Artikelen bij COM(2022)135 - Wijziging verordeningen 2017/1938 en 715/2009 mbt maatregelen tot veiligstelling van de gasleveringszekerheid en de voorwaarden voor de toegang tot aardgastransmissienetten

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.



Artikel 1

Wijzigingen van Verordening (EU) 2017/1938

Verordening (EU) 2017/1938 wordt als volgt gewijzigd:

(1) Aan artikel 2 worden de volgende punten toegevoegd:

“27. “vultraject”: verscheidene tussentijdse streefcijfers voor elke lidstaat, zoals vermeld in de bijlagen I bis en I ter;

28. “vuldoel”: een bindend streefcijfer voor de vullingsgraad van opslaginstallaties voor niet-vloeibaar aardgas;

29. “strategische opslag”: de opslag van niet-vloeibaar aardgas voor de vrijgave waarvan een overheidsvergunning vereist is en die niet op de markt kan worden verkocht, maar alleen mag worden vrijgegeven in geval van voorzieningsschaarste, verstoring van de voorziening of een noodsituatie;

30. “strategische voorraad”: door transmissiesysteembeheerders aangekocht, beheerd en opgeslagen gas, dat uitsluitend bedoeld is voor de uitvoering van hun functies als transmissiesysteembeheerder en met het oog op het veiligstellen van de leveringszekerheid. Gas dat als onderdeel van een strategische voorraad is opgeslagen, wordt alleen ingezet om het systeem onder veilige en betrouwbare voorwaarden operationeel te houden overeenkomstig artikel 13 van Richtlijn 2009/73/EG van het Europees Parlement en de Raad van 13 juli 2009 betreffende gemeenschappelijke regels voor de interne markt voor aardgas en tot intrekking van Richtlijn 2003/55/EG, of in geval van een overeenkomstig artikel 11 afgekondigde noodsituatie, en mag in andere gevallen niet op de groothandelsmarkten voor gas worden verkocht.”.

(2) De volgende artikelen 6 bis tot en met 6 sexies worden ingevoegd:

Artikel 6 bis

Verplicht vuldoel en vultraject

1. Elke lidstaat zorgt ervoor dat de in lid 2 vastgestelde vuldoelen voor de geaggregeerde capaciteit van alle opslaginstallaties op zijn grondgebied uiterlijk op 1 november van elk jaar worden bereikt.

2. Voor 2022 wordt het vuldoel vastgesteld op 80 % van de capaciteit van alle opslaginstallaties op het grondgebied van de respectieve lidstaten. Tenzij de Commissie overeenkomstig lid 4 anders besluit, wordt het vuldoel voor de volgende jaren vastgesteld op 90 %.

3. De lidstaten nemen de nodige maatregelen om de in de bijlagen I bis en I ter voor elke lidstaat vermelde tussentijdse vuldoelen te bereiken. Voor 2022 worden tussentijdse vuldoelen alleen vastgesteld voor de maanden augustus, september en oktober. Vanaf 2023 zorgen de lidstaten ervoor dat de tussentijdse vuldoelen voor de maanden februari, mei, juli en september worden bereikt.

4. De Commissie is bevoegd om, na raadpleging van de Groep coördinatie gas, overeenkomstig artikel 19 een gedelegeerde handeling tot wijziging van bijlage I ter vast te stellen teneinde het vuldoel en het vultraject vanaf 2023 te bepalen. Die gedelegeerde handeling wordt vastgesteld uiterlijk op 31 december van het jaar voorafgaand aan het jaar waarvoor het nieuwe vuldoel wordt bepaald. Het door de Commissie bepaalde vuldoel en vultraject wordt gebaseerd op een beoordeling van de algemene situatie van de leveringszekerheid en de ontwikkeling van de vraag naar en het aanbod van gas in de Unie en de afzonderlijke lidstaten, en wordt zodanig vastgesteld dat de leveringszekerheid wordt gewaarborgd en onnodige lasten voor de lidstaten, de gasmarktdeelnemers, de opslagsysteembeheerders of de burgers worden voorkomen.

5. Wanneer een lidstaat wegens specifieke technische kenmerken van een of meer opslaginstallaties op zijn grondgebied, zoals uitzonderlijk lage injectiesnelheden, het vuldoel niet kan behalen, wordt het die lidstaat toegestaan het vuldoel pas op 1 december te bereiken. De betrokken lidstaat stelt de Commissie vóór 1 november in kennis van de redenen voor de vertraging.

6. Het vuldoel is niet van toepassing wanneer de Commissie overeenkomstig artikel 12 een noodsituatie op regionaal of Unieniveau heeft afgekondigd, zolang die situatie voortduurt.

7. De bevoegde instanties houden elk jaar continu toezicht op het vultraject en brengen regelmatig verslag uit aan de Groep coördinatie gas. Indien de vullingsgraad in een lidstaat meer dan 2 procentpunten lager ligt dan aangegeven in het vultraject in bijlage I ter, nemen de bevoegde instanties onverwijld doeltreffende maatregelen om de vullingsgraad te verhogen. De lidstaten stellen de Commissie en de Groep coördinatie gas in kennis van de genomen maatregelen.

8. Wanneer zich aanhoudend een substantiële afwijking van de vultrajecten voordoet, worden de volgende maatregelen genomen:

a) na raadpleging van de Groep coördinatie gas en de betrokken lidstaat geeft de Commissie de lidstaat een waarschuwing en doet zij aanbevelingen voor onmiddellijk te nemen maatregelen;

b) indien de afwijking van het traject niet binnen een maand na de waarschuwing is verminderd, neemt de Commissie, na raadpleging van de Groep coördinatie gas en de betrokken lidstaat, als uiterste middel een besluit om de lidstaat te verplichten maatregelen te nemen om het verschil met het traject effectief weg te werken, alsmede in voorkomend geval een of meer van de in artikel 6 ter, lid 1, genoemde maatregelen, of een andere maatregel die ervoor zorgt dat het overeenkomstig deze verordening verplichte vuldoel wordt bereikt;

c) wanneer de Commissie overeenkomstig punt b) een besluit neemt over passende maatregelen, houdt zij rekening met de specifieke situatie van de betrokken lidstaat, zoals de capaciteit van de opslaginstallaties in verhouding tot het binnenlandse gasverbruik en het belang van de opslaginstallaties voor de leveringszekerheid in de regio. Bij maatregelen die de Commissie neemt naar aanleiding van afwijkingen van het vultraject voor het jaar 2022, wordt rekening gehouden met het korte tijdschema voor de uitvoering van dit artikel op nationaal niveau, dat mogelijk heeft bijgedragen tot de afwijking van het vultraject voor 2022;

d) de Commissie ziet erop toe dat de maatregelen niet verder gaan dan wat nodig is om de leveringszekerheid veilig te stellen; zij legt geen onevenredige lasten op aan de lidstaten, de gasmarktdeelnemers, de opslagsysteembeheerders of de burgers.

Artikel 6 ter

Verwezenlijking van het vuldoel

1. De lidstaten nemen alle noodzakelijke maatregelen, met inbegrip van financiële stimulansen of compensatie voor marktdeelnemers, om ervoor te zorgen dat de overeenkomstig artikel 6, punt a), verplichte vuldoelen worden bereikt. Deze maatregelen kunnen met name omvatten:

a) opleggen van een verplichting aan gasleveranciers om minimumvolumes gas in opslaginstallaties op te slaan;

b) opleggen van een verplichting aan opslageigenaars om hun capaciteiten aan marktdeelnemers aan te bieden;

c) opleggen van een verplichting aan transmissiesysteembeheerders om strategische gasvoorraden aan te kopen en te beheren, uitsluitend voor de uitvoering van hun taken als transmissiesysteembeheerder en met het oog op de leveringszekerheid in noodsituaties;

d) gebruikmaken van met andere lidstaten gecoördineerde instrumenten, zoals platformen voor de aankoop van LNG, teneinde het gebruik van LNG voor het vullen van opslaginstallaties te maximaliseren en de infrastructuur- en regelgevingsbelemmeringen voor het gedeelde gebruik van LNG voor het vullen van opslaginstallaties te verminderen;

e) verstrekken aan marktdeelnemers van financiële stimulansen of compensatie voor mogelijke inkomstenderving of voor kosten die voortvloeien uit aan marktdeelnemers opgelegde verplichtingen en niet door inkomsten kunnen worden gedekt;

f) vaststellen van doeltreffende instrumenten om houders van opslagcapaciteit te verplichten om gereserveerde maar niet gebruikte capaciteit ofwel te gebruiken ofwel vrij te geven.

2. De op grond van dit artikel vastgestelde maatregelen blijven beperkt tot hetgeen noodzakelijk is om de vuldoelen te bereiken, worden duidelijk omschreven en zijn transparant, evenredig, niet-discriminerend en controleerbaar. Zij verstoren niet onnodig de mededinging of de goede werking van de interne gasmarkt en brengen de gasleveringszekerheid in andere lidstaten of in de Unie niet in gevaar.

3. De lidstaten nemen alle noodzakelijke maatregelen om het gebruik van de bestaande infrastructuur op nationaal en regionaal niveau te waarborgen, teneinde de leveringszekerheid op efficiënte wijze te bevorderen. Deze maatregelen blokkeren of beperken in geen geval het grensoverschrijdende gebruik van opslag- of LNG-faciliteiten en leiden niet tot beperking van de overeenkomstig Verordening (EU) 2017/459 van de Commissie toegewezen grensoverschrijdende transmissiecapaciteit.

Artikel 6 quater
Lastenverdeling

1. Lidstaten die niet over opslaginstallaties beschikken, zorgen ervoor dat binnenlandse marktdeelnemers regelingen treffen met opslagsysteembeheerders in lidstaten die wel over opslaginstallaties beschikken, zodanig dat wordt gewaarborgd dat uiterlijk op 1 november in die lidstaten opslagvolumes worden gebruikt die overeenkomen met ten minste 15 % van het jaarlijkse gasverbruik van de lidstaat die niet over opslaginstallaties beschikt. Wanneer het wegens de grensoverschrijdende transmissiecapaciteit of andere technische beperkingen niet mogelijk is een niet-binnenlands opslagvolume ter grootte van 15 % van het jaarlijkse gasverbruik van de lidstaat volledig te benutten, wordt buiten de lidstaat die niet over opslagfaciliteiten beschikt, slechts een zodanig volume opgeslagen als technisch mogelijk is.

2. Lidstaten die niet over opslaginstallaties beschikken, kunnen in afwijking van lid 1 gezamenlijk een lastenverdelingsmechanisme opzetten met een of meer lidstaten die over opslaginstallaties beschikken. Het lastenverdelingsmechanisme is gebaseerd op de relevante gegevens van de meest recente risico-evaluatie overeenkomstig artikel 7 en houdt rekening met de volgende factoren:

a) de kosten van financiële steunverlening om de vuldoelen te halen, zonder rekening te houden met de kosten voor het vervullen van strategische opslagverplichtingen;

b) de gasvolumes die nodig zijn om te voldoen aan de vraag van beschermde afnemers overeenkomstig artikel 6, lid 1;

c) technische beperkingen, zoals de beschikbare opslagcapaciteit, de grensoverschrijdende technische capaciteit en de onttrekkingspercentages.

3. Het gezamenlijk ontwikkelde mechanisme wordt uiterlijk één maand na de inwerkingtreding van dit artikel ter kennis van de Commissie gebracht.

4. Lidstaten die niet over opslaginstallaties beschikken, kunnen marktdeelnemers stimulansen of financiële compensatie bieden voor de derving van inkomsten of voor kosten die voortvloeien uit de hun opgelegde verplichtingen die niet door inkomsten kunnen worden gedekt, zulks met het oog op de uitvoering van de verplichting om gas op te slaan in andere lidstaten overeenkomstig lid 1, of de uitvoering van het gezamenlijk ontwikkelde mechanisme overeenkomstig lid 2. Indien de maatregel met een heffing wordt gefinancierd, wordt die heffing niet aan grensoverschrijdende interconnectiepunten toegewezen.

Artikel 6 quinquies

Monitoring en handhaving

1. De opslagsysteembeheerders melden het vulniveau op elk van de overeenkomstig bijlage I bis en I ter vastgestelde controlepunten aan de bevoegde instanties in de lidstaten waar zij zich bevinden.

2. De bevoegde instanties van de lidstaten monitoren de vullingsgraad van de opslaginstallaties op hun grondgebied aan het einde van elke maand en delen de resultaten onverwijld aan de Commissie mee.

3. Op basis van de door de bevoegde instanties van de lidstaten verstrekte informatie brengt de Commissie regelmatig verslag uit aan de Groep coördinatie gas.

4. De Groep coördinatie gas ondersteunt de Commissie bij het monitoren van de vuldoelen en vultrajecten en ontwikkelt richtsnoeren voor de Commissie met betrekking tot passende maatregelen om de naleving te waarborgen wanneer de lidstaten de vuldoelen niet halen of de vultrajecten niet naleven.

5. De lidstaten nemen de nodige maatregelen om het vultraject na te leven en het vuldoel te bereiken, en om ten aanzien van de marktdeelnemers de opslagverplichtingen die nodig zijn om het vultraject te bereiken te handhaven, onder meer door aan de marktdeelnemers voldoende afschrikkende sancties en boetes op te leggen.

6. De lidstaten stellen de Commissie onverwijld op de hoogte van de uit hoofde van deze verordening getroffen handhavingsmaatregelen.

7. Indien commercieel gevoelige informatie moet worden uitgewisseld, kan de Commissie vergaderingen van de Groep coördinatie gas bijeenroepen die uitsluitend door de lidstaten worden bijgewoond.

8. De uitgewisselde informatie blijft beperkt tot hetgeen nodig is om de naleving van de voorschriften van deze verordening te monitoren. De Commissie, de regulerende instanties en de lidstaten eerbiedigen de vertrouwelijkheid van de commercieel gevoelige informatie die zij in het kader van deze verordening ontvangen.

Artikel 6 sexies

Toepassingsgebied

De bepalingen van de artikelen 6 bis tot en met 6 quinquies zijn niet van toepassing op delen van LNG-installaties die voor opslag worden gebruikt.”


(3) De bijlagen worden gewijzigd overeenkomstig de tekst van bijlage I bij deze verordening.


Artikel 2

Wijzigingen van Verordening (EG) nr. 715/2009


(1) Het volgende artikel 3 bis wordt ingevoegd:

Artikel 3 bis

Certificering van opslagsysteembeheerders

1. De lidstaten zien erop toe dat alle opslagsysteembeheerders, met inbegrip van opslagsysteembeheerders die onder zeggenschap staan van transmissiesysteembeheerders, worden gecertificeerd door de regulerende instantie uit hoofde van dit artikel of een andere bevoegde instantie die door de betrokken lidstaat is aangewezen, overeenkomstig de procedure van dit artikel. De verplichting om opslagbeheerders te certificeren uit hoofde van dit artikel geldt ook voor opslagsysteembeheerders die onder zeggenschap staan van transmissiesysteembeheerders die reeds gecertificeerd zijn op grond van de ontvlechtingsvoorschriften van de artikelen 9 tot en met 11 van Richtlijn 2009/73/EG.

2. Met betrekking tot opslagsysteembeheerders die opslaginstallaties met een capaciteit van meer dan 3,5 TWh beheren die op 31 maart 2021 en 31 maart 2022 gevuld waren tot een niveau dat gemiddeld minder dan 30 % van hun maximumcapaciteit bedroeg, stelt de regulerende instantie of de uit hoofde van lid 1 aangewezen instantie binnen 100 werkdagen na de datum van inwerkingtreding van deze verordening of de ontvangst van een kennisgeving overeenkomstig lid 8 een ontwerpbesluit vast inzake de certificering van de opslagsysteembeheerders. Met betrekking tot alle andere opslagsysteembeheerders wordt een ontwerpbesluit vastgesteld binnen 18 maanden na de datum van inwerkingtreding van deze verordening of de ontvangst van een kennisgeving overeenkomstig lid 7 of lid 8. Bij het beoordelen van het risico voor de energievoorzieningszekerheid houdt de regulerende instantie of de uit hoofde van lid 1 aangewezen instantie rekening met elk risico voor de voorzieningszekerheid op nationaal, regionaal of Unieniveau dat bijvoorbeeld voortvloeit uit:

a) de eigendom, de voorziening of andere commerciële relaties die negatieve gevolgen kunnen hebben voor de stimulansen voor de opslagbeheerder of diens vermogen om de opslaginstallatie te vullen;

b) de rechten en verplichtingen van de Unie jegens een derde land of derde landen uit hoofde van het internationaal recht, met inbegrip van overeenkomsten die gesloten zijn met een of meer derde landen waarbij de Unie partij is en waarin de energievoorzieningszekerheid aan de orde komt;

c) de rechten en verplichtingen van de betrokken lidstaat of lidstaten ten aanzien van een derde land of derde landen, die voortvloeien uit daarmee gesloten overeenkomsten, voor zover deze in overeenstemming zijn met het recht van de Unie; of

d) andere specifieke feiten en omstandigheden die aan de orde zijn.

3. De regulerende instantie of de uit hoofde van lid 1 aangewezen instantie weigert de certificering, indien wordt aangetoond dat de energievoorzieningszekerheid of de essentiële veiligheidsbelangen van een lidstaat of de Unie in gevaar kunnen worden gebracht door een persoon die direct of indirect zeggenschap of rechten uitoefent over de opslagsysteembeheerder in de zin van artikel 9 van Richtlijn 2009/73/EG. De regulerende instantie of de uit hoofde van lid 1 aangewezen instantie kan er in plaats daarvan voor kiezen de certificering te verlenen onder voorwaarden die waarborgen dat alle risico’s die een negatieve invloed kunnen hebben op het vullen van de opslagfaciliteiten, zoals bepaald in deze verordening, in voldoende mate worden gemitigeerd, en mits de werkbaarheid ervan ten volle kan worden gewaarborgd door effectieve uitvoering en monitoring.

4. Wanneer de regulerende instantie of de uit hoofde van lid 1 aangewezen instantie tot de conclusie komt dat de risico’s voor de voorzieningszekerheid niet kunnen worden weggenomen door voorwaarden te stellen overeenkomstig lid 3 en derhalve de certificering weigert:

a) eist zij van elke persoon of alle personen die naar haar inzicht de energievoorzieningszekerheid of de essentiële veiligheidsbelangen van een lidstaat of de Unie in gevaar kan of kunnen brengen, dat afstand wordt gedaan van de aandelen of rechten waarover die persoon of personen beschikt of beschikken ten aanzien van de opslagsysteembeheerder, en stelt zij een termijn vast binnen welke daarvan afstand moet worden gedaan;

b) gelast zij in voorkomend geval voorlopige maatregelen om te waarborgen dat die persoon of personen geen zeggenschap of rechten over die opslagsysteembeheerder kan of kunnen uitoefenen totdat van de aandelen of rechten afstand is gedaan; en

c) neemt zij een besluit over passende compenserende maatregelen.

5. De regulerende instantie of de uit hoofde van lid 1 aangewezen instantie stelt de Commissie onverwijld in kennis van het ontwerpbesluit, onder vermelding van alle relevante informatie met betrekking tot dat besluit. De Commissie brengt binnen 50 werkdagen advies uit over het ontwerpbesluit aan de nationale regulerende instantie of de uit hoofde van lid 1 aangewezen instantie. De regulerende instantie of de uit hoofde van lid 1 aangewezen instantie houdt zoveel mogelijk rekening met het advies van de Commissie.

6. De regulerende instantie of de uit hoofde van lid 1 aangewezen instantie neemt uiterlijk 25 werkdagen na ontvangst van het advies van de Commissie een besluit over de certificering van opslagsysteembeheerders.

7. Voordat een nieuw aangelegde opslaginstallatie in gebruik wordt genomen, wordt de opslagsysteembeheerder gecertificeerd overeenkomstig de leden 1 tot en met 6. De opslagsysteembeheerder stelt de regulerende instantie of de uit hoofde van lid 1 aangewezen instantie in kennis van zijn voornemen om de opslaginstallatie in gebruik te nemen.

8. Opslagsysteembeheerders stellen de regulerende instantie of de uit hoofde van lid 1 aangewezen instantie in kennis van elke geplande transactie die een herbeoordeling van hun naleving van de in de leden 1 en 2 neergelegde certificeringsvoorschriften vereist.

9. De regulerende instantie of de uit hoofde van lid 1 aangewezen instantie ziet erop toe dat de opslagsysteembeheerders voortdurend voldoen aan de eisen van de leden 1 en 2. Zij start een certificeringsprocedure om die naleving te waarborgen:

a) wanneer zij van de transmissiesysteembeheerder een kennisgeving als bedoeld in lid 7 of lid 8 ontvangt;

b) op eigen initiatief, wanneer het haar bekend is dat een geplande wijziging van rechten of beïnvloeding op een opslagsysteembeheerder ertoe kan leiden dat niet aan de vereisten van de leden 1 en 2 wordt voldaan;

c) na een met redenen omkleed verzoek van de Commissie.

10. De lidstaten nemen alle nodige maatregelen om te waarborgen dat de opslaginstallaties op hun grondgebied blijven functioneren. Buitengebruikstelling van deze opslaginstallaties nadat de regulerende instantie of de uit hoofde van lid 1 aangewezen instantie, rekening houdend met een advies van ENTSB-G, een beoordeling heeft verricht waarvan de conclusie luidt dat de buitengebruikstelling de gasvoorzieningszekerheid op nationaal of Unieniveau niet vermindert. In voorkomend geval worden passende compenserende maatregelen genomen indien buitengebruikstelling niet wordt toegestaan.

11. De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 19 een gedelegeerde handeling vast te stellen waarin de voor de toepassing van dit lid te volgen procedure nader wordt omschreven.

12. De bepalingen van dit artikel zijn niet van toepassing op delen van LNG-installaties die voor opslag worden gebruikt.”


(2) Aan artikel 13 wordt het volgende lid 3 toegevoegd:

“3. Er wordt een korting van 100 % toegepast op capaciteitsgebaseerde transmissietarieven op entrypunten van en exitpunten naar opslaginstallaties, tenzij en voor zover een opslaginstallatie die met meer dan één transmissie- of distributienet is verbonden, wordt gebruikt om te concurreren met een interconnectiepunt. De Commissie onderzoekt deze tariefkorting opnieuw vijf jaar na de inwerkingtreding van de verordening. Zij beoordeelt of het in dit artikel vastgestelde verminderingsniveau nog toereikend is met het oog op de opslagverplichting uit hoofde van artikel 6 bis van Verordening (EU) 2017/1938.”

Artikel 3

Inwerkingtreding en toepassing

Deze verordening treedt in werking op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is van toepassing tot de datum waarop Verordening (EU) […/…] van het Europees Parlement en de Raad inzake de interne markten voor hernieuwbare gassen, aardgas en waterstof, gebaseerd op het voorstel van de Commissie van 15 december 2021, in werking treedt.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.