Artikelen bij COM(2022)105 - Bestrijding van geweld tegen vrouwen en huiselijk geweld

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.

dossier COM(2022)105 - Bestrijding van geweld tegen vrouwen en huiselijk geweld.
document COM(2022)105 EN
datum 8 maart 2022



HOOFDSTUK 1
ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1
Onderwerp

Deze richtlijn stelt regels vast ter voorkoming en bestrijding van geweld tegen vrouwen en huiselijk geweld. Zij bevat minimumvoorschriften betreffende:

(a) de bepaling van strafbare feiten en sancties in verband met seksuele uitbuiting van vrouwen en kinderen en computercriminaliteit;

(b) de rechten van slachtoffers van alle vormen van geweld tegen vrouwen of huiselijk geweld vóór, tijdens of na de strafprocedure;

(c) de bescherming en ondersteuning van slachtoffers.


Artikel 2

Slachtoffers met een verhoogd risico op geweld en specifieke risico’s

1. Bij de uitvoering van de maatregelen uit hoofde van deze richtlijn houden de lidstaten rekening met het verhoogde risico op geweld dat slachtoffers lopen wanneer zij worden gediscrimineerd op grond van geslacht in combinatie met andere gronden, teneinde tegemoet te komen aan hun grotere beschermings- en ondersteuningsbehoeften, zoals bepaald in artikel 18, lid 4, artikel 27, lid 5, en artikel 37, lid 7.

2. De lidstaten zorgen ervoor dat bij de toepassing van deze richtlijn bijzondere aandacht wordt besteed aan het risico van intimidatie, vergelding en secundaire en herhaalde victimisatie en aan de noodzaak om de waardigheid en fysieke integriteit van slachtoffers te beschermen.

Artikel 3
Toepassingsgebied

Deze richtlijn is van toepassing op de volgende strafbare feiten:

(d) strafbare feiten als bedoeld in hoofdstuk 2;

(e) daden van geweld tegen vrouwen of huiselijk geweld die krachtens andere instrumenten van het Unierecht strafbaar zijn gesteld;

(f) alle andere daden van geweld tegen vrouwen of huiselijk geweld die krachtens het nationale recht strafbaar zijn gesteld.


Artikel 4
Definities

Voor de toepassing van deze richtlijn wordt verstaan onder:

(a) “geweld tegen vrouwen”: gendergerelateerd geweld dat gericht is tegen een vrouw of een meisje omdat zij een vrouw of een meisje is, of dat vrouwen of meisjes in onevenredige mate treft, waaronder alle daden van dergelijk geweld die leiden of waarschijnlijk zullen leiden tot schade of leed op fysiek, seksueel, psychologisch of economisch gebied, met inbegrip van bedreiging met dit soort geweld, dwang of willekeurige vrijheidsberoving, ongeacht of dit in het openbaar of in de privésfeer geschiedt;

(b) “huiselijk geweld”: alle daden van geweld die leiden of waarschijnlijk zullen leiden tot schade of leed op fysiek, seksueel, psychologisch of economisch gebied en die plaatsvinden binnen het gezin of het huishouden, ongeacht de biologische of wettelijke familiebanden, of tussen voormalige of huidige echtgenoten of partners, ongeacht of de dader in dezelfde woning als het slachtoffer verblijft of heeft verbleven;

(c) “slachtoffer”: elke persoon, ongeacht geslacht of gender, tenzij anders bepaald, die schade heeft geleden die rechtstreeks is veroorzaakt door onder deze richtlijn vallende daden van geweld, met inbegrip van minderjarige getuigen van dergelijk geweld;

(d) “cybergeweld”: elke onder deze richtlijn vallende daad van geweld die geheel of gedeeltelijk wordt gepleegd, ondersteund of verergerd door het gebruik van informatie- en communicatietechnologie;

(e) “informatie- en communicatietechnologie”: alle technologische instrumenten en middelen die worden gebruikt om informatie digitaal op te slaan, te creëren, te delen of uit te wisselen, met inbegrip van smartphones, computers, sociale netwerken en andere mediatoepassingen en -diensten;

(f) “aanbieders van tussenhandelsdiensten”: aanbieders van diensten als gedefinieerd in artikel 2, punt f), van Verordening (EU) YYYY/XXX van het Europees Parlement en de Raad17 [betreffende een eengemaakte markt voor digitale diensten];

(g) “seksuele intimidatie op het werk”: elke vorm van ongewenst verbaal, non-verbaal of fysiek gedrag met een seksuele connotatie dat zich voordoet tijdens, verband houdt met of voortvloeit uit de uitoefening van een beroep of arbeid in dienstverband of als zelfstandige, met als doel of gevolg dat de waardigheid van het slachtoffer wordt aangetast, in het bijzonder wanneer een bedreigende, vijandige, beledigende, vernederende of kwetsende situatie wordt gecreëerd;

(h) “kind” : een persoon jonger dan 18 jaar;

(i) “seksuele meerderjarigheid”: de leeftijd beneden dewelke het overeenkomstig het nationale recht verboden is met een kind seksuele handelingen aan te gaan;

(j) “afhankelijke persoon”: een kind van het slachtoffer of een andere persoon dan de dader of verdachte die deel uitmaakt van hetzelfde huishouden als het slachtoffer, aan wie het slachtoffer zorg en ondersteuning biedt.


HOOFDSTUK 2

STRAFBARE FEITEN IN VERBAND MET SEKSUELE UITBUITING VAN VROUWEN EN KINDEREN EN COMPUTERCRIMINALITEIT

Artikel 5
Verkrachting

3. De lidstaten zorgen ervoor dat de volgende opzettelijke gedragingen strafbaar worden gesteld:

(a) het stellen van een niet-consensuele handeling met een vrouw waarbij het lichaam op seksuele wijze vaginaal, anaal of oraal wordt binnengedrongen met een lichaamsdeel of object;

(b) een vrouw ertoe bewegen met een andere persoon een niet-consensuele handeling te stellen waarbij het lichaam op seksuele wijze vaginaal, anaal of oraal wordt binnengedrongen met een lichaamsdeel of object.

4. De lidstaten zorgen ervoor dat onder een niet-consensuele handeling wordt verstaan een handeling die wordt gesteld zonder de vrijwillige instemming van de vrouw of wanneer de vrouw wegens haar lichamelijke of geestelijke gesteldheid niet uit vrije wil kan beslissen, waardoor haar onvermogen om uit vrije wil te beslissen wordt misbruikt, zoals in een toestand van bewusteloosheid, intoxicatie, slaap, ziekte, lichamelijk letsel of handicap.

5. De instemming kan op elk moment tijdens de handeling worden ingetrokken. Het ontbreken van instemming kan niet worden weerlegd door het loutere feit dat de vrouw zwijgt of zich niet verbaal of fysiek verzet, noch door haar seksueel gedrag in het verleden.


Artikel 6
Vrouwelijke genitale verminking

De lidstaten zorgen ervoor dat de volgende opzettelijke gedragingen strafbaar worden gesteld:

(a) excisie, infibulatie of het toebrengen van enige andere verminking aan de grote of kleine schaamlippen of de clitoris of een deel daarvan;

(b) een vrouw of meisje dwingen of ertoe bewegen de in punt a) bedoelde handelingen te ondergaan.


Artikel 7
Zonder instemming delen van intiem of gemanipuleerd materiaal

De lidstaten zorgen ervoor dat de volgende opzettelijke gedragingen strafbaar worden gesteld:

(a) intieme beelden, video’s of ander materiaal waarop seksuele handelingen van een andere persoon worden weergegeven, zonder de instemming van die persoon door middel van informatie- en communicatietechnologie voor een groot aantal eindgebruikers toegankelijk maken;

(b) beelden, video’s of ander materiaal waarop het lijkt alsof een andere persoon seksuele handelingen stelt, zonder de instemming van die persoon produceren of manipuleren en vervolgens door middel van informatie- en communicatietechnologie voor een groot aantal eindgebruikers toegankelijk maken;

(c) dreigen met de in de punten a) en b) bedoelde gedragingen teneinde een andere persoon te dwingen een bepaalde handeling te verrichten, te gedogen of ervan af te zien.

Artikel 8
Cyberstalking

De lidstaten zorgen ervoor dat de volgende opzettelijke gedragingen strafbaar worden gesteld:

(a) door middel van informatie- en communicatietechnologie aanhoudend bedreigende en intimiderende gedragingen stellen ten aanzien van een andere persoon, wat die persoon doet vrezen voor zijn of haar veiligheid of voor de veiligheid van personen die van hem of haar afhankelijk zijn;

(b) een andere persoon door middel van informatie- en communicatietechnologie voortdurend observeren zonder de instemming van die persoon of wettelijke toestemming daartoe, om de bewegingen en activiteiten van die persoon te volgen of te monitoren;

(c) materiaal dat de persoonsgegevens van een andere persoon bevat, zonder de instemming van die persoon door middel van informatie- en communicatietechnologie voor een groot aantal eindgebruikers toegankelijk maken, teneinde die eindgebruikers ertoe aan te zetten die persoon fysieke of ernstige psychologische schade te berokkenen.

Artikel 9
Cyberintimidatie

De lidstaten zorgen ervoor dat de volgende opzettelijke gedragingen strafbaar worden gesteld:

(a) samen met derden een aanval tegen een andere persoon initiëren, door bedreigend of beledigend materiaal door middel van informatie- en communicatietechnologie voor een groot aantal eindgebruikers toegankelijk te maken, met als gevolg dat de aangevallen persoon ernstige psychologische schade wordt berokkend;

(b) samen met derden deelnemen aan in punt a) bedoelde aanvallen.

Artikel 10

Online aanzetten tot geweld of haat

De lidstaten zorgen ervoor dat het opzettelijk aanzetten tot geweld of haat jegens een groep personen of een lid van een dergelijke groep die op basis van geslacht of gender wordt gedefinieerd, door door middel van informatie- en communicatietechnologie onder het publiek materiaal te verspreiden waarin tot geweld of haat wordt aangezet, strafbaar wordt gesteld.

Artikel 11

Uitlokking, hulp en aanzetting, en poging

1. De lidstaten zorgen ervoor dat uitlokking van, hulp bij en aanzetting tot het plegen van een van de in de artikelen 5 tot en met 9 bedoelde strafbare feiten strafbaar worden gesteld.

2. De lidstaten zorgen ervoor dat een poging tot het plegen van een van de in de artikelen 5 en 6 bedoelde strafbare feiten strafbaar wordt gesteld.

Artikel 12
Sancties

3. De lidstaten zorgen ervoor dat de in de artikelen 5 tot en met 11 bedoelde strafbare feiten strafbaar worden gesteld met doeltreffende, evenredige en afschrikkende strafrechtelijke sancties.

4. De lidstaten zorgen ervoor dat het in artikel 5 bedoelde strafbare feit strafbaar wordt gesteld met een maximumstraf van ten minste acht jaar gevangenisstraf en ten minste tien jaar gevangenisstraf indien het strafbare feit is gepleegd onder verzwarende omstandigheden als bedoeld in artikel 13.

5. De lidstaten zorgen ervoor dat een dader van het in artikel 5 bedoelde strafbare feit, die eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten, verplicht deelneemt aan een in artikel 38 bedoeld interventieprogramma.

6. De lidstaten zorgen ervoor dat het in artikel 6 bedoelde strafbare feit strafbaar wordt gesteld met een maximumstraf van ten minste vijf jaar gevangenisstraf en ten minste zeven jaar gevangenisstraf indien het strafbare feit is gepleegd onder verzwarende omstandigheden als bedoeld in artikel 13.

7. De lidstaten zorgen ervoor dat de in de artikelen 8 en 10 bedoelde strafbare feiten strafbaar worden gesteld met een maximumstraf van ten minste twee jaar gevangenisstraf.

8. De lidstaten zorgen ervoor dat de in de artikelen 7 en 9 bedoelde strafbare feiten strafbaar worden gesteld met een maximumstraf van ten minste een jaar gevangenisstraf.


Artikel 13
Verzwarende omstandigheden

Voor zover de hierna genoemde omstandigheden niet reeds tot de constitutieve bestanddelen van de in de artikelen 5 tot en met 10 bedoelde strafbare feiten behoren, zorgen de lidstaten ervoor dat ze met betrekking tot die strafbare feiten als verzwarende omstandigheden kunnen worden beschouwd:

(a) het strafbare feit of een ander strafbaar feit op het gebied van geweld tegen vrouwen of huiselijk geweld is bij herhaling gepleegd;

(b) het strafbare feit is gepleegd tegen een persoon die kwetsbaar is vanwege specifieke omstandigheden, zoals een situatie van afhankelijkheid of een lichamelijke, geestelijke, intellectuele of zintuiglijke handicap, of die in een instelling woont;

(c) het strafbare feit is gepleegd tegen een kind;

(d) het strafbare feit is gepleegd in aanwezigheid van een kind;

(e) het strafbare feit is door twee of meer personen samen gepleegd;

(f) het strafbare feit is voorafgegaan door of gepaard gegaan met extreem geweld;

(g) bij het plegen van het strafbare feit is een wapen gebruikt of is met gebruik van een wapen gedreigd;

(h) het strafbare feit is gepleegd met geweld, onder bedreiging met geweld, of met dwang;

(i) het strafbare feit heeft geleid tot de dood of zelfdoding van het slachtoffer, of tot ernstige schade op fysiek of psychologisch gebied bij het slachtoffer;

(j) de dader is al eerder voor soortgelijke strafbare feiten veroordeeld;

(k) het strafbare feit is gepleegd tegen een voormalige of huidige echtgenoot of partner;

(l) het strafbare feit is gepleegd door een lid van het gezin of een persoon die samenwoont met het slachtoffer;

(m) het strafbare feit is gepleegd door misbruik te maken van een erkende positie van vertrouwen, gezag of invloed;

(n) het strafbare feit is gefilmd, gefotografeerd of in een andere vorm opgenomen en door de dader toegankelijk gemaakt;

(o) het strafbare feit is gepleegd door het slachtoffer drugs, alcohol of andere intoxicerende stoffen te doen innemen of gebruiken, of onder invloed daarvan te brengen.

Artikel 14
Rechtsmacht

9. De lidstaten nemen de nodige maatregelen om hun rechtsmacht te vestigen ten aanzien van de in de artikelen 5 tot en met 11 bedoelde strafbare feiten die:

(a) geheel of gedeeltelijk op hun grondgebied zijn gepleegd;

(b) door eigen onderdanen zijn gepleegd.

10. Een lidstaat stelt de Commissie in kennis van zijn besluit om zijn rechtsmacht tot in de artikelen 5 tot en met 11 bedoelde en buiten zijn grondgebied gepleegde strafbare feiten uit te breiden in de volgende situaties:

(c) het strafbare feit is gepleegd tegen een eigen onderdaan of tegen een persoon die zijn vaste woon- of verblijfplaats op het grondgebied van die lidstaat heeft;

(d) de dader heeft zijn vaste woon- of verblijfplaats op het grondgebied van die lidstaat.

11. De lidstaten zorgen ervoor dat de rechtsmacht die zij vestigen ten aanzien van de in de artikelen 7 tot en met 10 bedoelde strafbare feiten, zich uitstrekt tot situaties waarin het strafbare feit is gepleegd door middel van informatie- en communicatietechnologie waartoe toegang werd verkregen vanaf hun grondgebied, ongeacht of de aanbieder van tussenhandelsdiensten op hun grondgebied is gevestigd.

12. In de in lid 1, punt b), bedoelde gevallen zorgt elke lidstaat ervoor dat zijn rechtsmacht niet afhangt van de voorwaarde dat de gedragingen strafbaar zijn gesteld in het land waar zij zijn gepleegd.

13. In de in lid 1, punt  b), bedoelde gevallen zorgen de lidstaten ervoor dat de uitoefening van hun rechtsmacht niet afhangt van de voorwaarde dat strafvervolging slechts kan worden ingesteld indien het slachtoffer aangifte heeft gedaan op de plaats waar het strafbare feit is gepleegd of na een aanklacht door de staat van de plaats waar het strafbare feit is gepleegd.

Artikel 15
Verjaringstermijnen

1. De lidstaten nemen de nodige maatregelen om te voorzien in een verjaringstermijn die het mogelijk maakt de in de artikelen 5 tot en met 11 bedoelde strafbare feiten voldoende lange tijd nadat deze zijn gepleegd, nog aan onderzoek, strafvervolging, een proces en een rechterlijke beslissing te onderwerpen.

2. De lidstaten nemen de nodige maatregelen om voor de in artikel 5 bedoelde strafbare feiten te voorzien in een verjaringstermijn van ten minste 20 jaar vanaf het tijdstip waarop het strafbare feit is gepleegd.

3. De lidstaten nemen de nodige maatregelen om voor de in artikel 6 bedoelde strafbare feiten te voorzien in een verjaringstermijn van ten minste tien jaar vanaf het tijdstip waarop het strafbare feit is gepleegd.

4. De lidstaten nemen de nodige maatregelen om voor de in artikel 7 en 9 bedoelde strafbare feiten te voorzien in een verjaringstermijn van ten minste vijf jaar vanaf het tijdstip waarop het strafbare feit tot een einde is gekomen of het slachtoffer er kennis van heeft gekregen.

5. De lidstaten nemen de nodige maatregelen om voor de in artikel 8 en 10 bedoelde strafbare feiten te voorzien in een verjaringstermijn van ten minste zeven jaar vanaf het tijdstip waarop het strafbare feit tot een einde is gekomen of het slachtoffer er kennis van heeft gekregen.

6. Indien het slachtoffer een kind is, begint de verjaringstermijn ten vroegste te lopen wanneer het slachtoffer de leeftijd van 18 jaar heeft bereikt.


HOOFDSTUK 3

BESCHERMING VAN SLACHTOFFERS EN TOEGANG TOT DE RECHTER

Artikel 16
Aangifte van geweld tegen vrouwen of huiselijk geweld

1. In aanvulling op de rechten van slachtoffers bij het doen van aangifte uit hoofde van artikel 5 van Richtlijn 2012/29/EU, zorgen de lidstaten ervoor dat slachtoffers op een gemakkelijke en toegankelijke wijze bij de bevoegde autoriteiten aangifte kunnen doen van strafbare feiten op het gebied van geweld tegen vrouwen of huiselijk geweld. Dit omvat de mogelijkheid om online of via andere informatie- en communicatietechnologie aangifte te doen van strafbare feiten, met inbegrip van de mogelijkheid om bewijsmateriaal in te dienen, met name met betrekking tot de aangifte van strafbare feiten op het gebied van cybergeweld.  

2. De lidstaten nemen de nodige maatregelen om eenieder die weet of te goeder trouw het vermoeden heeft dat strafbare feiten op het gebied van geweld tegen vrouwen of huiselijk geweld zijn gepleegd of dat verdere daden van geweld waarschijnlijk zijn, aan te moedigen om daarvan aangifte te doen bij de bevoegde autoriteiten.

3. De lidstaten zorgen ervoor dat de vertrouwelijkheidsregels die op grond van het nationale recht gelden voor relevante beroepsbeoefenaars, zoals zorgpersoneel, die beroepsbeoefenaars niet beletten om aangifte te doen bij de bevoegde autoriteiten wanneer zij redelijke gronden hebben om aan te nemen dat er een dreigend risico op ernstige fysieke schade voor een persoon bestaat als gevolg van een onder deze richtlijn vallend strafbaar feit. Indien het slachtoffer een kind is, moeten de relevante beroepsbeoefenaars bij de bevoegde autoriteiten aangifte kunnen doen wanneer zij redelijke gronden hebben om aan te nemen dat er een onder deze richtlijn vallende ernstige daad van geweld is gepleegd of dat verdere ernstige daden van geweld waarschijnlijk zijn.

4. Wanneer kinderen aangifte doen van strafbare feiten op het gebied van geweld tegen vrouwen of huiselijk geweld, zorgen de lidstaten ervoor dat de aangifteprocedures veilig en vertrouwelijk zijn en qua opzet en taal kindvriendelijk zijn, in overeenstemming met hun leeftijd en maturiteit. Indien de persoon die de ouderlijke verantwoordelijkheid draagt, betrokken is bij het strafbare feit, zorgen de lidstaten ervoor dat de aangifte niet afhankelijk is van de instemming van deze persoon.

5. De lidstaten zorgen ervoor dat het de bevoegde autoriteiten die in contact komen met een slachtoffer dat aangifte doet van strafbare feiten op het gebied van geweld tegen vrouwen of huiselijk geweld, verboden is persoonsgegevens met betrekking tot de verblijfsstatus van het slachtoffer door te geven aan de bevoegde migratieautoriteiten, ten minste totdat de eerste individuele beoordeling als bedoeld in artikel 18 is voltooid.

Artikel 17
Onderzoek en vervolging

1. De lidstaten zorgen ervoor dat personen, eenheden of diensten die geweld tegen vrouwen of huiselijk geweld onderzoeken en vervolgen, over voldoende expertise en doeltreffende onderzoeksinstrumenten beschikken om deze strafbare feiten doeltreffend te onderzoeken en te vervolgen, met name om in gevallen van cybergeweld elektronisch bewijsmateriaal te verzamelen, te analyseren en te beveiligen.

2. De lidstaten zorgen ervoor dat strafbare feiten op het gebied van geweld tegen vrouwen of huiselijk geweld waarvan aangifte is gedaan, onverwijld worden verwerkt en worden doorverwezen naar de bevoegde autoriteiten met het oog op vervolging en onderzoek.

3. De bevoegde autoriteiten registreren en onderzoeken onverwijld en doeltreffend beschuldigingen van geweld tegen vrouwen of huiselijk geweld en zorgen ervoor dat in alle gevallen een officiële klacht wordt ingediend.

4. De bevoegde autoriteiten verwijzen slachtoffers onverwijld door naar relevante gezondheidswerkers of hulporganisaties als bedoeld in de artikelen 27, 28 en 29 met het oog op het verkrijgen van bewijsmateriaal, met name in gevallen van seksueel geweld, wanneer het slachtoffer een aanklacht wil indienen en een beroep wil doen op dergelijke organisaties.

5. Het onderzoek naar of de vervolging van strafbare feiten als bedoeld in artikel 5 is niet afhankelijk van aangifte of beschuldiging door slachtoffers of hun vertegenwoordigers, en de strafprocedure wordt voortgezet, zelfs indien de aangifte of beschuldiging is ingetrokken.

Artikel 18
Individuele beoordeling om de beschermingsbehoeften van slachtoffers te bepalen

1. In het kader van de individuele beoordeling die overeenkomstig artikel 22 van Richtlijn 2012/29/EU moet worden verricht, zorgen de lidstaten ervoor dat, met betrekking tot slachtoffers die onder deze richtlijn vallen, de aanvullende elementen als bedoeld in de leden 2 tot en met 7 van dit artikel worden beoordeeld.

2. Met deze individuele beoordeling wordt begonnen na het eerste contact van het slachtoffer met de bevoegde autoriteiten. De bevoegde gerechtelijke autoriteiten gaan uiterlijk bij de inleiding van de strafprocedure na of een beoordeling is verricht. Indien dit niet het geval is, verhelpen zij de situatie door zo spoedig mogelijk een beoordeling te verrichten.

3. De individuele beoordeling is gericht op het risico dat uitgaat van de dader of verdachte, met inbegrip van het risico op herhaald geweld, het risico op lichamelijk letsel, het gebruik van wapens, het feit dat de dader of verdachte bij het slachtoffer woont, het drugs- of alcoholmisbruik van een dader of verdachte, kindermisbruik, geestelijke gezondheidsproblemen of stalking.

4. Bij de beoordeling wordt rekening gehouden met de individuele omstandigheden van het slachtoffer, met inbegrip van de vraag of het slachtoffer wordt gediscrimineerd op grond van geslacht in combinatie met andere gronden en daarom een verhoogd risico op geweld loopt, alsook met de beschrijving en beoordeling van de situatie door het slachtoffer zelf. De beoordeling wordt verricht in het belang van het slachtoffer, met bijzondere aandacht voor de noodzaak secundaire of herhaalde victimisatie te voorkomen.

5. De lidstaten zorgen ervoor dat op basis van de individuele beoordeling passende beschermingsmaatregelen worden genomen, zoals:

(a) in de artikelen 23 en 24 van Richtlijn 2012/29/EU bedoelde maatregelen;

(b) het uitvaardigen van spoedeisende locatieverboden en gebieds- of contactverboden of beschermingsbevelen overeenkomstig artikel 21 van deze richtlijn;

(c) verdere maatregelen om het gedrag van de dader of verdachte te beheersen, met name uit hoofde van artikel 38 van deze richtlijn.

6. De individuele beoordeling wordt verricht in samenwerking met alle relevante bevoegde autoriteiten, afhankelijk van de fase van de procedure, en relevante hulporganisaties, zoals centra voor slachtofferbescherming en toevluchtsoorden voor vrouwen, sociale diensten en gezondheidswerkers.

7. De bevoegde autoriteiten actualiseren de individuele beoordeling regelmatig om ervoor te zorgen dat de beschermingsmaatregelen betrekking hebben op de actuele situatie van het slachtoffer. Dit omvat een beoordeling van de vraag of aanpassing of vaststelling van beschermingsmaatregelen, met name uit hoofde van artikel 21, vereist is.

8. De personen die afhankelijk zijn van het slachtoffer, worden geacht specifieke beschermingsbehoeften te hebben en hoeven daarom de in de leden 1 tot en met 6 bedoelde beoordeling niet te ondergaan.

Artikel 19
Individuele beoordeling van de ondersteuningsbehoeften van slachtoffers

1. De lidstaten zorgen ervoor dat de bevoegde autoriteiten, rekening houdend met de in artikel 18 bedoelde individuele beoordeling, de individuele ondersteuningsbehoeften van het slachtoffer en van de personen die afhankelijk zijn van het slachtoffer, beoordelen zoals bepaald in hoofdstuk 4.

2. Artikel 18, leden 4 en 7, is van toepassing op de individuele beoordeling van de ondersteuningsbehoeften uit hoofde van lid 1 van dit artikel.

Artikel 20
Doorverwijzing naar hulporganisaties

1. Indien bij de in de artikelen 18 en 19 bedoelde beoordelingen specifieke ondersteunings- of beschermingsbehoeften aan het licht zijn gekomen of indien het slachtoffer om hulp verzoekt, zorgen de lidstaten ervoor dat hulporganisaties contact opnemen met het slachtoffer om hulp te bieden.

2. De bevoegde autoriteiten reageren tijdig en op gecoördineerde wijze op verzoeken om bescherming en ondersteuning.

3. Indien nodig kunnen zij minderjarige slachtoffers, met inbegrip van getuigen, zonder voorafgaande instemming van de persoon die de ouderlijke verantwoordelijkheid draagt, doorverwijzen naar hulporganisaties.

4. De lidstaten zorgen ervoor dat relevante persoonsgegevens over slachtoffers en hun situatie worden doorgegeven aan de betrokken hulporganisaties, indien dit noodzakelijk is om ervoor te zorgen dat de slachtoffers passende ondersteuning en bescherming krijgen. Deze doorgifte is vertrouwelijk.

5. Hulporganisaties bewaren persoonsgegevens zolang als nodig is voor het verlenen van ondersteuningsdiensten, en in geen geval langer dan twaalf maanden na het laatste contact tussen de hulporganisatie en het slachtoffer.

Artikel 21
Spoedeisende locatieverboden, gebieds- of contactverboden en beschermingsbevelen

1. De lidstaten zorgen ervoor dat, in situaties waarin de gezondheid of veiligheid van het slachtoffer of van de personen die afhankelijk zijn van het slachtoffer, onmiddellijk gevaar loopt, de bevoegde autoriteiten bevelen uitvaardigen ten aanzien van een dader of verdachte van geweld dat onder deze richtlijn valt, om de woning van het slachtoffer of van de personen die afhankelijk zijn van het slachtoffer, gedurende een toereikende periode te verlaten en de dader of verdachte te verbieden de woning of de werkplek van het slachtoffer te betreden of op enige wijze contact op te nemen met het slachtoffer of de personen die afhankelijk zijn van het slachtoffer. Dergelijke bevelen treden onmiddellijk in werking en zijn niet afhankelijk van de aangifte van het strafbare feit door een slachtoffer.

2. De lidstaten zorgen ervoor dat de bevoegde autoriteiten gebieds- of contactverboden en beschermingsbevelen kunnen uitvaardigen om slachtoffers of personen die van hen afhankelijk zijn, langdurige bescherming te bieden tegen onder deze richtlijn vallende daden van geweld, onder meer door bepaalde gevaarlijke gedragingen van de dader of verdachte te verbieden of aan banden te leggen.

3. De lidstaten zorgen ervoor dat de bevoegde autoriteiten slachtoffers in kennis stellen van de mogelijkheid om te verzoeken om spoedeisende locatieverboden, gebieds- of contactverboden en beschermingsbevelen, alsook van de mogelijkheid om te verzoeken om grensoverschrijdende erkenning van beschermingsbevelen overeenkomstig Richtlijn 2011/99/EU of Verordening (EU) nr. 606/2013.

4. Inbreuken op spoedeisende locatieverboden, gebieds- of contactverboden en beschermingsbevelen worden onderworpen aan doeltreffende, evenredige en afschrikkende strafrechtelijke of andere wettelijke sancties.

5. Dit artikel verplicht de lidstaten niet hun nationale systemen te wijzigen met betrekking tot de kwalificatie van locatieverboden en beschermingsbevelen als vallend onder het strafrecht, het burgerlijk recht of het bestuursrecht.


Artikel 22 Bescherming van het privéleven van het slachtoffer

Onverminderd de rechten van de verdediging zorgen de lidstaten ervoor dat in strafrechtelijke onderzoeken en gerechtelijke procedures vragen, onderzoeken en bewijsmateriaal betreffende seksueel gedrag van het slachtoffer in het verleden of andere aspecten van het privéleven van het slachtoffer die daarmee verband houden, niet zijn toegestaan.

Artikel 23 Richtsnoeren voor rechtshandhavings- en gerechtelijke autoriteiten

De lidstaten stellen richtsnoeren op voor de bevoegde autoriteiten die optreden in strafprocedures, met inbegrip van richtsnoeren voor vervolgende en gerechtelijke autoriteiten, met betrekking tot gevallen van geweld tegen vrouwen of huiselijk geweld. Deze richtsnoeren bevatten onder meer aanwijzingen over:

(a) hoe ervoor kan worden gezorgd dat alle vormen van dergelijk geweld naar behoren worden geïdentificeerd;

(b) hoe de individuele beoordeling op grond van de artikelen 18 en 19 kan worden verricht;

(c) hoe op een trauma- en genderbewuste en kindvriendelijke manier met slachtoffers kan worden omgegaan;

(d) hoe ervoor kan worden gezorgd dat de procedure op zodanige wijze wordt gevoerd dat secundaire of herhaalde victimisatie wordt voorkomen;

(e) hoe tegemoet kan worden gekomen aan de grotere beschermings- en ondersteuningsbehoeften van slachtoffers die worden gediscrimineerd op grond van geslacht in combinatie met andere gronden;

(f) hoe genderstereotypen kunnen worden voorkomen;

(g) hoe slachtoffers kunnen worden doorverwezen naar hulporganisaties met het oog op een passende behandeling van de slachtoffers en behandeling van gevallen van geweld tegen vrouwen of huiselijk geweld.

Artikel 24 Rol van nationale organen en organen voor gelijke behandeling

1. De lidstaten wijzen een of meer organen aan en treffen de nodige regelingen voor de uitvoering van de volgende taken:

(a) onafhankelijke bijstand en advies verlenen aan slachtoffers van geweld tegen vrouwen en huiselijk geweld;

(b) onafhankelijke verslagen publiceren en aanbevelingen doen over elke kwestie die met die vormen van geweld verband houdt;

(c) beschikbare informatie uitwisselen met overeenkomstige Europese organisaties, zoals het Europees Instituut voor gendergelijkheid.

Deze organen kunnen deel uitmaken van organen voor gelijke behandeling die zijn opgericht krachtens de Richtlijnen 2004/113/EG, 2006/54/EG en 2010/41/EU.

2. De lidstaten zorgen ervoor dat de in lid 1 bedoelde organen kunnen optreden om in gerechtelijke procedures op te treden namens of ter ondersteuning van een of meerdere slachtoffers van geweld tegen vrouwen of huiselijk geweld, onder meer om schadeloosstelling te vorderen zoals bedoeld in artikel 26 en om illegale online-inhoud te laten verwijderen zoals bedoeld in artikel 25, mits de slachtoffers daarmee instemmen.

Artikel 25 Maatregelen om bepaald onlinemateriaal te verwijderen

1. De lidstaten nemen de nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat het in artikel 7, punten a) en b), artikel 8, punt c), en de artikelen 9 en 10 bedoelde materiaal onverwijld wordt verwijderd. Deze maatregelen omvatten de mogelijkheid voor hun bevoegde gerechtelijke autoriteiten om, op verzoek van het slachtoffer, bindende rechtsbevelen uit te vaardigen ten aanzien van de betrokken aanbieders van tussenhandelsdiensten om dergelijk materiaal te verwijderen of de toegang ertoe te blokkeren.

2. De lidstaten zorgen ervoor dat de in lid 1 bedoelde bevelen in kort geding kunnen worden uitgevaardigd, zelfs vóór de beëindiging van een strafprocedure met betrekking tot de in artikel 7, punten a) en b), artikel 8, punt c), artikel 9 of artikel 10 bedoelde strafbare feiten, indien de aangezochte gerechtelijke autoriteit van oordeel is dat:

(a) er voldoende bewijs is geleverd om te concluderen dat de in artikel 7, punten a) en b), artikel 8, punt c), artikel 9 of artikel 10 bedoelde gedragingen ten aanzien van de verzoeker waarschijnlijk hebben plaatsgevonden en dat het materiaal waarop het verzoek betrekking heeft, materiaal is als bedoeld in die artikelen;

(b) de verwijdering van dat materiaal noodzakelijk is om ernstige schade voor het slachtoffer te voorkomen of te beperken;

(c) de rechten en belangen van andere bij de mogelijke verwijdering betrokken partijen niet zwaarder wegen dan die van het slachtoffer dat bij de mogelijke verwijdering betrokken is.

3. De lidstaten zorgen ervoor dat de in de leden 1 en 2 bedoelde bevelen geldig zijn voor een passende termijn van ten hoogste één jaar, onder voorbehoud van verlenging met een passende aanvullende termijn, op verzoek van het slachtoffer, wanneer de aangezochte rechterlijke instantie van oordeel is dat nog steeds aan de voorwaarden van lid 2 is voldaan. De lidstaten zorgen er echter voor dat, wanneer de strafprocedure met betrekking tot de in artikel 7, punten a) en b), artikel 8, punt c), artikel 9 of artikel 10 bedoelde strafbare feiten wordt beëindigd zonder dat dit heeft geleid tot de vaststelling dat een dergelijk strafbaar feit is gepleegd, de bevelen ongeldig worden gemaakt en de betrokken aanbieder van tussenhandelsdiensten daarvan in kennis wordt gesteld.

4. De lidstaten zorgen ervoor dat de in de leden 1 en 2 bedoelde bevelen en andere maatregelen worden genomen volgens transparante procedures en aan passende waarborgen zijn onderworpen, met name om ervoor te zorgen dat die bevelen en andere maatregelen beperkt blijven tot wat noodzakelijk en evenredig is en dat terdege rekening wordt gehouden met de rechten en belangen van alle betrokken partijen.

5. De lidstaten zorgen ervoor dat de eindgebruikers van de betrokken diensten, in voorkomend geval door de betrokken aanbieders van tussenhandelsdiensten, in kennis worden gesteld van de redenen voor de verwijdering van of de blokkering van de toegang tot het materiaal op grond van de in de leden 1 en 2 bedoelde bevelen of andere maatregelen, en dat die eindgebruikers beroep in rechte kunnen instellen.

6. De lidstaten zorgen ervoor dat de verwijdering van of de blokkering van de toegang tot het materiaal op grond van de in de leden 1 en 2 bedoelde bevelen of andere maatregelen de bevoegde autoriteiten niet belet dat het bewijsmateriaal dat nodig is voor het onderzoek naar en de vervolging van de in artikel 7, punten a) en b), artikel 8, punt c), artikel 9 of artikel 10 bedoelde strafbare feiten; wordt verzameld en veiliggesteld.

Artikel 26 Schadevergoeding door daders

1. De lidstaten zorgen ervoor dat slachtoffers het recht hebben om van de dader volledige vergoeding te vorderen van schade die voortvloeit uit alle vormen van geweld tegen vrouwen of huiselijk geweld.

2. De lidstaten zorgen ervoor dat slachtoffers in de loop van de strafprocedure een beslissing over schadevergoeding kunnen verkrijgen.

3. De schadevergoeding brengt slachtoffers in de positie waarin zij zich zouden hebben bevonden indien het strafbare feit niet was gepleegd en bij de vaststelling ervan wordt rekening gehouden met de ernst van de gevolgen voor de slachtoffers. De schadevergoeding wordt niet beperkt door de vaststelling van een bovengrens.

4. De schade omvat de kosten voor gezondheidszorg, ondersteuningsdiensten, herstel, inkomstenderving en andere redelijke kosten die zijn ontstaan als gevolg van het strafbaar feit of om de gevolgen ervan te beheersen. Het bedrag van de toegekende schadevergoeding dient tevens ter compensatie van fysieke, psychologische en immateriële schade.

5. De verjaringstermijn voor het instellen van een vordering tot schadevergoeding bedraagt ten minste vijf jaar vanaf het tijdstip waarop het strafbare feit heeft plaatsgevonden.

In geval van seksueel geweld bedraagt de verjaringstermijn ten minste tien jaar.

De verjaringstermijn voor het instellen van een vordering tot schadevergoeding voor strafbare feiten als bedoeld in artikel 7 gaat in wanneer het slachtoffer op de hoogte is van het strafbare feit.

De verjaringstermijn gaat niet in zolang de dader en het slachtoffer hetzelfde huishouden delen. Indien het slachtoffer een kind is, gaat de verjaringstermijn niet in voordat het slachtoffer de leeftijd van 18 jaar heeft bereikt.

De verjaringstermijnen wordt onderbroken of geschorst voor de duur van de lopende gerechtelijke procedure in verband met het strafbare feit.


HOOFDSTUK 4

SLACHTOFFERHULP

Artikel 27 Gespecialiseerde hulp voor slachtoffers


1. De lidstaten zorgen ervoor dat de in artikel 9, lid 3, van Richtlijn 2012/29/EU bedoelde gespecialiseerde hulporganisaties beschikbaar zijn voor slachtoffers van onder deze richtlijn vallende daden van geweld. De gespecialiseerde hulporganisaties voorzien in:

(a) advies en informatie over alle relevante juridische of praktische kwesties die zich als gevolg van het strafbaar feit voordoen, met inbegrip van de toegang tot huisvesting, onderwijs, opleiding en bijstand om aan het werk te blijven of werk te vinden;

(b) doorverwijzingen met het oog op medisch forensisch onderzoek;

(c) ondersteuning van slachtoffers van cybergeweld, met inbegrip van advies over rechtsmiddelen en middelen om online-inhoud in verband met het strafbare feit te verwijderen.

2. De in lid 1 bedoelde gespecialiseerde hulp wordt persoonlijk aangeboden en is gemakkelijk toegankelijk, onder meer online of via andere passende middelen, zoals informatie- en communicatietechnologie, die zijn toegesneden op de behoeften van slachtoffers van geweld tegen vrouwen en huiselijk geweld.

3. De lidstaten zorgen voor voldoende personele en financiële middelen om de in lid 1 bedoelde hulp te verlenen, met name de in punt c) bedoelde hulp, ook wanneer die door niet-gouvernementele organisaties wordt verleend.

4. De lidstaten voorzien in de bescherming en de gespecialiseerde hulp die nodig zijn om op één en dezelfde locatie uitvoerig tegemoet te komen aan de meervoudige behoeften van slachtoffers, of zorgen ervoor dat die hulp wordt gecoördineerd via een centraal contactpunt of via één centraal loket voor onlinetoegang tot dergelijke hulp. Dat gecombineerde aanbod van hulp omvat ten minste medische eerstelijnszorg en ondersteuning door sociale, psychosociale, juridische en politiediensten.

5. De lidstaten stellen voor beroepsbeoefenaren in de gezondheidszorg en sociale diensten richtsnoeren en protocollen op voor het identificeren en verlenen van passende hulp aan slachtoffers van alle vormen van geweld tegen vrouwen en huiselijk geweld, met inbegrip van het doorverwijzen van slachtoffers naar de betrokken hulporganisaties. In deze richtsnoeren en protocollen wordt ook aangegeven hoe tegemoet kan worden gekomen aan de specifieke behoeften van slachtoffers die een verhoogd risico op dergelijk geweld lopen als gevolg van discriminatie op grond van geslacht in combinatie met andere discriminatiegronden.

6. De lidstaten zorgen ervoor dat gespecialiseerde hulporganisaties in tijden van crisis, zoals gezondheidscrises of andere noodtoestanden, volledig operationeel blijven voor slachtoffers van geweld tegen vrouwen en huiselijk geweld.

7. De lidstaten zorgen ervoor dat slachtoffers vóór, tijdens en gedurende een passende periode na de strafprocedure een beroep kunnen doen op gespecialiseerde hulporganisaties.

Artikel 28

Gespecialiseerde hulp voor slachtoffers van seksueel geweld

1. De lidstaten voorzien in goed uitgeruste, gemakkelijk toegankelijke crisiscentra voor slachtoffers van verkrachting of verwijzingscentra voor slachtoffers van seksueel geweld om te zorgen voor doeltreffende ondersteuning van slachtoffers van seksueel geweld, met inbegrip van bijstand bij het bewaren en documenteren van bewijsmateriaal. Deze centra voorzien in medisch en forensisch onderzoek, traumazorg en psychologische begeleiding, nadat het strafbare feit is gepleegd en zo lang als daarna noodzakelijk is. Indien het slachtoffer een kind is, worden deze diensten op een kindvriendelijke manier verleend.

2. De in lid 1 bedoelde diensten zijn gratis beschikbaar en elke dag van de week toegankelijk. Zij kunnen deel uitmaken van de in artikel 27 bedoelde diensten.

3. De lidstaten zorgen voor een toereikende geografische spreiding en capaciteit van deze diensten over de lidstaat.

4. Artikel 27, leden 3 en 6, is van toepassing op de hulpverlening aan slachtoffers van seksueel geweld.


Artikel 29

Gespecialiseerde hulp voor slachtoffers van vrouwelijke genitale verminking

1. De lidstaten zorgen ervoor dat slachtoffers van vrouwelijke genitale verminking doeltreffende en op de leeftijd afgestemde hulp krijgen, onder meer door gynaecologische, seksuologische, psychologische en traumazorg en begeleiding aan te bieden die is afgestemd op de specifieke behoeften van deze slachtoffers, nadat het strafbare feit is gepleegd en zo lang als daarna noodzakelijk is. Dit omvat ook de verstrekking van informatie over eenheden in openbare ziekenhuizen die clitorale reconstructieve chirurgie uitvoeren. Deze hulp kan worden verleend door de in artikel 28 bedoelde verwijzingscentra of door een ander speciaal gezondheidscentrum.

2. Artikel 27, leden 3 en 6, en artikel 28, lid 2, zijn van toepassing op de hulpverlening aan slachtoffers van vrouwelijke genitale verminking.

Artikel 30

Gespecialiseerde hulp voor slachtoffers van seksuele intimidatie op het werk

De lidstaten zorgen ervoor dat voor gevallen van seksuele intimidatie op het werk externe adviesdiensten beschikbaar zijn voor slachtoffers en werkgevers. Deze diensten omvatten advies over een adequate aanpak van dergelijke gevallen op de werkplek, over de rechtsmiddelen die de werkgever ter beschikking staan om de dader van de werkplek te verwijderen en over de mogelijkheid tot bemiddeling in een vroege fase, indien het slachtoffer dat wenst.

Artikel 31 Hulplijnen voor slachtoffers

1. De lidstaten zetten voor het hele land gratis telefonische hulplijnen op waar slachtoffers van geweld tegen vrouwen en huiselijk geweld doorlopend (24/7) advies kunnen krijgen. Het advies wordt vertrouwelijk verstrekt of met inachtneming van de anonimiteit van slachtoffers. De lidstaten zorgen ervoor dat deze dienst ook wordt aangeboden via andere informatie- en communicatietechnologie, met inbegrip van onlinetoepassingen.

2. De lidstaten nemen passende maatregelen om de toegankelijkheid van de in lid 1 bedoelde diensten voor eindgebruikers met een handicap te waarborgen, onder meer door ondersteuning te bieden in gemakkelijk te begrijpen taal. Deze diensten zijn toegankelijk in overeenstemming met de toegankelijkheidsvoorschriften voor elektronischecommunicatiediensten in bijlage I bij Richtlijn (EU) 2019/882 van het Europees Parlement en de Raad18.

3. Artikel 27, leden 3 en 6, is van toepassing op het aanbieden van hulplijnen en ondersteuning via informatie- en communicatietechnologie uit hoofde van dit artikel.

4. [De lidstaten zorgen ervoor dat de in lid 1 bedoelde dienst voor slachtoffers van geweld tegen vrouwen wordt beheerd onder het op EU-niveau geharmoniseerde nummer “116 016” en dat de eindgebruikers naar behoren worden geïnformeerd over het bestaan en het gebruik van dat nummer.]

Artikel 32 Toevluchtsoorden en andere tussentijdse opvang

1. De in artikel 9, lid 3, punt a), van Richtlijn 2012/29/EU bedoelde toevluchtsoorden en andere passende tussentijdse opvang voorzien in de specifieke behoeften van vrouwen die het slachtoffer zijn van huiselijk geweld en seksueel geweld. Zij helpen hen bij hun herstel en zorgen voor adequate en passende levensomstandigheden met het oog op een terugkeer naar een zelfstandig leven.

2. De toevluchtsoorden en andere passende tussentijdse opvang zijn uitgerust om tegemoet te komen aan de specifieke behoeften van kinderen, met inbegrip van minderjarige slachtoffers.

3. De toevluchtsoorden en andere passende tussentijdse opvang zijn beschikbaar voor slachtoffers, ongeacht hun nationaliteit, staatsburgerschap, verblijfplaats of verblijfsstatus.

4. Artikel 27, leden 3 en 6, is van toepassing op toevluchtsoorden en andere passende tussentijdse opvang.


Artikel 33 Hulp voor minderjarige slachtoffers

1. De lidstaten zorgen ervoor dat kinderen specifieke passende hulp krijgen zodra de bevoegde autoriteiten redelijke gronden hebben om aan te nemen dat de kinderen mogelijk het slachtoffer zijn geweest van geweld tegen vrouwen of huiselijk geweld, onder meer door getuige te zijn geweest van dergelijk geweld. Hulp voor kinderen is gespecialiseerd en afgestemd op de leeftijd, met inachtneming van het belang van het kind.

2. Minderjarige slachtoffers krijgen op de leeftijd afgestemde medische zorg, emotionele, psychosociale, psychologische en educatieve ondersteuning, alsmede alle andere passende ondersteuning die met name is toegesneden op situaties van huiselijk geweld.

3. Indien het noodzakelijk is te voorzien in tussentijdse opvang, worden kinderen prioritair samen met andere gezinsleden geplaatst, met name met een niet-gewelddadige ouder in permanente of tijdelijke huisvesting die is uitgerust met ondersteuningsdiensten. Plaatsing in toevluchtsoorden is een laatste redmiddel.


Artikel 34 Veiligheid van kinderen

De lidstaten zorgen voor de totstandbrenging en instandhouding van veilige plaatsen waar veilig contact mogelijk is tussen een kind en een persoon die ouderlijke verantwoordelijkheid draagt en die geweld tegen vrouwen of huiselijk geweld heeft gepleegd of daarvan verdacht wordt, voor zover die persoon omgangsrecht heeft. De lidstaten zorgen voor toezicht door opgeleide beroepsbeoefenaars, naargelang het geval en in het belang van het kind.


Artikel 35 Gerichte hulp voor slachtoffers met specifieke behoeften en risicogroepen

1. De lidstaten zorgen ervoor dat specifieke hulp wordt verleend aan slachtoffers die een verhoogd risico lopen op geweld tegen vrouwen of huiselijk geweld, zoals vrouwen met een handicap, vrouwen die in plattelandsgebieden wonen, vrouwen met een afhankelijke verblijfsstatus of -vergunning, migrantenvrouwen zonder papieren, vrouwen die om internationale bescherming verzoeken, vrouwen die op de vlucht zijn voor een gewapend conflict, vrouwen die dakloos zijn, vrouwen die tot een raciale of etnische minderheid behoren, vrouwelijke sekswerkers, vrouwelijke gedetineerden of oudere vrouwen.

2. De in de artikelen 27 tot en met 32 bedoelde hulporganisaties beschikken over voldoende capaciteit om slachtoffers met een handicap op te vangen, rekening houdend met hun specifieke behoeften, onder meer op het vlak van persoonlijke bijstand.

3. De hulporganisaties zijn beschikbaar voor onderdanen van derde landen die het slachtoffer zijn van geweld tegen vrouwen en huiselijk geweld, met inbegrip van personen die om internationale bescherming verzoeken, personen zonder papieren en personen in bewaring tegen wie een terugkeerprocedure loopt. De lidstaten zorgen ervoor dat slachtoffers die daarom verzoeken, in detentiecentra voor onderdanen van derde landen tegen wie een terugkeerprocedure loopt, gescheiden kunnen worden gehouden van personen van het andere geslacht, of gescheiden kunnen worden ondergebracht in opvangcentra voor personen die om internationale bescherming verzoeken.

4. De lidstaten zorgen ervoor dat personen gevallen van geweld tegen vrouwen of huiselijk geweld in opvang- en detentiecentra aan het betrokken personeel kunnen melden en dat er protocollen zijn om dergelijke meldingen adequaat en snel aan te pakken overeenkomstig de vereisten van de artikelen 18, 19 en 20.


HOOFDSTUK 5

PREVENTIE

Artikel 36 Preventieve maatregelen

1. De lidstaten nemen passende maatregelen om geweld tegen vrouwen en huiselijk geweld te voorkomen.

2. De preventieve maatregelen omvatten bewustmakingscampagnes, onderzoeks- en onderwijsprogramma’s, waar nodig ontwikkeld in samenwerking met relevante maatschappelijke organisaties, sociale partners, getroffen gemeenschappen en andere belanghebbenden.

3. De lidstaten stellen informatie over preventieve maatregelen, de rechten van het slachtoffer, de toegang tot de rechter en een advocaat, en de beschikbare beschermings- en ondersteuningsmaatregelen ter beschikking van het publiek.

4. Er worden gerichte maatregelen genomen voor risicogroepen, waaronder kinderen, afgestemd op hun leeftijd en maturiteit, en personen met een handicap, rekening houdend met taalbarrières en verschillen op het vlak van geletterdheid en vaardigheden. De informatie voor kinderen wordt op een kindvriendelijke manier geformuleerd.

5. De preventieve maatregelen zijn met name gericht op het bestrijden van schadelijke genderstereotypen, het bevorderen van de gelijkheid van vrouwen en mannen en het aanmoedigen van iedereen, ook mannen en jongens, om te fungeren als positieve rolmodellen ter bevordering van overeenkomstige gedragsveranderingen in de samenleving als geheel, in overeenstemming met de doelstellingen van deze richtlijn.

6. De preventieve maatregelen ontwikkelen en/of vergroten het bewustzijn over de schadelijke praktijk van vrouwelijke genitale verminking.

7. De preventieve maatregelen hebben ook specifiek betrekking op cybergeweld. De lidstaten zorgen er met name voor dat in het kader van onderwijsmaatregelen vaardigheden worden ontwikkeld op het gebied van digitale geletterdheid, met inbegrip van kritische betrokkenheid bij de digitale wereld, zodat gebruikers in staat zijn gevallen van cybergeweld te identificeren en aan te pakken, hulp te zoeken en te voorkomen dat dergelijk geweld wordt gepleegd. De lidstaten bevorderen multidisciplinaire samenwerking en samenwerking met belanghebbenden, met inbegrip van tussenhandelsdiensten en bevoegde autoriteiten, met het oog op de ontwikkeling en uitvoering van maatregelen om cybergeweld aan te pakken.

8. De lidstaten zorgen ervoor dat seksuele intimidatie op het werk in het desbetreffende nationale beleid wordt aangepakt. In dat nationale beleid worden de in lid 2 bedoelde gerichte maatregelen in kaart gebracht en vastgesteld voor de sectoren waar werknemers het meest zijn blootgesteld.

Artikel 37 Opleiding en informatie voor beroepsbeoefenaren

1. De lidstaten zorgen ervoor dat beroepsbeoefenaars die in contact kunnen komen met slachtoffers, waaronder rechtshandhavingsinstanties, gerechtsmedewerkers, rechters en openbare aanklagers, advocaten, verleners van diensten voor slachtofferhulp en herstelrecht, gezondheidswerkers, sociale diensten, onderwijs- en ander relevant personeel, zowel algemene als gespecialiseerde opleiding en gerichte informatie krijgen op een niveau dat passend is voor hun contacten met slachtoffers, zodat zij gevallen van geweld tegen vrouwen of huiselijk geweld kunnen identificeren, voorkomen en aanpakken, en slachtoffers op een trauma- en genderbewuste en kindvriendelijke manier kunnen behandelen.

2. Relevante gezondheidswerkers, met inbegrip van kinderartsen en verloskundigen, krijgen gerichte opleiding om de fysieke, psychologische en seksuele gevolgen van vrouwelijke genitale verminking op cultuurgevoelige wijze te identificeren en aan te pakken.

3. Personen met toezichthoudende functies op de werkplek, zowel in de publieke als in de particuliere sector, krijgen opleiding over de wijze waarop seksuele intimidatie op het werk kan worden herkend, voorkomen en aangepakt, onder meer over risicobeoordelingen met betrekking tot risico’s op het gebied van veiligheid en gezondheid op het werk, zodat zij steun kunnen verlenen aan de slachtoffers die daardoor worden getroffen en adequaat kunnen reageren. Deze personen en werkgevers ontvangen informatie over de gevolgen van geweld tegen vrouwen en huiselijk geweld op het werk en het risico op geweld door derden.

4. De in de leden 1 en 2 bedoelde opleidingsactiviteiten omvatten opleiding over gecoördineerde instantie-overschrijdende samenwerking met het oog op een alomvattende en adequate behandeling van doorverwijzingen in gevallen van geweld tegen vrouwen of huiselijk geweld.

5. Zonder afbreuk te doen aan de vrijheid en pluriformiteit van de media, stimuleren en ondersteunen de lidstaten dat organisaties van mediaprofessionals, zelfregulerende media-instanties en vertegenwoordigers van de sector of andere relevante onafhankelijke organisaties media-opleidingsactiviteiten opzetten die tot doel hebben in te gaan tegen mediapraktijken waarbij een stereotiep beeld van vrouwen en mannen en een seksistisch beeld van vrouwen wordt gepresenteerd en de schuld bij het slachtoffer wordt gelegd, en die erop gericht zijn het risico op geweld tegen vrouwen of huiselijk geweld te verminderen.

6. De lidstaten zorgen ervoor dat de autoriteiten die bevoegd zijn voor het ontvangen van door slachtoffers gedane aangiften van strafbare feiten, een passende opleiding krijgen om het aangeven van dergelijke strafbare feiten te vergemakkelijken en daarbij te helpen.

7. De in de leden 1 en 2 bedoelde opleidingsactiviteiten, onder meer over cybergeweld, worden regelmatig en verplicht aangeboden en zijn gebaseerd op de specifieke kenmerken van geweld tegen vrouwen en huiselijk geweld. Deze opleidingsactiviteiten omvatten opleiding over het identificeren en aanpakken van de specifieke beschermings- en ondersteuningsbehoeften van slachtoffers die een verhoogd risico op geweld lopen omdat zij worden gediscrimineerd op grond van geslacht in combinatie met andere gronden.

8. De in de leden 1 tot en met 6 bedoelde maatregelen worden uitgevoerd zonder afbreuk te doen aan de onafhankelijkheid van de rechterlijke macht, de zelforganisatie van gereglementeerde beroepen en verschillen in de organisatie van de rechterlijke macht in de Unie.

Artikel 38 Interventieprogramma’s

1. De lidstaten nemen de nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat er gerichte en doeltreffende interventieprogramma’s worden opgezet om het risico op strafbare feiten op het gebied van geweld tegen vrouwen of huiselijk geweld of recidive in dat verband te voorkomen en tot een minimum te beperken.

2. De interventieprogramma’s worden onder meer beschikbaar gesteld voor deelname door personen die vrezen een strafbaar feit op het gebied van geweld tegen vrouwen of huiselijk geweld te zullen plegen.


HOOFDSTUK 6

COÖRDINATIE EN SAMENWERKING

Artikel 39 Gecoördineerde beleidsmaatregelen en coördinerend orgaan

1. De lidstaten stellen voor het hele land geldende, uitgebreide en gecoördineerde beleidsmaatregelen vast, die alle relevante maatregelen omvatten om alle vormen van geweld tegen vrouwen en huiselijk geweld te voorkomen en te bestrijden, en voeren deze uit.

2. De lidstaten zorgen voor de oprichting of aanwijzing van een officieel orgaan dat verantwoordelijk is voor de coördinatie van, de implementatie van, het toezicht op en de toetsing van het beleid en de maatregelen ter voorkoming en bestrijding van alle vormen van geweld die onder deze richtlijn vallen.

3. Dit orgaan coördineert het verzamelen van gegevens zoals bedoeld in artikel 44 en analyseert en verspreidt de resultaten.

4. Het is verantwoordelijk voor de coördinatie van het beleid op centraal, regionaal en lokaal niveau.

Artikel 40 Instantie-overschrijdende coördinatie en samenwerking

1. De lidstaten zetten passende mechanismen op om te zorgen voor doeltreffende coördinatie en samenwerking, op nationaal niveau, van relevante autoriteiten, agentschappen en organen, waaronder lokale en regionale autoriteiten, rechtshandhavingsinstanties, de rechterlijke macht, openbare aanklagers, aanbieders van ondersteuningsdiensten alsmede niet-gouvernementele organisaties, sociale diensten, met inbegrip van instanties voor kinderbescherming of kinderwelzijn, aanbieders van onderwijs en gezondheidszorg, sociale partners, zonder afbreuk te doen aan hun autonomie, en andere relevante organisaties en entiteiten.

2. Deze mechanismen hebben met name betrekking op de individuele beoordelingen uit hoofde van de artikelen 18 en 19, het bieden van beschermings- en ondersteuningsmaatregelen uit hoofde van artikel 21 en hoofdstuk 4, de richtsnoeren voor rechtshandhavings- en gerechtelijke autoriteiten uit hoofde van artikel 23, en de opleidingen voor beroepsbeoefenaars als bedoeld in artikel 37.

Artikel 41 Samenwerking met niet-gouvernementele organisaties

De lidstaten werken samen met en raadplegen maatschappelijke organisaties, met inbegrip van niet-gouvernementele organisaties die werken met slachtoffers van geweld tegen vrouwen of huiselijk geweld, met name bij het verlenen van hulp aan slachtoffers, met betrekking tot beleidsinitiatieven, voorlichtings- en bewustmakingscampagnes, onderzoeks- en onderwijsprogramma’s en opleiding, alsook bij het monitoren en evalueren van het effect van maatregelen ter ondersteuning en bescherming van slachtoffers.

Artikel 42 Samenwerking tussen aanbieders van tussenhandelsdiensten

De lidstaten vergemakkelijken het nemen van zelfregulerende maatregelen door aanbieders van tussenhandelsdiensten in verband met deze richtlijn, met name ter versterking van interne mechanismen om het in artikel 25, lid 1, bedoelde onlinemateriaal aan te pakken en om de opleiding van hun werknemers te verbeteren op het gebied van het voorkomen van de daarin bedoelde strafbare feiten en het bijstaan en ondersteunen van de betrokken slachtoffers.

Artikel 43 Samenwerking op het niveau van de Unie

De lidstaten nemen passende maatregelen om de onderlinge samenwerking te vergemakkelijken teneinde deze richtlijn beter te kunnen implementeren. Deze samenwerking is ten minste gericht op:

(a) de uitwisseling van beste praktijken en de onderlinge raadpleging in individuele gevallen, onder meer via Eurojust en het Europees justitieel netwerk in strafzaken;

(b) de uitwisseling van informatie en beste praktijken met de betrokken agentschappen van de Unie;

(c) de verlening van bijstand aan netwerken van de Unie die zich bezighouden met kwesties die rechtstreeks verband houden met geweld tegen vrouwen en huiselijk geweld.

Artikel 44 Verzamelen van gegevens en onderzoek

1. De lidstaten beschikken over een systeem voor het verzamelen, ontwikkelen, produceren en verspreiden van statistieken over geweld tegen vrouwen of huiselijk geweld, met inbegrip van de in de artikelen 5 tot en met 10 bedoelde vormen van geweld.

2. De statistieken omvatten de volgende gegevens, uitgesplitst naar geslacht, leeftijd van slachtoffer en dader, relatie tussen slachtoffer en dader, en soort strafbaar feit:

(a) het aantal personen die gedurende de laatste twaalf maanden, de laatste vijf jaar en gedurende hun leven slachtoffer zijn geweest van geweld tegen vrouwen of huiselijk geweld;

(b) het jaarlijkse aantal van deze slachtoffers, van aangegeven strafbare feiten, van personen die zijn vervolgd en personen die zijn veroordeeld voor dergelijke vormen van geweld, verkregen uit nationale administratieve bronnen.

3. De lidstaten voeren om de vijf jaar een bevolkingsonderzoek uit aan de hand van de geharmoniseerde methode van de Commissie (Eurostat) om de in lid 2, punt a), bedoelde gegevens te verzamelen en op basis daarvan de prevalentie en trends van alle vormen van geweld die onder deze richtlijn vallen, te beoordelen.

De lidstaten dienen deze gegevens uiterlijk [drie jaar na de inwerkingtreding van de richtlijn] bij de Commissie (Eurostat) in.

4. Om de vergelijkbaarheid van administratieve gegevens in de hele Unie te waarborgen, verzamelen de lidstaten administratieve gegevens op basis van gemeenschappelijke uitsplitsingen die zijn ontwikkeld in samenwerking met en volgens de methodologie die door het Europees Instituut voor gendergelijkheid overeenkomstig lid 5 is ontwikkeld. Zij zenden deze gegevens jaarlijks toe aan het Europees Instituut voor gendergelijkheid. De verzonden gegevens bevatten geen persoonsgegevens.

5. Het Europees Instituut voor gendergelijkheid ondersteunt de lidstaten bij het verzamelen van gegevens als bedoeld in lid 2, punt b), onder meer door gemeenschappelijke normen vast te stellen voor teleenheden, telregels, gemeenschappelijke uitsplitsingen, rapportageformaten en de classificatie van strafbare feiten.

6. De lidstaten stellen de verzamelde statistieken ter beschikking van het publiek. De statistieken bevatten geen persoonsgegevens.

7. De lidstaten ondersteunen onderzoek naar de onderliggende oorzaken, gevolgen, gevallen en veroordelingen van de vormen van geweld die onder deze richtlijn vallen.


HOOFDSTUK 7

SLOTBEPALINGEN

Artikel 45

Wijziging van Richtlijn 2011/93/EU

Aan artikel 3 van Richtlijn 2011/93/EU worden de volgende leden toegevoegd:

“7. De lidstaten zorgen ervoor dat de volgende opzettelijke gedragingen strafbaar zijn met een maximumgevangenisstraf van ten minste twaalf jaar:

a) met een kind dat nog niet seksueel meerderjarig is, handelingen stellen waarbij het lichaam op seksuele wijze vaginaal, anaal of oraal wordt binnengedrongen met een lichaamsdeel of object.

b) een kind dat nog niet seksueel meerderjarig is, ertoe bewegen met een andere persoon handelingen te stellen waarbij het lichaam op seksuele wijze vaginaal, anaal of oraal wordt binnengedrongen met een lichaamsdeel of object.

8. Wanneer het kind seksueel meerderjarig is en niet instemt met de handeling, zorgen de lidstaten ervoor dat de in lid 7 bedoelde gedragingen strafbaar zijn met een maximumgevangenisstraf van ten minste tien jaar.

9. Voor de toepassing van lid 8 zorgen de lidstaten ervoor dat onder een handeling waarmee het kind niet instemt, wordt verstaan een handeling die wordt gesteld zonder de vrijwillige instemming van het kind of wanneer het kind wegens in lid 5 bedoelde omstandigheden, waaronder zijn lichamelijke of geestelijke gesteldheid, niet uit vrije wil kan beslissen, zoals in een toestand van bewusteloosheid, intoxicatie, slaap, ziekte, of lichamelijk letsel.

De instemming kan op elk moment tijdens de handeling worden ingetrokken. Het ontbreken van instemming kan niet worden weerlegd door het loutere feit dat het kind zwijgt of zich niet verbaal of fysiek verzet, noch door zijn seksueel gedrag in het verleden.

Artikel 46 Niveau van bescherming

Deze richtlijn stelt minimumvoorschriften vast. De lidstaten kunnen bepalingen met strengere normen invoeren of handhaven, met inbegrip van bepalingen die slachtoffers een hoger niveau van bescherming en ondersteuning bieden.


Artikel 47 Verslaglegging

1. Uiterlijk [zeven jaar na de inwerkingtreding van deze richtlijn] verstrekken de lidstaten de Commissie alle relevante informatie over de toepassing van deze richtlijn die de Commissie nodig heeft om een verslag over de toepassing van deze richtlijn op te stellen.

2. Op basis van de door de lidstaten overeenkomstig lid 1 verstrekte informatie dient de Commissie bij het Europees Parlement en de Raad een verslag in waarin zij de toepassing van deze richtlijn evalueert.

Artikel 48 Verband met andere Uniehandelingen

1. Deze richtlijn laat de toepassing van de volgende rechtshandelingen onverlet:

(a) Richtlijn 2011/36/EU,

(b) Richtlijn 2011/93/EU,

(c) Richtlijn 2011/99/EU,

(d) Richtlijn 2012/29/EU,

(e) Verordening (EU) nr. 606/2013,

(f) [Verordening (EU).../... betreffende een eengemaakte markt voor digitale diensten].

2. De specifieke maatregelen op het gebied van preventie en ter bescherming en ondersteuning van slachtoffers uit hoofde van deze richtlijn zijn van toepassing naast de maatregelen van de Richtlijnen 2011/36/EU, 2011/93/EU en 2012/29/EU.

Artikel 49 - Non-regressieclausule

Geen enkele bepaling van deze richtlijn mag worden opgevat als een afzwakking, beperking of afwijking van de rechten en procedurele waarborgen die op grond van het recht van de lidstaten worden verleend en die een hoger beschermingsniveau bieden. De lidstaten zwakken het hogere beschermingsniveau dat bij de inwerkingtreding van deze richtlijn wordt gewaarborgd, niet af.

Artikel 50 Omzetting

1. De lidstaten doen de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in werking treden om uiterlijk [twee jaar na inwerkingtreding] aan deze richtlijn te voldoen. Zij delen de Commissie de tekst van die bepalingen onmiddellijk mee.

Wanneer de lidstaten die bepalingen aannemen, wordt in die bepalingen zelf of bij de officiële bekendmaking ervan naar deze richtlijn verwezen. De regels voor die verwijzing worden vastgesteld door de lidstaten.

2. De lidstaten delen de Commissie de tekst van de belangrijkste bepalingen van intern recht mee die zij op het onder deze richtlijn vallende gebied vaststellen.

Artikel 51 Inwerkingtreding

Deze richtlijn treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Artikel 52 Adressaten

Deze richtlijn is overeenkomstig de Verdragen gericht tot de lidstaten.