwikkeling van nieuwe infrastructuur, de verbetering en het onderhoud van bestaande vervoersinfrastructuur, met name door het onderhoud gedurende de levensduur van de infrastructuur op te nemen in de planningsfase van de bouw of modernisering van de infrastructuur en door de infrastructuur operationeel te houden;

(b)de integratie van de infrastructuur en onderlinge verbindingen te optimaliseren;

(c)de uitrol van laad- en tankinfrastructuur voor alternatieve brandstoffen;

(d)de uitrol van nieuwe technologieën en ICT-systemen voor vervoer om de prestaties van de infrastructuur te behouden of te verbeteren;

(e)de optimalisering van het gebruik van de infrastructuur, met name door een efficiënt capaciteits- en verkeersbeheer;

(f)rekening te houden met mogelijke synergieën met andere netwerken, in het bijzonder de trans-Europese energie- en/of telecommunicatienetwerken;

(g)de ontwikkeling van groene, duurzame en klimaatbestendige infrastructuur die ontworpen is om de negatieve gevolgen voor de gezondheid van omwonenden van het TEN-T, het milieu en de ecosystemen tot een minimum te beperken;

(h)de nodige aandacht te besteden aan de veerkracht van het vervoersnetwerk en zijn infrastructuur tegen een veranderend klimaat, natuurrampen, door de mens veroorzaakte rampen en opzettelijke verstoringen, teneinde die uitdagingen aan te pakken;

(i)de veerkracht van de infrastructuur, met name op grensoverschrijdende trajecten, zodat bij een verstoring van het verkeer een snelle respons en een snel herstel worden gewaarborgd.

2. Bij de planning en ontwikkeling van het TEN-T kunnen de lidstaten het exacte verloop van uitgetekende routes in onderling overleg aanpassen binnen de in artikel 56, lid 1, punt e), vermelde grenzen, rekening houdend met de bijzondere omstandigheden in de verschillende delen van de Unie, zoals de topografie van de betrokken regio’s en milieuoverwegingen, en met inachtneming van deze verordening.

3. De milieueffectbeoordeling van plannen en projecten wordt uitgevoerd overeenkomstig Richtlijn 92/43/EEG van de Raad 49 , alsmede de Richtlijnen 2000/60/EG 50 , 2001/42/EG 51 , 2002/49/EG 52 , 2009/147/EG 53 en 2011/92/EU 54 van het Europees Parlement en de Raad. Voor projecten van gemeenschappelijk belang waarvoor de milieubeoordeling op de datum van inwerkingtreding van deze verordening nog niet is uitgevoerd, moet ook de naleving van het beginsel “geen ernstige afbreuk doen” worden beoordeeld.

Artikel 6 - Stapsgewijze ontwikkeling van het trans-Europees vervoersnetwerk

1. Het trans-Europees vervoersnetwerk wordt geleidelijk ontwikkeld in drie stappen: de voltooiing van het kernnetwerk tegen 31 december 2030, van het uitgebreide kernnetwerk tegen 31 december 2040 en van het uitgebreide netwerk tegen 31 december 2050. Dit wordt met name bereikt door voor dat netwerk een structuur met een coherente en transparante methodologische aanpak op te zetten, bestaande uit een uitgebreid netwerk, een kernnetwerk en een uitgebreid kernnetwerk, met vervoersknooppunten en stedelijke knooppunten als knooppunten tussen het langeafstandsverkeer en de regionale en lokale vervoersnetwerken.

2. Het uitgebreide netwerk omvat alle bestaande en geplande vervoersinfrastructuur van het trans-Europees vervoersnetwerk en de maatregelen om een efficiënt en sociaal en ecologisch duurzaam gebruik van die infrastructuur te bevorderen.

3. Het kernnetwerk en het uitgebreide kernnetwerk bestaan uit de delen van het trans-Europees vervoersnetwerk die bij voorrang worden ontwikkeld om de doelstellingen voor de ontwikkeling van het trans-Europees vervoersnetwerk te verwezenlijken.

Artikel 7 - Europese vervoerscorridors

De Europese vervoerscorridors bestaan uit de delen van het trans-Europees vervoersnetwerk die van het grootste strategische belang zijn voor de ontwikkeling van duurzame en multimodale goederen- en passagiersvervoersstromen in Europa en voor de ontwikkeling van hoogwaardige interoperabele infrastructuur en operationele prestaties.

Artikel 8 - Projecten van gemeenschappelijk belang

1. Projecten van gemeenschappelijk belang dragen bij tot de ontwikkeling van het trans-Europees vervoersnetwerk door de verwezenlijking van nieuwe vervoersinfrastructuur, de modernisering van bestaande vervoersinfrastructuur en maatregelen om een hulpbronnenefficiënt gebruik van het netwerk te bevorderen.

2. Een project van gemeenschappelijk belang voldoet aan de volgende vereisten:

(a)bijdragen tot de verwezenlijking van de doelstellingen binnen ten minste twee van de vier in artikel 4 genoemde categorieën;

(b)economisch levensvatbaar zijn op basis van een analyse van de sociaaleconomische kosten en baten;

(c)een aantoonbare Europese meerwaarde bieden.

3. Een project van gemeenschappelijk belang bestrijkt de hele cyclus, vanaf de haalbaarheidsstudies en vergunningsprocedures tot de uitvoering en evaluatie.

4. De lidstaten nemen de nodige maatregelen om te waarborgen dat de projecten worden uitgevoerd onder naleving van het relevante recht van de Unie en de lidstaten en met name de rechtshandelingen van de Unie inzake milieu, klimaatbescherming, veiligheid, beveiliging, concurrentie, staatssteun, overheidsopdrachten, volksgezondheid en toegankelijkheid en inzake non-discriminatie.

5. De Commissie kan de lidstaten middels een uitvoeringshandeling verzoeken één entiteit op te richten voor de bouw en het beheer van grensoverschrijdende infrastructuurprojecten van gemeenschappelijk belang. De betrokken Europese coördinator krijgt de status van waarnemer in de raad van bestuur en/of de raad van toezicht van die entiteit.

Artikel 9 - Samenwerking met derde landen

1. De Unie kan met haar buurlanden samenwerken om het trans-Europees vervoersnetwerk te verbinden met hun infrastructuurnetwerken, teneinde de economische groei en het concurrentievermogen te bevorderen, en met name om:

(a)de uitbreiding van het TEN-T-beleid naar derde landen te bevorderen;

(b)ervoor te zorgen dat het trans-Europees vervoersnetwerk en de vervoersnetwerken van derde landen aan grensposten op elkaar aansluiten, om te zorgen voor naadloze verkeersstromen, grenscontroles, grensbewaking en andere grenscontroleprocedures;

(c)de vervoersinfrastructuur in derde landen die de verbinding vormt tussen delen van het trans-Europees vervoersnetwerk in de Unie, te voltooien;

(d)de interoperabiliteit tussen het trans-Europees vervoersnetwerk en de netwerken van derde landen te bevorderen;

(e)het zeevervoer te faciliteren en samen met derde landen de invoering van kortevaartroutes te bevorderen;

(f)het vervoer over binnenwateren met derde landen te faciliteren;

(g)het luchtvervoer met derde landen te faciliteren teneinde efficiënte en duurzame economische groei en het concurrentievermogen te bevorderen, mede door de uitbreiding van het gemeenschappelijk Europees luchtruim en een betere samenwerking inzake luchtverkeersbeheer;

(h)ICT-systemen voor vervoer in die landen op te zetten en uit te rollen.

2. Bijlage IV bevat indicatieve kaarten van de uitbreiding van het trans-Europees netwerk tot specifieke buurlanden, waarop een kernnetwerk en een uitgebreid netwerk zijn uitgetekend overeenkomstig de criteria van deze verordening.


HOOFDSTUK II

ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 10 - Algemene bepalingen voor het kernnetwerk, het uitgebreide kernnetwerk en het uitgebreide netwerk

1. Het kernnetwerk, het uitgebreide kernnetwerk en het uitgebreide netwerk:

(a)zijn zoals vastgesteld op de kaarten van bijlage I en in de lijsten van bijlage II;

(b)worden nader gespecificeerd aan de hand van de beschrijving van de infrastructuurcomponenten;

(c)voldoen aan de voorschriften voor de in dit hoofdstuk en de hoofdstukken III en IV beschreven vervoersinfrastructuur;

(d)vormen de basis voor de aanwijzing van projecten van gemeenschappelijk belang.

2. Het kernnetwerk en het uitgebreide kernnetwerk bestaan uit de delen van het uitgebreide netwerk die bij voorrang worden ontwikkeld om de beleidsdoelstellingen van het trans-Europees vervoersnetwerk te verwezenlijken. In Verordening (EU) 2021/1153 wordt met “kernnetwerk” ook het “uitgebreide kernnetwerk” bedoeld zoals gedefinieerd in de onderhavige verordening. In Verordening (EU) [...] [betreffende de uitrol van infrastructuur voor alternatieve brandstoffen] wordt met “kernnetwerk” het “kernnetwerk” bedoeld zoals gedefinieerd in de onderhavige verordening. In Verordening (EU) [...] [betreffende de uitrol van infrastructuur voor alternatieve brandstoffen] wordt met “uitgebreid netwerk” het “uitgebreide kernnetwerk” en het “uitgebreide netwerk” bedoeld zoals gedefinieerd in de onderhavige verordening.

3. De knooppunten van het netwerk worden beschreven in bijlage II en omvatten stedelijke knooppunten, luchthavens, zeehavens, binnenhavens en terminals voor overslag tussen weg- en spoorvervoer.

4. De lidstaten treffen passende maatregelen voor de ontwikkeling van het kernnetwerk, het uitgebreide kernnetwerk en het uitgebreide netwerk zodat zij uiterlijk tegen de in artikel 6, lid 1, vermelde data aan de desbetreffende bepalingen van deze verordening voldoen, tenzij in deze verordening anders is bepaald.

Artikel 11 - Algemene bepalingen voor de Europese vervoerscorridors

1. De Europese vervoerscorridors zijn als vastgesteld op de kaarten van bijlage III.

2. De lidstaten treffen passende maatregelen voor de ontwikkeling van de Europese vervoerscorridors zodat zij voldoen aan de bepalingen van deze verordening tegen 31 december 2030 wat betreft hun infrastructuur die deel uitmaakt van het kernnetwerk, tenzij anders bepaald, en tegen 31 december 2040 wat betreft hun infrastructuur die deel uitmaakt van het uitgebreide kernnetwerk, tenzij anders bepaald.

3. De Commissie is overeenkomstig artikel 60 van deze verordening bevoegd om gedelegeerde handelingen vast te stellen tot wijziging van de tracés van de Europese vervoerscorridors in bijlage III bij deze verordening, teneinde met name rekening te houden met de ontwikkeling van belangrijke handelsstromen en het verkeer of met ingrijpende wijzigingen van het netwerk.

Artikel 12 - Algemene prioriteiten voor het kernnetwerk, het uitgebreide kernnetwerk en het uitgebreide netwerk

1. Bij de ontwikkeling van het kernnetwerk, het uitgebreide kernnetwerk en het uitgebreide netwerk wordt in het algemeen voorrang gegeven aan de nodige maatregelen om:

(a)het aandeel van duurzamere vervoerswijzen in het goederen- en personenvervoer te vergroten om de broeikasgasuitstoot van het vervoer te verminderen;

(b)een betere toegankelijkheid en connectiviteit voor alle regio’s in de Unie te waarborgen, rekening houdend met de territoriale en sociale cohesie en het specifieke geval van de ultraperifere gebieden en andere afgelegen, insulaire, perifere en bergachtige regio’s en dunbevolkte gebieden;

(c)een optimale integratie en interoperabiliteit van de vervoerswijzen te waarborgen;

(d)ontbrekende schakels en knelpunten aan te pakken, vooral op grensoverschrijdende trajecten;

(e)de nodige infrastructuur uit te rollen om het naadloze verkeer van emissievrije voertuigen te waarborgen;

(f)het efficiënte en duurzame gebruik van infrastructuur te bevorderen en, indien nodig, de capaciteit te vergroten;

(g)de bestaande infrastructuur operationeel te houden en de kwaliteit ervan in stand te houden of te verbeteren op het gebied van veiligheid, beveiliging, efficiëntie van het vervoerssysteem en de vervoersactiviteiten, klimaat- en rampenbestendigheid, milieuprestaties en continuïteit van de verkeersstromen;

(h)de kwaliteit van de dienstverlening en de sociale voorwaarden voor werknemers in de sector te verbeteren, alsook de toegankelijkheid voor alle gebruikers, onder wie personen met een handicap of beperkte mobiliteit en andere personen in kwetsbare situaties;

(i)ICT-systemen voor vervoer in te voeren en uit te rollen.

2. In aanvulling op de in lid 1 beschreven maatregelen wordt bijzondere aandacht besteed aan de nodige maatregelen om:

(a)bij te dragen tot een verminderde uitstoot en een verhoogde energiezekerheid van het vervoer door het gebruik van emissievrije voertuigen en vaartuigen en hernieuwbare en koolstofarme brandstoffen te bevorderen door de uitrol van infrastructuur voor alternatieve brandstoffen;

(b)de blootstelling van stedelijke gebieden aan de negatieve effecten van doorgaand spoor- en wegvervoer te beperken;

(c)administratieve, technische en operationele belemmeringen weg te nemen, met name voor de interoperabiliteit van het trans-Europees vervoersnetwerk;

(d)het gebruik van infrastructuur te optimaliseren, met name door efficiënt capaciteits- en verkeersbeheer en betere operationele prestaties.

Artikel 13 - Algemene prioriteiten voor de Europese vervoerscorridors

Bij de ontwikkeling van de Europese vervoerscorridors wordt in het algemeen voorrang gegeven aan de nodige maatregelen voor:

(a)de ontwikkeling van een hoogperformant en volledig interoperabel spoorwegnet voor goederenvervoer in de hele Unie;

(b)de ontwikkeling van een hoogperformant en volledig interoperabel hogesnelheidsspoorwegnet voor passagiersvervoer, dat stedelijke knooppunten in de hele Unie met elkaar verbindt;

(c)de ontwikkeling van een naadloos infrastructuursysteem voor de luchtvaart, de binnenvaart en de zeevaart;

(d)de ontwikkeling van een veilig en beveiligd wegennet met voldoende infrastructuur voor alternatieve brandstoffen;

(e)de ontwikkeling van betere multimodale en interoperabele vervoersoplossingen;

(f)de intermodale integratie van de volledige logistieke keten, met efficiënte verbindingen in de vervoers- en stadsknooppunten;

(g)de uitrol van de nodige infrastructuur om het naadloze verkeer van emissievrije voertuigen te waarborgen.


HOOFDSTUK III

SPECIFIEKE BEPALINGEN

AFDELING 1

Spoorweginfrastructuur

Artikel 14 - Infrastructuurcomponenten

1. De spoorweginfrastructuur omvat in het bijzonder:

(a)spoorlijnen, waaronder:

i) sporen;

ii) wissels;

iii) overwegen;

iv) zijsporen;

v) tunnels;

vi) bruggen;

vii) infrastructuur om de gevolgen voor het milieu te beperken;

(b)stations op de in bijlage I vermelde lijnen waar passagiers van de ene trein op een andere en van de trein op een andere vervoerwijze kunnen overstappen;

(c)andere spoorvoorzieningen dan passagiersstations als gedefinieerd in artikel 3, lid 11, van Richtlijn 2012/34/EU van het Europees Parlement en de Raad 55 , met name rangeerterreinen, treinvormingsfaciliteiten, rangeervoorzieningen, wacht- en opstelsporen, onderhoudsvoorzieningen, andere technische voorzieningen zoals schoonmaak- en wasinrichtingen, aflossings- en tankfaciliteiten. Daaronder vallen ook inrichtingen voor automatische omsporing;

(d)toegangsroutes naar en laatstekilometerverbindingen met multimodale goederenterminals die zijn aangesloten op het spoornet, waaronder binnenhavens, zeehavens en luchthavens, en spoorwegfaciliteiten;

(e)besturing en seingeving naast het spoor;

(f)energie-infrastructuur naast het spoor;

(g)bijbehorende uitrusting;

(h)ICT-systemen voor vervoer.

2. Tot de technische uitrusting voor spoorlijnen kunnen onder meer behoren: elektrificatiesystemen, uitrusting voor het in- en uitstappen van passagiers en voor het laden en lossen van goederen in stations en terminals, en innovatieve technologie in de uitrolfase.

Artikel 15 - Voorschriften voor vervoersinfrastructuur op het uitgebreide netwerk

1. De lidstaten waarborgen dat de spoorweginfrastructuur op het uitgebreide netwerk:

(a)voldoet aan Richtlijn (EU) 2016/797 van het Europees Parlement en de Raad 56 en de bijbehorende uitvoeringsmaatregelen, zodat het uitgebreide netwerk interoperabel wordt;

(b)voldoet aan de voorschriften van de technische specificaties inzake interoperabiliteit (TSI’s) die zijn vastgesteld overeenkomstig de artikelen 4 en 5 van Richtlijn (EU) 2016/797, volgens de procedure van artikel 7, lid 1, punten b) tot en met e), van die richtlijn;

(c)voldoet aan de voorschriften van Verordening (EU) [...] [betreffende de uitrol van infrastructuur voor alternatieve brandstoffen].

2. De lidstaten waarborgen dat tegen 31 december 2050 op de spoorweginfrastructuur van het uitgebreide netwerk, waaronder de in artikel 14, lid 1, punt d), vermelde verbindingen:

(a)de sporen en, voor zover noodzakelijk voor de exploitatie van elektrische treinen, de rangeersporen volledig zijn geëlektrificeerd;

(b)de nominale spoorwijdte van nieuwe spoorlijnen 1 435 mm bedraagt, behalve als de nieuwe lijn een uitbreiding is van een netwerk waarvan de spoorwijdte afwijkt van en los staat van de hoofdspoorlijnen in de Unie;

(c)een aslast van ten minste 22,5 ton mogelijk is zonder speciale toestemming;

(d)goederentreinen met een treinlengte van ten minste 740 m (met inbegrip van de locomotief/locomotieven) kunnen rijden zonder speciale toestemming. Aan dat voorschrift wordt voldaan als ten minste aan de volgende voorwaarden is voldaan:

i) op dubbelspoor kunnen ten minste 50 % van de treinpaden voor goederentreinen en minstens twee treinpaden per uur en per rijrichting worden toegewezen aan goederentreinen met een lengte van ten minste 740 m;

ii) op enkelspoor kan ten minste één treinpad per twee uur en per rijrichting worden toegewezen aan goederentreinen met een lengte van ten minste 740 m;

(e)ten minste is voorzien in een P400-standaard overeenkomstig punt 1.1.1.1.3.5 van tabel 1 in de bijlage bij Uitvoeringsverordening (EU) 2019/777 van de Commissie 57 , zonder de aanvullende eis van speciale toestemming om dergelijke treinen te exploiteren.

3. De volgende vrijstellingen zijn van toepassing:

(a)geïsoleerde netwerken zijn vrijgesteld van de voorschriften van lid 2, punten a), c), d) en e);

(b)op verzoek van een lidstaat kan de Commissie in naar behoren gemotiveerde gevallen andere vrijstellingen van de in lid 2 vermelde voorschriften verlenen door middel van uitvoeringshandelingen. Elk verzoek om een vrijstelling moet gebaseerd zijn op een sociaaleconomische kosten-batenanalyse en een beoordeling van de gevolgen voor de interoperabiliteit. Een vrijstelling moet voldoen aan de voorschriften van Richtlijn (EU) 2016/797 van het Europees Parlement en de Raad 58 en in voorkomend geval worden gecoördineerd en overeengekomen met de aangrenzende lidsta(a)t(en).

Artikel 16 - Voorschriften voor vervoersinfrastructuur op het kernnetwerk en het uitgebreide kernnetwerk

1. De lidstaten waarborgen dat de spoorweginfrastructuur van het kernnetwerk en het uitgebreide kernnetwerk voldoet aan artikel 15, lid 1.

2. De lidstaten waarborgen dat de spoorweginfrastructuur van het uitgebreide kernnetwerk, waaronder de in artikel 14, lid 1, punt d), vermelde verbindingen, tegen 31 december 2040:

(a)voldoet aan de voorschriften van artikel 15, lid 2, punten a) tot en met e), en dat er op de goederenlijnen van het uitgebreide kernnetwerk een gangbare operationele minimumbaansnelheid van 100 km/u voor goederentreinen geldt;

(b)voldoet aan de voorschriften van artikel 15, lid 2, punten a) en b), op de passagierslijnen van het uitgebreide kernnetwerk;

(c)een gangbare lijnsnelheid van ten minste 160 km/u mogelijk maakt voor passagierstreinen op de passagierslijnen van het uitgebreide kernnetwerk;

Bij de bouw of verbetering van een passagierslijn van het uitgebreide kernnetwerk of delen daarvan, voeren de lidstaten een studie uit om de haalbaarheid en het economisch nut van hogere snelheden te analyseren, en maken zij de lijn geschikt voor een hogere snelheid als de haalbaarheid en het economisch nut daarvan zijn aangetoond.

3. De lidstaten waarborgen dat de spoorweginfrastructuur van het kernnetwerk, waaronder de in artikel 14, lid 1, punt d), vermelde verbindingen, tegen 31 december 2030:

(a)voldoet aan de voorschriften van artikel 15, lid 2, punten a) tot en met d), en dat er op de goederenlijnen van het kernnetwerk een operationele lijnsnelheid van minstens 100 km/u voor goederentreinen geldt;

(b)voldoet aan de voorschriften van artikel 15, lid 2, punten a) en b), op de passagierslijnen van het kernnetwerk.

4. De lidstaten waarborgen dat de spoorweginfrastructuur van het kernnetwerk, waaronder de in artikel 14, lid 1, punt d), vermelde verbindingen, tegen 31 december 2040:

(a)voldoet aan het voorschrift van artikel 15, lid 2, punt e), op de goederenlijnen van het kernnetwerk;

(b)voldoet aan het voorschrift van lid 2, punt c), op de passagierslijnen van het kernnetwerk.

5. De volgende vrijstellingen zijn van toepassing:

(a)geïsoleerde netwerken zijn vrijgesteld van de voorschriften van de leden 2, 3 en 4;

(b)op verzoek van een lidstaat kan de Commissie in naar behoren gemotiveerde gevallen andere vrijstellingen van de in de leden 2, 3 en 4 vermelde voorschriften verlenen door middel van uitvoeringshandelingen. Elke vrijstelling moet gebaseerd zijn op een sociaaleconomische kosten-batenanalyse en een beoordeling van de gevolgen voor de interoperabiliteit. Een vrijstelling moet voldoen aan de voorschriften van Richtlijn (EU) 2016/797 en in voorkomend geval worden gecoördineerd en overeengekomen met de aangrenzende lidstaat/lidstaten.

Artikel 17 - Europees beheersysteem voor het spoorverkeer

1. De lidstaten waarborgen dat op de spoorweginfrastructuur van het uitgebreide kernnetwerk en het uitgebreide netwerk, waaronder de in artikel 14, lid 1, punt d), vermelde verbindingen, tegen 31 december 2040:

(a)ERTMS is geïnstalleerd;

(b)systemen van klasse B buiten gebruik zijn gesteld.

2. De lidstaten waarborgen dat de spoorweginfrastructuur van het kernnetwerk, waaronder de in artikel 14, lid 1, punt d), vermelde verbindingen, tegen 31 december 2030 voldoet aan de voorschriften van lid 1, punt a).

3. De lidstaten waarborgen dat de spoorweginfrastructuur van het kernnetwerk, waaronder de in artikel 14, lid 1, punt d), vermelde verbindingen, tegen 31 december 2040 voldoet aan het voorschrift van lid 1, punt b).

4. De lidstaten waarborgen dat de spoorweginfrastructuur van het kernnetwerk, het uitgebreide kernnetwerk en het uitgebreide netwerk, waaronder de in artikel 14, lid 1, punt d), vermelde verbindingen, tegen 31 december 2050 is uitgerust met radiogebaseerd ERTMS.

5. De lidstaten waarborgen dat op de spoorweginfrastructuur van het kernnetwerk, het uitgebreide kernnetwerk en het uitgebreide netwerk, waaronder de in artikel 14, lid 1, punt d), vermelde verbindingen, vanaf 31 december 2025 radiogebaseerd ERTMS wordt uitgerold bij de aanleg van een nieuwe lijn of de verbetering van het seinsysteem.

6. Op verzoek van een lidstaat kan de Commissie in naar behoren gemotiveerde gevallen vrijstellingen van de in de leden 1 tot en met 5 vermelde voorschriften verlenen door middel van uitvoeringshandelingen. Elk verzoek om een vrijstelling moet gebaseerd zijn op een sociaaleconomische kosten-batenanalyse en een beoordeling van de gevolgen voor de interoperabiliteit. Een vrijstelling moet voldoen aan de voorschriften van Richtlijn (EU) 2016/797 van het Europees Parlement en de Raad 59 en in voorkomend geval worden gecoördineerd en overeengekomen met de aangrenzende lidsta(a)t(en).

Artikel 18 - Operationele voorschriften voor de Europese vervoerscorridors

1. De lidstaten waarborgen dat tegen 31 december 2030 de kwaliteit van de door infrastructuurbeheerders aan spoorwegondernemingen verleende diensten, de technische en operationele voorschriften voor het gebruik van infrastructuur en de procedures voor grenscontroles niet beletten dat de operationele prestaties van het goederenvervoer per spoor op de spoorlijnen van de Europese vervoerscorridors voldoen aan de volgende streefwaarden:

(a)voor elk grensoverschrijdend traject binnen de Unie bedraagt het oponthoud van goederentreinen die de grens oversteken gemiddeld niet meer dan 15 minuten. Met het oponthoud van een trein op een grensoverschrijdend traject wordt de totale extra vervoerstijd bedoeld die kan worden toegeschreven aan de grensoversteek, ongeacht de onderliggende oorzaken zoals politiecontroles en procedures of infrastructurele, operationele, technische en administratieve aspecten, zonder rekening te houden met de tijd die niet aan de grensoversteek kan worden toegeschreven, zoals operationele procedures die worden uitgevoerd in faciliteiten in de nabijheid van de grensovergang maar die daar niet intrinsiek verband mee houden;

(b)ten minste 90 % van de goederentreinen die ten minste één grens van een Europese vervoerscorridor overschrijden, komen aan op hun bestemming of, als hun bestemming buiten de Unie ligt, bij de buitengrens van de Unie op de geplande tijd of met een vertraging van minder dan 30 minuten.

2. De lidstaten wijzigen in voorkomend geval de in artikel 30 van Richtlijn 2012/34/EU bedoelde contractuele overeenkomsten en treffen overeenkomstig Verordening (EU) nr. 913/2010 passende maatregelen om aan de in lid 1, punten a) en b), vastgestelde streefwaarden te voldoen.

Artikel 19 - Aanvullende prioriteiten voor de ontwikkeling van spoorweginfrastructuur

Bij de bevordering van projecten van gemeenschappelijk belang met betrekking tot spoorweginfrastructuur wordt, behalve aan de in de artikelen 12 en 13 beschreven prioriteiten, voorrang gegeven aan het volgende:

(a)de beperking van de gevolgen van door spoorvervoer veroorzaakte geluiden en trillingen, met name door maatregelen voor rollend materieel en infrastructuur, waaronder geluidsschermen;

(b)de verbetering van de veiligheid van spoorwegovergangen;

(c)in voorkomend geval, de aansluiting van spoorweginfrastructuur op de binnenhaveninfrastructuur;

(d)afhankelijk van de analyse van de sociaaleconomische kosten en baten, de ontwikkeling van infrastructuur voor treinen met een lengte van 740 m tot 1 500 m en een aslast van 25,0 t bij de aanleg en modernisering van spoorlijnen die essentieel zijn voor het goederenvervoer;

(e)de ontwikkeling en uitrol van innovatieve spoorwegtechnologie, voortbouwend op met name de werkzaamheden van de Gemeenschappelijke Ondernemingen “Shift2Rail” en “Europese Spoorwegen”, in het bijzonder automatische treinbesturing, geavanceerd verkeersbeheer, digitale connectiviteit voor passagiers op basis van ERTMS, digitale automatische koppelingen en 5G-connectiviteit;

(f)bij de aanleg of verbetering van spoorweginfrastructuur, het waarborgen van de continuïteit en toegankelijkheid van voet- en fietspaden om actieve vervoerswijzen te bevorderen;

(g)de ontwikkeling van innovatieve alternatieve brandstoftechnologie voor spoorwegen, zoals waterstof voor trajecten die zijn vrijgesteld van de elektrificatieverplichting.


AFDELING 2

Binnenvaartinfrastructuur

Artikel 20 - Infrastructuurcomponenten

1. De binnenvaartinfrastructuur omvat in het bijzonder:

(a)rivieren;

(b)kanalen;

(c)meren;

(d)de bijbehorende infrastructuur zoals sluizen, liften, bruggen en stuwmeren, en maatregelen die de binnenvaart ten goede kunnen komen door overstromingen en droogte te voorkomen en te beperken;

(e)de toegangswateren naar en laatstekilometerverbindingen met multimodale goederenterminals die via binnenwateren met elkaar verbonden zijn, met name in binnenhavens en zeehavens;

(f)lig- en rustplaatsen;

(g)binnenhavens, waaronder basishaveninfrastructuur in de vorm van havenbekkens, kademuren, aanlegplaatsen, steigers, dokken, dijken, gedempte zones, landaanwinning en de nodige infrastructuur voor vervoer binnen en buiten het havengebied;

(h)bijbehorende uitrusting;

(i)ICT-systemen voor vervoer, waaronder RIS;

(j)de verbindingen tussen binnenhavens en de andere vervoerswijzen in het trans-Europees vervoersnetwerk;

(k)infrastructuur voor inrichtingen voor alternatieve brandstoffen zoals gedefinieerd in Verordening (EU) [...] [betreffende de uitrol van infrastructuur voor alternatieve brandstoffen];

(l)de nodige infrastructuur voor afvalvrije werkzaamheden en maatregelen op het gebied van de circulaire economie.

2. De bij de binnenwateren behorende uitrusting kan uitrusting voor het laden en lossen en de opslag van goederen in binnenhavens omvatten. De bijbehorende uitrusting kan in het bijzonder aandrijf- en besturingssystemen omvatten die onder meer de water- en luchtverontreiniging, het energieverbruik en de koolstofintensiteit verminderen. Het kan ook gaan om afvalontvangstvoorzieningen, walstroomvoorzieningen en andere infrastructuur voor alternatieve brandstoffen voor productie en levering en voorzieningen voor de inzameling van afgewerkte olie, alsook om uitrusting voor het breken van ijs, voor hydrologische diensten en voor het baggeren van de vaargeul, de haven en de haveninvaart om het hele jaar door de bevaarbaarheid te verzekeren.

3. Een binnenhaven maakt deel uit van het uitgebreide netwerk als zij aan de volgende voorwaarden voldoet:

(a)de jaarlijkse goederenoverslag bedraagt meer dan 500 000 ton. Het totale jaarlijkse overslagvolume wordt bepaald aan de hand van het recentst beschikbare driejaarlijkse gemiddelde, op basis van door Eurostat gepubliceerde statistieken;

(b)zij bevindt zich op het binnenvaartnet van het trans-Europese vervoersnetwerk.

Artikel 21 - Voorschriften voor vervoersinfrastructuur op het uitgebreide netwerk

1. De lidstaten waarborgen dat de binnenhavens op het uitgebreide netwerk tegen 31 december 2050:

(a)aangesloten zijn op de weg- of spoorweginfrastructuur;

(b)over ten minste één multimodale goederenterminal beschikken die op niet-discriminerende wijze en tegen transparante en niet-discriminerende tarieven toegankelijk is voor alle exploitanten en gebruikers;

(c)uitgerust zijn met voorzieningen om de milieuprestaties van schepen in havens te verbeteren, waaronder ontvangstvoorzieningen, ontgassingsfaciliteiten, geluidsbeperkende maatregelen en maatregelen ter vermindering van lucht- en waterverontreiniging.

2. De lidstaten garanderen de uitrol van infrastructuur voor alternatieve brandstoffen in binnenhavens overeenkomstig de voorschriften van Verordening (EU) [...] [betreffende de uitrol van infrastructuur voor alternatieve brandstoffen].

Artikel 22 - Voorschriften voor vervoersinfrastructuur op het kernnetwerk

1. De lidstaten waarborgen dat de binnenhavens van het kernnetwerk voldoen aan de voorschriften van artikel 21, lid 1, punten a) en b), tegen 31 december 2030 en aan de voorschriften van artikel 21, lid 1, punt c), tegen 31 december 2040.

2. De lidstaten waarborgen dat op het binnenvaartnet, met inbegrip van de in artikel 20, lid 1, punt e), bedoelde verbindingen, een efficiënte, betrouwbare en veilige scheepvaart voor de gebruikers in stand wordt gehouden door minimale eisen en dienstverleningsniveaus voor waterwegen te verzekeren en door te voorkomen dat afbreuk wordt gedaan aan die minimumeisen of een van de vastgestelde onderliggende criteria (goede bevaarbaarheid).

3. De lidstaten zorgen er met name voor dat:

(a)de vaardiepte van rivieren, kanalen, meren, binnenhavens en hun toegangswateren ten minste 2,5 m bedraagt en de minimale doorvaarthoogte onder niet-beweegbare bruggen ten minste 5,25 m bedraagt bij vastgestelde referentiewaterstanden die op een bepaald aantal dagen per jaar worden overschreden ten opzichte van een statistisch gemiddelde;

De referentiewaterstanden worden vastgesteld op basis van het aantal dagen per jaar waarop het werkelijke waterpeil de bepaalde referentiewaterstand heeft overschreden. De Commissie stelt uitvoeringshandelingen tot nadere bepaling van de in de vorige alinea bedoelde referentiewaterstanden vast per stroomgebied. Die uitvoeringshandelingen worden vastgesteld volgens de in artikel 59, lid 3, bedoelde onderzoeksprocedure.

Bij de vaststelling van de referentiewaterstanden houdt de Commissie rekening met de voorschriften die zijn vastgesteld in internationale verdragen en in overeenkomsten tussen de lidstaten.

(b)zij op een voor het publiek toegankelijke website het aantal dagen per jaar als bedoeld in punt a) publiceren waarop het werkelijke waterpeil de vastgestelde referentiewaterstand voor de vaardiepte overschrijdt of niet bereikt, alsmede de gemiddelde wachttijd bij elke sluis;

(c)sluiswachters de sluizen zodanig bedienen en onderhouden dat de wachttijden tot een minimum worden beperkt;

(d)rivieren, kanalen en meren zijn uitgerust met RIS voor alle diensten overeenkomstig Richtlijn 2005/44/EG 60 , zodat gebruikers over de grenzen heen realtime-informatie krijgen.

4. Op verzoek van een lidstaat kan de Commissie in naar behoren gemotiveerde gevallen vrijstellingen van de in lid 3, punt a), vermelde minimumeisen verlenen door middel van uitvoeringshandelingen. Elk verzoek om vrijstelling moet gebaseerd zijn op een sociaaleconomische kosten-batenanalyse, een beoordeling van specifieke geografische of aanzienlijke fysieke beperkingen en/of potentiële negatieve gevolgen voor het milieu en de biodiversiteit.

Een verslechtering van de minimumeisen als gevolg van rechtstreeks menselijk optreden of een gebrek aan zorgvuldigheid bij het onderhoud van het binnenvaartnetwerk wordt niet beschouwd als een geval dat een vrijstelling rechtvaardigt.

De lidstaten kunnen een vrijstelling krijgen in geval van overmacht. De lidstaten herstellen de bevaarbaarheid weer tot de vorige status zodra de situatie dat toelaat.

Elk verzoek om vrijstelling wordt in voorkomend geval gecoördineerd en overeengekomen met de aangrenzende lidsta(a)t(en).

5. De Commissie stelt uitvoeringshandelingen vast met eisen ter aanvulling van de overeenkomstig lid 3, punt a), tweede alinea, vastgestelde minimumeisen per stroomgebied. Die eisen kunnen met name betrekking hebben op:

(a)aanvullende parameters voor waterwegen die specifiek zijn voor vrij stromende rivieren;

(b)specificaties voor infrastructuur op binnenwateren;

(c)specificaties voor infrastructuur in binnenhavens;

(d)geschikte aanlegplaatsen en diensten voor commerciële gebruikers;

(e)de uitrol van infrastructuur voor alternatieve energie om een corridorbrede toegang tot alternatieve brandstoffen te waarborgen;

(f)voorschriften voor digitale toepassingen van het netwerk en automatiseringsprocessen;

(g)de bestendigheid van de infrastructuur tegen klimaatverandering, natuurrampen en door de mens veroorzaakte rampen of opzettelijke verstoringen;

(h)de invoering en bevordering van nieuwe technologie en innovatie voor koolstofvrije brandstoffen en aandrijfsystemen.

De in de eerste alinea bedoelde uitvoeringshandelingen worden vastgesteld overeenkomstig de in artikel 59, lid 3, bedoelde onderzoeksprocedure.

6. De Commissie waarborgt een coherente aanpak van de toepassing van de goede bevaarbaarheid in de Unie en kan daartoe richtsnoeren vaststellen. Bij de vaststelling van de minimumeisen voor de punten e) en f) ziet de Commissie erop toe dat de interoperabiliteit tussen stroomgebieden niet in het gedrang komt.

Artikel 23 - Aanvullende prioriteiten voor de ontwikkeling van de binnenvaartinfrastructuur

Bij de bevordering van projecten van gemeenschappelijk belang met betrekking tot binnenvaartinfrastructuur wordt, behalve aan de in de artikelen 12 en 13 beschreven algemene prioriteiten, aandacht besteed aan het volgende:

(a)waar nodig, het bereiken van hogere normen voor de modernisering van bestaande waterwegen en de aanleg van nieuwe waterwegen, teneinde te voldoen aan de marktvraag;

(b)maatregelen voor de preventie en de beperking van de gevolgen van overstromingen en droogte;

(c)het stimuleren van een duurzame, veilige en beveiligde binnenvaart, ook binnen stedelijke knooppunten;

(d)de modernisering en uitbreiding van de capaciteit van de nodige infrastructuur voor vervoer binnen en buiten het havengebied;

(e)het stimuleren en ontwikkelen van maatregelen ter verbetering van de milieuprestaties van de binnenvaart- en vervoersinfrastructuur, waaronder emissievrije en emissiearme vaartuigen en maatregelen om de gevolgen voor waterlichamen en voor de van water afhankelijke biodiversiteit te beperken, in overeenstemming met de toepasselijke voorschriften uit hoofde van het Unierecht of de desbetreffende internationale overeenkomsten.


AFDELING 3

Zeevaartinfrastructuur en de Europese maritieme ruimte

Artikel 24 - Infrastructuurcomponenten

1. De Europese maritieme ruimte verbindt en integreert de in lid 2 beschreven maritieme componenten met het netwerk op het land door de aanleg of verbetering van kortevaartroutes tussen twee of meer zeehavens op het grondgebied van de Unie of tussen een of meer havens op het grondgebied van de Unie en een haven op het grondgebied van een aangrenzend derde land met een kustlijn aan de ingesloten zeeën die grenzen aan de wateren van de Unie, en door de ontwikkeling van zeehavens op het grondgebied van de Unie en hun verbindingen met het achterland, om voor een efficiënte, levensvatbare en duurzame integratie met andere vervoerswijzen te zorgen.

2. De Europese maritieme ruimte bestaat uit:

(a)de zeevaartinfrastructuur binnen de havengebieden van het kernnetwerk en het uitgebreide netwerk;

(b)bredere maatregelen die geen verband houden met specifieke havens en die de Europese maritieme ruimte en de zeevaart op vele gebieden ten goede komen, zoals steun voor werkzaamheden die de bevaarbaarheid het hele jaar door verzekeren (ijs breken), ICT-systemen voor vervoer en hydrografische onderzoeken.

3. De in lid 2, punt a), bedoelde zeevaartinfrastructuur omvat in het bijzonder:

(a)zeehavens, met inbegrip van de nodige infrastructuur voor het vervoer binnen het havengebied;

(b)basishaveninfrastructuur zoals havenbekkens, kademuren, ligplaatsen, steigers, dokken, dijken, gedempte zones en landaanwinning;

(c)zeekanalen;

(d)navigatiehulpmiddelen;

(e)haveninvaarten, vaargeulen en sluizen;

(f)golfbrekers;

(g)verbindingen tussen de havens en de andere vervoerswijzen van het trans-Europees vervoersnetwerk;

(h)ICT-systemen voor vervoer, waaronder EMSWe en VTMIS;

(i)infrastructuur voor inrichtingen voor alternatieve brandstoffen zoals gedefinieerd in Verordening (EU) [...] [betreffende de uitrol van infrastructuur voor alternatieve brandstoffen];

(j)bijbehorende uitrusting, zoals met name uitrusting voor verkeers- en vrachtbeheer, de beperking van negatieve gevolgen voor het milieu, een betere energie-efficiëntie, het beperken van lawaai en het gebruik van alternatieve brandstoffen, alsmede uitrusting om het hele jaar door de bevaarbaarheid te verzekeren, waaronder uitrusting voor het breken van ijs, voor hydrologisch onderzoek, voor kapitaalbaggerwerk en voor de bescherming van de haven en de haveninvaart;

(k)de nodige infrastructuur voor afvalvrije werkzaamheden en maatregelen op het gebied van de circulaire economie.

4. Een zeehaven maakt deel uit van het uitgebreide netwerk als zij aan ten minste een van de volgende voorwaarden voldoet:

(a)het totale jaarlijkse passagiersverkeer vertegenwoordigt meer dan 0,1 % van het totale jaarlijkse passagiersverkeer van alle zeehavens in de Unie. Als referentie voor dat totaalvolume geldt het recentst beschikbare driejaarlijkse gemiddelde op basis van de statistieken van Eurostat;

(b)het totale jaarlijkse vrachtvolume, voor bulkgoederen of stukgoederen, bedraagt meer dan 0,1 % van het overeenkomstige totale jaarlijkse vrachtvolume dat in alle zeehavens van de Unie wordt verwerkt. Als referentie voor dat totaalvolume geldt het recentst beschikbare driejaarlijkse gemiddelde op basis van de statistieken van Eurostat;

(c)de zeehaven bevindt zich op een eiland en vormt het enige toegangspunt tot een NUTS 3-regio in het uitgebreide netwerk;

(d)zij bevindt zich in een ultraperifeer of perifeer gebied, op een afstand van meer dan 200 km van de dichtstbijzijnde haven van het uitgebreide netwerk.

Artikel 25 - Voorschriften voor vervoersinfrastructuur op het uitgebreide netwerk

1. De lidstaten waarborgen dat:

(a)in de zeehavens van het uitgebreide netwerk infrastructuur voor alternatieve brandstoffen wordt uitgerold in volledige overeenstemming met de voorschriften van Verordening (EU) [...] [betreffende de uitrol van infrastructuur voor alternatieve brandstoffen];

(b)de zeehavens van het uitgebreide netwerk zijn uitgerust met de nodige infrastructuur om de milieuprestaties van schepen in havens te verbeteren, zoals ontvangstvoorzieningen voor de afvalafgifte van schepen overeenkomstig Richtlijn (EU) 2019/883 van het Europees Parlement en de Raad 61 ;

(c)VTMIS en SafeSeaNet worden ingevoerd overeenkomstig Richtlijn 2002/59/EG;

(d)de nationale maritieme éénloketsystemen worden ingevoerd overeenkomstig Verordening (EU) 2019/1239.

2. De lidstaten waarborgen dat tegen 31 december 2050:

(a)de zeehavens van het uitgebreide netwerk worden aangesloten op de spoorweg- en wegeninfrastructuur en, waar mogelijk, op de binnenwateren, tenzij specifieke geografische of aanzienlijke fysieke beperkingen die aansluiting verhinderen;

(b)elke zeehaven van het uitgebreide netwerk waar goederenverkeer plaatsvindt, beschikt over ten minste één multimodale goederenterminal die op niet-discriminerende wijze en tegen transparante en niet-discriminerende tarieven toegankelijk is voor alle exploitanten en gebruikers;

(c)zeekanalen, havenvaargeulen en riviermonden twee zeeën met elkaar verbinden, of vanaf de zee toegang bieden tot zeehavens en ten minste overeenkomen met binnenwateren die voldoen aan de voorschriften van artikel 22;

(d)de zeehavens van het uitgebreide netwerk die verbonden zijn met binnenwateren, beschikken over specifieke afhandelingscapaciteit voor binnenschepen.

3. Op verzoek van een lidstaat kan de Commissie in naar behoren gemotiveerde gevallen vrijstellingen van de in lid 2 vermelde minimumvoorschriften verlenen door middel van uitvoeringshandelingen. Elk verzoek om vrijstelling moet gebaseerd zijn op een sociaaleconomische kosten-batenanalyse, een beoordeling van specifieke geografische of aanzienlijke fysieke beperkingen en/of de potentiële negatieve gevolgen voor het milieu en de biodiversiteit.

Artikel 26 - Voorschriften voor vervoersinfrastructuur op het kernnetwerk

1. De lidstaten waarborgen dat de zeevaartinfrastructuur van het kernnetwerk in overeenstemming is met artikel 25, lid 1.

2. De lidstaten waarborgen dat de zeevaartinfrastructuur van het kernnetwerk tegen 31 december 2030 voldoet aan de voorschriften van artikel 25, lid 2.

3. Op verzoek van een lidstaat kan de Commissie in naar behoren gemotiveerde gevallen vrijstellingen van de in lid 2 vermelde minimumvoorschriften verlenen door middel van uitvoeringshandelingen. Elk verzoek om vrijstelling moet gebaseerd zijn op een sociaaleconomische kosten-batenanalyse, een beoordeling van specifieke geografische of aanzienlijke fysieke beperkingen en/of de potentiële negatieve gevolgen voor het milieu en de biodiversiteit.

Artikel 27 - Aanvullende prioriteiten voor de ontwikkeling van zeevaartinfrastructuur

Bij de bevordering van projecten van gemeenschappelijk belang met betrekking tot zeevaartinfrastructuur wordt, behalve aan de in de artikelen 12 en 13 beschreven prioriteiten, aandacht geschonken aan het volgende:

(a)de verbetering van de maritieme toegang, zoals golfbrekers, zeekanalen, vaargeulen, sluizen, kapitaalbaggerwerk en navigatiehulpmiddelen;

(b)de bouw of verbetering van basishaveninfrastructuur zoals havenbekkens, kademuren, ligplaatsen, steigers, dokken, dijken, gedempte zones en landaanwinning;

(c)betere digitaliserings- en automatiseringsprocessen, vooral met het oog op meer veiligheid, beveiliging en duurzaamheid;

(d)de invoering en bevordering van nieuwe technologie en innovatie voor koolstofvrije en koolstofarme brandstoffen en aandrijfsystemen;

(e)het versterken van de veerkracht van de logistieke ketens en de internationale maritieme handel, onder meer met betrekking tot de aanpassing aan de klimaatverandering;

(f)maatregelen tegen lawaai en voor meer energie-efficiëntie;

(g)het stimuleren van emissievrije en emissiearme schepen voor kortevaartverbindingen en het ontwikkelen van maatregelen ter verbetering van de milieuprestaties van de zeevaart met het oog op de havenaanloop of het optimaliseren van de toeleveringsketen, in overeenstemming met de toepasselijke vereisten uit hoofde van het Unierecht of de desbetreffende internationale overeenkomsten.


AFDELING 4

Infrastructuur voor het wegvervoer

Artikel 28 - Infrastructuurcomponenten

1. De infrastructuur voor het wegvervoer omvat in het bijzonder:

(a)wegen, met inbegrip van:

i) bruggen;

ii) tunnels;

iii) aansluitingen;

iv) kruisingen;

v) knooppunten;

vi) vluchtstroken;

vii) parkeer- en rustplaatsen, met inbegrip van veilige en beveiligde parkeerterreinen voor bedrijfsvoertuigen;

viii) systemen voor het wegen van rijdende voertuigen;

ix) infrastructuur voor inrichtingen voor alternatieve brandstoffen, in volledige overeenstemming met de voorschriften van Verordening (EU) [...] [betreffende de uitrol van infrastructuur voor alternatieve brandstoffen];

x) infrastructuur om de gevolgen voor het milieu te beperken;

(b)bijbehorende uitrusting;

(c)ICT-systemen voor vervoer;

(d)toegangswegen tot en laatstekilometerverbindingen met multimodale vrachtterminals;

(e)verbindingen van goederenterminals en logistieke platforms met de andere vervoerswijzen in het trans-Europees vervoersnetwerk;

(f)busterminals.

2. De in lid 1, punt a), vermelde wegen spelen een belangrijke rol in het goederen- en personenvervoer over lange afstand, verbinden de belangrijkste stedelijke en economische centra met elkaar en sluiten aan op andere vervoerswijzen.

3. Tot de uitrusting voor wegen kunnen met name behoren: voorzieningen voor verkeersbeheer, informatie en routegeleiding, apparatuur voor de heffing van tol of gebruiksrechten, verkeersveiligheidsvoorzieningen, uitrusting om de negatieve milieueffecten te beperken, tank- en laadstations voor voertuigen met alternatieve aandrijving, en beveiligde parkeerterreinen voor bedrijfsvoertuigen.

Artikel 29 - Voorschriften voor vervoersinfrastructuur op het uitgebreide netwerk

1. De lidstaten waarborgen het volgende:

(a)de veiligheid van de infrastructuur voor wegvervoer wordt verzekerd, gecontroleerd en zo nodig verbeterd in overeenstemming met Richtlijn 2008/96/EG van het Europees Parlement en de Raad 62 ;

(b)de wegen worden ontworpen, aangelegd of verbeterd en onderhouden volgens het hoogste verkeersveiligheidsniveau, met name door de toepassing van de recentste technologie;

(c)de wegen worden ontworpen, aangelegd of verbeterd en onderhouden volgens het hoogste milieubeschermingsniveau, waar nodig onder meer door geluidsarme wegdekken en de opvang, behandeling en lozing van afvloeiend water;

(d)tunnels met een lengte van meer dan 500 m zijn conform Richtlijn 2004/54/EG van het Europees Parlement en de Raad 63 ;

(e)de interoperabiliteit van tolheffingssystemen wordt in voorkomend geval gewaarborgd overeenkomstig Richtlijn 2019/520/EG van het Europees Parlement en de Raad 64 en Uitvoeringsverordening C/2019/9080 van de Commissie 65 en Gedelegeerde Verordening C/2019/8369 van de Commissie 66 ;

(f)de tolgelden of gebruiksrechten worden in voorkomend geval geheven overeenkomstig Richtlijn 1999/62/EG van het Europees Parlement en de Raad 67 ;

(g)elk intelligent vervoerssysteem in de infrastructuur voor wegvervoer is in overeenstemming met Richtlijn (EU) [...] betreffende het kader voor de uitrol van intelligente vervoerssystemen en wordt uitgerold op een wijze die in overeenstemming is met de krachtens die richtlijn vastgestelde gedelegeerde handelingen 68 ;

(h)op het wegennet wordt infrastructuur voor alternatieve brandstoffen uitgerold in volledige overeenstemming met de voorschriften van Verordening (EU) [...] [betreffende de uitrol van infrastructuur voor alternatieve brandstoffen].

2. De lidstaten waarborgen dat de wegeninfrastructuur van het uitgebreide netwerk tegen 31 december 2050 aan de volgende eisen voldoet:

(a)de weg is speciaal ontworpen, aangelegd of aangepast voor verkeer met motorvoertuigen en:

i) beschikt, behalve op bepaalde plaatsen of tijdstippen, over rijbanen voor beide verkeersrichtingen die van elkaar gescheiden zijn hetzij door een strook die niet voor het verkeer is bestemd, hetzij, bij uitzondering, op een andere wijze;

ii) heeft geen gelijkvloerse kruisingen met een andere weg, spoorweg of trambaan, fietspad of voetpad; en

iii) ontsluit geen aangrenzende eigendommen;

(b)er zijn rustplaatsen beschikbaar op maximaal 60 km afstand van elkaar, met voldoende parkeerruimte, veiligheids- en beveiligingsapparatuur en passende voorzieningen, waaronder sanitair, die voldoen aan de behoeften van divers personeel;

(c)er zijn veilige en beveiligde parkeerterreinen beschikbaar op maximaal 100 km afstand van elkaar, met voldoende parkeerplaatsen voor bedrijfsvoertuigen en conform de voorschriften van artikel 8, lid 1, punt a), van Verordening(EU) nr. 2020/1054 69 ;

(d)er zijn systemen voor het wegen van rijdende voertuigen geïnstalleerd op een afstand van maximaal 300 km van elkaar. Die systemen moeten de identificatie mogelijk maken van voertuigen en voertuigcombinaties waarvan vermoed wordt dat ze de in Richtlijn 96/53/EG vastgestelde maximaal toegestane gewichten hebben overschreden.

3. De lidstaten waarborgen tegen 31 december 2030 dat middelen worden ingezet of gebruikt om veiligheidsgerelateerde voorvallen of omstandigheden op te sporen, en dat de relevante verkeersgegevens worden verzameld met het oog op het verstrekken van minimale universele verkeersveiligheidsinformatie zoals gedefinieerd in Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 886/2013 van de Commissie 70 .

4. Op verzoek van een lidstaat kan de Commissie door middel van uitvoeringshandelingen vrijstellingen van het in lid 2, punt a), vastgestelde voorschrift verlenen in naar behoren gemotiveerde gevallen, met name als de verkeersdichtheid in beide richtingen niet meer dan 10 000 voertuigen per dag bedraagt of als er specifieke geografische of aanzienlijke fysieke beperkingen bestaan, op voorwaarde dat een passend veiligheidsniveau wordt gewaarborgd. Elk verzoek om vrijstelling moet gebaseerd zijn op een sociaaleconomische kosten-batenanalyse, een beoordeling van specifieke geografische of aanzienlijke fysieke beperkingen en/of de potentiële negatieve gevolgen van de investeringen voor het milieu en de biodiversiteit.

Artikel 30 - Voorschriften voor vervoersinfrastructuur op het kernnetwerk en het uitgebreide kernnetwerk

1. De lidstaten waarborgen dat de wegeninfrastructuur van het kernnetwerk en het uitgebreide kernnetwerk in overeenstemming is met artikel 29, lid 1.

2. De lidstaten waarborgen dat de wegeninfrastructuur van het kernnetwerk en het uitgebreide kernnetwerk tegen 31 december 2040 voldoet aan de voorschriften van artikel 29, lid 2, punten a), c) en d).

3. De lidstaten waarborgen dat de wegeninfrastructuur van het kernnetwerk en het uitgebreide kernnetwerk tegen 31 december 2030 voldoet aan de voorschriften van artikel 29, lid 2, punt b).

4. De lidstaten waarborgen dat de wegeninfrastructuur van het kernnetwerk tegen 31 december 2025 voldoet aan de voorschriften van artikel 29, lid 3.

5. Op verzoek van een lidstaat kan de Commissie door middel van uitvoeringshandelingen vrijstellingen van het in artikel 29, lid 2, punt a), vastgestelde voorschrift verlenen in naar behoren gemotiveerde gevallen, met name als de verkeersdichtheid in beide richtingen niet meer dan 10 000 voertuigen per dag bedraagt of als er specifieke geografische of aanzienlijke fysieke beperkingen bestaan, op voorwaarde dat een passend veiligheidsniveau wordt gewaarborgd. Elk verzoek om vrijstelling moet gebaseerd zijn op een sociaaleconomische kosten-batenanalyse, een beoordeling van specifieke geografische of aanzienlijke fysieke beperkingen en/of de potentiële negatieve gevolgen van de investeringen voor het milieu en de biodiversiteit.

Artikel 31 - Aanvullende prioriteiten voor de ontwikkeling van infrastructuur voor wegvervoer

Bij de bevordering van projecten van gemeenschappelijk belang met betrekking tot wegeninfrastructuur wordt, behalve aan de in de artikelen 12 en 13 beschreven algemene prioriteiten, aandacht geschonken aan het volgende:

(a)het verbeteren en bevorderen van de verkeersveiligheid, rekening houdend met de behoeften van kwetsbare gebruikers en weggebruikers in al hun diversiteit, in het bijzonder personen met beperkte mobiliteit;

(b)het beperken van de congestie op bestaande wegen, met name door intelligent verkeersbeheer, waaronder dynamische congestieheffingen of tolgelden die variëren naargelang het tijdstip van dag, de week of het seizoen;

(c)het invoeren van innovatieve technologie voor een betere controle op de naleving van het rechtskader van de Unie voor wegvervoer, waaronder slimme en geautomatiseerde handhavingsinstrumenten en 5G-communicatie-infrastructuur;

(d)bij de aanleg of verbetering van wegeninfrastructuur, het waarborgen van de continuïteit en toegankelijkheid van voet- en fietspaden om actieve vervoerswijzen te stimuleren.


AFDELING 5

Luchtvaartinfrastructuur

Artikel 32 - Infrastructuurcomponenten

1. De luchtvaartinfrastructuur omvat in het bijzonder:

(a)het luchtruim, de vliegroutes en de luchtcorridors;

(b)luchthavens, met inbegrip van de nodige infrastructuur en uitrusting voor grond- en vervoersactiviteiten in het luchthavengebied, vertihavens en ruimtehavens;

(c)de verbindingen tussen luchthavens en de andere vervoerswijzen in het trans-Europees vervoersnetwerk;

(d)ATM/ANS-systemen en de bijbehorende apparatuur, waaronder in de ruimte gestationeerde apparatuur;

(e)infrastructuur voor inrichtingen voor alternatieve brandstoffen en elektriciteitsvoorziening voor stilstaande luchtvaartuigen zoals gedefinieerd in Verordening (EU) [...] [betreffende de uitrol van infrastructuur voor alternatieve brandstoffen];

(f)infrastructuur voor de productie ter plaatse van alternatieve brandstoffen, voor een betere energie-efficiëntie en voor de beperking van de impact op het klimaat en het milieu en van de geluidshinder van luchthavens of van de bijbehorende luchthavenactiviteiten, zoals grondafhandelingsdiensten, luchtvaartuigactiviteiten en passagiersvervoer op de grond;

(g)infrastructuur voor gescheiden afvalinzameling, afvalpreventie en activiteiten op het gebied van de circulaire economie.

2. Een luchthaven maakt deel uit van het uitgebreide netwerk als zij ten minste aan een van de volgende voorwaarden voldoet:

(a)met betrekking tot goederenluchthavens vertegenwoordigt het totale jaarlijkse goederenvolume ten minste 0,2 % van het totale jaarlijkse goederenvolume van alle luchthavens in de Unie;

(b)met betrekking tot passagiersluchthavens vertegenwoordigt het totale jaarlijkse reizigersverkeer ten minste 0,1 % van het totale jaarlijkse aantal passagiers van alle luchthavens in de Unie, tenzij de luchthaven meer dan 100 km verwijderd ligt van de dichtstbijzijnde luchthaven in het uitgebreide netwerk, of meer dan 200 km van een hogesnelheidsspoorlijn in de betrokken regio.

Het totale jaarlijkse aantal passagiers en het totale jaarlijkse goederenvolume worden bepaald aan de hand van het recentst beschikbare driejaarlijkse gemiddelde, op basis van de door Eurostat gepubliceerde statistieken.

Artikel 33 - Voorschriften voor vervoersinfrastructuur op het kernnetwerk en het uitgebreide netwerk

1. De lidstaten waarborgen dat:

(a)de luchthavens van het kernnetwerk tegen 31 december 2030 zijn aangesloten op het langeafstandsspoorwegnet, met inbegrip van het hogesnelheidsspoorwegnet, en de wegvervoersinfrastructuur van het trans-Europees vervoersnetwerk, tenzij dergelijke verbindingen onmogelijk zijn vanwege specifieke geografische of aanzienlijke fysieke belemmeringen;

(b)de luchthavens van het uitgebreide netwerk met een totaal jaarlijks passagiersvolume van meer dan vier miljoen passagiers tegen 31 december 2050 zijn aangesloten op het langeafstandsspoorwegnet, met inbegrip van het hogesnelheidsspoorwegnet, en op de wegvervoersinfrastructuur van het trans-Europees vervoersnetwerk, tenzij dergelijke verbindingen door specifieke geografische of aanzienlijke fysieke beperkingen worden verhinderd;

(c)elke op hun grondgebied gelegen luchthaven over ten minste één terminal beschikt die op niet-discriminerende wijze en tegen transparante en niet-discriminerende tarieven toegankelijk is voor alle exploitanten en gebruikers;

(d)de luchtvaartinfrastructuur in overeenstemming is met de gemeenschappelijke basisnormen voor de bescherming van de burgerluchtvaart tegen wederrechtelijke daden, als vastgesteld door de Unie bij Verordening (EG) nr. 300/2008 van het Europees Parlement en de Raad 71 ;

(e)de infrastructuur voor luchtverkeersbeheer de mogelijkheid biedt het gemeenschappelijk Europees luchtruim tot stand te brengen, overeenkomstig Verordening (EG) nr. 549/2004, (EG) nr. 550/2004, (EG) nr. 551/2004 en (EU) 2018/1139, teneinde de prestaties en de duurzaamheid van het Europese luchtvaartsysteem, de uitvoeringsvoorschriften en de specificaties van de Unie te verbeteren;

(f)in luchthavens infrastructuur voor alternatieve brandstoffen wordt uitgerold in volledige overeenstemming met de voorschriften van Verordening (EU) [...] [betreffende de uitrol van infrastructuur voor alternatieve brandstoffen];

(g)de luchtvaartinfrastructuur voorziet in de toevoer van ververste lucht naar stilstaande luchtvaartuigen.

2. Op verzoek van een lidstaat kan de Commissie in naar behoren gemotiveerde gevallen vrijstellingen van de in lid 1, punten a), b), c) en g), vastgestelde voorschriften verlenen door middel van uitvoeringshandelingen. Elk verzoek om vrijstelling moet gebaseerd zijn op een sociaaleconomische kosten-batenanalyse of verband houden met specifieke geografische of aanzienlijke fysieke beperkingen, waaronder het ontbreken van een spoorwegnet op het grondgebied.

Artikel 34 - Aanvullende prioriteiten voor de ontwikkeling van luchtvaartinfrastructuur

Bij de bevordering van projecten van gemeenschappelijk belang met betrekking tot luchtvaartinfrastructuur wordt, behalve aan de in de artikelen 12 en 13 beschreven prioriteiten, aandacht geschonken aan het volgende:

(a)de verhoging van de operationele en energie-efficiëntie van luchthavens;

(b)de ondersteuning van de invoering van het gemeenschappelijk Europees luchtruim en van interoperabele systemen, met name die welke door het SESAR-project zijn ontwikkeld in overeenstemming met het Europees ATM-masterplan;

(c)betere digitaliserings- en automatiseringsprocessen, vooral met het oog op meer veiligheid en beveiliging;

(d)betere multimodale verbindingen tussen luchthavens en de infrastructuur van andere vervoerswijzen en, in voorkomend geval, tussen luchthavens en stedelijke knooppunten;

(e)het verbeteren van de duurzaamheid en het beperken van de gevolgen voor het klimaat en het milieu en van de geluidshinder, met name door de invoering van nieuwe technologie en innovatie, alternatieve brandstoffen, emissiearme en emissievrije luchtvaartuigen en een koolstofvrije en koolstofarme infrastructuur.


AFDELING 6

Infrastructuur voor multimodale goederenterminals

Artikel 35 - Identificatie van de multimodale goederenterminals

1. De multimodale goederenterminals op het trans-Europese vervoersnetwerk zijn terminals die:

(a)gelegen zijn in de zeehavens van het trans-Europees vervoersnetwerk, zoals vermeld in bijlage II;

(b)gelegen zijn in de binnenhavens van het trans-Europees vervoersnetwerk, zoals vermeld in bijlage II;

(c)gelegen zijn in of in de nabijheid van een stedelijk knooppunt;

(d)ingedeeld zijn bij de terminals voor overslag tussen weg- en spoorvervoer van het trans-Europees vervoersnetwerk, zoals vermeld in bijlage II.

2. De lidstaten waarborgen dat de multimodale goederenterminals op het trans-Europees vervoersnetwerk over voldoende capaciteit beschikken voor de huidige en toekomstige verkeersstromen, in het bijzonder de stromen van en naar stedelijke knooppunten, industriecentra, havens en logistieke knooppunten.

3. Binnen twee jaar na de inwerkingtreding van deze verordening voeren de lidstaten een prospectieve en marktanalyse uit van de multimodale goederenterminals op hun grondgebied. Die analyse moet ten minste:

(a)de huidige en toekomstige goederenstromen onderzoeken, waaronder de verkeersstromen van goederen die over de weg worden vervoerd;

(b)de bestaande multimodale goederenterminals van het trans-Europees vervoersnetwerk op het grondgebied identificeren en beoordelen of er behoefte is aan nieuwe multimodale goederenterminals of aan extra overslagcapaciteit in de bestaande terminals;

(c)analyseren hoe multimodale goederenterminals met voldoende overslagcapaciteit efficiënt kunnen worden gespreid om aan de onder b) vastgestelde behoeften te voldoen. Daarbij wordt rekening gehouden met terminals in grensgebieden met aangrenzende lidstaten.

De lidstaten raadplegen verladers, vervoerders en logistieke bedrijven die op hun grondgebied actief zijn. Zij houden bij hun analyse rekening met de resultaten van die raadpleging.

4. Op basis van de in lid 3 bedoelde analyse stellen de lidstaten een actieplan op voor de ontwikkeling van een netwerk van multimodale goederenterminals. De resultaten van de analyse en het actieplan worden uiterlijk zes maanden na de afronding van de analyse ingediend bij de Commissie, samen met een lijst van terminals voor overslag tussen weg- en spoorvervoer die de lidstaat aan de bijlagen I en II wil toevoegen.

5. Een terminal voor overslag tussen spoor- en wegvervoer maakt deel uit van het trans-Europees vervoersnetwerk en wordt opgenomen in bijlage II als aan ten minste een van de volgende voorwaarden is voldaan:

(a)de jaarlijkse overslag van goederen overschrijdt voor stukgoederen 800 000 ton of voor bulkgoederen 0,1 % van het overeenkomstige totale jaarlijkse goederenvolume dat in alle zeehavens van de Unie wordt verwerkt;

(b)als er in een NUTS 2-regio geen terminal voor overslag tussen spoor- en wegvervoer is die voldoet aan punt a), is het de belangrijkste terminal die door de lidstaat voor die NUTS 2-regio is aangewezen;

(c)de terminal is door de lidstaat voorgesteld overeenkomstig lid 4.

Artikel 36 - Infrastructuurcomponenten

Multimodale goederenterminals zijn met name opgebouwd uit:

(a)infrastructuur die de verschillende vervoerswijzen binnen een terminalgebied en de omgeving daarvan met elkaar verbindt;

(b)uitrusting zoals kranen, transportbanden of andere overslaginrichtingen voor het vervoer van goederen tussen verschillende vervoerswijzen en voor de schikking en opslag van goederen;

(c)specifieke zones zoals een gatezone, een tussenbuffer en een wachtzone, een overslagzone en rij- of laadstroken;

(d)ICT-systemen voor efficiënte terminaloperaties, die de planning van infrastructuurcapaciteit, vervoersactiviteiten, verbindingen tussen de vervoerswijzen en de overslag vergemakkelijken;

(e)infrastructuur voor inrichtingen voor alternatieve brandstoffen.

Artikel 37 - Vereisten voor de vervoersinfrastructuur

1. De lidstaten waarborgen op billijke en niet-discriminerende wijze dat multimodale goederenterminals als bedoeld in artikel 35, lid 1:

(a)indien mogelijk verbonden zijn met de in het gebied beschikbare vervoerswijzen, tenzij de sociaaleconomische kosten en baten dat niet rechtvaardigen;

(b)tegen 31 december 2030 zijn uitgerust met ten minste één laadstation als gedefinieerd in artikel 2, punt 43, van Verordening (EU) [...] [betreffende de uitrol van infrastructuur voor alternatieve brandstoffen] dat bestemd is voor zware bedrijfsvoertuigen;

(c)tegen 31 december 2030 zijn uitgerust met digitale instrumenten om:

i) efficiënte terminalactiviteiten te waarborgen, zoals met camera’s uitgeruste gates, een terminalbesturingssysteem, digitaal in- en uitchecken van bestuurders, camera’s of andere sensoren op overslagapparatuur en camerasystemen langs de spoorbaan;

ii) te voorzien in informatiestromen binnen een terminal en tussen de vervoerswijzen in de logistieke keten en de terminal.

2. De lidstaten waarborgen op billijke en niet-discriminerende wijze dat de in artikel 35, lid 1, bedoelde multimodale goederenterminals die op het spoorwegnet zijn aangesloten, tegen 31 december 2030 alle soorten wissellaadbakken kunnen verwerken als zij als intermodale terminals zijn geclassificeerd en verticale overslag verrichten.

3. De lidstaten waarborgen op billijke en niet-discriminerende wijze dat de in artikel 35, lid 1, bedoelde multimodale goederenterminals die op het spoorwegnet zijn aangesloten, tegen 31 december 2040 treinen met een lengte van 740 m zonder extra handelingen kunnen ontvangen of, als dat economisch niet haalbaar is, dat er passende maatregelen worden genomen om de operationele efficiëntie van de ontvangst van treinen met een lengte van 740 m te verbeteren, zoals de verlenging en elektrificatie van vertrek- en aankomstsporen, de aanpassing van seingevingssystemen en verbeteringen van de spoorconfiguratie.

4. De lidstaten waarborgen op billijke en niet-discriminerende wijze dat alle in artikel 35, lid 1, bedoelde multimodale goederenterminals die op het spoorwegnet zijn aangesloten, tegen 31 december 2050 treinen met een lengte van 740 m zonder extra handelingen kunnen ontvangen.

5. Op verzoek van een lidstaat kan de Commissie door middel van uitvoeringshandelingen vrijstellingen van de verplichtingen uit hoofde van de leden 1 tot en met 4 verlenen, in naar behoren gemotiveerde gevallen, als investeringen in infrastructuur op grond van sociaaleconomische kosten en baten niet verantwoord zijn, met name als de terminal gelegen is in een gebied met beperkte ruimte.

Artikel 38 - Aanvullende prioriteiten voor de ontwikkeling van infrastructuur voor multimodaal vervoer

Bij de bevordering van projecten van gemeenschappelijk belang met betrekking tot infrastructuur voor multimodaal vervoer wordt, behalve aan de in de artikelen 12 en 13 beschreven algemene prioriteiten, aandacht geschonken aan het volgende:

(a)betere verbindingen tussen de verschillende vervoerswijzen;

(b)het wegnemen van de belangrijkste technische en administratieve belemmeringen voor multimodaal vervoer, onder meer door de invoering van eFTI (elektronische informatie over goederenvervoer);

(c)het ontwikkelen van een vlotte informatiestroom die vervoersdiensten in het volledige trans-Europese vervoerssysteem mogelijk maakt;

(d)het bevorderen van de interoperabiliteit voor het delen van, de toegang tot en het hergebruik van gegevens binnen en tussen de vervoerswijzen;

(e)waar nodig stimuleren dat particuliere rangeersporen op het trans-Europese vervoersnetwerk treinen met een lengte van 740 m kunnen ontvangen zonder extra handelingen.


AFDELING 7

Stedelijke knooppunten

Artikel 39 - Componenten van stedelijke knooppunten

1. Een stedelijk knooppunt bestaat met name uit:

(a)de in het stedelijke knooppunt gelegen vervoersinfrastructuur, met inbegrip van ringwegen, die deel uitmaakt van het trans-Europees vervoersnetwerk en die de prestaties van het trans-Europees vervoersnetwerk verbetert;

(b)toegangspunten tot het trans-Europees vervoersnetwerk, met name multimodale spoorwegstations, multimodale goederenterminals, havens of luchthavens;

(c)eerste- en laatstekilometerverbindingen tussen, en van en naar die toegangspunten.

2. De stedelijke knooppunten van het trans-Europees vervoersnetwerk zijn vermeld in bijlage II.

Artikel 40 - Voorschriften voor stedelijke knooppunten

Bij de ontwikkeling van het trans-Europees vervoersnetwerk in stedelijke knooppunten verzekeren de lidstaten met het oog op een doeltreffende werking van het volledige netwerk zonder knelpunten:

(a)de beschikbaarheid van infrastructuur voor het laden en tanken van alternatieve brandstoffen, ook voor logistieke platforms en het openbaar vervoer, in volledige overeenstemming met de voorschriften van Verordening (EU) [...] [betreffende de uitrol van infrastructuur voor alternatieve brandstoffen];

(b)tegen 31 december 2025:

i) de vaststelling van een plan voor duurzame stedelijke mobiliteit (SUMP/mobiliteitsplan) in overeenstemming met bijlage V, dat met name maatregelen omvat om de verschillende vervoerswijzen te integreren, om efficiënte emissievrije mobiliteit te bevorderen, waaronder duurzame en emissievrije stedelijke logistiek, en om luchtvervuiling en geluidshinder te verminderen, en dat rekening houdt met de trans-Europese vervoersstromen over lange afstand;

ii) de verzameling en indiening bij de Commissie van gegevens over stedelijke mobiliteit per stedelijk knooppunt, die ten minste betrekking hebben op broeikasgasemissies, congestie, ongevallen en letsels, het aandeel van de vervoerswijzen, de toegang tot mobiliteitsdiensten, en luchtvervuiling en geluidshinder. Daarna worden die gegevens elk jaar ingediend;

(c)tegen 31 december 2030:

i) voor personenvervoer: duurzame, naadloze en veilige verbindingen tussen de infrastructuur voor het spoor, de weg, de luchtvaart, de actieve vervoerswijzen en, in voorkomend geval, de binnen- en zeevaart;

ii) voor personenvervoer: de mogelijkheid voor passagiers om toegang te krijgen tot informatie over hun reizen, om die reizen te boeken en te betalen, en om tickets op te halen via multimodale digitale mobiliteitsdiensten;

iii) voor goederenvervoer: duurzame, naadloze en veilige verbindingen tussen de infrastructuur voor het spoor, de weg en, in voorkomend geval, de binnen- en zeevaart en de luchtvaart, alsook passende verbindingen met logistieke platforms en faciliteiten;

iv) de ontwikkeling van multimodale passagiersknooppunten voor de facilitering van eerste- en laatstekilometerverbindingen, die zijn uitgerust met ten minste één laadstation als gedefinieerd in artikel 2, punt 43, van Verordening (EU) [...] [betreffende de uitrol van infrastructuur voor alternatieve brandstoffen] dat bestemd is voor zware bedrijfsvoertuigen;

(d)tegen 31 december 2040: de ontwikkeling van ten minste één multimodale goederenterminal met voldoende overslagcapaciteit binnen of in de nabijheid van het stedelijke knooppunt.

De Commissie stelt uiterlijk één jaar na de inwerkingtreding van deze verordening een uitvoeringshandeling vast tot vaststelling van een methode voor het verzamelen van de in punt b), ii), bedoelde gegevens door de lidstaten. Die uitvoeringshandeling wordt vastgesteld volgens de in artikel 59, lid 3, vermelde onderzoeksprocedure.

Artikel 41 - Aanvullende prioriteiten voor stedelijke knooppunten

Bij de bevordering van projecten van gemeenschappelijk belang met betrekking tot stedelijke knooppunten wordt, behalve aan de in de artikelen 12 en 13 beschreven algemene prioriteiten, aandacht geschonken aan het volgende:

(a)de naadloze interconnectie tussen de infrastructuur van het trans-Europees vervoersnetwerk en de infrastructuur voor regionaal en lokaal vervoer;

(b)de beperking van de blootstelling van stedelijke gebieden aan de negatieve effecten van doorgaand spoor- en wegvervoer, bijvoorbeeld door ringwegen;

(c)de bevordering van efficiënt en geluidsarm emissieloos vervoer en dito mobiliteit, met inbegrip van de vergroening van het stedelijke voertuigenpark;

(d)een modal shift naar het openbaar vervoer en actieve vervoerswijzen;

(e)de digitale uitwisseling van vervoers- en verkeersinformatie tussen stedelijke en niet-stedelijke verkeersbeheercentra en met entiteiten die informatiediensten verlenen, conform de ISO-/CEN-normen.


HOOFDSTUK IV

BEPALINGEN VOOR SLIM EN VEERKRACHTIG VERVOER

Artikel 42 - ICT-systemen voor vervoer

1. ICT-systemen voor vervoer zijn van dien aard dat zij capaciteits- en verkeersbeheer en informatie-uitwisseling binnen en tussen vervoerswijzen mogelijk maken voor multimodaal vervoer en hoogwaardige vervoersgerelateerde diensten, evenals verbeteringen op het vlak van veiligheid, beveiliging, congestie, operationele en milieuprestaties en vereenvoudigde administratieve procedures. ICT-systemen voor vervoer vergemakkelijken ook een continue verbinding tussen infrastructuur en voertuigen.

2. ICT-systemen voor vervoer worden in de hele Unie uitgerold om de aanwezigheid van een reeks interoperabele basisfuncties in alle lidstaten te waarborgen.

3. De in dit artikel bedoelde ICT-systemen voor vervoer omvatten:

(a)voor de spoorwegen: ERTMS, telematicatoepassingen voor het goederen- en passagiersvervoer als bedoeld in de technische specificatie voor interoperabiliteit, en andere verbeteringen op het gebied van digitalisering, met name de resultaten van de Gemeenschappelijke Ondernemingen “Shift2Rail” en “Europese spoorwegen”;

(b)voor de binnenvaart: RIS;

(c)voor het wegvervoer: ITS;

(d)voor de zeevaart: VTMIS-diensten voor scheepsverkeersbeheer en het Europees maritiem éénloketsysteem (EMSWe) voor informatie-uitwisseling;

(e)voor de luchtvaart: ATM/ANS-systemen, met name die welke het resultaat zijn van het SESAR-project;

(f)voor multimodaal vervoer: eFTI, de EU-mobiliteitsgegevensruimte en kaders die de uitwisseling van gegevens tussen bedrijven vergemakkelijken met het oog op de transparantie en de optimalisering van de toeleveringsketen.

Artikel 43 - Duurzame goederenvervoersdiensten

1. De lidstaten stimuleren projecten van gemeenschappelijk belang die zowel efficiënte goederenvervoersdiensten opleveren waarvoor de infrastructuur van het trans-Europees vervoersnetwerk wordt gebruikt, als bijdragen tot de beperking van de CO2-uitstoot en andere negatieve milieueffecten, en die tot doel hebben:

(a)het duurzaam gebruik van de vervoersinfrastructuur te verbeteren, onder meer dankzij een efficiënt beheer;

(b)de invoering van innovatieve vervoersdiensten te bevorderen, onder meer door kortevaartverbindingen, ICT-systemen voor vervoer en de ontwikkeling van de nodige aanvullende infrastructuur om voornamelijk de milieu- en veiligheidsdoelstellingen van die diensten te verwezenlijken, alsook door de desbetreffende bestuursstructuren op te zetten;

(c)multimodale vervoersdiensten te faciliteren, met inbegrip van de noodzakelijke begeleidende informatiestromen, en de samenwerking tussen de deelnemers aan de logistieke keten te verbeteren, met inbegrip van verzenders, exploitanten, dienstverleners en hun klanten;

(d)een efficiënt hulpbronnengebruik en een emissievrije en emissiearme exploitatie te stimuleren, met name op het gebied van technologie, exploitatie, voertuigtractie, besturing/aandrijving, systemen en operationele planning;

(e)de verbindingen te verbeteren met de kwetsbaarste en meest geïsoleerde delen van de Unie, met name de ultraperifere gebieden, en andere afgelegen, insulaire, perifere en bergachtige gebieden, alsmede dunbevolkte gebieden.

2. De lidstaten stimuleren de invoering van innovatieve vervoersdiensten, onder meer door de Europese maritieme ruimte, ICT-systemen en de ontwikkeling van de nodige aanvullende infrastructuur om voornamelijk de milieu- en veiligheidsdoelstellingen van die diensten te verwezenlijken, alsook door de desbetreffende bestuursstructuren op te zetten.

Artikel 44 - Nieuwe technologie en innovatie

Om te waarborgen dat het trans-Europees vervoersnetwerk gelijke tred houdt met innoverende technologische ontwikkelingen en de introductie daarvan, streven de lidstaten er in het bijzonder naar om:

(a)het koolstofarm maken van het vervoer te ondersteunen en te bevorderen door over te stappen op emissievrije en emissiearme voertuigen, vaartuigen en luchtvaartuigen en op andere innovatieve en duurzame vervoers- en netwerktechnologie zoals de hyperloop;

(b)het koolstofarm maken van alle vervoerswijzen mogelijk te maken door energie-efficiëntie te stimuleren, emissiearme en emissievrije oplossingen in te voeren, waaronder waterstof- en elektriciteitsvoorzieningssystemen en andere nieuwe oplossingen zoals duurzame brandstoffen, en te voorzien in de bijbehorende infrastructuur. Die infrastructuur kan bestaan uit toegangen tot het net en andere noodzakelijke faciliteiten voor energievoorziening, waarbij rekening kan worden gehouden met de infrastructuur-voertuiginterface, en kan ICT-systemen voor vervoer omvatten. Vervoersinfrastructuur kan dienen als energieknooppunt voor verschillende vervoerswijzen;

(c)de invoering en toepassing van nieuwe digitale technologieën te ondersteunen, met name door connectiviteitsinfrastructuur met ononderbroken dekking van de Europese vervoerscorridors te bevorderen om een digitale infrastructuur met de hoogste prestaties te waarborgen en hogere automatiseringsniveaus te bereiken;

(d)het personenverkeer en het goederenvervoer veiliger en duurzamer te maken;

(e)de exploitatie, het beheer, de toegankelijkheid, de interoperabiliteit, de multimodaliteit en de efficiëntie van het netwerk te verbeteren, onder meer door de ontwikkeling van multimodale digitale mobiliteitsdiensten en van infrastructuur die naadloze multimodaliteit mogelijk maakt, zoals de bediening van luchthavens door hogesnelheidstreinen en trein- en tramverbindingen tussen steden en luchthavens;

(f)efficiënte manieren te stimuleren voor de verstrekking van toegankelijke en begrijpelijke informatie over verbindingen, interoperabiliteit en multimodaliteit aan alle gebruikers en aanbieders van vervoersdiensten;

(g)efficiënte manieren te stimuleren voor de verstrekking van toegankelijke en volledige informatie aan alle gebruikers en aanbieders van vervoersdiensten over de milieueffecten van hun vervoerskeuze;

(h)maatregelen te stimuleren ter beperking van externe kosten, zoals congestie, schade aan de gezondheid en alle soorten van verontreiniging, met inbegrip van geluidshinder en emissies;

(i)beveiligingstechnologie en compatibele identificatienormen op de netwerken in te voeren;

(j)de vervoersinfrastructuur beter bestand te maken tegen verstoringen en de klimaatverandering door een beter ontwerp en de verbetering van de infrastructuur en door digitale, cyberveilige oplossingen om het netwerk te beschermen tegen natuurrampen en door de mens veroorzaakte rampen;

(k)de ontwikkeling en de uitrol van ICT-systemen en nieuwe vervoerstechnologie binnen en tussen vervoerswijzen verder te bevorderen.

Artikel 45 - Veilige en beveiligde infrastructuur

De lidstaten waarborgen dat de vervoersinfrastructuur veilig en beveiligd verkeer van personen en goederen verzekert.

Artikel 46 - Veerkrachtige infrastructuur

1. Bij de planning van infrastructuur verbeteren de lidstaten de beveiliging en de veerkracht van de vervoersinfrastructuur tegen de klimaatverandering, natuurrampen, door de mens veroorzaakte rampen en opzettelijke verstoringen die de werking van het vervoerssysteem van de Unie aantasten. Bij de uitvoering van projecten van gemeenschappelijk belang houden de lidstaten rekening met:

(a)onderlinge afhankelijkheid van, koppelingen met en cascade-effecten van andere netwerken zoals telecommunicatie- en elektriciteitsnetwerken;

(b)veiligheid, beveiliging en prestaties bij meerdere gevaren;

(c)de structurele kwaliteit gedurende de volledige levenscyclus van de infrastructuur, met bijzondere aandacht voor de verwachte klimaatomstandigheden;

(d)de behoeften van civiele bescherming bij de respons op verstoringen;

(e)cyberbeveiliging en veerkracht van infrastructuur, met bijzondere aandacht voor grensoverschrijdende infrastructuur.

2. Projecten van gemeenschappelijk belang waarvoor overeenkomstig Richtlijn 2011/92/EU een milieueffectbeoordeling moet worden uitgevoerd, worden aan een klimaattoets onderworpen. Die klimaattoets wordt uitgevoerd op basis van de recentste beste praktijken en richtsnoeren om te waarborgen dat de vervoersinfrastructuur bestand is tegen de negatieve gevolgen van de klimaatverandering, door middel van een kwetsbaarheids- en risicobeoordeling, met inbegrip van relevante adaptatiemaatregelen, en door de kosten van broeikasgasemissies op te nemen in de kosten-batenanalyse. Deze eis geldt niet voor projecten waarvoor de milieueffectbeoordeling vóór de inwerkingtreding van deze verordening is voltooid.

Artikel 47 - Risico’s voor de veiligheid of de openbare orde

1. De lidstaten stellen de Commissie in kennis van elk project van gemeenschappelijk belang op hun grondgebied waaraan een natuurlijk persoon of een onderneming uit een derde land op welke wijze ook deelneemt of bijdraagt, teneinde een beoordeling van de gevolgen voor de veiligheid of de openbare orde in de Unie mogelijk te maken. Die verplichting geldt niet voor buitenlandse directe investeringen die overeenkomstig artikel 6, lid 1, van Verordening (EU) 2019/452 bij de Commissie en de andere lidstaten worden aangemeld.

2. De lidstaten waarborgen dat de overeenkomstig lid 1 meegedeelde informatie ten minste twaalf maanden vóór het definitieve besluit over de uitvoering van het project van gemeenschappelijk belang beschikbaar wordt gesteld. Die informatie bevat met name:

(a)de eigendomsstructuur van de onderneming uit een derde land en, indien van toepassing, van de onderneming waarin de deelname of bijdrage wordt gepland, met inbegrip van informatie over de uiteindelijke begunstigde en zijn deelname aan het kapitaal;

(b)de geschatte waarde van de deelname of de bijdrage van een natuurlijke persoon of een onderneming uit een derde land aan het project van gemeenschappelijk belang en de beschrijving van de vorm en de voorwaarden van die deelname of bijdrage;

(c)de producten, diensten en zakelijke activiteiten van de natuurlijke persoon of onderneming uit een derde land en, indien van toepassing, van de onderneming waarin de geplande deelname of bijdrage gevolgen heeft voor het trans-Europees netwerk;

(d)de lidstaten waarin de natuurlijke persoon of de onderneming uit een derde land en, in voorkomend geval, de onderneming waarin de deelname of bijdrage is gepland, relevante bedrijfsactiviteiten uitvoeren die gevolgen hebben voor het trans-Europees vervoersnetwerk;

(e)de financiering van de bijdrage of deelname en de bron ervan, op basis van de beste informatie waarover de lidstaat beschikt;

(f)de datum waarop volgens plan de deelname zal aanvangen of de bijdrage zal worden voltooid.

Daarnaast streven de lidstaten ernaar alle informatie te verstrekken, indien beschikbaar, die relevant is voor de beoordeling door de Commissie overeenkomstig lid 5, tweede alinea, punten a), b) en c).

3. Uiterlijk dertig kalenderdagen na ontvangst van de in lid 1 bedoelde informatie kan de Commissie de lidstaat waar het project van gemeenschappelijk belang wordt gepland, om aanvullende informatie verzoeken. Elk verzoek om aanvullende informatie wordt naar behoren gemotiveerd, blijft beperkt tot de nodige informatie om de beoordeling overeenkomstig lid 5 uit te voeren, staat in verhouding tot het doel van het verzoek en mag niet overmatig belastend zijn voor de lidstaat waar het project van gemeenschappelijk belang wordt gepland.

De lidstaat waar het project van gemeenschappelijk belang wordt gepland, waarborgt dat de door de Commissie gevraagde aanvullende informatie onverwijld ter beschikking van de Commissie wordt gesteld.

De lidstaat waar het project van gemeenschappelijk belang wordt gepland, kan de natuurlijke persoon of de onderneming uit een derde land verzoeken de in de leden 2 en 3 bedoelde informatie te verstrekken. De desbetreffende natuurlijke persoon of onderneming uit een derde land verstrekt de gevraagde informatie zonder onnodige vertraging.

4. Als de Commissie van oordeel is dat de deelname of bijdrage van enigerlei aard door een natuurlijke persoon of een onderneming uit een derde land van invloed kan zijn op kritieke infrastructuur op het trans-Europees vervoersnetwerk om redenen van veiligheid of openbare orde, of over relevante informatie beschikt met betrekking tot die deelname of bijdrage of het betrokken project van gemeenschappelijk belang, kan zij een advies uitbrengen dat gericht is tot de lidstaat waar het project van gemeenschappelijk belang wordt gepland.

In dat verband heeft de term “kritieke infrastructuur” betrekking op een voorziening, systeem of een deel daarvan op het grondgebied van de lidstaten dat essentieel is voor het behoud van onmisbare maatschappelijke functies, de gezondheid, de veiligheid, de beveiliging, de economische welvaart of het maatschappelijk welzijn, waarvan de verstoring of vernietiging in een lidstaat aanzienlijke gevolgen zou hebben doordat die functies ontregeld zouden raken.

5. Om te bepalen of de deelname van een natuurlijke persoon of een onderneming uit een derde land om redenen van veiligheid of openbare orde gevolgen kan hebben voor kritieke infrastructuur, kan de Commissie rekening houden met de mogelijke gevolgen daarvan voor onder meer:

(a)kritieke infrastructuur en faciliteiten die cruciaal zijn voor de exploitatie van dergelijke infrastructuur, alsmede grond en onroerend goed die cruciaal zijn voor het gebruik van dergelijke infrastructuur;

(b)technologie en producten voor tweeërlei gebruik zoals gedefinieerd in artikel 2, punt 1, van Verordening (EU) 2021/821 72 , die essentieel zijn voor de werking van kritieke infrastructuur;

(c)de levering van essentiële materialen voor de bouw, de exploitatie en het onderhoud van kritieke infrastructuur;

(d)de toegang tot gevoelige informatie, waaronder persoonsgegevens, of het vermogen om dergelijke informatie te controleren in verband met de bouw, de exploitatie en het onderhoud van kritieke infrastructuur.

Bij de beoordeling of een buitenlandse deelname of bijdrage gevolgen kan hebben voor de veiligheid of de openbare orde, kan de Commissie met name ook het volgende in aanmerking nemen:

(a)of de onderneming uit een derde land direct of indirect wordt gecontroleerd door de overheid, met inbegrip van overheidsinstanties of strijdkrachten van een derde land, onder meer via haar eigendomsstructuur of aanzienlijke financiering;

(b)of de natuurlijke persoon of de onderneming uit een derde land reeds betrokken is geweest bij activiteiten die de veiligheid of de openbare orde in een lidstaat aantasten; dan wel

(c)of er een ernstig risico bestaat dat de natuurlijke persoon of onderneming uit een derde land illegale of criminele activiteiten verricht.

6. De Commissie kan uiterlijk drie maanden na ontvangst van de in lid 3 bedoelde informatie advies uitbrengen overeenkomstig lid 4. Het advies van de Commissie wordt gericht tot de lidstaat waar het project van gemeenschappelijk belang wordt gepland en wordt toegezonden aan de andere lidstaten. Als de deelname of bijdrage van enigerlei aard door een natuurlijke persoon of een onderneming uit een derde land, een buitenlandse directe investering in de zin van artikel 2, punt 1, van Verordening (EU) 2019/452 is die niet aan screening wordt onderworpen door de lidstaat waar de buitenlandse directe investering wordt gepland of voltooid, brengt de Commissie, indien gerechtvaardigd, een dergelijk advies uit overeenkomstig artikel 8 van Verordening (EU) 2019/452.

7. De lidstaat waarin het project van gemeenschappelijk belang zal worden uitgevoerd door of met deelname of bijdrage van welke aard ook van een natuurlijke persoon of een onderneming uit een derde land, houdt zo veel mogelijk rekening met het advies van de Commissie en verstrekt de Commissie uiterlijk drie maanden na het uitbrengen van het advies een toelichting als dat advies niet wordt gevolgd.

8. Alle lidstaten en de Commissie zetten een contactpunt op voor de uitvoering van dit artikel. De lidstaten en de Commissie betrekken die contactpunten bij alle kwesties over de uitvoering van dit artikel.

9. De Commissie zorgt voor een beveiligd en versleuteld systeem om rechtstreekse samenwerking en uitwisseling van informatie tussen de contactpunten te bevorderen.

10. De lidstaten en de Commissie waarborgen de bescherming van bij de toepassing van dit artikel verzamelde vertrouwelijke informatie overeenkomstig het Unierecht en het desbetreffende nationale recht.

11. De lidstaten en de Commissie waarborgen dat op grond van dit artikel verstrekte of uitgewisselde gerubriceerde informatie geen lagere rubriceringsgraad krijgt of gederubriceerd wordt zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de opsteller.

12. Als op grond van dit artikel persoonsgegevens worden verwerkt, gebeurt dat overeenkomstig Verordening (EU) 2016/679 73 en Verordening (EU) 2018/1725 74 en slechts voor zover dat noodzakelijk is voor het screenen van de deelname of bijdrage aan het desbetreffende project van gemeenschappelijk belang en voor de doeltreffendheid van de samenwerking waarin dit artikel voorziet. Persoonsgegevens die verband houden met de uitvoering van dit artikel, worden niet langer bewaard dan nodig is om de doeleinden waarvoor ze werden verzameld, te verwezenlijken.

Artikel 48 - Onderhoud en projectlevenscyclus

De lidstaten waarborgen dat:

(a)de infrastructuur van het trans-Europees vervoersnetwerk op zodanige wijze wordt onderhouden dat zij gedurende haar levenscyclus hetzelfde niveau van dienstverlening en veiligheid biedt;

(b)onderhoudsplannen voor de lange termijn worden opgesteld, met informatie over de nodige financiële middelen om de onderhoudskosten van de bestaande en geplande infrastructuur op lange termijn te dekken;

(c)bij de planning van de bouw- of verbeteringswerken rekening wordt gehouden met de onderhoudsbehoeften en -kosten gedurende de levenscyclus van de infrastructuur;

(d)in het geval van spoorweginfrastructuur, de samenhang tussen de onderhouds- en vernieuwingsbehoeften in verband met de ontwikkeling van het trans-Europese vervoersnetwerk wordt gewaarborgd en in aanmerking wordt genomen in de indicatieve strategie voor de ontwikkeling van de spoorweginfrastructuur als bedoeld in artikel 8, lid 1, van Richtlijn 2012/34/EU, in het bedrijfsplan van de betrokken infrastructuurbeheerders als bedoeld in artikel 8, lid 3, van Richtlijn 2012/34/EU en in de contractuele overeenkomst tussen de bevoegde autoriteit en de infrastructuurbeheerder als bedoeld in artikel 30 van Richtlijn 2012/34/EU.

Artikel 49 - Toegankelijkheid voor alle gebruikers

De vervoersinfrastructuur maakt naadloze mobiliteit en toegankelijkheid mogelijk voor alle gebruikers, met name personen in kwetsbare situaties, onder wie personen met een handicap of beperkte mobiliteit, personen die in ultraperifere gebieden en andere afgelegen, rurale, insulaire, perifere en bergachtige gebieden wonen, alsook in dunbevolkte gebieden.


HOOFDSTUK V

UITVOERING VAN DE INSTRUMENTEN VAN DE EUROPESE VERVOERSCORRIDORS EN HORIZONTALE PRIORITEITEN

Artikel 50 - Het instrument van de Europese vervoerscorridors en horizontale prioriteiten

1. Europese vervoerscorridors zijn een instrument om de gecoördineerde uitvoering van delen van het trans-Europees vervoersnetwerk te vergemakkelijken en zijn met name bedoeld om binnen de Unie grensoverschrijdende verbindingen te verbeteren en knelpunten weg te werken.

2. Om te zorgen voor een hulpbronnenefficiënt multimodaal vervoer en om door verbeterde territoriale samenwerking bij te dragen tot de cohesie, zijn de Europese vervoerscorridors gericht op:

(a)de integratie van vervoerswijzen, met name met het oog op de versterking van de milieuvriendelijkste vervoerswijzen, zoals het spoor, de binnenvaart en de korte vaart;

(b)interoperabiliteit;

(c)een gecoördineerde ontwikkeling van de infrastructuur, met name op grensoverschrijdende trajecten, met het oog op de ontwikkeling van een volledig interoperabel systeem voor goederenvervoer per spoor en van een hogesnelheidsnetwerk voor passagierstreinen over lange afstand in de hele Unie;

(d)de ondersteuning van de gecoördineerde en geïntegreerde ontwikkeling en toepassing van innovatieve oplossingen voor de digitalisering van het vervoer.

3. Dankzij de Europese vervoerscorridors kunnen de lidstaten tot een gecoördineerde en synchroon verlopende aanpak van investeringen in infrastructuur komen.

4. Het Europees beheersysteem voor het spoorverkeer (ERTMS) en de Europese maritieme ruimte zijn horizontale prioriteiten voor de verwezenlijking van het trans-Europees vervoersnetwerk. Zij zorgen voor de tijdige invoering van ERTMS op het volledige netwerk en voor de integratie van maritieme verbindingen in het trans-Europees vervoersnetwerk.

Artikel 51 - Coördinatie van de Europese vervoerscorridors en horizontale prioriteiten

1. Om de gecoördineerde uitvoering van de Europese vervoerscorridors, het ERTMS en de Europese maritieme ruimte te vergemakkelijken, wijst de Commissie, in overleg met de betrokken lidstaten en na raadpleging van het Europees Parlement en de Raad, één Europese coördinator aan voor elke corridor en elke horizontale prioriteit.

2. De Europese coördinator wordt in het bijzonder geselecteerd op basis van zijn/haar kennis van aangelegenheden in verband met vervoer en/of de financiering en/of de sociaaleconomische en milieueffectbeoordeling van grote projecten, en op basis van zijn/haar ervaring met de beleidsvorming van de Unie. De Europese coördinator wordt geselecteerd voor een mandaat van maximaal vier jaar, dat kan worden verlengd. De opdracht van de Europese coördinator heeft betrekking op de uitvoering van één corridor of horizontale prioriteit.

3. Het besluit van de Commissie tot aanwijzing van de Europese coördinator bevat nadere bepalingen over de uitoefening van de in de leden 5, 6 en 7 vermelde taken.

4. De Europese coördinator treedt op namens en voor rekening van de Commissie, die de nodige secretariële ondersteuning verleent.

5. De Europese coördinatoren:

(a)ondersteunen de gecoördineerde uitvoering van de desbetreffende Europese vervoerscorridor of horizontale prioriteit;

(b)stellen samen met de betrokken lidstaten een werkplan op en zien toe op de uitvoering ervan overeenkomstig artikel 53;

(c)overleggen met respectievelijk het corridorforum of het adviesforum voor de horizontale prioriteiten over dat werkplan en de uitvoering ervan, en informeren het forum regelmatig over de uitvoering van het werkplan;

(d)brengen aan de lidstaten, de Commissie en alle andere entiteiten die rechtstreeks bij de ontwikkeling van de Europese vervoerscorridor of horizontale prioriteit betrokken zijn, verslag uit over eventuele moeilijkheden, in het bijzonder als de ontwikkeling van een corridor of horizontale prioriteit wordt belemmerd, teneinde bij te dragen tot passende oplossingen;

(e)stellen een jaarlijks voortgangsverslag op over de vorderingen bij de uitvoering van de Europese vervoerscorridors en horizontale prioriteiten. In dat jaarlijkse voortgangsverslag wordt de nadruk gelegd op de vooruitgang met betrekking tot de belangrijkste prioriteiten en investeringen, wordt de aard van de bij de uitvoering ondervonden problemen beschreven en worden oplossingen voorgesteld.

6. De Europese coördinatoren van de Europese vervoerscorridors:

(a)werken nauw samen met het bestuur van het goederenvervoer per spoor om de investeringsbehoeften voor het goederenvervoer per spoor op de spoorlijnen van de Europese vervoerscorridors vast te stellen en te prioriteren;

(b)houden toezicht op de administratieve, operationele en interoperabiliteitsaspecten van het goederenvervoer op de spoorlijnen van de Europese vervoerscorridors, met inbegrip van het toezicht op de prestaties van het goederenvervoer per spoor, in nauwe samenwerking met het bestuur van het goederenvervoer per spoor.

7. De Europese coördinatoren van de Europese vervoerscorridors:

(a)stellen de investeringsbehoeften voor de passagierslijnen van de Europese vervoerscorridors vast en prioriteren die;

(b)houden toezicht op de administratieve, operationele en interoperabiliteitsaspecten van het passagiersverkeer op de spoorlijnen van de Europese vervoerscorridors, met inbegrip van het toezicht op de prestaties van het passagiersvervoer per spoor.

8. Overeenkomstig artikel 14, lid 4, van Verordening (EU) 2021/1153 wint de Commissie het advies van de Europese coördinator in bij het onderzoek van aanvragen voor Uniefinanciering in het kader van de Connecting Europe Facility (CEF) voor Europese vervoerscorridors of horizontale prioriteiten die onder de opdracht van de Europese coördinator vallen, teneinde de samenhang en vooruitgang van elke corridor of horizontale prioriteit te waarborgen. De Europese coördinator gaat na of de door de lidstaten voorgestelde projecten voor cofinanciering uit de CEF in overeenstemming zijn met de prioriteiten van het werkplan.

9. Als de Europese coördinator er niet in slaagt zijn/haar mandaat op bevredigende wijze en overeenkomstig de vereisten van dit artikel uit te oefenen, kan de Commissie dat mandaat op elk moment beëindigen en een nieuwe Europese coördinator aanwijzen overeenkomstig de in lid 1 beschreven procedure.

Artikel 52 - Bestuur van de Europese vervoerscorridors en horizontale prioriteiten

1. Voor elke Europese vervoerscorridor en horizontale prioriteit wordt de respectieve Europese coördinator bij de uitvoering van zijn/haar taken met betrekking tot het werkplan en de uitvoering ervan, bijgestaan door een secretariaat en een adviesforum, respectievelijk het “corridorforum” en het “adviesforum voor de horizontale prioriteiten”.

2. Het corridorforum wordt formeel opgericht en voorgezeten door de Europese coördinator. De betrokken lidstaten maken afspraken over het lidmaatschap van het corridorforum voor hun deel van de Europese vervoerscorridor en verzekeren de vertegenwoordiging van het bestuur van het goederenvervoer per spoor.

3. Met de instemming van de betrokken lidstaten kan de coördinator corridorwerkgroepen opzetten en voorzitten, die zich toespitsen op:

(a)de interoperabiliteit en de uitrol van nieuwe digitale technologie en infrastructuur;

(b)de gecoördineerde ontwikkeling en uitvoering van infrastructuurprojecten op grensoverschrijdende trajecten;

(c)grensoverschrijdend reizigersvervoer per spoor;

(d)operationele knelpunten;

(e)stedelijke knooppunten;

(f)samenwerking met derde landen;

(g)andere noodzakelijk geachte ad-hocwerkgroepen.

Waar nodig werkt de Europese coördinator samen met het bestuur van het goederenvervoer per spoor en coördineert hij de activiteiten van de werkgroepen om dubbel werk te voorkomen.

4. Het adviesforum voor de horizontale prioriteiten wordt opgericht en voorgezeten door de Europese coördinator. De betrokken lidstaten en, in voorkomend geval, de vertegenwoordigers van de betrokken sectoren kunnen aan het forum deelnemen. De lidstaten wijzen een nationale ERTMS-coördinator aan die het adviesforum voor ERTMS bijwoont. De Europese coördinator kan ook ad-hocwerkgroepen oprichten.

5. De betrokken lidstaten werken samen met de Europese coördinator, nemen deel aan het corridorforum en het adviesforum voor horizontale prioriteiten en verschaffen de Europese coördinator de nodige informatie om de bij dit artikel voorgeschreven taken te verrichten, met inbegrip van informatie over de ontwikkeling van corridors in de desbetreffende nationale infrastructuurplannen.

6. De Europese coördinator kan regionale en lokale overheden, infrastructuurbeheerders, vervoersexploitanten, met name die welke lid zijn van het bestuur van het goederenvervoer per spoor, de toeleveringssector, de gebruikers van het vervoer en de vertegenwoordigers van het maatschappelijk middenveld raadplegen over het werkplan en de uitvoering ervan. Daarnaast werkt de voor ERTMS verantwoordelijke Europese coördinator nauw samen met het Spoorwegbureau van de Europese Unie en de Gemeenschappelijke Onderneming “Europese spoorwegen”, en de Europese coördinator voor de Europese maritieme ruimte met het Europees Agentschap voor maritieme veiligheid.

Artikel 53 - Werkplan van de Europese coördinator

1. Elke Europese coördinator van de Europese vervoerscorridors en de twee horizontale prioriteiten stelt uiterlijk twee jaar na de inwerkingtreding van deze verordening en vervolgens om de vier jaar een werkplan op dat een gedetailleerde analyse bevat van de stand van uitvoering van de corridor of de horizontale prioriteit onder zijn/haar bevoegdheid en van de conformiteit ervan met de eisen van deze verordening en de prioriteiten voor de toekomstige ontwikkeling ervan.

2. Het werkplan wordt opgesteld in nauwe samenwerking met de betrokken lidstaten en in overleg met het corridorforum en het bestuur van het goederenvervoer per spoor, of met het adviesforum voor de horizontale prioriteiten. Het werkplan voor de Europese vervoerscorridors wordt goedgekeurd door de betrokken lidstaten. De Commissie legt het werkplan ter informatie voor aan het Europees Parlement en de Raad.

Bij het opstellen van het werkplan houdt de Europese coördinator rekening met het in artikel 9 van Verordening (EU) nr. 913/2010 bedoelde uitvoeringsplan.

3. Het werkplan voor de Europese vervoerscorridor bevat een gedetailleerde analyse van de stand van uitvoering van de desbetreffende corridor, die met name het volgende omvat:

(a)een beschrijving van de kenmerken van de corridor;

(b)een analyse van de mate waarin de corridor voldoet aan de voorschriften inzake vervoersinfrastructuur van deze verordening en de daarmee verband houdende vorderingen;

(c)een overzicht van de ontbrekende schakels en knelpunten die de ontwikkeling van de corridor belemmeren;

(d)een analyse van de vereiste investeringen, waaronder de verschillende financierings- en subsidiëringsbronnen die zijn toegezegd en/of worden beoogd voor de uitvoering van de nodige projecten voor de ontwikkeling en voltooiing van de corridor;

(e)een beschrijving van mogelijke oplossingen om de investeringsbehoeften en knelpunten aan te pakken, met name voor de passagiers- en goederenlijnen van de corridor;

(f)een plan met tussentijdse doelstellingen voor het wegnemen van fysieke, technische, digitale, operationele en administratieve hinderpalen tussen en binnen vervoerswijzen en voor de verbetering van efficiënt multimodaal vervoer, met bijzondere aandacht voor grensoverschrijdende trajecten en ontbrekende binnenlandse verbindingen;

Voor de analyse van de investeringen en de opstelling van het plan met tussentijdse doelstellingen voor het goederenvervoer per spoor werkt de Europese coördinator samen met de raad van bestuur en de beheersraad van de corridor als bedoeld in artikel 11 van Verordening (EU) nr. 913/2010.

Voor de analyse van de investeringen en de opstelling van het plan met tussentijdse streefdoelen voor multimodale goederenterminals houdt de Europese coördinator rekening met de voor de corridor relevante elementen van de analyse, de door de lidstaten overeenkomstig artikel 35, lid 4, opgestelde actieplannen en de in artikel 18, punt b), van Verordening (EU) nr. 913/2010 bedoelde lijst.

Voor de analyse van de investeringen en de opstelling van het plan met tussentijdse streefdoelen met betrekking tot passagiersdiensten houdt de Europese coördinator rekening met de resultaten van het overeenkomstig artikel 51, lid 7, punt b), uitgevoerde toezicht.

(g)de resultaten van de prestatiemonitoring van het goederenvervoer per spoor, uitgevoerd door het bestuur van het goederenvervoer per spoor overeenkomstig artikel 19 van Verordening (EU) nr. 913/2010, en de lijst van doelstellingen, streefdoelen en maatregelen voor de corridor die zijn vastgesteld overeenkomstig artikel 9, lid 1, van Verordening (EU) nr. 913/2010, als middel om aan de operationele eisen van artikel 18 van deze verordening te voldoen;

(h)een beschrijving van maatregelen in stedelijke knooppunten die relevant zijn voor de doeltreffende werking van de corridor en de verwezenlijking van de doelstellingen van het trans-Europees vervoersnetwerk;

(i)een beschrijving van prioriteiten voor de ontwikkeling van de corridor;

(j)een analyse van de mogelijke effecten van de klimaatverandering op de infrastructuur en, in voorkomend geval, de voorgestelde maatregelen om de bestendigheid tegen de klimaatverandering te verbeteren;

(k)de maatregelen die moeten worden genomen om de uitstoot van broeikasgassen, geluidshinder en, in voorkomend geval, andere negatieve milieugevolgen te beperken.

4. De Europese coördinator staat de lidstaten bij in de uitvoering van het werkplan, met name waar het gaat om:

(a)de vaststelling van prioriteiten in de nationale planning, door het in kaart brengen van uitvoeringsproblemen en knelpunten, waaronder operationele kwesties, op elke corridor of voor elke horizontale prioriteit;

(b)de project- en investeringsplanning, de bijbehorende kosten en het geraamde tijdschema voor de uitvoering van de Europese vervoerscorridors of de horizontale prioriteit;

(c)de oprichting van één enkele entiteit voor de bouw en het beheer van grensoverschrijdende infrastructuurprojecten.

Artikel 54 - Uitvoeringshandelingen

1. Op basis van het eerste werkplan van de Europese coördinatoren stelt de Commissie voor elk werkplan voor de Europese vervoerscorridors en de twee horizontale prioriteiten een uitvoeringshandeling vast. In die uitvoeringshandeling worden de prioriteiten voor de infrastructuur- en investeringsplanning en voor financiering vastgesteld.

2. De Commissie kan uitvoeringshandelingen vaststellen voor de uitvoering van specifieke delen van de Europese vervoerscorridor, in het bijzonder voor de uitvoering van complexe grensoverschrijdende trajecten of van specifieke eisen inzake de vervoersinfrastructuur van de Europese vervoerscorridor of van de horizontale prioriteiten.

3. De in de leden 1 en 2 bedoelde uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 59, lid 3, bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld. De Commissie wijzigt de uitvoeringshandelingen volgens dezelfde procedure telkens als het werkplan door de Europese coördinator wordt herzien of om rekening te houden met de geboekte vooruitgang, de opgelopen vertragingen of de bijgewerkte nationale programma’s.

4. Totdat de in de uitvoeringshandeling vastgestelde maatregelen volledig zijn uitgevoerd, brengen de betrokken lidstaten jaarlijks bij de Commissie verslag uit over de geboekte vooruitgang; zij vermelden met name welke financiële verplichtingen in het kader van de nationale begroting zijn aangegaan.


HOOFDSTUK VI

GEMEENSCHAPPELIJKE BEPALINGEN

Artikel 55 - Rapportage en monitoring

1. De lidstaten houden de Commissie regelmatig en op alomvattende en transparante wijze op de hoogte van de voortgang bij de uitvoering van projecten van gemeenschappelijk belang en de daartoe gedane investeringen. Die informatie omvat onder meer de jaarlijkse toezending van gegevens via het interactieve geografische en technische informatiesysteem voor het trans-Europees vervoersnetwerk (TENtec). Ze bevat technische en financiële gegevens over projecten van gemeenschappelijk belang op het trans-Europees vervoersnetwerk en over de voltooiing van het trans-Europees vervoersnetwerk.

2. De Commissie waarborgt dat het TENtec openbaar en gemakkelijk toegankelijk is, zodat automatisch gegevens kunnen worden uitgewisseld met nationale systemen en andere relevante applicaties en gegevensbronnen van de Unie. Het TENtec bevat projectspecifieke en actuele informatie over de vormen en bedragen van de medefinanciering door de Unie en over de voortgang van elk project.

De Commissie waarborgt ook dat het TENtec geen informatie openbaar maakt die van commercieel vertrouwelijke aard is of die een in een lidstaat lopende procedure voor overheidsopdrachten nadelig of onrechtmatig zou kunnen beïnvloeden.

3. De lidstaten waarborgen de kwaliteit, volledigheid en consistentie van de gegevens in het TENtec-informatiesysteem. De nationale systemen en gegevensbronnen maken een geautomatiseerde uitwisseling van gegevens met het TENtec mogelijk.

Artikel 56 - Actualisering van het netwerk

1. Met inachtneming van artikel 172, tweede alinea, VWEU, is de Commissie bevoegd om overeenkomstig artikel 60 gedelegeerde handelingen vast te stellen tot wijziging van de bijlagen I en II, met name om rekening te houden met eventuele veranderingen die voorvloeien uit de in de artikelen 20, 24 en 32 vastgestelde kwantitatieve drempels. Als de Commissie die bijlagen wijzigt:

(a)voegt zij binnenhavens, zeehavens en luchthavens waarvan is aangetoond dat het recentste driejaarlijkse gemiddelde van hun verkeersvolume de desbetreffende drempel overschrijdt, toe aan het uitgebreide netwerk;

(b)schrapt zij zeehavens en luchthavens waarvan is aangetoond dat het gemiddelde van hun verkeersvolume voor de voorbije zes jaar minder dan 85 % van de desbetreffende drempel bedraagt, uit het uitgebreide netwerk;

(c)voegt zij stedelijke knooppunten waarvan is aangetoond dat het aantal inwoners meer dan 100 000 bedraagt, toe aan het trans-Europese vervoersnetwerk;

(d)voegt zij door de lidstaat overeenkomstig artikel 35, lid 4, aangewezen multimodale goederenterminals toe aan het trans-Europees vervoersnetwerk;

(e)past zij de kaarten met de wegeninfrastructuur, spoorweginfrastructuur en binnenvaartinfrastructuur in een zeer beperkte mate aan zodat ze de voortgang inzake de voltooiing van het netwerk weergeven. Bij de aanpassing van die kaarten brengt de Commissie geen tracéwijzigingen aan die verder gaan dan wat volgens de vergunningsprocedure voor het desbetreffende project is toegestaan.

De in de punten a), b) en c) van de eerste alinea bedoelde aanpassingen worden gebaseerd op de jongste beschikbare statistieken van Eurostat of, als die statistieken niet beschikbaar zijn, van de nationale bureaus voor de statistiek van de lidstaten. De in punt d) van de eerste alinea bedoelde aanpassingen worden gebaseerd op het in artikel 35, lid 4, bedoelde actieplan. De in punt e) van de eerste alinea bedoelde aanpassingen worden gebaseerd op de door de betrokken lidstaat overeenkomstig artikel 55, lid 1, verstrekte informatie.

2. Een project van gemeenschappelijk belang voor infrastructuur die door middel van een overeenkomstig lid 1 vastgestelde gedelegeerde handeling in het trans-Europees vervoersnetwerk is opgenomen, komt vanaf de datum van inwerkingtreding van die gedelegeerde handeling in aanmerking voor financiële bijstand van de Unie uit hoofde van de voor het trans-Europees vervoersnetwerk beschikbare instrumenten.

Een project van gemeenschappelijk belang voor infrastructuur die uit het trans-Europees netwerk is geschrapt, komt niet meer in aanmerking vanaf de datum van inwerkingtreding van de overeenkomstig lid 1 van dit artikel vastgestelde gedelegeerde handelingen. Dat infrastructuur niet langer subsidiabel is, laat vóór die datum door de Commissie genomen beslissingen over financiering en subsidies onverlet.

3. Met inachtneming van artikel 172, lid 2, VWEU, is de Commissie bevoegd overeenkomstig artikel 60 gedelegeerde handelingen tot wijziging van bijlage IV vast te stellen teneinde indicatieve kaarten van vervoersinfrastructuurnetwerken van buurlanden op te nemen of aan te passen.

Artikel 57 - Betrokkenheid van publieke en private belanghebbenden

Nationale procedures betreffende de betrokkenheid en de raadpleging van regionale en lokale autoriteiten en het maatschappelijk middenveld bij een project van gemeenschappelijk belang, worden in voorkomend geval tijdens de planning en de bouwfase van het project in acht genomen. De Commissie stimuleert daarbij de uitwisseling van goede praktijken, met name wat betreft de raadpleging en inclusie van mensen in een kwetsbare situatie.

Artikel 58 - Afstemming van de nationale plannen op het vervoersbeleid van de Unie

1. De lidstaten waarborgen dat de nationale vervoers- en investeringsplannen zijn afgestemd op het vervoersbeleid van de Unie, op de in deze verordening vastgestelde prioriteiten en termijnen, op de prioriteiten die zijn vastgesteld in de werkprogramma’s voor de desbetreffende corridors en horizontale prioriteiten voor de betrokken lidstaten en op de overeenkomstig artikel 54, lid 1, vastgestelde uitvoeringshandelingen.

2. De nationale investeringsplannen bevatten alle projecten van gemeenschappelijk belang en de daarmee verband houdende investeringen die nodig zijn voor de tijdige voltooiing van het netwerk.

3. De lidstaten stellen de Commissie ten minste twaalf maanden voor de vaststelling in kennis van de ontwerpen van nationale plannen en programma’s, of van eventuele wijzigingen daarvan, met het oog op de ontwikkeling van het trans-Europees vervoersnetwerk. De Commissie kan uiterlijk zes maanden na de kennisgeving door de lidstaat een advies uitbrengen over de samenhang van de ontwerpen van nationale plannen en programma’s met de in deze verordening vastgestelde prioriteiten en met de prioriteiten die zijn vastgesteld in de werkplannen voor de overeenkomstige corridor(s) en voor de horizontale prioriteiten en in de overeenkomstig artikel 54, lid 1, vastgestelde uitvoeringshandelingen. De lidstaten brengen de Commissie uiterlijk twee maanden na de kennisgeving van het advies op de hoogte van de maatregelen die zij hebben genomen om gevolg te geven aan de aanbevelingen in dat advies.

Artikel 59 - Comitéprocedure

1. De Commissie wordt bijgestaan door een comité. Dat comité is een comité in de zin van Verordening (EU) nr. 182/2011.

2. Voor de toepassing van artikel 22, leden 3 en 5, wordt de Commissie bijgestaan door het bij artikel 7 van Richtlijn 91/672/EEG van de Raad 75 ingestelde comité.

3. Als naar dit lid wordt verwezen, is artikel 5 van Verordening (EU) nr. 182/2011 van toepassing. Als het comité geen advies uitbrengt, neemt de Commissie de ontwerpuitvoeringshandeling niet aan en is artikel 5, lid 4, derde alinea, van Verordening (EU) nr. 182/2011 van toepassing.

Artikel 60 - Uitoefening van bevoegdheidsdelegatie

1. De bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend onder de in dit artikel neergelegde voorwaarden.

2. De in artikel 11, lid 3, en artikel 56, leden 1 en 3, bedoelde bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend voor een termijn van vijf jaar met ingang van [...]. De Commissie stelt uiterlijk negen maanden voor het einde van de termijn van vijf jaar een verslag op over de bevoegdheidsdelegatie. De bevoegdheidsdelegatie wordt stilzwijgend met termijnen van dezelfde duur verlengd, tenzij het Europees Parlement of de Raad uiterlijk drie maanden voor het einde van elke termijn tegen die verlenging verzet aantekent.

3. Het Europees Parlement of de Raad kan de in artikel 11, lid 3, en artikel 56, leden 1 en 3, bedoelde delegatiebevoegdheid te allen tijde intrekken. Het besluit tot intrekking beëindigt de delegatie van de in dat besluit genoemde bevoegdheid. Het besluit wordt van kracht op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie of op een daarin genoemde latere datum. Het laat de geldigheid van de reeds van kracht zijnde gedelegeerde handelingen onverlet.

4. Zodra de Commissie een gedelegeerde handeling heeft vastgesteld, doet zij daarvan gelijktijdig kennisgeving aan het Europees Parlement en de Raad.

5. Een overeenkomstig artikel 11, lid 3, en artikel 56, leden 1 en lid 3, vastgestelde gedelegeerde handeling treedt alleen in werking als het Europees Parlement noch de Raad binnen een termijn van twee maanden na de kennisgeving van de handeling aan het Europees Parlement en de Raad daartegen bezwaar heeft gemaakt of als zowel het Europees Parlement als de Raad voor het verstrijken van die termijn de Commissie hebben meegedeeld dat zij daartegen geen bezwaar zullen maken. Die termijn wordt op initiatief van het Europees Parlement of de Raad met twee maanden verlengd.

Artikel 61 - Evaluatie

1. Uiterlijk 31 december 2033 evalueert de Commissie, na raadpleging van de lidstaten als toepasselijk en bijgestaan door de Europese coördinatoren, de uitvoering van het kernnetwerk, waarbij met name wordt geëvalueerd of het voldoet aan de voorschriften van deze verordening.

Bij de evaluatie wordt rekening gehouden met het jaarlijkse voortgangsverslag en de werkplannen die de Europese coördinatoren overeenkomstig respectievelijk artikel 51, lid 5, punt e), en artikel 53, lid 1, hebben opgesteld.

2. Uiterlijk 31 december 2033 evalueert de Commissie, na raadpleging van de lidstaten als toepasselijk en bijgestaan door de Europese coördinatoren, de uitvoering van het uitgebreide kernnetwerk en het uitgebreide netwerk, waarbij het volgende wordt geëvalueerd:

(a)de naleving van deze verordening;

(b)de vooruitgang bij de uitvoering van deze verordening;

(c)de veranderingen in de passagiers- en goederenvervoersstromen;

(d)de ontwikkelingen op het vlak van de investeringen in nationale vervoersinfrastructuur;

(e)de behoefte aan wijzigingen in deze verordening.

Bij de evaluatie wordt ook aandacht geschonken aan de invloed van veranderende verkeerspatronen en van relevante ontwikkelingen in de plannen voor infrastructuurinvesteringen.

3. Bij die evaluatie beoordeelt de Commissie hoe waarschijnlijk het is dat het uitgebreide kernnetwerk en het uitgebreide netwerk als bedoeld in deze verordening tegen 31 december 2040 en 31 december 2050, naargelang het geval, aan de bepalingen van de hoofdstukken II, III en IV zullen voldoen, rekening houdend met de economische en budgettaire situatie in de Unie en in de lidstaten. De Commissie beoordeelt in overleg met de lidstaten ook of het uitgebreide kernnetwerk en het uitgebreide netwerk moeten worden gewijzigd om rekening te houden met de ontwikkelingen op het vlak van vervoersstromen en nationale investeringsplanning.

Artikel 62 - Vertraging bij de voltooiing van het kernnetwerk, het uitgebreide kernnetwerk en het uitgebreide netwerk

1. Als de start of de voltooiing van de werkzaamheden aan het kernnetwerk, het uitgebreide kernnetwerk en het uitgebreide netwerk aanzienlijke vertraging oploopt ten opzichte van het oorspronkelijke tijdschema dat in de overeenkomstig artikel 54 vastgestelde uitvoeringshandelingen is opgenomen of is vastgesteld in de nationale vervoers- en investeringsplannen of andere relevante projectdocumentatie, kan de Commissie de desbetreffende lidstaat of lidstaten verzoeken om de redenen voor de vertraging mee te delen. Die redenen worden binnen drie maanden na het verzoek meegedeeld door de lidstaat of lidstaten. Op basis van dat antwoord raadpleegt de Commissie de betrokken lidstaat of lidstaten over een oplossing voor het probleem dat de vertraging heeft veroorzaakt.

2. Als de vertraging betrekking heeft op een Europese vervoerscorridor, wordt de Europese coördinator betrokken bij het oplossen van het probleem.

3. Na de overeenkomstig de eerste alinea door de betrokken lidstaat of lidstaten aangevoerde redenen in overweging te hebben genomen, kan de Commissie een tot de betrokken lidstaat of lidstaten gericht besluit vaststellen waarin wordt vastgesteld dat de aanzienlijke vertraging bij de start of de voltooiing van de werkzaamheden op het kernnetwerk, het uitgebreide kernnetwerk of het uitgebreide netwerk zonder objectieve rechtvaardiging toe te schrijven is aan de lidstaat of lidstaten. De Commissie geeft de betrokken lidstaat of lidstaten zes maanden de tijd om de aanzienlijke vertraging weg te werken.

Als de vertraging betrekking heeft op een project dat wordt ondersteund met middelen van de Unie onder direct beheer, kan overeenkomstig de toepasselijke regels de aanzet worden gegeven tot een verlaging van het subsidiebedrag en/of een wijziging of beëindiging van de subsidieovereenkomst.

Artikel 63 - Ontheffingen

De bepalingen inzake spoorwegen, en in het bijzonder de verplichting om luchthavens en havens aan te sluiten op het spoornet, alsmede de bepalingen inzake veilige en beveiligde parkeerplaatsen en multimodale goederenterminals, zijn niet van toepassing op Cyprus, Malta en ultraperifere gebieden zolang er op hun grondgebied geen spoorwegnet wordt aangelegd.

Artikel 64 - Wijzigingen van Verordening (EU) 2021/1153

De bijlage bij Verordening (EU) 2021/1153 wordt gewijzigd overeenkomstig bijlage VI bij deze verordening.

Artikel 65

Wijzigingen van Verordening (EU) nr. 913/2010

Verordening (EU) nr. 913/2010 wordt als volgt gewijzigd:

(1) Artikel 1, lid 1, wordt vervangen door:

“1. In deze verordening worden de regels vastgesteld voor de organisatie en het beheer van internationale spoorwegcorridors voor concurrerend goederenvervoer per spoor met het oog op de ontwikkeling van een Europees spoorwegnet voor concurrerend goederenvervoer. De verordening bevat regels voor de organisatie, het beheer en de indicatieve investeringsplanning van de goederencorridors.”;

(2) Artikel 2, lid 2, wordt vervangen door:

“2. Naast de in lid 1 bedoelde definities zijn de volgende definities van toepassing:

(a)“goederencorridor”: de goederenspoorlijnen van de Europese vervoerscorridor als gedefinieerd in artikel 11, lid 1, van Verordening [... nieuwe TEN-T-verordening]* en bijlage III bij die verordening, met inbegrip van de spoorweginfrastructuur en de uitrusting daarvan en relevante spoorwegdiensten overeenkomstig artikel 5 van Richtlijn 2001/14/EG;

(b)“uitvoeringsplan”: het document met de middelen, de strategie en de maatregelen die de betrokken partijen voornemens zijn uit te voeren en die noodzakelijk en toereikend zijn om de goederencorridor te organiseren en te beheren;

(c)“terminal”: een langs de goederencorridor aangebrachte voorziening die speciaal is ingericht om het laden en/of lossen van goederentreinen en de integratie van goederenvervoersdiensten per spoor met weg-, zee-, binnenvaart- en luchtvervoersdiensten mogelijk te maken, of om goederentreinen te kunnen samenstellen of de samenstelling daarvan te kunnen wijzigen; en om in voorkomend geval grensprocedures aan grenzen met Europese derde landen uit te voeren;

(d)“Europees coördinator”: de coördinator als bedoeld in artikel 51 van Verordening [... nieuwe TEN-T-verordening].

* Verordening [...].”;

(3) De titel van hoofdstuk II wordt vervangen door:

“ORGANISATIE EN BEHEER VAN GOEDERENCORRIDORS”;

(4) Artikel 3 wordt vervangen door:

“Artikel 3

Organisatie en beheer van goederencorridors

1. De organisatie en het beheer van goederencorridors zijn onderworpen aan regels inzake bestuur, investeringsplanning, toewijzing van spoorweginfrastructuurcapaciteit en verkeersbeheer, overeenkomstig deze verordening.

2. Vanaf de datum van inwerkingtreding van Verordening [... nieuwe TEN-T-verordening] of in geval van een wijziging van de aanpassing van een Europese vervoerscorridor overeenkomstig artikel 11, lid 3, van die verordening, passen de voor de goederencorridor van die Europese vervoerscorridor verantwoordelijke lidstaten en infrastructuurbeheerders de organisatie en het beheer van de goederencorridor binnen twaalf maanden na de datum van de wijziging aan.”;

(5) De artikelen 4 tot en met 7 worden geschrapt;

(6) Artikel 8 wordt als volgt gewijzigd:

(a)aan lid 1 wordt de volgende zin toegevoegd:

“De raad van bestuur beoordeelt regelmatig de samenhang tussen de algemene doelstellingen en de doelstellingen die de beheersraad overeenkomstig artikel 9, lid 1, punt c), heeft vastgesteld.”;

(b)lid 7 wordt vervangen door:

“7. De beheersraad stelt een adviesgroep in die bestaat uit de beheerders en eigenaars van de terminals van de goederencorridor, waar nodig met inbegrip van zee- en binnenhavens. Die adviesgroep kan advies uitbrengen over elk voorstel van de beheersraad dat rechtstreekse gevolgen heeft voor de investeringen in en het beheer van de terminals. De adviesgroep kan ook op eigen initiatief adviezen verstrekken. De beheersraad neemt elk advies in overweging. Als de beheersraad en de adviesgroep van mening verschillen, kan laatstgenoemde zich wenden tot de raad van bestuur en tot de bij die goederencorridor betrokken Europese coördinator. De raad van bestuur en de bij de goederencorridor betrokken Europese coördinator treden op als tussenpersoon en vertrekken tijdig advies. Het definitieve besluit wordt echter door de beheersraad genomen.”;

(c)aan lid 8 wordt de volgende zin toegevoegd:

“Als de beheersraad en de adviesgroep van mening verschillen, kan laatstgenoemde zich wenden tot de raad van bestuur en tot de bij die goederencorridor betrokken Europese coördinator. De raad van bestuur en de bij de goederencorridor betrokken Europese coördinator treden op als tussenpersoon en verstrekken tijdig advies. Het definitieve besluit wordt echter door de beheersraad genomen.”;

(d)het volgende lid 10 wordt ingevoegd:

“10. De raad van bestuur en de beheersraad werken met de bij de goederencorridor betrokken Europese coördinator samen om de ontwikkeling van het goederenvervoer per spoor op de corridor te ondersteunen.”;

(7) Artikel 9 wordt vervangen door:

“Artikel 9

Maatregelen voor de ontwikkeling van de goederencorridor

1. De beheersraad stelt uiterlijk zes maanden voordat de goederencorridor operationeel wordt, een uitvoeringsplan op en maakt dit bekend. De beheersraad raadpleegt de in artikel 8, leden 7 en 8, vermelde adviesgroepen over het ontwerpuitvoeringsplan. De beheersraad legt het uitvoeringsplan ter goedkeuring voor aan de raad van bestuur.

Dat plan bevat:

(a)een beschrijving van de kenmerken van de goederencorridor, met inbegrip van de knelpunten, alsook het programma van de nodige maatregelen om de organisatie en het beheer van de goederencorridor te verbeteren;

(b)de essentiële elementen van de in lid 3 bedoelde studie;

(c)de doelstellingen voor de goederencorridors, in het bijzonder wat betreft de prestaties van de goederencorridor uitgedrukt in de kwaliteit van de dienstverlening en de capaciteit van de goederencorridor overeenkomstig de bepalingen van artikel 19 van deze verordening en, indien relevant, de kwantitatieve of kwalitatieve streefdoelen voor die doelstellingen. De doelstellingen en de streefdoelen houden rekening met de vereisten van artikel 18 van Verordening [... nieuwe TEN-T-verordening];

(d)de maatregelen ter uitvoering van de bepalingen van de artikelen 12 tot en met 19 en de maatregelen ter verbetering van de prestaties van de goederencorridor, op basis van de resultaten van de in artikel 19, lid 3, bedoelde beoordeling, met het oog op het behalen van de in punt c) bedoelde doelstellingen en streefdoelen;

(e)de standpunten en beoordelingen van de in artikel 8, leden 7 en 8, vermelde adviesgroepen ten aanzien van de ontwikkeling van de corridor;

(f)een samenvatting van de samenwerking en de resultaten van de in artikel 11 bedoelde raadpleging, met inbegrip van de adviezen van de in de artikel 8, leden 7 en 8, bedoelde adviesgroepen en een samenvatting van de antwoorden van andere belanghebbenden.

Bij het opstellen van het uitvoeringsplan houdt de beheersraad rekening met de doelstellingen en maatregelen in het werkplan van de Europese coördinator, als bedoeld in artikel 53 van Verordening [... nieuwe TEN-T-verordening]. Het uitvoeringsplan bevat een verwijzing naar de elementen van het werkplan die relevant zijn voor het goederenvervoer per spoor op de corridor.

De beheersraad evalueert regelmatig de in punt c) bedoelde streefdoelen en de in punt d) bedoelde maatregelen en past die aan, op basis van de in artikel 19, lid 3, bedoelde beoordeling en na raadpleging van de in artikel 8, leden 7 en 8, bedoelde adviesgroepen en de Europese coördinator.

2. De beheersraad evalueert minstens om de vier jaar het uitvoeringsplan, met inachtneming van de voortgang van de uitvoering van het plan, de markt voor goederenvervoer per spoor op de goederencorridor en de prestaties, gemeten in overeenstemming met de in lid 1, punt c), bedoelde doelstellingen.

3. De beheersraad verricht een vervoersmarktstudie betreffende de geconstateerde en verwachte veranderingen in de verschillende soorten verkeer op de goederencorridor, met betrekking tot zowel het goederen- als het personenvervoer, en actualiseert die studie periodiek. In die studie worden, indien nodig, ook de sociaaleconomische kosten en baten van de ontwikkeling van de goederencorridor bekeken.

4. In het uitvoeringsplan wordt rekening gehouden met de ontwikkeling van terminals, met inbegrip van de prospectieve en marktanalyse van multimodale goederenterminals en de actieplannen van de lidstaten van de goederencorridor, als bedoeld in artikel 35, leden 3 en 4, van Verordening [... nieuwe TEN-T-verordening].

5. De beheersraad neemt, waar nodig, maatregelen om met regionale en/of plaatselijke administraties samen te werken op het gebied van het uitvoeringsplan.”;

(8) Artikel 11 wordt vervangen door:

“Artikel 11

Planning van de investeringen

1. De raad van bestuur en de beheersraad van een goederencorridor werken samen met de bij de goederencorridor betrokken Europese coördinator wat betreft de infrastructuur- en investeringsbehoeften die voortvloeien uit het goederenvervoer per spoor, ter onderbouwing van de opstelling van het werkplan als bedoeld in artikel 53 van Verordening (EU) [... nieuwe TEN-T-verordening].

2. De beheersraad raadpleegt de in artikel 8, leden 7 en 8, vermelde adviesgroepen over de infrastructuurontwikkelings- en investeringsbehoeften. De raadpleging wordt gebaseerd op adequate en actuele documentatie over de infrastructuurplanning op nationaal en corridorniveau. De raad van bestuur zorgt voor voldoende coördinatie tussen deze raadplegingsactiviteiten en de coördinatiemechanismen op nationaal niveau als gedefinieerd in artikel 7 sexies van Richtlijn 2012/34/EU.

3. De samenwerking en het overleg hebben met name betrekking op:

(a)de capaciteitsbehoeften van het goederenvervoer per spoor die relevant zijn voor de infrastructuur- en investeringsplanning, rekening houdend met de capaciteitsbehoefte overeenkomstig artikel 14, lid 2, en alle infrastructuur die overeenkomstig artikel 47 van Richtlijn 2012/34/EU overbelast is verklaard;

(b)de TEN-T-infrastructuureisen die relevant zijn voor het goederenvervoer per spoor, zoals gedefinieerd in de hoofdstukken II en III van Verordening (EU) [... nieuwe TEN-T-verordening], met name wat betreft de capaciteitsbehoeften voor goederentreinen met een lengte van ten minste 740 m;

(c)de behoefte aan gerichte investeringen om lokale knelpunten weg te werken, zoals verbindingslussen, verbeterde knooppunten en infrastructuur voor laatstekilometerverbindingen of technische uitrusting ter verbetering van de operationele prestaties.”;

(9) Artikel 19 wordt vervangen door:

“Artikel 19

Kwaliteit van de dienstverlening op de goederencorridor

1. De beheersraad van de goederencorridor bevordert de verenigbaarheid van de in artikel 35 van Richtlijn 2012/34/EU bedoelde prestatieregelingen langs de goederencorridor.

2. De beheersraad houdt toezicht op de prestaties van de door de infrastructuurbeheerders aan aanvragers verleende diensten in het kader van de uitoefening van hun essentiële functies, voor zover dat binnen het toepassingsgebied van de artikelen 12 tot en met 18 valt, en op de goederenvervoersdiensten op de goederencorridor. De prestatiemonitoring wordt uitgevoerd in kwalitatieve en kwantitatieve termen, in voorkomend geval op basis van prestatie-indicatoren voor de overeenkomstig artikel 9, lid 1, punt c), vastgestelde doelstellingen en streefdoelen voor de goederencorridor. De beheersraad raadpleegt de in artikel 8, leden 7 en 8, vermelde adviesgroepen en de Europese coördinator over de relevante prestatie-indicatoren.

3. De beheersraad beoordeelt de resultaten van de prestatiemonitoring met betrekking tot de doelstellingen en streefdoelen die zijn vastgesteld overeenkomstig artikel 9, lid 1, punt c), en de operationele eisen als bedoeld in artikel 18 van Verordening [... nieuwe TEN-T-verordening].

4. De beheersraad stelt een jaarverslag op met de resultaten van de overeenkomstig dit artikel uitgevoerde activiteiten en publiceert dat verslag. In een specifiek deel van het verslag worden de standpunten en de prestatiebeoordeling van de in artikel 8, leden 7 en 8, vermelde adviesgroepen opgenomen. De beheersraad legt het jaarverslag ter goedkeuring voor aan de raad van bestuur.”;

(10) De artikelen 22 en 23 worden vervangen door:

“Artikel 22

Bewaking van de uitvoering

De in artikel 8, lid 1, bedoelde raad van bestuur dient om de vier jaar vanaf het tijdstip van de vaststelling van een goederencorridor, de resultaten van het uitvoeringsplan voor die corridor in bij de Commissie. De Commissie analyseert die resultaten en stelt het in artikel 21 bedoelde comité in kennis van de uitkomst.

Artikel 23 - Verslaglegging

De Commissie evalueert geregeld de toepassing van deze verordening. Zij dient uiterlijk twee jaar na de inwerkingtreding van deze verordening en vervolgens om de vier jaar een verslag in bij het Europees Parlement en de Raad.”;

(11) De bijlage bij deze verordening wordt geschrapt.

Artikel 66 - Intrekking

Verordening (EU) nr. 1315/2013 wordt ingetrokken met ingang van [de datum van inwerkingtreding van de onderhavige verordening].

Verwijzingen naar de ingetrokken Verordening (EU) nr. 1315/2013 gelden als verwijzingen naar de onderhavige verordening en worden gelezen volgens de concordantietabel in bijlage VII.

Artikel 67 - Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.