Artikelen bij COM(2022)150 - Gefluoreerde broeikasgassen

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.

dossier COM(2022)150 - Gefluoreerde broeikasgassen.
document COM(2022)150 EN
datum 7 februari 2024


HOOFDSTUK I

ALGEMENE BEPALINGEN

Inhoudsopgave

Artikel 1 - Onderwerp

Deze verordening:

a) stelt regels vast voor de insluiting, het gebruik, de terugwinning en de vernietiging van gefluoreerde broeikasgassen, en voor hiermee verband houdende begeleidende maatregelen, en vergemakkelijkt het veilige gebruik van alternatieve stoffen;

b) stelt voorwaarden aan de invoer, uitvoer, het in de handel brengen, de verdere levering en het gebruik van gefluoreerde broeikasgassen en specifieke producten en apparatuur die gefluoreerde broeikasgassen bevatten of nodig hebben voor de werking ervan;

c) stelt voorwaarden aan specifieke wijzen van gebruik van gefluoreerde broeikasgassen;

d) stelt kwantitatieve limieten vast voor het in de handel brengen van fluorkoolwaterstoffen;

e) stelt regels vast betreffende rapportage.

Artikel 2 - Toepassingsgebied

1. Deze verordening is van toepassing op de in de bijlagen I, II en II vermelde gefluoreerde broeikasgassen, afzonderlijk of in een mengsel.

2. Deze verordening is ook van toepassing op producten en apparatuur, en onderdelen daarvan, die gefluoreerde broeikasgassen bevatten of nodig hebben voor de werking ervan.

Artikel 3 - Definities

Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder:

1) “aardopwarmingsvermogen” of “GWP”: het klimaatopwarmingsvermogen van een broeikasgas in verhouding tot dat van koolstofdioxide (“CO2”), berekend in termen van het opwarmingsvermogen in een periode van 100 jaar, tenzij anders aangegeven, van één kilogram van een broeikasgas in verhouding tot één kilogram CO2, als opgenomen in de bijlagen I, II, III en VI of, voor mengsels, berekend overeenkomstig bijlage VI;

2) “mengsel”: een vloeistof die uit twee of meer stoffen is samengesteld, waarvan er ten minste één stof van de lijst van bijlage I, II of III is;

3) “ton CO2-equivalent”: een hoeveelheid broeikasgassen uitgedrukt als het product van het gewicht van de broeikasgassen in metrische ton en het aardopwarmingsvermogen ervan;

4) “fluorkoolwaterstoffen” of “HFK’s”: de in deel 1 van bijlage I opgenomen stoffen en mengsels die een van deze stoffen bevatten;

5) “exploitant”: de onderneming die de feitelijke macht over het technisch functioneren van de onder deze verordening vallende producten en apparatuur uitoefent, of de eigenaar indien door een lidstaat aangewezen als zijnde verantwoordelijk voor de verplichtingen van de exploitant in specifieke gevallen;

6) “in de handel brengen”: het voor het eerst in de Unie, al dan niet tegen betaling, leveren of beschikbaar stellen aan een andere persoon, de vrijgave door de douane voor vrij verkeer in de Unie, alsook het gebruik van geproduceerde stoffen of het gebruiken van voor eigen gebruik vervaardigde producten of apparatuur;

7) “invoer”: het binnenkomen van onder deze verordening vallende stoffen, producten en apparaten in het douanegebied van de Unie voor zover het gebied onder een ratificatie valt van het protocol van Montreal van 1987 betreffende stoffen die de ozonlaag afbreken, met inbegrip van de procedures voor tijdelijke opslag en de douaneprocedures als bedoeld in de artikelen 201 en 210 van Verordening (EU) nr. 952/2013;

8) “uitvoer”: het uitgaan uit het douanegebied van de Unie, voor zover het gebied onder een ratificatie valt van het protocol van Montreal van 1987 betreffende stoffen die de ozonlaag afbreken, van stoffen, producten en apparaten;

9) “hermetisch afgesloten apparatuur”: apparatuur waarin alle onderdelen die gefluoreerde broeikasgassen bevatten, zijn afgedicht tijdens het vervaardigingsproces op de bedrijfsterreinen van de fabrikant door lassen, solderen of een soortgelijke permanente verbinding, met inbegrip van afgeschermde kleppen of afgeschermde toegangspunten, die reparatie of verwijdering op adequate wijze mogelijk maken;

10) “houder”: een voornamelijk voor het vervoer of de opslag van gefluoreerde broeikasgassen ontworpen product;

11) “terugwinning”: het verzamelen en opslaan van gefluoreerde broeikasgassen uit producten, waaronder houders, en apparatuur gedurende het onderhoud of de service, dan wel voorafgaand aan de verwijdering van de producten of de apparatuur;

12) “recycling”: het hergebruik van een teruggewonnen gefluoreerd broeikasgas na een eenvoudig reinigingsproces, met inbegrip van filteren en drogen;

13) “regeneratie”: de opwerking van een teruggewonnen gefluoreerd broeikasgas zodat het gas, gelet op het beoogde gebruik, aan een vergelijkbare prestatienorm voldoet als een nieuw geproduceerde stof;

14) “vernietiging”: het proces waarbij het gefluoreerde broeikasgas volledig, voor zover mogelijk, definitief wordt omgezet of ontleed in één of meer stabiele stoffen die geen gefluoreerde broeikasgassen zijn;

15) “buitendienststelling”: het buiten werking of gebruik stellen van een product dat of apparatuur die gefluoreerde broeikasgassen bevat, met inbegrip van het definitieve stilleggen van een installatie;

16) “reparatie”: het herstel van beschadigde of lekkende producten of apparatuur die gefluoreerde broeikasgassen bevatten of nodig hebben voor de werking ervan, en waarvan een onderdeel zulke gassen bevat dan wel daartoe ontworpen is;

17) “installatie”: het samenvoegen van twee of meer delen van apparatuur of circuits die gefluoreerde broeikasgassen bevatten of daartoe ontworpen zijn, teneinde een systeem te monteren op de plaats waar het zal worden geëxploiteerd, waarbij gastransporterende geleiders van een systeem worden samengevoegd om een circuit te voltooien;

18) “onderhoud of service”: alle activiteiten, met uitsluiting van terugwinning overeenkomstig artikel 8 en controles op lekken overeenkomstig artikel 4 en artikel 10, lid 1, punt b), van deze verordening, waarbij de circuits die gefluoreerde broeikasgassen bevatten of daartoe ontworpen zijn, worden geopend, gefluoreerde broeikasgassen aan het systeem worden toegevoegd, één of meer onderdelen van het circuit of de apparatuur worden verwijderd, twee of meer onderdelen van het circuit of de apparatuur aan het systeem worden toegevoegd, alsook lekkages worden gerepareerd;

19) “nieuw geproduceerde stoffen”: een stof die niet eerder is gebruikt;

20) “stationair”: wordt gewoonlijk niet verplaatst tijdens de werking; ook van toepassing op verplaatsbare klimaatregelingsapparatuur voor gebouwen;

21) “mobiel”: wordt gewoonlijk verplaatst tijdens de werking;

22) “ééncomponentschuim”: een schuimsamenstelling in één spuitbus in een vloeibare toestand die niet gereageerd heeft of gedeeltelijk gereageerd heeft, en die uitzet en verhardt wanneer zij de spuitbus verlaat;

23) “koelwagen”: een motorvoertuig met een gewicht van meer dan 3,5 ton dat primair bestemd en gebouwd is om goederen te vervoeren en dat met een koeleenheid is uitgerust;

24) “koelaanhangwagen”: een voertuig dat bestemd en gebouwd is om door een vrachtwagen of een trekker te worden gesleept, primair om goederen te vervoeren en dat met een koeleenheid is uitgerust;

25) “lekkagedetectiesysteem”: een geijkt mechanisch, elektrisch of elektronisch apparaat om lekkage van gefluoreerde broeikasgassen op te sporen dat, bij detectie, de exploitant waarschuwt;

26) “onderneming”: elke natuurlijke persoon of rechtspersoon die een in deze verordening bedoelde activiteit uitoefent;

27) “grondstof”: elk in de bijlagen I en II vermeld gefluoreerd broeikasgas dat chemische transformatie ondergaat in een proces waarbij de oorspronkelijke samenstelling ervan volledig wordt omgezet en de uitstoot ervan onbeduidend is;

28) “commercieel gebruik”: gebruik voor het opslaan, uitstallen of de distributie van producten in de detailhandel en catering die te koop zijn voor eindgebruikers;

29) “brandbeveiligingsapparatuur”: de apparatuur en de systemen die worden gebruikt bij brandbeveiligings- en brandblustoepassingen; dit omvat brandblussers;

30) “organische rankinecyclus”: cyclus die condenseerbare stoffen bevat, waarbij warmte van een warmtebron wordt omgezet in kracht om elektrische of mechanische energie op te wekken;

31) “militaire apparatuur”: voor specifiek militaire doeleinden bedoelde wapens, munitie en materieel die nodig zijn voor de bescherming van de wezenlijke veiligheidsbelangen van de lidstaten;

32) “elektrische schakelinrichtingen”: schakeltoestellen en combinaties daarvan met de bijbehorende controle-, meet-, beschermings- en reguleringsapparatuur, en samenstellingen van dergelijke toestellen en apparatuur met de bijbehorende koppelingen, accessoires, behuizingen en ondersteunende structuren, die bedoeld zijn voor gebruik in verband met het opwekken, het overbrengen, de distributie en omzetting van elektrische energie;

33) “koelsysteem met centraal opgestelde compressoren”: systeem met twee of meer parallel werkende compressoren, die op een of meer gemeenschappelijke condensors en op een aantal koelvoorzieningen zoals vriestoonkasten, vrieskasten en diepvriezers, of gekoelde opslagruimten, zijn aangesloten;

34) “primair koelmiddelcircuit van cascadesystemen”: het primair circuit van een indirect middentemperatuursysteem waarbij een combinatie van twee of meer afzonderlijke koelmiddelcircuits in serie verbonden zijn zodat het bovenste systeem de condensorwarmte van het onderste systeem absorbeert;

35) “gebruik”: het gebruikmaken van gefluoreerde broeikasgassen bij de productie, het onderhoud of de service, inclusief de navulling, van producten en apparatuur, of bij andere in deze verordening bedoelde activiteiten;

36) “vestiging in de Unie”: voor natuurlijke personen betekent dit de gewone verblijfplaats in de Unie hebben en voor rechtspersonen een vaste inrichting als bedoeld in artikel 5, lid 32, van Verordening (EU) nr. 952/2013 in de Unie hebben.

HOOFDSTUK II

INSLUITING

Artikel 4 - Preventie van emissies

1. Het opzettelijk uitstoten in de atmosfeer van de in de bijlagen I en II vermelde gefluoreerde broeikasgassen is verboden indien voor het beoogde gebruik de emissie technisch niet noodzakelijk is.

2. Exploitanten en fabrikanten van apparatuur en installaties die de in de bijlagen I en II vermelde gefluoreerde broeikasgassen bevatten, alsook ondernemingen die in het bezit zijn van dergelijke apparatuur tijdens het vervoer of de opslag ervan, treffen alle nodige voorzorgsmaatregelen om de onopzettelijke uitstoot van die gassen te voorkomen. Zij nemen alle technisch en economisch haalbare maatregelen om lekkage van de gassen tot een minimum te beperken.

3. Tijdens de productie, de opslag, het vervoer en de overdracht van de ene houder of het ene systeem naar een andere of naar een apparaat of installatie, van de in de bijlagen I en II vermelde gefluoreerde broeikasgassen, neemt de onderneming alle nodige voorzorgsmaatregelen om de uitstoot van de in de bijlagen I en II vermelde gefluoreerde broeikasgassen zo veel mogelijk te beperken. Dit lid geldt ook wanneer de in de bijlagen I en II vermelde gefluoreerde broeikasgassen als bijproducten worden geproduceerd.

4. Indien een lekkage van de in de bijlagen I en II vermelde gefluoreerde broeikasgassen wordt vastgesteld, zorgen de exploitanten, de fabrikanten van de apparatuur en installaties en de ondernemingen die in het bezit zijn van de apparatuur tijdens het vervoer of de opslag ervan, ervoor dat de apparatuur zonder nodeloos uitstel wordt gerepareerd.

Indien apparatuur ingevolge artikel 5, lid 1, op lekken moet worden gecontroleerd, zorgen de exploitanten ervoor dat, wanneer een lek in de apparatuur is gerepareerd, de apparatuur binnen één maand na de reparatie door een overeenkomstig artikel 10 gecertificeerde natuurlijke persoon wordt gecontroleerd om na te gaan of de reparatie doeltreffend is geweest.

5. Onverminderd de eerste alinea van artikel 11, lid 1, is het in de handel brengen van gefluoreerde broeikasgassen verboden, tenzij producenten of invoerders op het ogenblik van het in de handel brengen aan de bevoegde autoriteit het bewijs leveren dat alle trifluormethaan (HFK-23), dat als bijproduct wordt geproduceerd tijdens het fabricageproces, inclusief tijdens het fabricageproces van hun grondstof, volgens de beste beschikbare technieken wordt vernietigd of voor later gebruik wordt teruggewonnen.

Om dat bewijs te leveren, stellen invoerders en producenten een conformiteitsverklaring op en voegen zij ondersteunende documentatie toe over de productiefaciliteit en de beperkende maatregelen die zijn genomen om emissies van trifluormethaan te voorkomen. Producenten en invoerders bewaren de conformiteitsverklaring en de ondersteunende documentatie gedurende een periode van minstens vijf jaar nadat zij de producten in de handel hebben gebracht, en stellen deze op verzoek ter beschikking van de bevoegde nationale autoriteiten en van de Commissie.

De Commissie kan, door middel van uitvoeringshandelingen, nadere regelingen met betrekking tot de conformiteitsverklaring en de ondersteunende documentatie zoals bedoeld in de tweede alinea vaststellen. Die uitvoeringshandelingen worden vastgesteld overeenkomstig artikel 34, lid 2.

6. Natuurlijke personen die de in artikel 10, lid 1, punten a) tot en met c), bedoelde taken uitvoeren, worden gecertificeerd overeenkomstig artikel 10 en nemen voorzorgsmaatregelen om lekkage van de in de bijlagen I en II vermelde gefluoreerde broeikasgassen te voorkomen.

Ondernemingen die de in artikel 5, lid 2, punten a) tot en met f), bedoelde apparatuur installeren, servicen, onderhouden, repareren of buiten dienst stellen, worden gecertificeerd overeenkomstig artikel 10 en nemen voorzorgsmaatregelen om lekkage van de in de bijlagen I en II vermelde gefluoreerde broeikasgassen te voorkomen.

Artikel 5 - Lekcontroles

1. Exploitanten van apparatuur die 5 ton of meer CO2-equivalent van de in bijlage I vermelde gefluoreerde broeikasgassen bevat, of 1 kg of meer van de in deel 1 van bijlage II vermelde gefluoreerde broeikasgassen, die niet in schuimen zijn opgenomen, zorgen ervoor dat de apparatuur op lekkage wordt gecontroleerd.

Hermetisch afgesloten apparatuur die minder dan 10 ton CO2-equivalent van de in bijlage I vermelde gefluoreerde broeikasgassen of 2 kg van de in deel 1 van bijlage II vermelde gefluoreerde broeikasgassen bevat, wordt niet op lekkage gecontroleerd, mits dergelijke apparatuur als hermetisch afgesloten is geëtiketteerd en de aangesloten onderdelen een geteste lekkage van minder dan 3 g per jaar hebben onder een druk van minstens een vierde van de maximaal toegestane druk.

Een elektrische schakelinrichting wordt niet op lekken gecontroleerd mits zij voldoet aan een van de volgende voorwaarden:

a) zij heeft een getest lekkagepercentage van minder dan 0,1 % per jaar zoals vermeld in de technische specificatie van de fabrikant en is als zodanig geëtiketteerd;

b) zij is uitgerust met een apparaat voor online druk- of densiteitsmonitoring; of

c) zij bevat minder dan 6 kg van de in bijlage I vermelde gefluoreerde broeikasgassen.

2. Lid 1 geldt voor exploitanten van de volgende apparatuur die in bijlage I of in deel 1 van bijlage II vermelde gefluoreerde broeikasgassen bevat:

a) stationaire koelapparatuur;

b) stationaire klimaatregelingsapparatuur;

c) stationaire warmtepompen;

d) stationaire brandbeveiligingsapparatuur;

e) koeleenheden van koelwagens en koelaanhangwagens;

f) organische rankinecycli.

g) elektrische schakelinrichtingen.

Wat betreft de in de eerste alinea, punten a) tot en met f), genoemde apparatuur worden de controles verricht door natuurlijke personen die gecertificeerd zijn overeenkomstig de voorschriften van artikel 10.

3. De controles op lekken zoals bedoeld in lid 1 worden uitgevoerd met de volgende frequentie:

a) bij apparatuur die minder dan 50 ton CO2-equivalent van de in bijlage I vermelde gefluoreerde broeikasgassen bevat, of minder dan 10 kg van de in deel 1 van bijlage II vermelde gefluoreerde broeikasgassen: ten minste om de twaalf maanden; of, wanneer een lekkagedetectiesysteem is geïnstalleerd, ten minste om de vierentwintig maanden;

b) bij apparatuur die minder dan 50 ton CO2-equivalent of meer, maar minder dan 500 ton CO2-equivalent van de in bijlage I vermelde gefluoreerde broeikasgassen bevat, of tussen 10 en 100 kg van de in deel 1 van bijlage II vermelde gefluoreerde broeikasgassen: ten minste om de zes maanden of, wanneer een lekkagedetectiesysteem is geïnstalleerd, ten minste om de twaalf maanden;

c) bij apparatuur die 500 ton CO2-equivalent van de in bijlage I vermelde gefluoreerde broeikasgassen bevat, of meer dan 100 kg van de in deel 1 van bijlage II vermelde gefluoreerde broeikasgassen: ten minste om de drie maanden of, wanneer een lekkagedetectiesysteem is geïnstalleerd, ten minste om de zes maanden.

4. Aan de verplichtingen van lid 1 met betrekking tot brandbeveiligingsapparatuur als bedoeld in lid 2, punt d), wordt geacht te zijn voldaan indien aan de volgende twee voorwaarden is voldaan:

a) er worden inspecties uitgevoerd volgens een regime dat voldoet aan ISO-norm 14520- of EN 15004; en

b) de brandbeveiligingsapparatuur wordt zo vaak als overeenkomstig lid 3 vereist is, geïnspecteerd.

5. De Commissie kan door middel van uitvoeringshandelingen vereisten vaststellen voor de controles op lekken die overeenkomstig lid 1 voor elk type apparatuur als bedoeld in lid 2 moeten worden uitgevoerd, en de apparatuuronderdelen identificerendie het meest waarschijnlijk zullen lekken. Die uitvoeringshandelingen worden vastgesteld volgens de in artikel 34, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure.

Artikel 6 - Lekkagedetectiesystemen

1. De exploitanten van de in artikel 5, lid 2, punten a) tot en met d), genoemde apparatuur die in bijlage I vermelde gefluoreerde broeikasgassen bevat in hoeveelheden van 500 ton CO2-equivalent of meer, zorgen ervoor dat de apparatuur is voorzien van een lekkagedetectiesysteem dat de exploitant of een onderhoudsbedrijf voor elke lekkage waarschuwt.

2. De exploitanten van de in artikel 5, lid 2, punten f) en g), genoemde apparatuur die in bijlage I vermelde gefluoreerde broeikasgassen bevat in hoeveelheden van 500 ton CO2-equivalent of meer en die na 1 januari 2017 is geïnstalleerd, zorgen ervoor dat de apparatuur is voorzien van een lekkagedetectiesysteem dat de exploitant of een onderhoudsbedrijf voor elke lekkage waarschuwt.

3. De exploitanten van de in artikel 5, lid 2, punten a) tot en met d) en f), genoemde apparatuur waarop lid 1 of 2 van toepassing is, zorgen ervoor dat lekkagedetectiesystemen ten minste om de twaalf maanden worden gecontroleerd, teneinde de goede werking ervan te garanderen.

4. De exploitanten van de in artikel 5, lid 2, punt g), genoemde apparatuur waarop lid 2 van toepassing is, zorgen ervoor dat lekkagedetectiesystemen ten minste om de zes jaar worden gecontroleerd, teneinde de goede werking ervan te garanderen.

Artikel 7 - Bijhouden van registers

1. Exploitanten van apparatuur die ingevolge artikel 5, lid 1, op lekken moet worden gecontroleerd, houden voor elk hieronder vallend apparaat een register bij met daarin de volgende gegevens:

a) de hoeveelheid en het type geïnstalleerde gassen;

b) de hoeveelheden gassen die tijdens installatie, onderhoud en service of als gevolg van lekkage worden toegevoegd;

c) of de hoeveelheden geïnstalleerde gassen gerecycled of geregenereerd zijn, met de naam en het adres van het recycling- of regeneratiebedrijf in de Unie en, waar van toepassing, het certificeringsnummer;

d) de hoeveelheid teruggewonnen gassen;

e) de identiteit van de onderneming die de apparatuur heeft geïnstalleerd, geservicet, onderhouden en, indien van toepassing, gerepareerd of buiten dienst gesteld, met inbegrip van, indien van toepassing, het nummer van het certificaat;

f) de data waarop de uit hoofde van artikel 5, leden 1, 2 en 3, controles zijn uitgevoerd en de resultaten daarvan, alsook de data en resultaten van eventuele reparaties van lekken;

g) indien de apparatuur buiten dienst is gesteld, de maatregelen die zijn genomen om de gassen terug te winnen en te verwijderen.

2. Tenzij de in lid 1 bedoelde gegevens in een door de bevoegde autoriteiten van de lidstaten opgezette databank worden opgenomen, gelden de volgende regels:

a) de in lid 1 bedoelde exploitanten bewaren gedurende ten minste vijf jaar de in dat lid bedoelde gegevens;

b) ondernemingen die de in lid 1, punt e), bedoelde activiteiten voor exploitanten uitvoeren, bewaren gedurende ten minste vijf jaar een kopie van de in lid 1 bedoelde gegevens.

De in lid 1 bedoelde gegevens worden op verzoek ter beschikking gesteld van de bevoegde autoriteit van de betrokken lidstaat en de Commissie.

3. Voor de toepassing van artikel 11, lid 5, moeten ondernemingen die de in bijlage I en deel 1 van bijlage II vermelde gefluoreerde broeikasgassen leveren, relevante informatie over de kopers van deze gefluoreerde broeikasgassen registreren, met inbegrip van de volgende gegevens:

a) het nummer van het certificaat van de kopers;

b) de respectieve aangekochte hoeveelheden van die gassen.

De ondernemingen die deze gassen leveren houden deze gegevens ten minste vijf jaar bij.

De ondernemingen die deze gassen leveren stellen dergelijke gegevens op verzoek ter beschikking van de bevoegde autoriteit van de betrokken lidstaat en de Commissie.

4. De Commissie mag door middel van een uitvoeringshandeling de vorm van de in de leden 1 en 3 bedoelde gegevens bepalen en aangeven hoe deze moeten worden opgesteld en bijgehouden. De uitvoeringshandeling wordt vastgesteld volgens de in artikel 34, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure.

Artikel 8 - Terugwinning en vernietiging

1. De exploitanten van stationaire apparatuur, of van koeleenheden op koelwagens en koelaanhangwagens, die niet in schuimen opgenomen en in bijlage I en deel 1 van bijlage II vermelde gefluoreerde broeikasgassen bevat, zorgen ervoor dat de terugwinning van die gassen wordt uitgevoerd door natuurlijke personen die houder zijn van de relevante certificaten als bedoeld in artikel 10 en dat die gassen worden gerecycled, geregenereerd of vernietigd.

Deze verplichting is van toepassing op exploitanten van alle volgende apparatuur:

a) de koelcircuits van stationaire koel-, klimaatregelings- en warmtepompapparatuur;

b) de koelcircuits van koeleenheden op koelwagens en koelaanhangwagens;

c) stationaire apparatuur die oplosmiddelen op basis van gefluoreerde broeikasgassen bevat;

d) stationaire brandbeveiligingsapparatuur;

e) stationaire elektrische schakelinrichtingen.

2. Teruggewonnen gefluoreerde broeikasgassen zoals vermeld in bijlage I en deel 1 van bijlage II mogen niet worden gebruikt voor het vullen of navullen van apparatuur, tenzij het gas is gerecycled of geregenereerd.

3. De onderneming die een houder met in bijlage I en deel 1 van bijlage II vermelde gefluoreerde broeikasgassen onmiddellijk vóór verwijdering heeft gebruikt, organiseert de terugwinning van alle restgassen om ervoor te zorgen dat deze worden gerecycled, geregenereerd of vernietigd.

4. Met ingang van 1 januari 2024 zorgen eigenaren van gebouwen en aannemers ervoor dat bij renovatie-, opknap- of sloopwerkzaamheden waarbij met metaal beklede panelen die schuimen bevatten met de in bijlage I en deel 1 van bijlage II vermelde gefluoreerde broeikasgassen, worden verwijderd, emissies zoveel mogelijk worden vermeden door terugwinning voor hergebruik of vernietiging van de schuimen en de daarin aanwezige gassen. De terugwinning wordt uitgevoerd door natuurlijke personen die over passende kwalificaties beschikken.

5. Met ingang van 1 januari 2024 zorgen eigenaren van gebouwen en aannemers ervoor dat bij renovatie-, opknap- of sloopwerkzaamheden waarbij schuimen in gelamineerde platen die in holle ruimten of bouwconstructies worden geïnstalleerd en die de in bijlage I en deel 1 van bijlage II vermelde gefluoreerde broeikasgassen bevatten, worden verwijderd, emissies zoveel mogelijk worden vermeden door terugwinning voor hergebruik of vernietiging van de schuimen en de daarin aanwezige gassen. De terugwinning wordt uitgevoerd door natuurlijke personen die over passende kwalificaties beschikken.

Indien terugwinning van de in de eerste alinea bedoelde schuimen technisch niet haalbaar is, stelt de eigenaar van het gebouw of de aannemer documentatie op waarin wordt aangetoond dat terugwinning in het specifieke geval niet haalbaar is. Dergelijke documentatie wordt gedurende vijf jaar bewaard en, op verzoek, ter beschikking gesteld van de bevoegde autoriteiten van een lidstaat en de Commissie. 

6. Exploitanten van producten en apparatuur die niet in de leden 1, 6 en 7 zijn opgenomen en die in bijlage I en deel 1 van bijlage II vermelde gefluoreerde broeikasgassen bevatten, organiseren de terugwinning van de gassen, tenzij kan worden aangetoond dat dit technisch niet haalbaar is of buitensporige kosten met zich mee zou brengen. De exploitanten zorgen ervoor dat de terugwinning wordt uitgevoerd door natuurlijke personen die over passende kwalificaties beschikken, zodat de gassen worden gerecycled, geregenereerd of vernietigd, of organiseren de vernietiging ervan zonder voorafgaande terugwinning.

De terugwinning van de in bijlage I en deel 1 van bijlage II vermelde gefluoreerde broeikasgassen uit klimaatregelingssystemen in motorvoertuigen die buiten het toepassingsgebied van Richtlijn 2006/40/EG van het Europees Parlement en de Raad vallen 41 , wordt uitgevoerd door natuurlijke personen die over passende kwalificaties beschikken.

Voor de terugwinning van de in bijlage I en deel 1 van bijlage II vermelde gefluoreerde broeikasgassen uit klimaatregelingssystemen in motorvoertuigen die buiten het toepassingsgebied van Richtlijn 2006/40/EG van het Europees Parlement en de Raad vallen, worden uitsluitend natuurlijke personen die houder zijn van minimaal een opleidingsgetuigschrift overeenkomstig artikel 10, lid 2, beschouwd als personen die over passende kwalificaties beschikken.

7. In deel 1 van bijlage I vermelde gefluoreerde broeikasgassen en producten die dergelijke gassen bevatten, mogen alleen worden vernietigd met technologieën die door de partijen bij het Protocol van Montreal van 1987 betreffende stoffen die de ozonlaag afbreken (“het protocol”) zijn goedgekeurd, of met technologieën die nog niet zijn goedgekeurd, maar die vanuit milieuoogpunt gelijkwaardig zijn en in overeenstemming zijn met de afvalstoffenwetgeving van de Unie en de lidstaten en met de aanvullende eisen uit hoofde van die wetgeving.

Andere gefluoreerde broeikasgassen waarvoor geen vernietigingstechnieken zijn goedgekeurd, mogen alleen worden vernietigd met de vanuit milieuoogpunt meest aanvaardbare vernietigingstechniek waarmee geen buitensporige kosten gemoeid zijn, op voorwaarde dat het gebruik van die technieken in overeenstemming is met de afvalstoffenwetgeving van de Unie en de lidstaten en dat aan de aanvullende eisen van die wetgeving is voldaan.

8. De Commissie is bevoegd om overeenkomstig artikel 32 gedelegeerde handelingen vast te stellen ter aanvulling van deze verordening door een lijst op te stellen van producten en apparatuur waarvoor de terugwinning van de in de bijlage I en deel 1 van bijlage II vermelde gefluoreerde broeikasgassen dan wel de vernietiging van producten en apparatuur die dergelijke gassen bevatten zonder voorafgaande terugwinning van deze gassen, technisch en economisch haalbaar wordt geacht, in voorkomend geval met specificatie van de toe te passen technieken.

9. De lidstaten bevorderen de terugwinning, recycling, regeneratie en vernietiging van de in bijlage I en deel 1 van bijlage II vermelde gefluoreerde broeikasgassen.

Artikel 9 - Regelingen voor producentenverantwoordelijkheid

Onverminderd de bestaande Uniewetgeving moedigen de lidstaten de ontwikkeling aan van regelingen voor producentenverantwoordelijkheid op het gebied van terugwinning van de in de bijlagen I en II vermelde gefluoreerde broeikasgassen en de recycling, regeneratie en vernietiging ervan.

De lidstaten informeren de Commissie over de genomen maatregelen.

Artikel 10 - Certificering en opleiding

1. De lidstaten stellen op basis van de in lid 5 bedoelde minimumvoorschriften certificeringsprogramma’s vast, met inbegrip van evaluatieprocedures, of passen deze aan, en zij zorgen ervoor dat opleidingen over praktische vaardigheden en theoretische kennis beschikbaar zijn voor natuurlijke personen die de volgende taken uitvoeren waarbij de in bijlage I en deel 1 van bijlage II vermelde gefluoreerde broeikasgassen en andere relevante alternatieven voor gefluoreerde broeikasgassen betrokken zijn:

a) installatie, service, onderhoud, reparatie of buitendienststelling van de in artikel 5, lid 2, punten a) tot en met g), bedoelde apparatuur;

b) controles op lekken van de apparatuur bedoeld in artikel 5, lid 2, punten a) tot en met f), zoals voorgeschreven in artikel 5, lid 1;

c) terugwinning als bedoeld in artikel 8, lid 1.

2. De lidstaten zorgen ervoor dat er opleidingsprogramma’s beschikbaar zijn voor natuurlijke personen die de in bijlage I en deel 1 van bijlage II vermelde gefluoreerde broeikasgassen terugwinnen uit klimaatregelingsapparatuur in motorvoertuigen die onder Richtlijn 2006/40/EG van het Europees Parlement en de Raad 42 vallen, uit hoofde van lid 5.

3. De in de leden 1 en 2 bedoelde certificeringsprogramma’s en opleidingen hebben betrekking op het volgende: 

a) geldende voorschriften en technische normen;

b) emissiepreventie;

c) terugwinning van in bijlage I en deel 1 van bijlage II vermelde gefluoreerde broeikasgassen;

d) veilig omgaan met apparatuur van het type en de omvang waarvoor het certificaat geldt; en

e) aspecten van energie-efficiëntie.

4. Certificaten op grond van de certificeringsprogramma’s zoals bedoeld in lid 1 worden afgegeven op voorwaarde dat de aanvrager een overeenkomstig de leden 1, 3 en 5, vastgestelde evaluatieprocedure met succes heeft voltooid.

5. De Commissie stelt door middel van uitvoeringshandelingen de minimumvoorschriften voor certificeringsprogramma’s en opleidingsattesten vast. In deze minimumvoorschriften wordt voor elk in de leden 1 en 2 vermeld type apparatuur bepaald welke praktische vaardigheden en theoretische kennis vereist is, en wordt, waar nodig, een onderscheid gemaakt tussen de verschillende te bestrijken activiteiten, de nadere regeling van de certificering of attestering, en worden hierin de voorwaarden voor de wederzijdse erkenning van certificaten en opleidingsattesten opgenomen. Die uitvoeringshandelingen worden vastgesteld volgens de in artikel 34, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure.

6. De lidstaten stellen certificeringsprogramma’s vast of passen deze aan op basis van de in lid 5 bedoelde minimumvoorschriften, voor ondernemingen die de in artikel 5, lid 2, punten a) tot en met f), bedoelde apparatuur die de in bijlage I en deel 1 van bijlage II vermelde gefluoreerde broeikasgassen en andere relevante alternatieven voor gefluoreerde broeikasgassen bevat, voor derden installeren, servicen, onderhouden, repareren of buiten dienst stellen.

7. Bestaande certificaten en opleidingsattesten die zijn afgegeven overeenkomstig Verordening (EU) nr. 517/2014 blijven geldig, in overeenstemming met de voorwaarden waaronder zij oorspronkelijk zijn afgegeven.

8. De lidstaten stellen de Commissie uiterlijk op 1 januari [PB: gelieve de datum in te voegen = één jaar na de inwerkingtreding van deze verordening] in kennis van de certificerings- en opleidingsprogramma’s.

Lidstaten erkennen certificaten en opleidingsattesten die overeenkomstig dit artikel in een andere lidstaat zijn afgegeven. Zij beperken de vrijheid om diensten te verrichten of de vrijheid van vestiging niet omdat een certificaat in een andere lidstaat is afgegeven.

9. De Commissie kan, door middel van uitvoeringshandelingen, de vorm van de in lid 8 bedoelde kennisgeving bepalen. Die uitvoeringshandelingen worden vastgesteld volgens de in artikel 34, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure.

10. Elke onderneming die een in lid 1 bedoelde taak aan een andere onderneming toewijst, onderneemt redelijke stappen om na te gaan of deze laatste houder is van de certificaten die nodig zijn voor de verlangde taken zoals bedoeld in lid 1.

11. Ingeval de verplichtingen van dit artikel met betrekking tot het verstrekken van certificering en opleiding voor een lidstaat tot buitensporige lasten zouden leiden vanwege de geringe bevolkingsomvang en het daaruit voortvloeiend gebrek aan vraag naar dergelijke opleiding en certificering, kan de naleving via de erkenning van in andere lidstaten afgegeven certificaten plaatsvinden.

De lidstaten die dit lid toepassen, geven hiervan kennis aan de Commissie, die de andere lidstaten informeert.

12. Dit artikel belet de lidstaten niet om meer certificerings- en opleidingsprogramma’s in te stellen met betrekking tot andere dan de in lid 1 bedoelde apparatuur.

HOOFDSTUK III - BEPERKINGEN EN REGULERING VAN HET GEBRUIK

Artikel 11 - Beperkingen op het in de handel brengen en de verkoop

1. Het in de handel brengen van de in bijlage IV vermelde producten, met inbegrip van onderdelen daarvan, en apparatuur, met een vrijstelling voor militaire apparatuur, is met ingang van de in die bijlage vastgestelde datum verboden, waarbij voor zover van toepassing wordt gedifferentieerd naargelang van het type of het aardopwarmingsvermogen van het gas.

Producten en apparatuur die na de in de eerste alinea genoemde datum op onrechtmatige wijze in de handel zijn gebracht, mogen nadien niet meer worden gebruikt of geleverd, al dan niet tegen betaling, of aan andere personen beschikbaar worden gesteld binnen de Unie, noch worden uitgevoerd. Dergelijke producten en apparatuur mogen alleen worden opgeslagen of vervoerd voor latere verwijdering en voor de terugwinning van het gas voorafgaand aan de verwijdering overeenkomstig artikel 8.

Gedurende twee jaar na de in bijlage IV genoemde individuele data wordt de latere levering of het al dan niet tegen betaling beschikbaar stellen aan een andere partij in de Unie van producten of apparatuur die vóór de in de eerste alinea bedoelde datum legaal in de handel zijn gebracht, alleen toegestaan indien wordt aangetoond dat het product of de apparatuur vóór die datum legaal in de handel is gebracht.

2. Het in de eerste alinea van lid 1 bedoelde verbod geldt niet voor apparatuur waarvoor in op grond van Richtlijn 2009/125/EG vastgestelde eisen inzake ecologisch ontwerp is vastgesteld dat als gevolg van een hogere energie-efficiëntie tijdens de werking van de apparatuur de CO2-equivalente emissies tijdens de levenscyclus ervan lager zijn dan die van equivalente apparatuur die aan de desbetreffende eisen inzake ecologisch ontwerp voldoet.

3. Naast het in punt 1 van bijlage IV opgenomen verbod op het in de handel brengen, is het verboden om niet-navulbare houders voor de in bijlage I en deel 1 van bijlage II vermelde gefluoreerde broeikasgassen leeg of volledig dan wel gedeeltelijk gevuld al dan niet tegen betaling in te voeren, in de handel te brengen, verder te leveren of aan andere personen beschikbaar te stellen binnen de Unie, te gebruiken of uit te voeren. Dergelijke houders mogen alleen worden opgeslagen of vervoerd voor latere verwijdering. Dit verbod geldt niet voor houders voor analytische of laboratoriumtoepassingen.

Dit lid geldt voor:

a) houders die niet kunnen worden bijgevuld zonder daartoe te worden aangepast (niet-navulbaar); en

b) houders die bijgevuld zouden kunnen worden, maar die worden ingevoerd of in de handel worden gebracht zonder dat erin is voorzien dat deze voor navulling worden teruggezonden.

4. Op grond van een onderbouwd verzoek van een bevoegde autoriteit van een lidstaat en rekening houdend met de doelstellingen van deze verordening kan de Commissie, bij wijze van uitzondering, door middel van uitvoeringshandelingen, een vrijstelling van maximaal vier jaar toestaan teneinde het in de handel brengen mogelijk te maken van de in de lijst van bijlage IV vermelde producten en apparatuur, met inbegrip van onderdelen daarvan, die gefluoreerde broeikasgassen bevatten of die gassen nodig hebben voor de werking ervan, indien is aangetoond dat:

a) voor een specifiek product of een specifiek apparaat, of voor een specifieke categorie producten of apparatuur, alternatieven niet beschikbaar zijn of om technische of veiligheidsredenen niet kunnen worden gebruikt; of

b) indien het gebruik van technisch uitvoerbare en veilige alternatieven buitensporige kosten met zich mee zou brengen.

Die uitvoeringshandelingen worden vastgesteld volgens de in artikel 34, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure.

5. Alleen ondernemingen die houder zijn van een krachtens artikel 10, lid 1, punt a), vereist certificaat of het krachtens artikel 10, lid 2, vereiste opleidingsattest, of ondernemingen die personen in dienst hebben die houder zijn van een certificaat of opleidingsattest, mogen de in bijlage I of deel 1 van bijlage II vermelde gefluoreerde broeikasgassen aankopen voor het verrichten van de installatie, de service, het onderhoud of de reparatie van apparatuur die dergelijke gassen bevat of nodig heeft voor de werking ervan, als bedoeld in artikel 5, lid 2, punten a) tot en met g), en artikel 10, lid 2.

Dit lid belet niet dat niet-gecertificeerde ondernemingen, die dergelijke activiteiten niet verrichten, de in bijlage I en deel 1 van bijlage II genoemde gefluoreerde broeikasgassen inzamelen, vervoeren of afleveren.

6. Niet-hermetisch afgesloten, met in bijlage I en deel 1 van bijlage II vermelde gefluoreerde broeikasgassen gevulde apparatuur mag uitsluitend aan een eindgebruiker worden verkocht indien wordt aangetoond dat de installatie wordt verricht door een overeenkomstig artikel 10 gecertificeerde onderneming.

Artikel 12 - Etikettering en product- en apparatuurinformatie

1. De volgende producten en apparatuur die gefluoreerde broeikasgassen bevatten of die voor de werking ervan de in de bijlagen I en II vermelde gassen nodig hebben, mogen alleen in de handel worden gebracht als zij voorzien zijn van een etiket waarop is vermeld dat het gaat om:

a) koelapparatuur;

b) klimaatregelingsapparatuur;

c) warmtepompen;

d) brandbeveiligingsapparatuur;

e) elektrische schakelinrichtingen;

f) spuitbussen die gefluoreerde broeikasgassen bevatten, met inbegrip van doseerinhalatoren;

g) alle houders van gefluoreerde broeikasgassen;

h) oplosmiddelen op basis van gefluoreerde broeikasgassen;

i) organische rankinecycli.

2. De producten of apparatuur waarvoor een vrijstelling geldt als bedoeld in artikel 11, lid 4, worden dienovereenkomstig geëtiketteerd en er wordt op vermeld dat die producten of apparatuur uitsluitend mogen worden gebruikt voor het doel waarvoor een vrijstelling uit hoofde van dat artikel is verleend.

3. Op het overeenkomstig lid 1 vereiste etiket wordt:

a) vermeld dat het product of de apparatuur gefluoreerde broeikasgassen bevat of nodig heeft voor de werking ervan;

b) de door de industrie aanvaarde benaming van de betreffende gefluoreerde broeikasgassen aangegeven of, bij gebreke van een dergelijke benaming, de chemische naam;

c) met ingang van 1 januari 2017 aangegeven hoeveel gefluoreerde broeikasgassen het product of de apparatuur bevat, uitgedrukt in gewicht en CO2-equivalent, of voor hoeveel gefluoreerde broeikasgassen de apparatuur is ontworpen, en het aardopwarmingsvermogen van dergelijke gassen.

Op het etiket wordt voor zover van toepassing,vermeld:

a) dat de gefluoreerde broeikasgassen zich in hermetisch afgesloten apparatuur bevinden;

b) dat het geteste lekkagepercentage voor elektrische schakelinrichtingen minder dan 0,1 % per jaar volgens de technische specificatie van de fabrikant bedraagt.

4. Het overeenkomstig lid 1 vereiste etiket is duidelijk leesbaar en onuitwisbaar, en is aangebracht:

a) nabij de servicepunten voor het vullen of terugwinnen van het gefluoreerde broeikasgas; of

b) op het gedeelte van het product of de apparatuur dat het gefluoreerde broeikasgas bevat.

Het etiket is gesteld in de officiële talen van de lidstaat waarin het product of de apparatuur in de handel wordt gebracht.

5. Schuimen en vooraf gemengde polyolen die de in bijlagen I en II vermelde gefluoreerde broeikasgassen bevatten, mogen niet in de handel worden gebracht, tenzij de gefluoreerde broeikasgassen zijn aangegeven op een etiket waarop de door de industrie aanvaarde benaming of, bij gebreke van een dergelijke benaming, de chemische naam is vermeld. Op het etiket is duidelijk aangegeven dat het schuim of vooraf gemengde polyol gefluoreerde broeikasgassen bevat. Bij schuimplaten wordt die informatie duidelijk en onuitwisbaar op de platen vermeld.

6. Geregenereerde of gerecyclede gefluoreerde broeikasgassen worden voorzien van een etiket waarop is vermeld dat de stof is geregenereerd of gerecycled, informatie over het nummer van de partij en de naam en het adres van de regeneratie- of recyclinginrichting in de Unie.

7. Voor vernietiging in de handel gebrachte en in bijlage I vermelde gefluoreerde broeikasgassen worden voorzien van een etiket waarop is vermeld dat de inhoud van de houder uitsluitend mag worden vernietigd.

8. Voor rechtstreekse uitvoer bedoelde en in bijlage I vermelde gefluoreerde broeikasgassen worden voorzien van een etiket waarop is vermeld dat de inhoud van de houder uitsluitend rechtstreeks mag worden uitgevoerd.

9. Voor gebruik in militaire apparatuur in de handel gebrachte en in bijlage I vermelde gefluoreerde broeikasgassen worden voorzien van een etiket waarop is vermeld dat de inhoud van de houder uitsluitend voor dit doel mag worden gebruikt.

10. In de bijlagen I en II vermelde gefluoreerde broeikasgassen die in de handel worden gebracht voor het etsen van halfgeleidermateriaal en het reinigen van kamers voor chemische dampafzetting in de sector fabricage van halfgeleiders moeten worden voorzien van een etiket waarop is vermeld dat de inhoud van de houder uitsluitend voor dit doel mag worden gebruikt.

11. Voor gebruik als grondstof in de handel gebrachte en in bijlage I vermelde gefluoreerde broeikasgassen worden voorzien van een etiket waarop is vermeld dat de inhoud van de houder uitsluitend als grondstof mag worden gebruikt.

12. Voor de vervaardiging van doseerinhalatoren voor de toediening van geneesmiddelen in de handel gebrachte en in bijlage I vermelde gefluoreerde broeikasgassen worden voorzien van een etiket waarop is vermeld dat de inhoud van de houder uitsluitend voor dit doel mag worden gebruikt.

13. In het geval van fluorkoolwaterstoffen bevat het in de leden 7 tot en met 11 bedoelde etiket de vermelding “vrijgesteld van quota krachtens Verordening (EU) nr. …/… [PB: gelieve verwijzing naar deze verordening toe te voegen]”.

Indien de in de eerste alinea en in de leden 7 tot en met 11 bedoelde etiketteringsvoorschriften niet van toepassing zijn, zijn de fluorkoolwaterstoffen onderworpen aan de quotumvoorschriften uit hoofde van artikel 16, lid 1.

14. In de gevallen bedoeld in de punten 3, 8, 18, punten b) en c), 19 en 20 van bijlage IV, moet op het etiket van het product worden vermeld dat het alleen mag worden gebruikt indien dat volgens de aan te geven veiligheidsnorm vereist is. In het in de punten 20 en 22 van bijlage IV bedoelde geval moet op het etiket van het product worden vermeld dat het product alleen mag worden gebruikt indien dat volgens de aan te geven medische toepassing vereist is.

15. De in de leden 3 en 5 bedoelde informatie wordt opgenomen in de handleidingen van de betrokken producten en apparatuur.

Bij producten en apparatuur die de in de bijlagen I en II vermelde gefluoreerde broeikasgassen bevatten met een aardopwarmingsvermogen van 150 of meer, wordt deze informatie ook in beschrijvingen voor reclamedoeleinden opgenomen.

16. De Commissie kan door middel van uitvoeringshandelingen de vorm van de in lid 1 en de leden 4 tot en met 14 bedoelde etiketten bepalen. Die uitvoeringshandelingen worden vastgesteld volgens de in artikel 34, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure.

17. De Commissie is bevoegd om overeenkomstig artikel 32 gedelegeerde handelingen vast te stellen tot wijziging van de in de leden 4 tot en met 14 vastgestelde etiketteringsvoorschriften, indien zulks passend is in het licht van de commerciële of technologische ontwikkeling.

Artikel 13 - Regulering van het gebruik

1. Het gebruik van zwavelhexafluoride bij het spuitgieten van magnesium en bij de terugwinning van spuit-gietlegeringen van magnesium is verboden.

2. Het gebruik van zwavelhexafluoride voor het vullen van autobanden is verboden.

3. Het gebruik van de in bijlage I vermelde gefluoreerde broeikasgassen met een aardopwarmingsvermogen van 2 500 of meer voor de service of het onderhoud van koelapparatuur is met ingang van 1 januari 2024 verboden.

Dit lid geldt niet voor militaire apparatuur of apparatuur die bedoeld is voor toepassingen die ontworpen zijn om producten te koelen tot temperaturen onder -50 °C.

Tot 1 januari 2030 is het in de eerste alinea bedoelde verbod niet van toepassing op de volgende twee categorieën gefluoreerde broeikasgassen:

a) in bijlage I vermelde geregenereerde gefluoreerde broeikasgassen met een aardopwarmingsvermogen van 2 500 of meer die worden gebruikt voor het onderhoud of de service van bestaande koelapparatuur, mits zij overeenkomstig artikel 12, lid 6, zijn geëtiketteerd;

b) in bijlage I vermelde gerecyclede gefluoreerde broeikasgassen met een aardopwarmingsvermogen van 2 500 of meer die worden gebruikt voor het onderhoud of de service van bestaande koelapparatuur, mits zij uit dergelijke apparatuur zijn teruggewonnen. Dergelijke gerecyclede gassen mogen alleen worden gebruikt door de onderneming die de terugwinning ervan heeft uitgevoerd in het kader van het onderhoud of de service of de onderneming waarvoor de terugwinning is uitgevoerd in het kader van het onderhoud of de service.

Het in de eerste alinea bedoelde verbod is niet van toepassing op koelapparatuur waarvoor een vrijstelling is toegekend overeenkomstig artikel 11, lid 4.

4. Het gebruik van desfluraan als inhalatie-anestheticum is met ingang van 1 januari 2026 verboden, behalve wanneer dit gebruik strikt noodzakelijk is en er om medische redenen geen ander anestheticum kan worden gebruikt. De gebruiker verstrekt de bevoegde autoriteit van de lidstaat en de Commissie op verzoek het bewijsmateriaal betreffende de medische rechtvaardiging.

HOOFDSTUK IV - PRODUCTIERECHTEN EN VERMINDERING VAN DE OP DE MARKT GEBRACHTE HOEVEELHEID FLUORKOOLWATERSTOFFEN

Artikel 14 - Productie van fluorkoolwaterstoffen

1. Fluorkoolwaterstoffen mogen alleen worden geproduceerd voor zover de Commissie aan de producenten productierechten heeft toegewezen zoals uiteengezet in dit artikel.

2. De Commissie wijst, door middel van uitvoeringshandelingen, productierechten toe op basis van bijlage V aan producenten die in 2022 fluorkoolwaterstoffen hebben geproduceerd, en baseert zich daarbij op de overeenkomstig artikel 19 van Verordening (EU) nr. 517/2014 gerapporteerde gegevens. Dergelijke uitvoeringshandelingen worden vastgesteld overeenkomstig artikel 34, lid 2.

3. De Commissie kan, door middel van uitvoeringshandelingen, op verzoek van de bevoegde autoriteit van een lidstaat de in lid 2 bedoelde uitvoeringshandelingen wijzigen teneinde aan de in lid 2 bedoelde producenten of aan andere in de Unie gevestigde ondernemingen extra productierechten toe te kennen, met inachtneming van de productielimieten die krachtens het protocol op de lidstaat van toepassing zijn. Die uitvoeringshandelingen worden vastgesteld overeenkomstig artikel 34, lid 2.

4. Drie jaar na de vaststelling van de in lid 2 bedoelde uitvoeringshandelingen, en vervolgens om de drie jaar, evalueert de Commissie deze uitvoeringshandelingen en wijzigt zij deze zo nodig, rekening houdend met de wijzigingen van de productierechten uit hoofde van artikel 15 tijdens de voorafgaande periode van drie jaar. Die uitvoeringshandelingen worden vastgesteld overeenkomstig artikel 34, lid 2.

Artikel 15 - Overdracht en vergunning van productierechten met het oog op industriële rationalisering

1. Met het oog op de industriële rationalisering binnen een lidstaat kunnen de producenten hun productierechten geheel of gedeeltelijk overdragen aan elke andere onderneming in die lidstaat, zolang de productielimieten van de partijen bij het protocol in acht worden genomen. Overdrachten worden goedgekeurd door de Commissie en de relevante bevoegde autoriteiten en verwerkt via het F-gasportaal.

2. Met het oog op de industriële rationalisering tussen de lidstaten onderling kan de Commissie, met instemming van zowel de bevoegde autoriteit van de lidstaat waar de betrokken productie van een producent plaatsvindt als de bevoegde autoriteit van de lidstaat waar een productierechtenoverschot bestaat, die producent via het F-gasportaal toestemming geven om zijn in artikel 14, lid 2, bedoelde productie met een bepaalde hoeveelheid te overschrijden, rekening houdend met de in het protocol vastgelegde voorwaarden.

3. De Commissie kan een producent, met instemming van zowel de bevoegde autoriteit van de lidstaat waar de betrokken productie van die producent plaatsvindt als de bevoegde autoriteit van het betrokken derde land, toestemming geven om de in artikel 14, lid 2, vastgestelde berekende niveaus van zijn productie met het oog op industriële rationalisering met een derde land te combineren met de berekende productieniveaus die voor een producent in dat derde land zijn toegestaan krachtens het protocol en de nationale wetgeving, mits de som van de berekende productieniveaus van de twee producenten niet leidt tot een overschrijding van de productierechten uit hoofde van het Protocol van Montreal, en de desbetreffende nationale wetgeving wordt nageleefd.

Artikel 16 - Vermindering van de in de handel gebrachte hoeveelheid fluorkoolwaterstoffen

1. Het in de handel brengen van fluorkoolwaterstoffen is alleen toegestaan voor zover de Commissie quota heeft toegewezen aan producenten en invoerders, zoals bepaald in artikel 17.

Producenten en invoerders dragen er zorg voor dat de hoeveelheden fluorkoolwaterstoffen die zij in de handel brengen niet groter zijn dan het respectieve quotum waarover zij beschikken op het tijdstip dat de fluorkoolwaterstoffen in de handel worden gebracht.

2. Lid 1 is niet van toepassing op fluorkoolwaterstoffen die:

a) in de Unie worden ingevoerd met de bedoeling deze te vernietigen;

b) worden gebruikt door een producent in grondstoftoepassingen of die rechtstreeks door een producent of invoerder aan ondernemingen worden geleverd voor gebruik in grondstoftoepassingen;

c) rechtstreeks door een producent of invoerder aan ondernemingen worden geleverd voor uitvoer buiten de Unie, waarbij zij niet in producten of apparatuur voorkomen, indien die fluorkoolwaterstoffen vervolgens niet, voorafgaand aan de uitvoer, aan andere partijen binnen de Unie worden geleverd;

d) rechtstreeks door een producent of invoerder worden geleverd voor gebruik in militaire apparatuur;

e) rechtstreeks door een producent of invoerder worden geleverd aan een onderneming die deze gebruikt voor het etsen van halfgeleidermateriaal of het reinigen van kamers voor chemische dampafzetting in de sector fabricage van halfgeleiders.

3. De Commissie is bevoegd om overeenkomstig artikel 32 gedelegeerde handelingen vast te stellen om lid 2 te wijzigen en fluorkoolwaterstoffen uit te sluiten van de in lid 1 vastgestelde quotumvereiste overeenkomstig besluiten van de partijen bij het protocol.

4. Op grond van een onderbouwd verzoek van een bevoegde autoriteit van een lidstaat en rekening houdend met de doelstellingen van deze verordening kan de Commissie, bij wijze van uitzondering, door middel van uitvoeringshandelingen, een in de tijd beperkte vrijstelling van maximaal vier jaar verlenen om fluorkoolwaterstoffen voor gebruik in specifieke toepassingen, of specifieke categorieën producten of apparatuur, van de in lid 1 vastgelegde quotumvereiste uit te sluiten, indien in het verzoek is aangetoond dat:

a) voor die specifieke toepassingen, producten of apparatuur, geen alternatieven beschikbaar zijn of om technische of veiligheidsredenen niet gebruikt kunnen worden; en

b) een toereikend aanbod van fluorkoolwaterstoffen niet kan worden gewaarborgd zonder dat zulks buitensporige kosten met zich meebrengt.

Die uitvoeringshandelingen worden vastgesteld volgens de in artikel 34, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure.

5. De emissie van fluorkoolwaterstoffen tijdens de productie wordt beschouwd als zijnde in de handel gebracht in het jaar waarin de emissie plaatsvindt.

6. Dit artikel en de artikelen 17, 20, 29 en 31 zijn ook van toepassing op fluorkoolwaterstoffen in vooraf gemengde polyolen.

Artikel 17 - Vaststelling van referentiewaarden en quotatoewijzing voor het in de handel brengen van fluorkoolwaterstoffen

1. Uiterlijk op 31 oktober [PB: gelieve het jaar in te vullen waarin deze verordening van toepassing wordt] en vervolgens om de drie jaar stelt de Commissie overeenkomstig bijlage VII referentiewaarden voor producenten en invoerders vast voor het in de handel brengen van fluorkoolwaterstoffen.

De Commissie bepaalt die referentiewaarden voor alle invoerders en producenten die in de voorbije drie jaar fluorkoolwaterstoffen hebben ingevoerd of geproduceerd, door middel van een uitvoeringshandeling waarbij voor alle invoerders en producenten referentiewaarden worden vastgesteld. Die uitvoeringshandelingen worden vastgesteld volgens de in artikel 34, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure.

2. Een invoerder of producent kan de Commissie in kennis stellen van een permanente opvolging of overname van het deel van zijn bedrijf dat voor dit artikel relevant is, met als gevolg een wijziging in de toekenning van zijn referentiewaarden en die van de rechtsopvolger. 

De Commissie kan hierover relevante documentatie opvragen. De aangepaste referentiewaarden worden beschikbaar gesteld in het F-gasportaal.

3. Uiterlijk op 1 april [PB: gelieve het jaar in te vullen waarin deze verordening van toepassing wordt] en vervolgens om de drie jaar kunnen producenten en invoerders een verklaring afleggen om quota uit de in bijlage VIII bedoelde reserve te ontvangen via het F-gasportaal.

4. Uiterlijk op 31 december [PO:: gelieve het jaar in te vullen waarin deze verordening van toepassing wordt] en vervolgens elk jaar wijst de Commissie uit hoofde van bijlage VIII quota toe aan iedere invoerder en producent om fluorkoolwaterstoffen in de handel te brengen. De quota worden via het F-gasportaal aan de invoerders en producenten meegedeeld.

5. Quota kunnen pas worden toegewezen na betaling van het verschuldigde bedrag, dat gelijk is aan drie euro per ton CO2-equivalent van het toe te wijzen quotum. Invoerders en producenten worden via het F-gasportaal in kennis gesteld van het totale bedrag dat zij verschuldigd zijn voor hun berekende maximale quotumtoewijzing voor het volgende kalenderjaar en van de uiterste datum van betaling. De Commissie kan door middel van uitvoeringshandelingen in detail vaststellen hoe het verschuldigde bedrag moet worden betaald. Die uitvoeringshandelingen worden vastgesteld volgens de in artikel 34, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure.

Het is invoerders en producenten toegestaan om slechts te betalen voor een deel van de berekende maximale quotumtoewijzing die hun wordt aangeboden. In dat geval wordt aan deze invoerders en producenten het quotum toegewezen dat overeenkomt met de betaling die zij binnen de gestelde termijn hebben verricht.

De Commissie herverdeelt de quota waarvoor binnen de gestelde termijn geen betaling is verricht kosteloos onder uitsluitend die invoerders en producenten die het totale verschuldigde bedrag voor hun berekende maximale quotumtoewijzing als bedoeld in de eerste alinea hebben betaald, en die een verklaring als bedoeld in lid 3 hebben ingediend. Deze verdeling gebeurt op basis van het aandeel dat elke invoerder of producent heeft in de som van alle berekende maximumquota die aan invoerders en producenten zijn aangeboden en volledig door hen zijn betaald.

De Commissie is gemachtigd de in bijlage VII vermelde maximumhoeveelheid niet volledig toe te wijzen of extra quota toe te wijzen als noodmaatregel voor uitvoeringsproblemen tijdens de toewijzingsperiode.

6. De Commissie is bevoegd om overeenkomstig artikel 32 gedelegeerde handelingen vast te stellen tot wijziging van lid 5 met betrekking tot de voor de toewijzing van quota verschuldigde bedragen en het mechanisme voor de toewijzing van resterende quota, indien dit noodzakelijk is om ernstige verstoringen van de markt van fluorkoolwaterstoffen te voorkomen of indien het mechanisme zijn doel niet bereikt en ongewenste of onbedoelde gevolgen heeft.

7. De ontvangsten uit de quotumtoewijzingen vormen externe bestemmingsontvangsten in de zin van artikel 21, lid 5, van Verordening (EU, Euratom) nr. 2018/1046. Deze ontvangsten worden geboekt onder het LIFE-programma en onder rubriek 7 van het meerjarig financieel kader (Europees openbaar bestuur) om de kosten te dekken van extern personeel dat zich bezighoudt met het beheer van de quotumtoewijzingen, IT-diensten en vergunningensystemen voor de uitvoering van deze verordening en het toezicht op de naleving van het protocol. Resterende ontvangsten na aftrek van deze kosten worden opgenomen in de begroting van de Unie.

Artikel 18 - Voorwaarden voor registratie en ontvangst van quota

1. Quota worden uitsluitend toegewezen aan producenten of invoerders die een vestiging hebben in de Unie, of die een enige vertegenwoordiger met een vestiging in de Unie hebben aangewezen die de volledige verantwoordelijkheid voor de naleving van deze verordening op zich neemt. De enige vertegenwoordiger kan dezelfde zijn als die welke is aangewezen uit hoofde van artikel 8 van Verordening (EG) nr. 1907/2006 van het Europees Parlement en de Raad 43

2. Alleen invoerders en producenten die gedurende drie opeenvolgende jaren voorafgaand aan de toewijzingsperiode ervaring hebben opgedaan in de handel met chemische stoffen, mogen een in artikel 17, lid 3, bedoelde verklaring indienen of op die basis een quotum overeenkomstig artikel 17, lid 4, toegewezen krijgen. De invoerders en producenten leggen de Commissie desgevraagd bewijsstukken voor.

3. Met het oog op de registratie in het F-gasportaal moeten invoerders en producenten een fysiek adres opgeven waar de onderneming is gevestigd en van waaruit zij haar activiteiten uitoefent. Per fysiek adres mag slechts één onderneming zijn geregistreerd.

Voor de indiening van een quotaverklaring overeenkomstig artikel 17, lid 3, en voor de ontvangst van de quotumtoewijzing overeenkomstig artikel 17, lid 4, alsook voor de vaststelling van de referentiewaarden overeenkomstig artikel 17, lid 1, worden alle ondernemingen met dezelfde uiteindelijke begunstigde als één onderneming beschouwd. Tenzij anders aangegeven door de uiteindelijke begunstigde, heeft alleen de onderneming die als eerste in het register is ingeschreven recht op een referentiewaarde overeenkomstig artikel 17, lid 1, en op een quotumtoewijzing overeenkomstig artikel 17, lid 4.

Artikel 19 - Voorvullen van apparatuur met fluorkoolwaterstoffen

1. Met fluorkoolwaterstoffen gevulde koel-, klimaatregelings- en warmtepompapparatuur wordt niet in de handel gebracht, tenzij de fluorkoolwaterstoffen waarmee deze apparatuur is gevuld, zijn opgenomen in de in dit hoofdstuk bedoelde quotumregeling.

2. Bij het in de handel brengen van de in lid 1 bedoelde voorgevulde apparatuur moeten fabrikanten en invoerders van apparatuur ervoor zorgen dat de naleving van lid 1 volledig gedocumenteerd is en stellen zij in dit verband een conformiteitsverklaring op.

Door de opstelling van de conformiteitsverklaring nemen de fabrikanten en invoerders van apparatuur de verantwoordelijkheid op zich voor de naleving van dit lid en lid 1.

Fabrikanten en invoerders van apparatuur bewaren deze documentatie en de conformiteitsverklaring gedurende een periode van minstens vijf jaar nadat de apparatuur in de handel is gebracht en zij stellen deze op verzoek ter beschikking van de bevoegde autoriteiten van de lidstaten en de Commissie.

3. Indien fluorkoolwaterstoffen in de in lid 1 vermelde apparatuur niet vóór het vullen van de apparatuur in de handel zijn gebracht, zorgen de invoerders van die apparatuur er met ingang van 30 april [PB: Gelieve het jaar in te vullen waarin deze verordening van toepassing wordt] en vervolgens elk jaar voor dat de nauwkeurigheid van de documentatie, de conformiteitsverklaring en de waarheidsgetrouwheid van hun verslag uit hoofde van artikel 26 voor het voorafgaande kalenderjaar, met een redelijke mate van zekerheid, door een onafhankelijke, in het F-gasportaal geregistreerde auditor wordt bevestigd.

De onafhankelijke auditor is:

a) ofwel erkend overeenkomstig Richtlijn 2003/87/EG van het Europees Parlement en de Raad 44 ; ofwel

b) overeenkomstig de wetgeving van de betrokken lidstaat geaccrediteerd om financiële staten te verifiëren.

4. De Commissie bepaalt, door middel van uitvoeringshandelingen, de nadere regelingen met betrekking tot de in lid 2 bedoelde conformiteitsverklaring, de verificatie door een onafhankelijke auditor en de accreditatie van verificateurs. Die uitvoeringshandelingen worden vastgesteld volgens de in artikel 34, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure.

5. Invoerders van de in lid 1 bedoelde apparatuur die geen vestiging in de Unie hebben, wijzen een enige vertegenwoordiger met een vestiging in de Unie aan die de volledige verantwoordelijkheid voor de naleving van deze verordening op zich neemt. De enige vertegenwoordiger kan dezelfde zijn als die welke is aangewezen uit hoofde van artikel 8 van Verordening (EG) nr. 1907/2006.

6. Dit artikel is niet van toepassing op ondernemingen die per jaar minder dan 100 ton CO2-equivalent aan fluorkoolwaterstoffen in de in lid 1 vermelde apparatuur in de handel brengen.

Artikel 20 - Het F-gasportaal

1. De Commissie zet een elektronisch systeem op voor het beheer van de quotumregeling, het afgeven van in- en uitvoervergunningen en de rapportage (“het F-gasportaal”), en zorgt voor de werking ervan.

2. De Commissie zorgt voor de interconnectie van het F-gasportaal met de éénloketomgeving van de Europese Unie voor de douane door middel van het bij Verordening (EU) nr. …/… [volledige verwijzing invoegen zodra die verordening is aangenomen] ingestelde EU-douane-éénloketsysteem voor de uitwisseling van certificaten.

3. De lidstaten zorgen voor de interconnectie van hun nationale éénloketomgevingen voor de douane met het EU-douane-éénloketsysteem voor de uitwisseling van certificaten met het oog op de uitwisseling van informatie met het F-gasportaal.

4. Ondernemingen moeten over een geldige registratie in het F-gasportaal beschikken voordat zij gefluoreerde broeikasgassen en producten en apparatuur die gefluoreerde broeikasgassen bevatten of nodig hebben voor de werking ervan, invoeren of uitvoeren, behalve in gevallen van tijdelijke opslag, en voor de volgende activiteiten:

a) het indienen van een verklaring overeenkomstig artikel 17, lid 3;

b) het ontvangen van een quotumtoewijzing voor het in de handel brengen van fluorkoolwaterstoffen overeenkomstig artikel 17, lid 4, of het verrichten of ontvangen van een overdracht van quota overeenkomstig artikel 21, lid 1, of het geven of ontvangen van toestemming voor het gebruik van quota overeenkomstig artikel 21, lid 2, of het delegeren van die toestemming voor het gebruik van quota overeenkomstig artikel 21, lid 3;

c) het leveren of ontvangen van fluorkoolwaterstoffen voor de in artikel 16, lid 2, punten a) tot en met e), vermelde doeleinden;

d) het uitoefenen van de activiteiten waarover krachtens artikel 26 verslag moet worden uitgebracht;

e) het ontvangen van productierechten overeenkomstig artikel 14 en het geven of ontvangen van een overdracht en een toestemming van productierechten als bedoeld in artikel 15;

f) het controleren van de in de artikel 19, lid 3, en artikel 26, lid 8, bedoelde verslagen.

De registratie is pas geldig zodra zij door de Commissie is gevalideerd en zolang zij niet door de Commissie is geschorst of ingetrokken of door de onderneming is ingetrokken.

5. Een geldige registratie in het F-gasportaal op het moment van invoer of uitvoer vormt een overeenkomstig artikel 22 vereiste vergunning.

6. De Commissie verzekert, voor zover dit noodzakelijk is, door middel van uitvoeringshandelingen de vlotte werking van het F-gasportaal. Die uitvoeringshandelingen worden vastgesteld volgens de in artikel 34, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure.

7. De bevoegde autoriteiten van de lidstaten, met inbegrip van de douaneautoriteiten, hebben toegang tot het F-gasportaal om de uitvoering van de relevante voorschriften en controles mogelijk te maken. De douaneautoriteiten krijgen toegang tot het F-gasportaal via de éénloketomgeving van de Europese Unie voor de douane. 

De Commissie en de bevoegde autoriteiten van de lidstaten zien toe op de vertrouwelijkheid van de in het F-gasportaal opgenomen gegevens.

8. Verzoeken van invoerders en producenten voor een correctie van de door hen in het F-gasportaal ingevoerde informatie betreffende de in artikel 21, lid 1, bedoelde overdracht van quota, de in artikel 21, lid 2, bedoelde toestemmingen voor het gebruik van quota of de in artikel 21, lid 3, bedoelde delegatie van toestemmingen, worden met instemming van alle bij de transactie betrokken ondernemingen, onverwijld en uiterlijk op 31 maart van het jaar volgend op het jaar van registratie van de overdracht van het quotum of van de toestemming voor het gebruik ervan, meegedeeld aan de Commissie en worden gestaafd met bewijsstukken waaruit blijkt dat het om een administratieve vergissing gaat. 

Onverminderd de in de eerste alinea genoemde voorwaarden worden verzoeken om correctie van gegevens die een negatieve invloed hebben op de rechten van andere, niet bij de onderliggende transactie betrokken invoerders en producenten, afgewezen.

Artikel 21 - Overdracht van quota en vergunning om quota te gebruiken voor het in de handel brengen van fluorkoolwaterstoffen in ingevoerde apparatuur

1. Iedere producent of invoerder voor wie overeenkomstig artikel 17, lid 1, een referentiewaarde is vastgesteld, mag in het F-gasportaal zijn op basis van artikel 17, lid 4, toegewezen quota geheel op gedeeltelijk overdragen aan een andere producent of invoerder in de Unie of aan een andere producent of invoerder die in de Unie wordt vertegenwoordigd door een enige vertegenwoordiger als bedoeld in artikel 18, lid 1.

Overgedragen quota als bedoeld in de eerste alinea mogen geen tweede keer worden overgedragen.

2. Iedere producent of invoerder voor wie overeenkomstig artikel 17, lid 1, een referentiewaarde is vastgesteld, mag in het F-gasportaal aan een onderneming in de Unie of aan een onderneming die in de Unie wordt vertegenwoordigd door een enige vertegenwoordiger als bedoeld in artikel 19, lid 5, toestemming geven om zijn quotum geheel of gedeeltelijk te gebruiken voor de invoer van de in artikel 19 bedoelde voorgevulde apparatuur.

De respectieve hoeveelheden fluorkoolwaterstoffen worden geacht door de toestemming verlenende producent of invoerder op het tijdstip van toestemming in de handel te zijn gebracht.

3. Elke onderneming die toestemmingen ontvangt, kan die toestemming voor het gebruik van overeenkomstig lid 2 in het F-gasportaal ontvangen quota delegeren aan een onderneming met het oog op de invoer van voorgevulde apparatuur als bedoeld in artikel 19. Een gedelegeerde toestemming kan niet voor een tweede maal worden gedelegeerd.

4. Overdrachten van quota, toestemmingen voor het gebruik van quota en delegaties van toestemmingen die via het F-gasportaal worden uitgevoerd, zijn slechts geldig indien de ontvangende onderneming deze via het F-gasportaal aanvaardt.

HOOFDSTUK V

HANDEL

Artikel 22 - In- en uitvoer

Voor de in- en uitvoer van gefluoreerde broeikasgassen en producten en apparatuur die dergelijke gassen bevatten of nodig hebben voor de werking ervan, met uitzondering van gevallen van tijdelijke opslag, is uit hoofde van artikel 20, lid 4, de overlegging van een geldige vergunning aan de douaneautoriteiten vereist.

In de Unie ingevoerde gefluoreerde broeikasgassen worden beschouwd als nieuw geproduceerde gassen.

Artikel 23 - Controles op het handelsverkeer

1. De douane- en de markttoezichtautoriteiten zien toe op de naleving van de verbodsbepalingen en andere beperkingen die in deze verordening zijn opgenomen ten aanzien van in- en uitvoer.

2. Met het oog op het in het vrije verkeer brengen is de invoerder die in de douaneaangifte is vermeld, de onderneming die houder is van het quotum of de toestemming om het quotum te gebruiken als vereist uit hoofde van deze verordening en die overeenkomstig artikel 20 in het F-gasportaal is geregistreerd.

Met het oog op andere invoer dan het in het vrije verkeer brengen is de onderneming die overeenkomstig artikel 20 in het F-gasportaal is geregistreerd, de in de douaneaangifte vermelde aangever.

Met het oog op de uitvoer is de onderneming die overeenkomstig artikel 20 in het F-gasportaal is geregistreerd, de in de douaneaangifte vermelde uitvoerder.

3. Voor de invoer van gefluoreerde broeikasgassen en van producten en apparatuur die dergelijke gassen bevatten of nodig hebben voor de werking ervan, verstrekt de in de douaneaangifte of in de aangifte voor tijdelijke opslag vermelde invoerder of, indien deze niet beschikbaar is, de in de douaneaangifte vermelde aangever, en in geval van uitvoer de in de douaneaangifte vermelde uitvoerder, aan de douaneautoriteiten het volgende in de aangifte, indien van toepassing:

a) het identificatienummer in het F-gasportaal;

b) het registratie- en identificatienummer van marktdeelnemer (EORI-nummer);

c) de nettomassa van gassen in bulk en van gassen die in producten en apparatuur zijn gevuld;

d) de goederencode waaronder de goederen zijn ingedeeld;

e) de tonnen CO2-equivalent van de gassen in bulk en de gassen die in producten of apparatuur, en onderdelen daarvan, voorkomen.

4. De douaneautoriteiten controleren met name of voor goederen die in het vrije verkeer worden gebracht, de in de douaneaangifte vermelde invoerder over quota beschikt of over vergunningen om quota te gebruiken zoals vereist uit hoofde van deze verordening, voordat de goederen in het vrije verkeer worden gebracht. De douaneautoriteiten zien er tevens op toe dat in gevallen van invoer de in de douaneaangifte vermelde invoerder of, indien deze niet beschikbaar is, de aangever, en in gevallen van uitvoer de in de douaneaangifte vermelde uitvoerder, overeenkomstig artikel 20 in het F-gasportaal is geregistreerd.

5. In voorkomend geval delen de douaneautoriteiten de informatie over de douaneafhandeling van de goederen in het F-gasportaal via de éénloketomgeving van de Europese Unie voor de douane. 

6. Invoerders van de in bijlage I en deel 1 van bijlage II vermelde gefluoreerde broeikasgassen in navulbare houders stellen een conformiteitsverklaring ter beschikking van de douaneautoriteiten op het moment waarop de douaneaangifte in verband met de vrijgave voor vrij verkeer wordt gedaan, inclusief bewijsstukken met betrekking tot getroffen regelingen voor de terugzending van de houder voor navulling. 

7. Invoerders van gefluoreerde broeikasgassen stellen het in artikel 4, lid 5, bedoelde bewijsmateriaal ter beschikking van de douaneautoriteiten op het moment waarop de douaneaangifte in verband met de vrijgave voor vrij verkeer wordt gedaan.

8. De conformiteitsverklaring en de in artikel 19, lid 2, bedoelde documentatie worden ter beschikking gesteld van de douaneautoriteiten op het moment waarop de douaneaangifte in verband met de vrijgave voor vrij verkeer in de Unie wordt gedaan.

9. De douaneautoriteiten controleren de naleving van de in deze verordening vastgestelde in- en uitvoervoorschriften wanneer zij op basis van de risicoanalyse in het kader voor douanerisicobeheer en overeenkomstig artikel 46 van Verordening (EU) nr. 952/2013 controles uitvoeren. Bij de risicoanalyse wordt met name rekening gehouden met alle beschikbare informatie over het risico op illegale handel in gefluoreerde broeikasgassen en met het nalevingsverleden van de betrokken onderneming.

10. In het geval van in- of uitvoer gaat de douaneautoriteit bij fysieke douanecontroles op de onder deze verordening vallende gassen en producten op basis van een risicoanalyse met name na of:

a) de bij de douane aangeboden goederen overeenkomen met de beschrijving in de vergunning en in de douaneaangifte;

b) het aangeboden product of apparaat niet onder de in artikel 11, leden 1 en 3, bedoelde beperkingen valt;

c) de goederen naar behoren zijn geëtiketteerd overeenkomstig artikel 12 voordat zij in het vrije verkeer worden gebracht. 

De invoerder, of de aangever indien de invoerder niet beschikbaar is, of de uitvoerder stelt overeenkomstig artikel 15 van Verordening (EU) nr. 952/2013 tijdens controles zijn vergunning ter beschikking van de douaneautoriteiten.     

11. De douaneautoriteiten of de markttoezichtautoriteiten nemen alle nodige maatregelen om pogingen tot in- of uitvoer van de onder deze verordening vallende stoffen en producten die het grondgebied reeds niet mochten binnenkomen of verlaten, te voorkomen.

12. De douaneautoriteiten gaan over tot confiscatie of inbeslagname van de door deze verordening verboden niet-navulbare houders voor verwijdering overeenkomstig de artikelen 197 en 198 van Verordening (EU) nr. 952/2013. De markttoezichtautoriteiten nemen dergelijke houders ook uit de handel of roepen ze terug overeenkomstig artikel 16 van Verordening (EU) nr. 2019/1020 van het Europees Parlement en de Raad 45 .

Voor andere onder deze verordening vallende stoffen, producten en apparaten kunnen alternatieve maatregelen worden genomen om de illegale invoer, verdere levering of uitvoer te voorkomen, met name in gevallen van fluorkoolwaterstoffen die in strijd met de in deze verordening opgenomen voorschriften inzake quota en toestemmingen in de handel zijn gebracht, in bulk of als vulling in producten en apparaten.

De wederuitvoer van gassen, producten en apparaten die niet aan deze verordening voldoen, is verboden.

13. De douaneautoriteiten van de lidstaten wijzen douanekantoren of andere plaatsen aan of keuren deze goed en beschrijven de route naar deze kantoren en plaatsen, overeenkomstig de artikelen 135 en 267 van Verordening (EU) nr. 952/2013, om de in bijlage I vermelde gefluoreerde broeikasgassen en de in artikel 19 bedoelde producten en apparatuur bij het binnenkomen of het verlaten van het douanegebied van de Unie aan te brengen bij de douane. Deze douanekantoren of -plaatsen dienen voldoende uitgerust te zijn om de relevante fysieke controles uit te voeren op basis van een risicoanalyse, en dienen kennis te hebben van aangelegenheden die verband houden met de preventie van illegale activiteiten krachtens deze verordening.

Alleen de aangewezen of goedgekeurde plaatsen en douanekantoren zoals bedoeld in de eerste alinea zijn bevoegd om een doorvoerregeling te starten of te beëindigen voor de onder deze verordening vallende gassen, producten of apparatuur.

Artikel 24 - Maatregelen voor het monitoren van de illegale handel

De Commissie is bevoegd om overeenkomstig artikel 32 gedelegeerde handelingen vast te stellen om deze verordening aan te vullen met extra maatregelen naast de in deze verordening vervatte maatregelen voor de controle op gefluoreerde broeikasgassen alsook op producten en apparaten die dergelijke gassen bevatten of nodig hebben voor de werking ervan en die onder tijdelijke opslag of een douaneregeling zoals douane-entrepot of in een vrije zone zijn geplaatst of worden doorgevoerd door het douanegebied van de Unie; zij baseert zich daarbij op een inschatting van het mogelijke risico van illegale handel in samenhang met die goederenbewegingen, met inbegrip van traceringsmethodologieën voor in de handel gebrachte gassen, rekening houdend met de milieuvoordelen en de sociaaleconomische gevolgen van dergelijke maatregelen.

Artikel 25 - Handel met staten of regionale organisaties voor economische integratie die geen partij zijn bij het protocol

1. De in- en uitvoer van fluorkoolwaterstoffen en van producten en apparatuur die fluorkoolwaterstoffen bevatten of die nodig hebben voor de werking ervan, uit en naar staten of regionale organisaties voor economische integratie die niet hebben ingestemd om te worden gebonden door de bepalingen van het protocol inzake die gassen, is met ingang van 1 januari 2028 verboden. 

2. De Commissie is bevoegd om overeenkomstig artikel 32 gedelegeerde handelingen vast te stellen om deze verordening aan te vullen met regels voor het in het vrije verkeer van de Unie brengen en het uitvoeren van producten en apparatuur die uit een staat of regionale organisatie voor economische integratie als bedoeld in lid 1, worden ingevoerd of naar een dergelijke staat of regionale organisatie voor economische integratie worden uitgevoerd en die met fluorkoolwaterstoffen zijn geproduceerd, maar geen gassen bevatten die met zekerheid als fluorkoolwaterstoffen kunnen worden geïdentificeerd, alsmede met regels voor de identificatie van dergelijke producten en apparatuur. Bij de vaststelling van deze gedelegeerde handelingen houdt de Commissie rekening met de relevante besluiten van de partijen bij het protocol en, wat de regels voor de identificatie van dergelijke producten en apparatuur betreft, met de periodieke technische aanwijzingen aan de partijen bij het protocol.

3. In afwijking van lid 1 kan de Commissie door middel van uitvoeringshandelingen toestemming verlenen voor handel in fluorkoolwaterstoffen en apparaten die fluorkoolwaterstoffen bevatten of nodig hebben voor de werking ervan of die met een of meer van dergelijke gassen zijn vervaardigd, met een in lid 1 bedoelde staat of regionale organisatie voor economische integratie toestemming , voor zover in een vergadering van de partijen bij het protocol overeenkomstig artikel 4, lid 8, van het protocol is vastgesteld dat die staat of regionale organisatie voor economische integratie volledig aan het protocol voldoet en daaromtrent de in artikel 7 van het protocol gespecificeerde gegevens heeft verstrekt. Die uitvoeringshandelingen worden vastgesteld volgens de in artikel 34, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure. 

4. Onverminderd een krachtens lid 2 genomen besluit gelden de bepalingen van lid 1 voor een niet door het protocol bestreken gebied op dezelfde wijze als dergelijke besluiten gelden voor staten of regionale organisaties voor economische integratie waarop lid 1 van toepassing is.

5. Indien de autoriteiten van een niet door het protocol bestreken gebied volledig aan het protocol hebben voldaan en daaromtrent de in artikel 7 van het protocol gespecificeerde gegevens hebben verstrekt, kan de Commissie door middel van uitvoeringshandelingen besluiten dat sommige of alle bepalingen van lid 1 van dit artikel niet voor dat gebied van toepassing zijn. Die uitvoeringshandelingen worden vastgesteld volgens de in artikel 34, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure.

HOOFDSTUK VI

RAPPORTAGE EN VERZAMELING VAN EMISSIEGEGEVENS

Artikel 26 - Rapportage door de ondernemingen

1. Uiterlijk op 31 maart [PB: gelieve het jaar in te vullen waarin deze verordening van toepassing wordt] en vervolgens elk jaar rapporteert iedere producent, invoerder en uitvoerder die tijdens het voorgaande kalenderjaar fluorkoolwaterstoffen of hoeveelheden van meer dan een metrische ton of 100 ton CO2-equivalent van andere gefluoreerde broeikasgassen heeft geproduceerd, ingevoerd of uitgevoerd, aan de Commissie de in bijlage IX beschreven gegevens over elk van deze stoffen voor het betrokken kalenderjaar. Deze bepaling is ook van toepassing op alle ondernemingen die een quotum ontvangen ingevolge artikel 21, lid 1.

Uiterlijk op 31 maart [PB: gelieve het jaar in te vullen waarin deze verordening van toepassing wordt] en vervolgens elk jaar brengt elke invoerder of producent aan wie quota overeenkomstig artikel 17, lid 4, zijn toegewezen of aan wie quota overeenkomstig artikel 21, lid 1, zijn toegewezen, maar die in het voorgaande kalenderjaar geen fluorkoolwaterstoffen in de handel heeft gebracht, verslag uit aan de Commissie door indiening van een “nulrapport”.

2. Uiterlijk op 31 maart [PB: gelieve het jaar in te vullen waarin deze verordening van toepassing wordt] en vervolgens elk jaar rapporteert elke onderneming die tijdens het voorgaande kalenderjaar fluorkoolwaterstoffen of hoeveelheden van meer dan een metrische ton of 100 ton CO2-equivalent van andere gefluoreerde broeikasgassen heeft vernietigd, aan de Commissie de in bijlage IX beschreven gegevens over elk van deze stoffen voor het betrokken kalenderjaar.

3. Uiterlijk op 31 maart [PB: gelieve het jaar in te vullen waarin deze verordening van toepassing wordt] rapporteert elke onderneming die tijdens het voorgaande kalenderjaar 1 000 ton CO2-equivalent of meer van de in bijlage I vermelde gefluoreerde broeikasgassen als grondstof heeft gebruikt, aan de Commissie de in bijlage IX beschreven gegevens over elk van deze stoffen voor het betrokken kalenderjaar.

4. Uiterlijk op 31 maart [PB: gelieve het jaar in te vullen waarin deze verordening van toepassing wordt] rapporteert elke onderneming die tijdens het voorgaande kalenderjaar 100 ton CO2-equivalent of meer fluorkoolwaterstoffen of 500 ton CO2-equivalent of meer gefluoreerde broeikasgassen in producten of apparatuur in de handel heeft gebracht, aan de Commissie de in bijlage IX beschreven gegevens over elk van deze stoffen voor het betrokken kalenderjaar.

5. Uiterlijk op 31 maart [PB: gelieve het jaar in te vullen waarin deze verordening van toepassing wordt] en vervolgens elk jaar rapporteert elke onderneming die hoeveelheden fluorkoolwaterstoffen zoals bedoeld in artikel 16, lid 2, heeft ontvangen, aan de Commissie de in bijlage IX beschreven gegevens over elk van deze stoffen voor het betrokken kalenderjaar.

Uiterlijk op 31 maart [PB: gelieve het jaar in te vullen waarin deze verordening van toepassing wordt] en vervolgens elk jaar rapporteert elke producent of invoerder die fluorkoolwaterstoffen in de handel heeft gebracht voor de productie van doseerinhalatoren voor de toediening van geneesmiddelen, aan de Commissie de in bijlage IX beschreven gegevens. De fabrikanten van dergelijke doseerinhalatoren rapporteren aan de Commissie de in bijlage IX beschreven gegevens betreffende de ontvangen fluorkoolwaterstoffen.

6. Uiterlijk op 31 maart [PB: gelieve het jaar in te vullen waarin deze verordening van toepassing wordt] en vervolgens elk jaar rapporteert elke onderneming die hoeveelheden van meer dan een metrische ton of 100 ton CO2-equivalent van andere gefluoreerde broeikasgassen heeft geregenereerd, aan de Commissie de in bijlage IX beschreven gegevens over elk van deze stoffen voor het betrokken kalenderjaar.

7. Uiterlijk op 30 april [PB: gelieve het jaar in te vullen waarin deze verordening van toepassing wordt] dient elke invoerder van apparatuur die de in artikel 19 bedoelde voorgevulde apparatuur met ten minste 1 000 ton CO2-equivalent aan fluorkoolwaterstoffen in de handel heeft gebracht, en waarbij die fluorkoolwaterstoffen niet vóór het vullen van de apparatuur in de handel zijn gebracht, bij de Commissie een ingevolge artikel 19, lid 3, opgesteld verificatieverslag in. 

8. Elke onderneming die op grond van lid 1 rapporteert over het op de markt brengen tijdens het voorgaande kalenderjaar van 1 000 ton of meer CO2-equivalent gefluoreerde broeikasgassen, ziet er bovendien op toe dat uiterlijk op 30 april [PB: gelieve het jaar in te vullen waarin deze verordening van toepassing wordt] en vervolgens elk jaar de waarheidsgetrouwheid van zijn rapportage door een onafhankelijke auditor met een redelijke mate van zekerheid wordt bevestigd. De auditor is geregistreerd in het F-gasportaal en is:

a) ofwel erkend overeenkomstig Richtlijn 2003/87/EG; or

b) ofwel overeenkomstig de wetgeving van de betrokken lidstaat geaccrediteerd om financiële staten te verifiëren.

De in artikel 16, lid 2, punt c), bedoelde transacties worden geverifieerd ongeacht de hoeveelheden in kwestie.

De Commissie kan een onderneming verzoeken om de waarheidsgetrouwheid van haar rapportage, met een redelijke mate van zekerheid, te laten bevestigen door een onafhankelijke auditor, ongeacht de hoeveelheden in kwestie, indien dit nodig is om te bevestigen dat de onderneming voldoet aan de voorschriften van deze verordening. 

De Commissie kan door middel van uitvoeringshandelingen de nadere gegevens van de verificatie van rapporten en van de accreditatie van controleurs specificeren. Die uitvoeringshandelingen worden vastgesteld volgens de in artikel 34, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure.

9. De in dit artikel bedoelde rapportage en verificatie gebeuren via het F-gasportaal.

De Commissie kan door middel van uitvoeringshandelingen de vorm voor het indienen van de in dit artikel bedoelde verslagen vaststellen. Die uitvoeringshandelingen worden vastgesteld volgens de in artikel 34, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure.

Artikel 27 - Verzameling van emissiegegevens

De lidstaten stellen rapportagesystemen voor de in deze verordening bedoelde relevante sectoren in, met als doel gegevens over emissies te verzamelen.

De lidstaten maken, waar passend, de registratie van de overeenkomstig artikel 7 verzamelde informatie via een gecentraliseerd elektronisch systeem mogelijk.

HOOFDSTUK VII

HANDHAVING

Artikel 28 - Samenwerking en uitwisseling van informatie

1. De bevoegde autoriteiten van de lidstaten, met inbegrip van douaneautoriteiten, markttoezichtautoriteiten, milieuautoriteiten en andere autoriteiten met inspectietaken, werken met elkaar, met de bevoegde autoriteiten van andere lidstaten, met de Commissie en, indien nodig, met de administratieve autoriteiten van derde landen samen om de naleving van deze verordening te waarborgen.

Wanneer samenwerking met de douaneautoriteiten nodig is om een correcte uitvoering van het kader voor douanerisicobeheer te garanderen, verstrekken de bevoegde autoriteiten alle nodige informatie aan de douane overeenkomstig artikel 47, lid 2, van Verordening (EU) nr. 952/2013.

2. Wanneer douaneautoriteiten, markttoezichtautoriteiten of andere bevoegde autoriteiten van een lidstaat een inbreuk op deze verordening hebben vastgesteld, stelt die bevoegde autoriteit de milieuautoriteit of, indien dit niet relevant is, een andere autoriteit die verantwoordelijk is voor de handhaving van sancties overeenkomstig artikel 31 daarvan in kennis.

3. De lidstaten zorgen ervoor dat hun bevoegde autoriteiten op efficiënte wijze toegang kunnen krijgen tot alle informatie die nodig is voor de handhaving van deze verordening, en dat zij deze informatie onderling kunnen uitwisselen. Dergelijke informatie omvat douanegegevens, informatie over eigendom en financiële status, eventuele milieuovertredingen, evenals in het F-gasportaal geregistreerde gegevens. 

Die informatie wordt ook ter beschikking gesteld van de bevoegde autoriteiten van andere lidstaten en van de Commissie, wanneer dat nodig is om de handhaving van deze verordening te waarborgen. De bevoegde autoriteiten stellen de Commissie onverwijld in kennis van inbreuken op artikel 16, lid 1.

4. De bevoegde autoriteiten waarschuwen de bevoegde autoriteiten van andere lidstaten wanneer zij een inbreuk op deze verordening vaststellen die gevolgen kan hebben voor meer dan één lidstaat. De bevoegde autoriteiten brengen met name de bevoegde autoriteiten van de andere lidstaten op de hoogte wanneer zij vaststellen dat een desbetreffend product in de handel niet in overeenstemming met deze verordening is, zodat dat product met het oog op verwijdering in beslag genomen, geconfisqueerd, uit de handel genomen of teruggehaald kan worden. 

Het douanerisicobeheersysteem wordt gebruikt voor de uitwisseling van informatie over douanerisico’s.

De douaneautoriteiten wisselen tevens, overeenkomstig Verordening (EG) nr. 515/97 van het Europees Parlement en de Raad 46 , alle relevante informatie uit in verband met inbreuken op de bepalingen van deze verordening en verzoeken in voorkomend geval om bijstand van de andere lidstaten en de Commissie.

Artikel 29 - Controleplicht

1. De bevoegde autoriteiten van de lidstaten voeren controles uit om na te gaan of de ondernemingen aan hun verplichtingen uit hoofde van deze verordening voldoen.

2. De controles worden uitgevoerd volgens een risicogebaseerde aanpak, waarbij met name rekening wordt gehouden met de wijze waarop ondernemingen in het verleden de voorschriften hebben nageleefd, het risico dat een specifiek product niet in overeenstemming is met deze verordening, en alle andere relevante informatie die wordt ontvangen van de Commissie, de nationale douaneautoriteiten, markttoezichtautoriteiten en milieuautoriteiten of van bevoegde autoriteiten van derde landen.

De bevoegde autoriteiten voeren ook controles uit wanneer ze beschikken over bewijzen of andere relevante informatie dat deze verordening mogelijk niet wordt nageleefd, waaronder gegronde twijfels van derde partijen.

De bevoegde autoriteiten van de lidstaten voeren ook de controles uit die de Commissie nodig acht om de naleving van deze verordening te waarborgen.

3. De in de leden 1 en 2 bedoelde controles omvatten bezoeken aan inrichtingen met passende regelmaat en verificatie van de relevante documentatie en apparatuur.

De controles worden onaangekondigd uitgevoerd, behalve wanneer voorafgaande kennisgeving aan de ondernemingen noodzakelijk is om de doeltreffendheid van de controles te waarborgen. De lidstaten zien erop toe dat ondernemingen de bevoegde autoriteiten alle ondersteuning bieden die nodig is om de controles als bedoeld in dit artikel te verrichten.

4. De bevoegde autoriteiten houden een register van de controles bij, waarbij met name de aard en de resultaten van de controles en de maatregelen die in geval van non-conformiteit zijn genomen, worden vermeld. De gegevens van alle controles worden ten minste vijf jaar bewaard.

5. Een lidstaat mag op verzoek van een andere lidstaat controles verrichten bij ondernemingen die worden verdacht van betrokkenheid bij de illegale overbrenging van de onder deze verordening vallende gassen, producten en apparatuur, en die op het grondgebied van die lidstaat werkzaam zijn. De verzoekende lidstaat wordt van het resultaat van de controle in kennis gesteld.

6. Bij de uitvoering van de haar ingevolge deze verordening opgelegde taken kan de Commissie de bevoegde instanties van de lidstaten en de ondernemingen om alle benodigde gegevens verzoeken. Wanneer de Commissie een onderneming om gegevens verzoekt, zendt zij tegelijkertijd met het verzoek een afschrift aan de bevoegde instantie van de lidstaat op het grondgebied waarvan het hoofdkantoor van de onderneming is gevestigd. 

7. De Commissie neemt passende maatregelen om adequate uitwisseling van informatie en samenwerking tussen de bevoegde autoriteiten van de lidstaten onderling alsmede tussen de bevoegde autoriteiten van de lidstaten en de Commissie te bevorderen. De Commissie neemt passende maatregelen om het vertrouwelijk karakter van de op grond van dit artikel verkregen gegevens te beschermen. 

Artikel 30 - Melding van inbreuken en bescherming van melders

Richtlijn (EU) 2019/1937 is van toepassing op het melden van inbreuken op deze verordening en op de bescherming van personen die dergelijke inbreuken melden.

HOOFDSTUK VIII

SANCTIES, OVERLEGFORUM, COMITÉPROCEDURE EN UITOEFENING VAN DE BEVOEGDHEIDSDELEGATIE

Artikel 31 - Sancties

1. De lidstaten stellen voorschriften vast ten aanzien van de sancties die van toepassing zijn op inbreuken op deze verordening en nemen alle nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat deze sancties worden uitgevoerd. De aldus vastgestelde sancties moeten doeltreffend, evenredig en afschrikkend zijn. De lidstaten stellen de Commissie uiterlijk op 1 januari [PB: gelieve de datum in te voegen = 1 jaar na de datum van inwerkingtreding van deze verordening] van die voorschriften en maatregelen in kennis en delen haar onverwijld alle latere wijzigingen daarvan mee.

2. Onverminderd de verplichtingen van de lidstaten krachtens Richtlijn 2008/99/EG, bepalen de lidstaten in overeenstemming met het nationaal recht dat de bevoegde autoriteiten de bevoegdheid hebben om passende administratieve sancties op te leggen en andere administratieve maatregelen te nemen met betrekking tot deze inbreuken. 

3. De lidstaten zorgen ervoor dat het niveau en de aard van de sancties passend en evenredig zijn en ten minste aan de hand van de volgende criteria worden toegepast:

a) de aard en de ernst van de inbreuk;

b) de opzettelijke of nalatige aard van de inbreuk;

c) eventuele eerdere inbreuken op deze verordening door de onderneming die verantwoordelijk wordt gehouden;

d) de financiële situatie van de onderneming die verantwoordelijk wordt gehouden;

e) de economische voordelen die uit de inbreuk voortvloeien of naar verwachting zullen voortvloeien.

4. De lidstaten dragen er zorg voor dat hun bevoegde autoriteiten ten minste de volgende sancties kunnen opleggen in geval van inbreuken op deze verordening:

a) geldboetes;

b) het verbeurd verklaren of in beslag nemen van wederrechtelijk verkregen goederen of van door de onderneming als gevolg van de inbreuk heeft verworven inkomsten;

c) het schorsen of intrekken van de vergunning voor het verrichten van activiteiten die binnen het toepassingsgebied van deze verordening vallen.

5. In gevallen van het illegaal produceren, invoeren, uitvoeren, in de handel brengen of gebruiken van gefluoreerde broeikasgassen of van producten en apparatuur die deze gassen bevatten of waarvan de werking op deze gassen berust, voorzien de lidstaten in maximale administratieve boetes van ten minste vijf maal de marktwaarde van de betrokken gassen of producten en apparatuur. In geval van herhaalde inbreuken binnen een periode van vijf jaar voorzien de lidstaten in maximale administratieve boetes van ten minste acht maal de waarde van de betrokken gassen of producten en apparatuur.

In geval van inbreuken op artikel 4, lid 1, wordt het potentiële effect op het klimaat tot uiting gebracht door bij de vaststelling van een administratieve boete rekening te houden met de koolstofprijs.

6. Afgezien van de in lid 1 bedoelde sancties mag aan ondernemingen die zich schuldig hebben gemaakt aan een overschrijding van het quotum voor het in de handel brengen van fluorkoolwaterstoffen dat hun overeenkomstig artikel 17, lid 4, is toegewezen of dat overeenkomstig artikel 21, lid 1, aan hen is overgedragen, slechts een gereduceerd quotum worden toegewezen voor de toewijzingsperiode die volgt na de ontdekking van de overschrijding.

De omvang van de reductie wordt bepaald op 200 % van de hoeveelheid waarmee het quotum is overschreden. Indien de omvang van de reductie groter is dan de overeenkomstig artikel 17, lid 4, toe te wijzen omvang als quotum voor de toewijzingsperiode die volgt na de ontdekking van de overschrijding, wordt voor deze toewijzingsperiode geen quotum toegewezen en wordt het quotum voor de volgende toewijzingsperioden op dezelfde manier gereduceerd totdat de volledige omvang in mindering is gebracht. De reductie(s) wordt (worden) geregistreerd in het F-gasportaal.

Artikel 32 - Uitoefening van de bevoegdheidsdelegatie

1. De bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend onder de in dit artikel neergelegde voorwaarden.

2. De in artikel 8, lid 8, artikel 12, lid 17, artikel 16, lid 3, artikel 17, lid 6, artikel 24, artikel 25, lid 2, en artikel 35 bedoelde bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend voor onbepaalde tijd [met ingang van de datum van toepassing van deze verordening].

3. Het Europees Parlement of de Raad kan de bevoegdheidsdelegatie als bedoeld in artikel 8, lid 8, artikel 12, lid 17, artikel 16, lid 3, artikel 17, lid 6, artikel 24, artikel 25, lid 2, en artikel 35 te allen tijde intrekken. Een besluit tot intrekking beëindigt de delegatie van de in dat besluit genoemde bevoegdheid. Het wordt van kracht op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie of op een daarin genoemde latere datum. Het laat de geldigheid van de reeds van kracht zijnde gedelegeerde handelingen onverlet.

4. Vóór de vaststelling van een gedelegeerde handeling raadpleegt de Commissie de door elke lidstaat aangewezen deskundigen overeenkomstig de beginselen die zijn neergelegd in het Interinstitutioneel Akkoord van 13 april 2016 over beter wetgeven.

5. Zodra de Commissie een gedelegeerde handeling heeft vastgesteld, doet zij daarvan gelijktijdig kennisgeving aan het Europees Parlement en de Raad.

6. Een overeenkomstig artikel 8, lid 8, artikel 12, lid 17, artikel 16, lid 3, artikel 17, lid 6, artikel 24, artikel 25, lid 2, en artikel 35 vastgestelde gedelegeerde handeling treedt alleen in werking indien het Europees Parlement noch de Raad daartegen binnen een termijn van twee maanden na de kennisgeving van de handeling aan het Europees Parlement en de Raad bezwaar heeft gemaakt, of indien zowel het Europees Parlement als de Raad vóór het verstrijken van die termijn de Commissie hebben medegedeeld dat zij daartegen geen bezwaar zullen maken. Die termijn wordt op initiatief van het Europees Parlement of de Raad met twee maanden verlengd.

Artikel 33 - Overlegforum

De Commissie richt een overlegforum op om advies en expertise te verstrekken in verband met de uitvoering van deze verordening. Het reglement van orde van het overlegforum wordt door de Commissie vastgesteld en gepubliceerd.

Artikel 34 - Comitéprocedure

1. De Commissie wordt bijgestaan door een comité voor gefluoreerde broeikasgassen. Dat comité is een comité in de zin van Verordening (EU) nr. 182/2011.

2. Wanneer naar dit lid wordt verwezen, is artikel 5 van Verordening (EU) nr. 182/2011 van toepassing.

HOOFDSTUK IX

OVERGANGS- EN SLOTBEPALINGEN

Artikel 35 - Herziening

De Commissie is bevoegd om overeenkomstig artikel 32 gedelegeerde handelingen vast te stellen om de bijlagen I, II, III en VI te wijzigen wat betreft het aardopwarmingsvermogen (GWP) van de vermelde gassen, wanneer dit noodzakelijk is in het licht van nieuwe beoordelingsverslagen die door de Intergouvernementele Werkgroep inzake klimaatverandering (IPCC) zijn vastgesteld, of nieuwe verslagen van de wetenschappelijke beoordelingsgroep (SAP) van het Protocol van Montreal. 

Uiterlijk op 1 januari 2033 publiceert de Commissie een verslag over de uitvoering van deze verordening.

Artikel 36 - Intrekking

Verordening (EU) nr. 517/2014 wordt ingetrokken.

Verwijzingen naar Verordening (EU) nr. 517/2014 gelden als verwijzingen naar deze verordening en worden gelezen volgens de in bijlage X opgenomen concordantietabel.

Artikel 37

 Wijziging van Richtlijn (EU) nr. 2019/1937

In deel I, afdeling E, punt 2, van de bijlage bij Richtlijn (EU) nr. 2019/1937 wordt het volgende punt toegevoegd:

“Verordening (EU) nr. [PB: gelieve het nummer van deze verordening in te vullen] van het Europees Parlement en de Raad betreffende gefluoreerde broeikasgassen, tot wijziging van Richtlijn (EU) 2019/1937 en tot intrekking van Verordening (EU) nr. 517/2014 [PB: gelieve de verwijzing naar deze verordening in het PB in te voegen]”.

Artikel 38 - Inwerkingtreding en toepassing

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Zij is van toepassing met ingang van 1 januari [PB: gelieve het jaar in te vullen volgend op het jaar van inwerkingtreding van deze verordening].

Artikel 20, leden 2 en 3, en artikel 23, lid 5, zijn van toepassing met ingang van:

a) [[1 maart 2023] datum = de toepassingsdatum die in de verordening van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van de éénloketomgeving van de Europese Unie voor de douane en tot wijziging van Verordening (EU) nr. 952/2013 is vermeld in de bijlage voor het gedeelte betreffende gefluoreerde broeikasgassen] voor het in het vrije verkeer brengen als bedoeld in artikel 201 van Verordening (EU) nr. 952/2013;

b) [[1 maart 2025] datum = de toepassingsdatum die in de verordening van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van de éénloketomgeving van de Europese Unie voor de douane en tot wijziging van Verordening (EU) nr. 952/2013 is vermeld in de bijlage voor het gedeelte betreffende gefluoreerde broeikasgassen] voor andere invoerprocedures dan de in punt a) bedoelde, en voor uitvoer.

Artikel 17, lid 5, is van toepassing met ingang van [PB: gelieve het jaar in te vullen volgend op het jaar waarin deze verordening van toepassing wordt].

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.