Artikelen bij COM(2022)156 - Amendment of Directive 2010/75/EU on industrial emissions (integrated pollution prevention and control) and Council Directive 1999/31/EC on the landfill of waste

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.



Artikel 1

Wijzigingen van Richtlijn 2010/75/EU

Richtlijn 2010/75/EU wordt als volgt gewijzigd:

1) In artikel 1 wordt de tweede alinea vervangen door:

“Zij bevat ook regels ter voorkoming en, wanneer dat niet mogelijk is, beperking van emissies in lucht, water en bodem en ter voorkoming van het ontstaan van afvalstoffen, om een hoog niveau van bescherming van de menselijke gezondheid en het milieu in zijn geheel te bereiken.”.


2) In artikel 2 wordt lid 1 vervangen door:

“1. Deze richtlijn is van toepassing op industriële activiteiten die de in de hoofdstukken II tot en met VI bis bedoelde verontreiniging veroorzaken.”.


3) Artikel 3 wordt als volgt gewijzigd:

a) punt 3 wordt vervangen door:

“3. “installatie”: een vaste technische eenheid waarin een of meer van de in bijlage I, in bijlage I bis of in deel 1 van bijlage VII vermelde activiteiten en processen alsmede andere op dezelfde locatie ten uitvoer gebrachte en daarmee rechtstreeks samenhangende activiteiten plaatsvinden die technisch in verband staan met de in die bijlagen vermelde activiteiten en die gevolgen kunnen hebben voor de emissies en de verontreiniging;”;

b) punt 12 wordt vervangen door:

“12. “BBT-conclusies”: een document bestaande uit die delen van een BBT-referentiedocument met de conclusies over beste beschikbare technieken, de beschrijving ervan, gegevens ter beoordeling van de toepasselijkheid ervan, de met de beste beschikbare technieken geassocieerde emissieniveaus, de met de beste beschikbare technieken geassocieerde milieuprestatieniveaus, de met de beste beschikbare technieken geassocieerde minimuminhoud van een milieubeheersysteem met inbegrip van benchmarks, de daarmee verbonden monitoring, de daarmee verbonden consumptieniveaus en, in voorkomend geval, toepasselijke terreinsaneringsmaatregelen;”;

c) het volgende punt 13 bis wordt ingevoegd:

“13 bis. “met de beste beschikbare technieken geassocieerde milieuprestatieniveaus”: het bereik van milieuprestatieniveaus, met uitzondering van emissieniveaus, die onder normale bedrijfsomstandigheden worden verkregen door gebruik te maken van een BBT of een combinatie van BBT’s;”;

d) punt 17 wordt vervangen door:

“17. “betrokken publiek”: publiek dat gevolgen ondervindt of waarschijnlijk ondervindt van of belanghebbende is bij de besluitvorming over de afgifte of de bijstelling van een vergunning of van vergunningsvoorwaarden; voor de toepassing van deze definitie worden niet-gouvernementele organisaties die zich voor de bescherming van de menselijke gezondheid of het milieu inzetten en aan de eisen van nationaal recht voldoen, geacht belanghebbende te zijn;”;

e) de volgende punten 23 bis, 23 ter en 23 quater worden ingevoegd:

“23 bis. “varkens”: varkens als omschreven in artikel 2 van Richtlijn 2008/120/EG van de Raad*;

23 ter. “rundvee”: als huisdier gehouden dieren van de soort Bos taurus;

23 quater. “grootvee-eenheid” of “GVE”: het graasequivalent van één volwassen melkkoe die jaarlijks 3 000 kg melk produceert, zonder extra krachtvoer, dat wordt gebruikt om de omvang van landbouwbedrijven die verschillende categorieën dieren houden, uit te drukken aan de hand van de in bijlage II bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 808/2014 van de Commissie** vastgestelde omrekeningspercentages, onder verwijzing naar de werkelijke productie in het kalenderjaar.


* Richtlijn 2008/120/EG van de Raad van 18 december 2008 tot vaststelling van minimumnormen ter bescherming van varkens (PB L 47 van 18.2.2009, blz. 5).

** Uitvoeringsverordening (EU) nr. 808/2014 van de Commissie van 17 juli 2014 tot vaststelling van uitvoeringsbepalingen voor Verordening (EU) nr. 1305/2013 van het Europees Parlement en de Raad inzake steun voor plattelandsontwikkeling uit het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling (Elfpo) (PB L 227 van 31.7.2014, blz. 18).”;

f) de volgende punten 48 tot en met 53 worden toegevoegd:

“48. “industriële delfstoffen”: mineralen die in de industrie worden gebruikt voor de productie van halffabrikaten of eindproducten, met uitzondering van metaalhoudende ertsen, energiedelfstoffen, delfstoffen voor de bouw en edelstenen;

49. “metaalhoudende ertsen”: ertsen die metalen of metaalhoudende stoffen opleveren;

50. “met de technieken in opkomst geassocieerde emissieniveaus”: de bandbreedte van emissieniveaus verkregen in normale bedrijfsomstandigheden met gebruikmaking van een techniek in opkomst of een combinatie van dergelijke technieken, uitgedrukt als een gemiddelde over een bepaalde periode, in specifieke referentieomstandigheden;

51. “met de technieken in opkomst geassocieerde milieuprestatieniveaus”: het bereik van milieuprestatieniveaus, met uitzondering van emissieniveaus, die onder normale bedrijfsomstandigheden worden verkregen door gebruik te maken van een techniek in opkomst of een combinatie van dergelijke technieken;

52. “nalevingswaarborgmaatregelen”: mechanismen om naleving af te dwingen door middel van drie interventiecategorieën: bevordering van de naleving, toezicht op de naleving, follow-up en handhaving;

53. “benchmarks”: het indicatieve bereik van met de beste beschikbare technieken geassocieerde milieuprestatieniveaus, met uitzondering van emissieniveaus, dat het volgende kan omvatten

a) verbruiksniveaus;

b) niveaus van hulpbronnenefficiëntie en van hergebruik;

c) bedekkingsmaterialen;

d) water- en energiebronnen;

e) afvalstoffen en

f) andere niveaus die onder gespecificeerde referentieomstandigheden zijn verkregen.”.

4) In artikel 4, lid 1, wordt de tweede alinea vervangen door:

“In afwijking van de eerste alinea mogen de lidstaten een procedure vaststellen voor de registratie van uitsluitend onder hoofdstuk V of hoofdstuk VI bis vallende installaties.”.

5) Aan artikel 5 wordt het volgende lid 4 toegevoegd:

“4. De lidstaten zorgen ervoor dat de krachtens dit artikel verleende vergunningen kosteloos op het internet beschikbaar worden gesteld, zonder de toegang te beperken tot geregistreerde gebruikers. Daarnaast wordt onder dezelfde voorwaarden een samenvatting van elke vergunning ter beschikking van het publiek gesteld. Deze samenvatting bevat in elk geval het volgende:

a) een overzicht van de belangrijkste vergunningsvoorwaarden;

b) de emissiegrenswaarden en de grenswaarden voor de milieuprestaties;

c) toegestane afwijkingen overeenkomstig artikel 15, lid 4;

d) de toepasselijke BBT-conclusies;

e) de bepalingen inzake herziening en bijstelling van de vergunning.

De Commissie stelt een uitvoeringshandeling vast om het formaat te bepalen dat voor de in de tweede alinea bedoelde samenvatting moet worden gebruikt. Die uitvoeringshandeling wordt volgens de in artikel 75, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld.”.


6) De artikelen 7 en 8 worden vervangen door:

Artikel 7

Incidenten en ongevallen

Onverminderd Richtlijn 2004/35/EG van het Europees Parlement en de Raad* nemen de lidstaten bij incidenten of ongevallen die de menselijke gezondheid of het milieu significant beïnvloeden, de nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat:

a) de exploitant de bevoegde autoriteit onmiddellijk op de hoogte stelt;

b) de exploitant onmiddellijk maatregelen treft om de gevolgen voor het milieu te beperken en om verdere mogelijke ongevallen en incidenten te voorkomen;

c) de bevoegde autoriteit de exploitant ertoe verplicht alle passende aanvullende maatregelen te nemen die volgens de bevoegde autoriteit nodig zijn om de gevolgen voor het milieu te beperken en om verdere mogelijke ongevallen en incidenten te voorkomen.

In geval van incidenten of ongevallen die aanzienlijke gevolgen hebben voor de menselijke gezondheid of het milieu in een andere lidstaat, zorgt de lidstaat op wiens grondgebied het ongeval of incident heeft plaatsgevonden ervoor dat de bevoegde instantie van de andere lidstaat onmiddellijk op de hoogte wordt gebracht. Grensoverschrijdende en multidisciplinaire samenwerking tussen de getroffen lidstaten is erop gericht de gevolgen voor het milieu en de menselijke gezondheid te beperken en verdere mogelijke incidenten of ongevallen te voorkomen.

Artikel 8

Niet-naleving

1. De lidstaten treffen de nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat de vergunningsvoorwaarden worden nageleefd.

Zij moeten ook nalevingswaarborgmaatregelen vaststellen om de naleving van de verplichtingen die krachtens deze richtlijn aan natuurlijke personen of rechtspersonen worden opgelegd, te bevorderen, te monitoren en te handhaven.

2. In geval van een inbreuk op de vergunningsvoorwaarden, zorgen de lidstaten ervoor dat:

a) de exploitant de bevoegde autoriteit onmiddellijk op de hoogte stelt;

b) de exploitant onmiddellijk de nodige maatregelen neemt om ervoor te zorgen dat op een zo kort mogelijke termijn weer aan de voorwaarden wordt voldaan;

c) de bevoegde autoriteit de exploitant verplicht alle passende aanvullende maatregelen te nemen die volgens de bevoegde autoriteit nodig zijn om ervoor te zorgen dat weer aan de voorwaarden wordt voldaan.

Indien de inbreuk op de vergunningsvoorwaarden een direct gevaar voor de menselijke gezondheid oplevert of onmiddellijke en significante nadelige gevolgen voor het milieu dreigt te hebben, en zolang niet gewaarborgd kan worden dat overeenkomstig de eerste alinea, punten b) en c), weer aan de voorwaarden wordt voldaan, wordt de exploitatie van de installatie, stookinstallatie, afvalverbrandingsinstallatie, afvalmeeverbrandingsinstallatie of het respectieve betrokken deel ervan opgeschort.

3. Wanneer de inbreuk op de vergunningsvoorwaarden een gevaar blijft vormen voor de menselijke gezondheid of een significant nadelig effect blijft hebben op het milieu, en wanneer de noodzakelijke maatregelen om weer aan de voorwaarden te voldoen die in het in artikel 23, lid 6, bedoelde inspectieverslag zijn genoemd, niet zijn uitgevoerd, kan de exploitatie van de installatie, de stookinstallatie, de afvalverbrandingsinstallatie, de afvalmeeverbrandingsinstallatie of het respectieve betrokken deel ervan door de bevoegde autoriteit worden opgeschort totdat weer aan de vergunningsvoorwaarden wordt voldaan.


* Richtlijn 2004/35/EG van het Europees Parlement en de Raad van 21 april 2004 betreffende milieuaansprakelijkheid met betrekking tot het voorkomen en herstellen van milieuschade (PB L 143 van 30.4.2004, blz. 56).”.


7) In artikel 9 wordt lid 2 geschrapt.

8) In artikel 11 worden de volgende punten f bis), f ter) en f quater) ingevoegd:

“f bis) materiële hulpbronnen en water worden op doelmatige wijze gebruikt, onder meer door hergebruik;

f ter) in voorkomend geval wordt rekening gehouden met de milieuprestaties van de toeleveringsketen gedurende de gehele levenscyclus;

f quater) er wordt een milieubeheersysteem toegepast als bedoeld in artikel 14 bis.”.

9) Artikel 13 wordt als volgt gewijzigd:

a) lid 1 wordt vervangen door:

“1. Teneinde de BBT-referentiedocumenten op te stellen, te herzien en waar nodig bij te werken, organiseert de Commissie de uitwisseling van informatie tussen de lidstaten, de betrokken bedrijfstakken, niet-gouvernementele organisaties die zich inzetten voor milieubescherming, het Europees Agentschap voor chemische stoffen en de Commissie.”.

b) aan lid 2 wordt de volgende alinea toegevoegd:

“Onverminderd het mededingingsrecht van de Unie wordt informatie die als vertrouwelijke bedrijfsinformatie of commercieel gevoelige informatie wordt beschouwd, alleen gedeeld met de Commissie en met de volgende personen, die een vertrouwelijkheids- en geheimhoudingsovereenkomst hebben ondertekend: ambtenaren en andere personeelsleden van de overheid die lidstaten of agentschappen van de Unie vertegenwoordigen, en vertegenwoordigers van niet-gouvernementele organisaties die zich inzetten voor de bescherming van de menselijke gezondheid of het milieu. De uitwisseling van informatie die als vertrouwelijke bedrijfsinformatie of gevoelige commerciële informatie wordt beschouwd, blijft beperkt tot wat nodig is om BBT-referentiedocumenten op te stellen, te herzien en waar nodig bij te werken, en dergelijke vertrouwelijke bedrijfsinformatie of gevoelige commerciële informatie wordt niet voor andere doeleinden gebruikt.”.

10) Artikel 14 wordt als volgt gewijzigd:

a) lid 1 wordt als volgt gewijzigd:

i) de eerste alinea wordt vervangen door:

“De lidstaten zorgen ervoor dat de vergunning alle maatregelen omvat die nodig zijn om te voldoen aan de voorwaarden van de artikelen 11 en 18. Te dien einde zien de lidstaten erop toe dat de vergunningen worden verleend na raadpleging van alle betrokken autoriteiten die toezien op de naleving van de milieuwetgeving van de Unie, met inbegrip van de milieukwaliteitsnormen.”;

ii) in de tweede alinea wordt punt a) vervangen door:

“a) emissiegrenswaarden voor de verontreinigende stoffen van bijlage II bij Verordening (EG) nr. 166/2006*, en voor andere verontreinigende stoffen die in significante hoeveelheden uit de betrokken installatie kunnen vrijkomen, gelet op hun aard en hun potentieel voor overdracht van verontreiniging tussen milieucompartimenten;


* Verordening (EG) nr. 166/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 18 januari 2006 betreffende de instelling van een Europees register inzake de uitstoot en overbrenging van verontreinigende stoffen en tot wijziging van de Richtlijnen 91/689/EEG en 96/61/EG van de Raad (PB L 33 van 4.2.2006, blz. 1).”;

iii) het volgende punt a bis) wordt ingevoegd:

“a bis) grenswaarden voor milieuprestaties;”;

iv) punt b) wordt vervangen door:

“b) passende voorschriften ter bescherming van bodem, grondwater en oppervlaktewater, en maatregelen voor de monitoring en het beheer van de door de installatie voortgebrachte afvalstoffen;”;

v) het volgende punt b bis) wordt ingevoegd:

“b bis) passende voorschriften voor een milieubeheersysteem als bedoeld in artikel 14 bis;”;

vi) het volgende punt b ter) wordt ingevoegd:

“b ter) passende monitoringvoorschriften voor het verbruik en hergebruik van hulpbronnen zoals energie, water en grondstoffen;”;

vii) aan punt d) wordt het volgende punt iii) toegevoegd:

iii) informatie over de vorderingen bij de verwezenlijking van de in artikel 14 bis genoemde doelstellingen van het milieubeleid. Die informatie wordt openbaar gemaakt;”;

viii) punt h) wordt vervangen door:

“h) voorwaarden voor het beoordelen van de naleving van de emissiegrenswaarden en grenswaarden voor de milieuprestaties of een verwijzing naar de elders omschreven toepasselijke eisen.”.

11) Het volgende artikel 14 bis wordt ingevoegd:

Artikel 14 bis

Milieubeheersysteem

1. De lidstaten verlangen dat de exploitant voor elke installatie die binnen het toepassingsgebied van dit hoofdstuk valt, een milieubeheersysteem (“EMS”) opzet en uitvoert. Het EMS moet voldoen aan de bepalingen in relevante BBT-conclusies die bepalen welke aspecten in het EMS aan bod moeten komen.

Het EMS wordt op gezette tijden herzien om ervoor te zorgen dat het nog steeds geschikt, adequaat en doeltreffend is.

2. Het EMS bevat ten minste het volgende:

a) milieubeleidsdoelstellingen voor de continue verbetering van de milieuprestaties en de veiligheid van de installatie, die maatregelen omvatten om:

i) het ontstaan van afvalstoffen te voorkomen,

ii) het gebruik van hulpbronnen en hergebruik van water te optimaliseren,

iii) risico’s in verband met het gebruik van gevaarlijke stoffen te voorkomen of te verminderen;

b) doelstellingen en prestatie-indicatoren met betrekking tot belangrijke milieuaspecten, waarbij rekening wordt gehouden met in de desbetreffende BBT-conclusies vastgestelde benchmarks en met de milieuprestaties gedurende de levenscyclus van de toeleveringsketen;

c) voor installaties die vallen onder de verplichting om een energieaudit uit te voeren of een energiebeheersysteem toe te passen overeenkomstig artikel 8 van Richtlijn 2012/27/EU, opneming van de resultaten van die audit of van de toepassing van het energiebeheersysteem overeenkomstig artikel 8 van en bijlage VI bij die richtlijn en van de maatregelen om de aanbevelingen van die audit of dat energiebeheersysteem uit te voeren;

d) een inventarisatie van de gevaarlijke chemische stoffen die in de installatie aanwezig zijn als zodanig, als bestanddeel van andere stoffen of als bestanddeel van mengsels, een risicobeoordeling van de gevolgen van die stoffen voor de menselijke gezondheid en voor het milieu, en een analyse van de mogelijkheden om ze door veiliger alternatieven te vervangen;

e) de maatregelen die zijn genomen om de milieudoelstellingen te verwezenlijken en risico’s voor de menselijke gezondheid of het milieu te voorkomen, met inbegrip van corrigerende en preventieve maatregelen waar nodig;

f) een transformatieplan als bedoeld in artikel 27 quinquies.

3. Het EMS van een installatie wordt kosteloos op het internet beschikbaar gesteld, zonder de toegang de beperken tot geregistreerde gebruikers.”.

12) Artikel 15 wordt vervangen door:

Artikel 15

Emissiegrenswaarden, grenswaarden van de milieuprestaties, gelijkwaardige parameters en technische maatregelen

“1. De emissiegrenswaarden voor verontreinigende stoffen gelden op het punt waar de emissies de installatie verlaten en worden bepaald zonder rekening te houden met een eventuele voorafgaande verdunning.

Voor indirecte lozingen van verontreinigende stoffen in water mag bij de bepaling van de emissiegrenswaarden van de betrokken installatie rekening worden gehouden met het effect van een buiten de installatie gelegen afvalwaterzuiveringsinstallatie, op voorwaarde dat de exploitant ervoor zorgt dat aan alle onderstaande eisen wordt voldaan:

a) de vrijgekomen verontreinigende stoffen hinderen de werking van de afvalwaterzuiveringsinstallatie niet;

b) de vrijgekomen verontreinigende stoffen zijn niet schadelijk voor de gezondheid van het personeel dat werkzaam is in opvangsystemen en afvalwaterzuiveringsinstallaties;

c) de afvalwaterzuiveringsinstallatie is ontworpen en uitgerust om de vrijgekomen verontreinigende stoffen te verminderen;

d) de totale belasting van de betrokken verontreinigende stoffen die uiteindelijk in het water terechtkomen, wordt niet groter dan wanneer de emissies van de betrokken installatie in overeenstemming zouden zijn met de emissiegrenswaarden die overeenkomstig lid 3 van dit artikel voor directe lozingen zijn vastgesteld, onverminderd strengere maatregelen die op grond van artikel 18 vereist zijn.

De bevoegde autoriteit zet in een bijlage bij de vergunningsvoorwaarden de redenen uiteen voor de toepassing van de tweede alinea, met inbegrip van het resultaat van de beoordeling door de exploitant van de vervulling van de opgelegde voorwaarden.

De exploitant legt een bijgewerkte beoordeling voor in gevallen waarin de vergunningsvoorwaarden moeten worden gewijzigd om ervoor te zorgen dat aan de eisen van de tweede alinea, punten a) tot en met d), wordt voldaan.

2. Onverminderd artikel 18 zijn de emissiegrenswaarden en de gelijkwaardige parameters en de technische maatregelen, bedoeld in artikel 14, leden 1 en 2, gebaseerd op de BBT’s, zonder dat daarmee het gebruik van een bepaalde techniek of technologie wordt voorgeschreven.

3. De bevoegde autoriteit stelt de strengst mogelijke emissiegrenswaarden vast, die overeenstemmen met de laagste emissies die door toepassing van de BBT’s in de installatie kunnen worden bereikt, en die ervoor zorgen dat de emissies onder normale bedrijfsomstandigheden niet hoger zijn dan de met de beste beschikbare technieken geassocieerde emissieniveaus (BBT-GEN’s) zoals vastgesteld in de in artikel 13, lid 5, bedoelde besluiten over BBT-conclusies. De emissiegrenswaarden worden gebaseerd op een beoordeling door de exploitant waarin wordt nagegaan of het haalbaar is aan de strengste grens van de BBT-GEN-bandbreedte te voldoen en waarin de beste prestaties worden aangetoond die de installatie kan behalen door de BBT’s toe te passen zoals beschreven in de BBT-conclusies. De emissiegrenswaarden worden vastgesteld door:

a) de emissiegrenswaarden vast te stellen, uitgedrukt voor dezelfde of kortere perioden en voor dezelfde referentieomstandigheden als de met de beste beschikbare technieken geassocieerde emissieniveaus; of

b) de emissiegrenswaarden vast te stellen die, wat betreft waarden, perioden en referentieomstandigheden, verschillen van de onder a) bedoelde emissiegrenswaarden.

Wanneer de emissiegrenswaarden zijn vastgesteld in overeenstemming met punt b), beoordeelt de bevoegde autoriteit ten minste jaarlijks de resultaten van de monitoring van de emissies, teneinde na te gaan of de emissies in normale bedrijfsomstandigheden niet hoger waren dan de met de beste beschikbare technieken geassocieerde emissieniveaus.

3 bis. De bevoegde autoriteit stelt grenswaarden voor milieuprestaties vast die garanderen dat die grenswaarden onder normale bedrijfsomstandigheden niet hoger liggen dan de met de BBT’s geassocieerde milieuprestatieniveaus als vastgesteld in de in artikel 13, lid 5, bedoelde besluiten over BBT-conclusies.

4. In afwijking van lid 3, en onverminderd artikel 18, mag de bevoegde autoriteit in specifieke gevallen minder strenge emissiegrenswaarden vaststellen. Een dergelijke afwijking is enkel toegestaan indien uit een beoordeling blijkt dat het halen van emissieniveaus die samenhangen met de beste beschikbare technieken zoals beschreven in de BBT-conclusies zou leiden tot buitensporig hogere kosten in verhouding tot de milieuvoordelen, dit als gevolg van:

a) de geografische ligging of de plaatselijke milieuomstandigheden van de betrokken installatie; of

b) de technische kenmerken van de betrokken installatie.

De bevoegde autoriteit zet in een bijlage bij de vergunningsvoorwaarden de redenen uiteen voor de toepassing van de eerste alinea, inclusief het resultaat van de beoordeling en de motivering van de opgelegde voorwaarden.

De overeenkomstig de eerste alinea vastgestelde emissiegrenswaarden mogen echter niet hoger zijn dan de eventueel toepasselijke, in de bijlagen bij deze richtlijn vastgestelde grenswaarden.

De in dit lid bedoelde afwijkingen moeten in overeenstemming zijn met de beginselen van bijlage II. De bevoegde autoriteit waarborgt hoe dan ook dat er geen aanzienlijke verontreiniging wordt veroorzaakt en dat een hoog niveau van bescherming van het milieu in zijn geheel wordt bereikt. Afwijkingen mogen niet worden toegestaan wanneer zij de naleving van milieukwaliteitsnormen zoals bedoeld in artikel 18 in gevaar kunnen brengen.

De bevoegde autoriteit beoordeelt om de vier jaar opnieuw of de overeenkomstig dit lid verleende afwijking gerechtvaardigd is, dan wel in het kader van iedere herziening van de vergunningsvoorwaarden overeenkomstig artikel 21, wanneer een dergelijke herziening eerder plaatsvindt dan vier jaar nadat de afwijking is verleend.

De Commissie stelt een uitvoeringshandeling vast om een gestandaardiseerde methode vast te stellen voor de beoordeling van de onevenredigheid tussen de kosten voor de uitvoering van de BBT-conclusies en de potentiële milieuvoordelen als bedoeld in de eerste alinea. Die uitvoeringshandeling wordt volgens de in artikel 75, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld.”.

13) Het volgende artikel 15 bis wordt ingevoegd:

Artikel 15 bis

Beoordeling van de naleving

1. Voor de beoordeling van de naleving van de emissiegrenswaarden overeenkomstig artikel 14, lid 1, punt h), mag de correctie die op de metingen ter bepaling van de gevalideerde gemiddelde emissiewaarden wordt toegepast, de meetonzekerheid van de meetmethode niet overschrijden.

2. De Commissie stelt uiterlijk op [PB gelieve de datum in te voegen = de eerste dag van de maand 24 maanden na de datum van inwerkingtreding van deze richtlijn] een uitvoeringshandeling vast tot vaststelling van de meetmethode ter beoordeling van de naleving van de in de vergunning opgenomen emissiegrenswaarden met betrekking tot emissies in de lucht en het water. Die uitvoeringshandeling wordt volgens de in artikel 75, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld.

De in de eerste alinea bedoelde methode betreft ten minste de bepaling van gevalideerde gemiddelde emissiewaarden en geeft aan hoe bij de beoordeling van de naleving rekening moet worden gehouden met de meetonzekerheid en de frequentie waarmee de emissiegrenswaarden worden overschreden.

3. Wanneer een installatie die onder het toepassingsgebied van dit hoofdstuk valt, tevens onder hoofdstuk III of IV valt, en de naleving van de overeenkomstig dit hoofdstuk vastgestelde emissiegrenswaarden is aangetoond overeenkomstig lid 1 van dit artikel, wordt de installatie geacht ook te voldoen aan de overeenkomstig hoofdstuk III of IV vastgestelde emissiegrenswaarden voor de betrokken verontreinigende stoffen.”.

14) Aan artikel 16 wordt het volgende lid 3 toegevoegd:

“3. Wanneer een afwijking als bedoeld in artikel 15, lid 4, is toegestaan, zorgen de lidstaten ervoor dat de exploitant de concentratie monitort van de verontreinigende stoffen waarop de afwijking betrekking heeft en die aanwezig zijn in het ontvangende milieu. De resultaten van deze monitoring worden voorgelegd aan de bevoegde autoriteit. Voor zover relevant worden de in andere relevante Uniewetgeving vastgestelde monitoring- en meetmethoden voor de desbetreffende verontreinigende stoffen gebruikt ten behoeve van de in dit lid bedoelde monitoring.”.

15) Artikel 18 wordt vervangen door:

Artikel 18

Milieukwaliteitsnormen

Indien met het oog op een milieukwaliteitsnorm strengere voorwaarden moeten gelden dan die welke door toepassing van de beste beschikbare technieken haalbaar zijn, moeten in de vergunning extra maatregelen worden opgenomen met het oog op de vermindering van de specifieke bijdrage van de installatie tot de verontreiniging die in het betrokken gebied optreedt.

Indien overeenkomstig de eerste alinea strengere voorwaarden in de vergunning zijn opgenomen, wordt van de exploitant een regelmatige monitoring verlangd van de concentratie van de relevante verontreinigende stoffen in het ontvangende milieu die afkomstig zijn van de activiteiten van de betrokken installaties, en worden de resultaten van die monitoring aan de bevoegde autoriteit toegezonden. Voor zover voor elke betrokken verontreinigende stof monitoring- en meetmethoden worden voorgeschreven in andere relevante Uniewetgeving, worden deze methoden gebruikt ten behoeve van de in dit lid bedoelde monitoring.”.

16) In artikel 21, lid 5, wordt punt c) vervangen door:

“c) indien aan een milieukwaliteitsnorm als bedoeld in artikel 18 moet worden voldaan, ook in het geval van een nieuwe of herziene kwaliteitsnorm of wanneer de toestand van het ontvangende milieu een herziening van de vergunning vereist om te voldoen aan plannen en programma’s die zijn vastgesteld in het kader van Uniewetgeving.”.

17) Artikel 24 wordt als volgt gewijzigd:

a) lid 1 wordt als volgt gewijzigd:

i) punt d) wordt vervangen door:

“d) de bijstelling van een vergunning of van de vergunningsvoorwaarden voor een installatie overeenkomstig artikel 21, lid 5, punten a), b) en c);”;

ii) het volgende punt e) wordt toegevoegd:

“e) de bijstelling van een vergunning overeenkomstig artikel 21, lid 3, of artikel 21, lid 4.”;

b) lid 2 wordt als volgt gewijzigd:

i) de eerste alinea wordt vervangen door:

“2. Wanneer een besluit over de verlening, herziening of bijstelling van een vergunning is genomen, stelt de bevoegde autoriteit de volgende informatie met betrekking tot de punten a), b) en f) kosteloos ter beschikking van het publiek, onder meer systematisch via het internet, en zonder de toegang te beperken tot geregistreerde gebruikers:”;

ii) punt c) wordt vervangen door:

“c) de resultaten van de inspraak die aan het nemen van het besluit vooraf is gegaan, met inbegrip van de inspraak krachtens artikel 26, en een toelichting van de wijze waarop daarmee bij de besluitvorming rekening is gehouden;”;

c) lid 3 wordt vervangen door:

“3. De bevoegde autoriteit stelt eveneens de volgende informatie kosteloos ter beschikking van het publiek, onder meer systematisch via het internet, en zonder de toegang te beperken tot geregistreerde gebruikers:

a) relevante informatie over de maatregelen die de exploitant overeenkomstig artikel 22 bij de definitieve stopzetting van de activiteiten heeft genomen;

b) de in het bezit van de bevoegde autoriteit zijnde resultaten van de emissiemonitoring zoals vereist in de vergunningsvoorwaarden;

c) de resultaten van de in artikel 16, lid 3, en in artikel 18, tweede alinea, bedoelde monitoring.”.

18) Aan artikel 25, lid 1, worden de volgende alinea’s toegevoegd:

“De procesbevoegdheid in de herzieningsprocedure mag niet afhankelijk worden gemaakt van de rol die het betrokken lid van het publiek heeft gespeeld tijdens een inspraakfase van de besluitvormingsprocedures krachtens deze richtlijn.

De herzieningsprocedure moet eerlijk, billijk, tijdig en niet buitensporig kostbaar zijn, en voorzien in adequate en doeltreffende verhaalmechanismen, met inbegrip van een rechterlijk bevel waar zulks passend is.”.

19) In artikel 26 worden de leden 1 en 2 vervangen door:

“1. Wanneer een lidstaat constateert dat de exploitatie van een installatie significante negatieve effecten op het milieu van een andere lidstaat zou kunnen hebben of wanneer een lidstaat die significante schade zou kunnen lijden, daarom verzoekt, doet de lidstaat op het grondgebied waarvan de aanvraag voor een vergunning overeenkomstig artikel 4 of artikel 20, lid 2, is ingediend, de andere lidstaat alle informatie die overeenkomstig bijlage IV verstrekt moet worden of beschikbaar moet worden gesteld, toekomen op het tijdstip waarop hij die informatie beschikbaar stelt voor het publiek. Op basis van die informatie vindt raadpleging plaats tussen de twee lidstaten, waarbij ervoor wordt gezorgd dat de opmerkingen van de lidstaat die aanzienlijke schade zou kunnen lijden, worden verstrekt voordat de bevoegde autoriteit van de lidstaat op het grondgebied waarvan de aanvraag voor een vergunning is ingediend, haar besluit neemt. Indien binnen de raadplegingstermijn van het betrokken publiek geen opmerkingen worden ingediend door de lidstaat die significante schade zou kunnen lijden, zet de bevoegde autoriteit de vergunningsprocedure in gang.

2. De lidstaten zorgen ervoor dat in de in lid 1 bedoelde gevallen de aanvraag voor een vergunning ook voor opmerkingen ter beschikking wordt gesteld van het publiek van de lidstaat die aanzienlijke significante schade zou kunnen lijden, en gedurende dezelfde periode beschikbaar blijft als bepaald in de lidstaat waar de aanvraag is ingediend.”.

20) Na artikel 26 wordt de volgende titel ingevoegd:

“HOOFDSTUK II BIS

INNOVATIE STIMULEREN”

21) Artikel 27 wordt vervangen door:

Artikel 27

Technieken in opkomst

De lidstaten stimuleren, waar passend, de ontwikkeling en toepassing van technieken in opkomst, in het bijzonder wanneer die technieken zijn aangewezen in de BBT-conclusies, de BBT-referentiedocumenten of de bevindingen van het in artikel 27 bis bedoelde innovatiecentrum voor industriële transformatie en emissies.”.

22) De volgende artikelen 27 bis tot en met 27 quinquies worden ingevoegd:

Artikel 27 bis

Innovatiecentrum voor industriële transformatie en emissies

1. De Commissie richt een innovatiecentrum voor industriële transformatie en emissies (het “centrum” of “INCITE”) op en exploiteert dit.

2. Het centrum verzamelt en analyseert informatie over innoverende technieken, met inbegrip van technieken in opkomst die relevant zijn voor activiteiten die binnen het toepassingsgebied van deze richtlijn vallen, en karakteriseert het ontwikkelingsniveau en de milieuprestaties ervan. De Commissie houdt rekening met de bevindingen van het centrum bij de opstelling van het werkprogramma voor de uitwisseling van informatie als bedoeld in artikel 13, lid 3, punt b), en bij de opstelling, herziening en bijwerking van de BBT-referentiedocumenten als bedoeld in artikel 13, lid 1.

3. Het centrum wordt bijgestaan door:

a) vertegenwoordigers van de lidstaten;

b) relevante overheidsinstellingen;

c) relevante onderzoeksinstellingen;

d) onderzoeks- en technologie-organisaties;

e) vertegenwoordigers van de betrokken bedrijfstakken;

f) aanbieders van technologie;

g) niet-gouvernementele organisaties die zich inzetten voor milieubescherming;

h) de Commissie.

4. Het centrum zal zijn bevindingen bekendmaken, met inachtneming van de beperkingen die bij artikel 4, leden 1 en 2, van Richtlijn 2003/4/EG zijn vastgesteld.

De Commissie stelt een uitvoeringshandeling vast met de gedetailleerde regelingen die nodig zijn voor de oprichting en de werking van het centrum. Die uitvoeringshandeling wordt volgens de in artikel 75, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld.

Artikel 27 ter

Testen van technieken in opkomst

Onverminderd artikel 18 kan de bevoegde autoriteit voor het testen van technieken in opkomst tijdelijke afwijkingen toestaan van de eisen van artikel 15, leden 2 en 3, en van de beginselen van artikel 11, punten a) en b), en wel voor een totale duur van ten hoogste 24 maanden.

Artikel 27 quater

Emissieniveaus in verband met technieken in opkomst

In afwijking van artikel 21, lid 3, kan de bevoegde autoriteit emissiegrenswaarden vaststellen die garanderen dat binnen zes jaar na de bekendmaking van een besluit over BBT-conclusies overeenkomstig artikel 13, lid 5, met betrekking tot de hoofdactiviteit van een installatie, de emissies bij normale bedrijfsomstandigheden emissieniveaus die samenhangen met technieken in opkomst als vastgesteld in de besluiten over BBT-conclusies niet overschrijden.

Artikel 27 quinquies

Transformatie naar een schone, circulaire en klimaatneutrale industrie

1. De lidstaten eisen dat de exploitant uiterlijk op 30 juni 2030 in zijn milieubeheersysteem als bedoeld in artikel 14 bis een transformatieplan opneemt voor elke installatie die een activiteit uitvoert als bedoeld in de punten 1, 2, 3, 4, 6.1, onder a) en b), van bijlage I. Het transformatieplan bevat informatie over de manier waarop de installatie in de periode 2030‑2050 zal worden getransformeerd om bij te dragen tot de totstandkoming van een duurzame, schone, circulaire en klimaatneutrale economie tegen 2050, met gebruikmaking van het in lid 4 bedoelde formaat.

De lidstaten nemen de nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat de door de exploitant in het kader van zijn milieubeheersysteem aangetrokken auditorganisatie uiterlijk op 31 december 2031 beoordeelt of de in lid 1, eerste alinea, bedoelde transformatieplannen in overeenstemming zijn met de eisen die zijn vastgesteld in de in lid 4 bedoelde uitvoeringshandeling.

2. De lidstaten eisen dat de exploitant in het kader van de herziening van de vergunningsvoorwaarden overeenkomstig artikel 21, lid 3, na de bekendmaking van de besluiten over BBT-conclusies na 1 januari 2030, in zijn milieubeheersysteem als bedoeld in artikel 14 bis een transformatieplan opneemt voor elke installatie waarin een in bijlage I genoemde activiteit wordt uitgevoerd die niet in lid 1 is genoemd. Het transformatieplan bevat informatie over de manier waarop de installatie in de periode 2030‑2050 zal worden getransformeerd om bij te dragen tot de opkomst van een duurzame, schone, circulaire en klimaatneutrale economie tegen 2050, met gebruikmaking van het in lid 4 bedoelde formaat.

De lidstaten nemen de nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat de door de exploitant als onderdeel van zijn milieubeheersysteem aangetrokken auditorganisatie beoordeelt of de in lid 2, eerste alinea, bedoelde transformatieplannen in overeenstemming zijn met de eisen die zijn vastgesteld in de in lid 4 bedoelde uitvoeringshandeling.

3. De exploitant maakt zijn transformatieplan en de resultaten van de in de leden 1 en 2 bedoelde beoordeling openbaar, als onderdeel van de publicatie van zijn milieubeheersysteem.

4. De Commissie stelt uiterlijk op 30 juni 2028 een uitvoeringshandeling vast tot vaststelling van het formaat van de transformatieplannen. Die uitvoeringshandeling wordt volgens de in artikel 75, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld.”.

23) In artikel 42, lid 1, wordt de tweede alinea vervangen door:

“Dit hoofdstuk is niet van toepassing op vergassings- of pyrolyse-installaties, indien de gassen of vloeistoffen die het resultaat zijn van een dergelijke thermische behandeling van afvalstoffen voorafgaand aan hun verbranding op zodanige wijze worden behandeld dat:

a) de verbranding geen hogere emissies veroorzaakt dan de verbranding van de minst verontreinigende op de markt verkrijgbare brandstoffen die in de installatie zouden kunnen worden verbrand;

b) voor andere emissies dan stikstofoxiden, zwaveloxiden en stof, de verbranding geen hogere emissies veroorzaakt dan de verbranding of meeverbranding van afvalstoffen.”.


24) Na artikel 70 wordt de volgende titel ingevoegd:

“HOOFDSTUK VI BIS

BIJZONDERE BEPALINGEN VOOR HET HOUDEN VAN PLUIMVEE, VARKENS EN RUNDEREN


25) Na de titel “HOOFDSTUK VI BIS” worden de volgende artikelen 70 bis tot en met 70 decies ingevoegd:

Artikel 70 bis

Toepassingsgebied

Dit hoofdstuk is van toepassing op de in bijlage I bis gespecificeerde activiteiten die de in die bijlage gespecificeerde capaciteitsdrempelwaarden bereiken.


Artikel 70 ter

Samentellingsregels

Indien twee of meer installaties zich in elkaars nabijheid bevinden en de exploitant ervan dezelfde is, of indien de installaties onder controle staan van exploitanten die een economische relatie of rechtsbetrekking met elkaar hebben, worden de betrokken installaties voor de berekening van de in artikel 70 bis bedoelde capaciteitsdrempelwaarden als één eenheid beschouwd.


Artikel 70 quater

Vergunningen

1. De lidstaten treffen de nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat geen enkele binnen het toepassingsgebied van dit hoofdstuk vallende installatie wordt geëxploiteerd zonder een vergunning en dat de exploitatie voldoet aan de in artikel 70 decies bedoelde exploitatievoorschriften.

De lidstaten kunnen in de in artikel 6 bedoelde algemene bindende voorschriften eisen opnemen voor bepaalde categorieën installaties die binnen het toepassingsgebied van dit hoofdstuk vallen.

De lidstaten specificeren de procedure voor het verlenen van een vergunning met betrekking tot installaties die binnen het toepassingsgebied van dit hoofdstuk vallen. Deze procedures omvatten ten minste de in lid 2 genoemde informatie.

2. Aanvragen voor vergunningen bevatten ten minste een beschrijving van:

a) de installatie en de activiteiten die daar plaatsvinden;

b) de diersoort;

c) de capaciteit van de installatie;

d) de emissiebronnen van de installatie;

e) de aard en omvang van de te voorziene emissies van de installatie in elk medium.

3. De aanvraag omvat tevens een niet-technische samenvatting van de in de lid 2 bedoelde informatie.

4. De lidstaten treffen de nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat de exploitant de bevoegde autoriteit onverwijld in kennis stelt van elke geplande substantiële wijziging van de installatie die binnen het toepassingsgebied van dit hoofdstuk valt, die gevolgen kan hebben voor het milieu. Zo nodig herziet de bevoegde autoriteit de vergunning en wordt deze bijgesteld.


Artikel 70 quinquies

Verplichtingen van de exploitant

1. De lidstaten zorgen ervoor dat de exploitant de emissies en de daarmee samenhangende grenswaarden voor milieuprestaties monitort overeenkomstig de in artikel 70 decies bedoelde exploitatievoorschriften.

De exploitant registreert en verwerkt alle monitoringresultaten gedurende een periode van ten minste zes jaar op zodanige wijze dat kan worden geverifieerd of de emissiegrenswaarden en grenswaarden voor milieuprestaties die zijn vastgesteld in de in artikel 70 decies bedoelde exploitatievoorschriften, worden nageleefd.

2. Bij niet-naleving van de emissiegrenswaarden en de grenswaarden voor milieuprestaties die zijn vastgesteld in de in artikel 70 decies bedoelde exploitatievoorschriften, eisen de lidstaten dat de exploitant de nodige maatregelen neemt om ervoor te zorgen dat op zo kort mogelijke termijn weer aan de eisen wordt voldaan.

3. De exploitant zorgt ervoor dat het op het land verspreiden van afval, dierlijke bijproducten of andere restproducten die door de installatie worden gegenereerd, geschiedt overeenkomstig de beste beschikbare technieken, zoals gespecificeerd in de in artikel 70 decies bedoelde exploitatievoorschriften, en andere relevante Uniewetgeving, en dat dit niet leidt tot aanzienlijke milieuverontreiniging.

Artikel 70 sexies

Monitoring

1. De lidstaten zorgen ervoor dat er passende monitoring plaatsvindt overeenkomstig de in artikel 70 decies bedoelde exploitatievoorschriften.

2. Alle monitoringresultaten worden op zodanige wijze geregistreerd, verwerkt en gepresenteerd dat de bevoegde autoriteit kan controleren of de in de vergunning opgenomen exploitatievoorwaarden, emissiegrenswaarden en grenswaarden voor milieuprestaties worden nageleefd die zijn opgenomen in de in artikel 6 bedoelde algemene bindende voorschriften of in de vergunning.

3. De exploitant stelt de gegevens en de informatie als vermeld in lid 2 op verzoek onverwijld ter beschikking aan de bevoegde autoriteit. De bevoegde autoriteit kan een dergelijk verzoek doen om na te gaan of de in artikel 70 decies bedoelde exploitatievoorschriften worden nageleefd. De bevoegde autoriteit doet een dergelijk verzoek als een lid van het publiek verzoekt om toegang tot de gegevens of informatie als vermeld in lid 2 van dit artikel.


Artikel 70 septies

Niet-naleving

1. De lidstaten zorgen ervoor dat de waarden voor de emissies en de milieuprestatieniveaus die overeenkomstig de in artikel 70 decies bedoelde exploitatievoorschriften worden gemonitord, de daarin vastgestelde emissiegrenswaarden en grenswaarden voor milieuprestaties niet overschrijden.

2. De lidstaten zetten een doeltreffend systeem van toezicht op de naleving op, gebaseerd op milieu-inspecties of andere maatregelen, om na te gaan of de voorschriften van dit hoofdstuk worden nageleefd.

3. In geval van niet-naleving van de voorschriften van dit hoofdstuk zorgen de lidstaten ervoor dat de bevoegde autoriteit de exploitant verplicht naast de maatregelen die de exploitant krachtens artikel 70 quinquies neemt, alle maatregelen te nemen die nodig zijn om ervoor te zorgen dat de voorschriften onverwijld worden nageleefd.

Wanneer de niet-naleving een aanzienlijke verslechtering van de plaatselijke lucht-, water- of bodemgesteldheid veroorzaakt, of wanneer zij een aanzienlijk gevaar voor de menselijke gezondheid oplevert of dreigt op te leveren, wordt de exploitatie van de installatie door de bevoegde autoriteit opgeschort totdat de voorschriften weer worden nageleefd.


Artikel 70 octies

Voorlichting en inspraak van het publiek

1. De lidstaten zorgen ervoor dat het betrokken publiek in een vroeg stadium reële mogelijkheden tot inspraak krijgt bij de volgende procedures:

a) de opstelling van de in artikel 6 bedoelde algemene bindende voorschriften inzake vergunningen voor installaties die binnen het toepassingsgebied van dit hoofdstuk vallen;

b) het verlenen van een vergunning voor een nieuwe installatie die onder het toepassingsgebied van dit hoofdstuk valt;

c) het verlenen van een bijgestelde vergunning overeenkomstig artikel 70 quater, lid 4), voor elke substantiële wijziging van een bestaande installatie die onder het toepassingsgebied van dit hoofdstuk valt.

2. De bevoegde autoriteit stelt de volgende documenten en informatie kosteloos ter beschikking van het publiek, onder meer systematisch via het internet, en zonder de toegang te beperken tot geregistreerde gebruikers:

a) de vergunning;

b) de resultaten van de overeenkomstig lid 1 gehouden raadplegingen;

c) de in artikel 6 bedoelde algemene bindende voorschriften die van toepassing zijn op de installaties die binnen het toepassingsgebied van dit hoofdstuk vallen;

d) De inspectieverslagen van de installaties die onder het toepassingsgebied van dit hoofdstuk vallen.

Artikel 70 novies

Toegang tot de rechter

1. De lidstaten zorgen ervoor dat, in overeenstemming met het toepasselijke nationale rechtsstelsel, leden van het betrokken publiek in beroep kunnen gaan bij een rechtbank of een ander bij wet ingesteld onafhankelijk en onpartijdig orgaan om de materiële of formele rechtmatigheid van enig besluit, handelen of nalaten vallend onder dit hoofdstuk aan te vechten, indien aan een van de volgende voorwaarden is voldaan:

a) zij hebben een voldoende belang;

b) zij stellen dat inbreuk is gemaakt op een recht, wanneer het bestuursprocesrecht van een lidstaat dit als voorwaarde stelt.

De procesbevoegdheid in de herzieningsprocedure mag niet afhankelijk worden gemaakt van de rol die het betrokken lid van het publiek heeft gespeeld tijdens een inspraakfase van de besluitvormingsprocedures krachtens deze richtlijn.

De herzieningsprocedure moet eerlijk, billijk, tijdig en niet buitensporig kostbaar zijn, en voorzien in adequate en doeltreffende verhaalmechanismen, met inbegrip van een rechterlijk bevel waar zulks passend is.

2. De lidstaten bepalen in welk stadium de besluiten, de handelingen of het nalaten kunnen worden aangevochten.

Artikel 70 decies

Exploitatievoorschriften

1. De Commissie stelt exploitatievoorschriften vast met vereisten die in overeenstemming zijn met het gebruik van de beste beschikbare technieken voor de in bijlage I bis genoemde activiteiten, met daarin:

a) de emissiegrenswaarden;

b) de monitoringvereisten;

c) de praktijken inzake verspreiding over het land;

d) de praktijken inzake preventie en vermindering van verontreiniging;

e) de grenswaarden voor milieuprestaties;

f) andere maatregelen die in overeenstemming zijn met bijlage III.

In de exploitatievoorschriften wordt onder meer rekening gehouden met de aard, soort, omvang en dichtheid van deze installaties en met de specifieke kenmerken van rundveehouderijsystemen op basis van weidegang, waarbij de dieren slechts in een bepaald seizoen in binnenverblijven worden gehouden.

2. De Commissie stelt uiterlijk op [PB gelieve de datum in te voegen = de eerste dag van de maand 24 maanden na de datum van inwerkingtreding van deze richtlijn] een gedelegeerde handeling vast overeenkomstig artikel 76 om deze richtlijn aan te vullen met de in lid 1 bedoelde exploitatievoorschriften.

3. De lidstaten zorgen ervoor dat alle vergunningsvoorwaarden voor de betrokken installaties binnen 42 maanden na de inwerkingtreding van de gedelegeerde handeling tot vaststelling van die exploitatievoorschriften in overeenstemming zijn met de in lid 1 bedoelde voorschriften.”.


26) In artikel 73, lid 1, worden de eerste twee alinea’s vervangen door:

“Uiterlijk 30 juni 2028, en daarna om de vijf jaar, dient de Commissie bij het Europees Parlement en de Raad een verslag in over de uitvoering van deze richtlijn. In dit verslag zal rekening worden gehouden met de dynamiek van de innovatie en de evaluatie als bedoeld in artikel 8 van Richtlijn 2003/87/EG.

Dit verslag bevat een evaluatie van de noodzaak van optreden van de Unie via de vaststelling of bijwerking van voor de gehele Unie geldende minimumeisen voor emissiegrenswaarden en voor regels voor toezicht en conformiteit ten aanzien van activiteiten binnen het toepassingsgebied van de betrokken BBT-conclusies die gedurende de vorige periode van vijf jaar zijn aangenomen, en dit op grond van de volgende criteria:

a) het effect van de betrokken activiteiten op het milieu in zijn geheel en op de menselijke gezondheid;

b) de stand van de uitvoering van de beste beschikbare technieken voor de betrokken activiteiten.”.

27) Artikel 74 wordt vervangen door:

Artikel 74

Wijzigingen van de bijlagen

1. Teneinde de bepalingen van deze richtlijn met behulp van de beste beschikbare technieken aan te passen aan de wetenschappelijke en technische vooruitgang, stelt de Commissie gedelegeerde handelingen vast overeenkomstig artikel 76 ten aanzien van de aanpassing van bijlage V, delen 3 en 4, bijlage VI, delen 2, 6, 7 en 8, en bijlage VII, delen 5, 6, 7 en 8 aan deze wetenschappelijke en technische vooruitgang.

2. Om ervoor te zorgen dat de bepalingen van deze richtlijn voldoen aan haar doelstellingen om emissies van verontreinigende stoffen te voorkomen of te beperken en een hoog niveau van bescherming van de menselijke gezondheid en het milieu tot stand te brengen, is de Commissie bevoegd overeenkomstig artikel 76 een gedelegeerde handeling vast te stellen om bijlage I of bijlage I bis te wijzigen door in die bijlagen agro-industriële activiteiten op te nemen:

a) die gevolgen hebben of naar verwachting zal hebben voor de menselijke gezondheid of het milieu, in het bijzonder ten gevolge van emissies van verontreinigende stoffen en het gebruik van hulpbronnen;

b) waarvan de milieuprestaties binnen de Unie uiteenlopen;

c) waarvan het milieueffect kan worden verbeterd door de toepassing van de beste beschikbare technieken of innoverende technieken;

d) waarvan de opneming in het toepassingsgebied van deze richtlijn, op basis van de ecologische, economische en sociale gevolgen, geacht wordt een gunstige verhouding te hebben tussen de maatschappelijke baten en de economische kosten.

3. De Commissie zal op passende wijze raadplegingen uitvoeren van de belanghebbenden voordat zij een gedelegeerde handeling overeenkomstig dit artikel vaststelt.

De Commissie maakt de relevante onderzoeken en analyses die bij de opstelling van een overeenkomstig dit artikel vastgestelde gedelegeerde handeling zijn gebruikt, uiterlijk bij de vaststelling van de gedelegeerde handeling openbaar.”.

28) Artikel 75 wordt vervangen door:

Artikel 75

Comitéprocedure

1. De Commissie wordt bijgestaan door een comité.

Dat comité is een comité in de zin van Verordening (EU) nr. 182/2011.

2. Wanneer naar dit lid wordt verwezen, is artikel 5 van Verordening (EU) nr. 182/2011 van toepassing.”.

29) Artikel 76 wordt vervangen door:

Artikel 76

Uitoefening van de bevoegdheidsdelegatie

1. De bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend onder de in dit artikel neergelegde voorwaarden.

2. De bevoegdheid om de in artikel 48, lid 5, artikel 70 decies en artikel 74 bedoelde gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend voor een termijn van vijf jaar vanaf [PB gelieve de datum in te voegen = de eerste dag van de maand na de datum van inwerkingtreding van deze richtlijn]. De Commissie stelt uiterlijk negen maanden voor het einde van de termijn van vijf jaar een verslag op over de bevoegdheidsdelegatie. De bevoegdheidsdelegatie wordt stilzwijgend met termijnen van dezelfde duur verlengd, tenzij het Europees Parlement of de Raad zich uiterlijk drie maanden voor het einde van elke termijn tegen deze verlenging verzet.

3. De in artikel 48, lid 5, artikel 70 decies en artikel 74 bedoelde bevoegdheidsdelegatie kan te allen tijde door het Europees Parlement of de Raad worden ingetrokken. Het besluit tot intrekking beëindigt de delegatie van de in dat besluit genoemde bevoegdheid. Het wordt van kracht op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie of op een daarin genoemde latere datum. Het laat de geldigheid van de reeds van kracht zijnde gedelegeerde handelingen onverlet.

4. Vóór de vaststelling van een gedelegeerde handeling raadpleegt de Commissie de door elke lidstaat aangewezen deskundigen overeenkomstig de beginselen die zijn neergelegd in het Interinstitutioneel Akkoord van 13 april 2016 over beter wetgeven.

5. Zodra de Commissie een gedelegeerde handeling heeft vastgesteld, stelt zij het Europees Parlement en de Raad daarvan gelijktijdig in kennis.

6. Een overeenkomstig artikel 15, lid 4, artikel 48, lid 5, of artikel 74, vastgestelde gedelegeerde handeling treedt alleen in werking indien het Europees Parlement noch de Raad daartegen binnen een termijn van twee maanden na de kennisgeving van de handeling aan het Europees Parlement en de Raad bezwaar heeft gemaakt, of indien zowel het Europees Parlement als de Raad voor het verstrijken van die termijn de Commissie hebben medegedeeld dat zij daartegen geen bezwaar zullen maken. Die termijn wordt op initiatief van het Europees Parlement of de Raad met twee maanden verlengd.”.

30) De artikelen 77 en 78 worden geschrapt.


31) Artikel 79 wordt vervangen door:

Artikel 79

Sancties

1. Onverminderd de verplichtingen van de lidstaten krachtens Richtlijn 2008/99/EG van het Europees Parlement en de Raad van 19 november 2008 inzake de bescherming van het milieu door middel van het strafrecht, stellen de lidstaten voorschriften vast inzake de sancties die van toepassing zijn op schendingen van de ter uitvoering van deze richtlijn vastgestelde nationale bepalingen en nemen zij alle nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat deze worden toegepast. De sancties moeten doeltreffend, evenredig en afschrikkend zijn. De lidstaten stellen de Commissie onverwijld van deze voorschriften en deze maatregelen in kennis en doen dit eveneens onverwijld bij alle eventuele latere wijzigingen ervan.

2. De in lid 1 bedoelde sancties omvatten boetes die evenredig zijn met de omzet van de rechtspersoon of met het inkomen van de natuurlijke persoon die de overtreding heeft begaan. Het niveau van de boetes wordt zo berekend dat zij de voor de schending verantwoordelijke persoon daadwerkelijk de economische voordelen ontnemen die uit die schending voortvloeien. Het niveau van de boetes wordt bij herhaalde overtredingen geleidelijk verhoogd. In het geval van een door een rechtspersoon gepleegde overtreding bedraagt het maximumbedrag van dergelijke boetes ten minste 8 % van de jaaromzet van de exploitant in de betrokken lidstaat.

3. De lidstaten zorgen ervoor dat bij de in lid 1 bedoelde sancties, waar van toepassing, naar behoren rekening wordt gehouden met het volgende:

a) de aard, ernst en omvang van de schending;

b) de opzettelijke of nalatige aard van de schending;

c) de bevolking die of het milieu dat door de schending wordt getroffen, rekening houdend met de gevolgen van de overtreding voor de doelstelling om een hoog niveau van bescherming van de menselijke gezondheid en het milieu tot stand te brengen.”.

32) Het volgende artikel 79 bis wordt ingevoegd:

Artikel 79 bis

Compensatie

1. De lidstaten zorgen ervoor dat, wanneer schade aan de menselijke gezondheid is toegebracht als gevolg van een schending van nationale maatregelen die in overeenstemming met deze richtlijn zijn vastgesteld, de getroffen personen vergoeding van die schade kunnen eisen en verkrijgen van de betrokken natuurlijke personen of rechtspersonen en, in voorkomend geval, van de betrokken bevoegde autoriteiten die voor de schending verantwoordelijk zijn.

2. De lidstaten zorgen ervoor dat niet-gouvernementele organisaties die zich inzetten voor de bescherming van de menselijke gezondheid of het milieu en die voldoen aan de eventuele eisen van de nationale wetgeving, als onderdeel van het betrokken publiek de getroffen personen kunnen vertegenwoordigen en collectieve vorderingen tot vergoeding van de schade kunnen instellen. De lidstaten zorgen ervoor dat een vordering wegens een schending die tot schade leidt, niet tweemaal kan worden ingesteld, zowel door de benadeelde personen als door de in dit lid bedoelde niet-gouvernementele organisaties.

3. De lidstaten zorgen ervoor dat de nationale regels en procedures met betrekking tot vorderingen tot schadevergoeding zodanig worden opgesteld en toegepast dat zij de uitoefening van het recht op vergoeding van schade veroorzaakt door een schending overeenkomstig lid 1 niet onmogelijk of buitensporig moeilijk maken.

4. Wanneer er een vordering tot schadevergoeding overeenkomstig lid 1 bestaat, ondersteund door bewijsmiddelen die een oorzakelijk verband tussen de schade en de schending aannemelijk maken, zorgen de lidstaten ervoor dat het aan de voor de schending verantwoordelijke persoon is om te bewijzen dat de schending de schade niet heeft veroorzaakt of daartoe niet heeft bijgedragen.

5. De lidstaten zorgen ervoor dat de in lid 1 bedoelde verjaringstermijnen voor het instellen van vorderingen tot vergoeding van de schade niet korter zijn dan vijf jaar. Deze termijnen beginnen pas te lopen wanneer de schending is beëindigd en de persoon die schadevergoeding vordert weet of redelijkerwijs geacht kan worden te weten dat hij of zij schade heeft geleden door een schending overeenkomstig lid 1.”.

33) Bijlage I wordt gewijzigd overeenkomstig bijlage I bij deze richtlijn.

34) De in bijlage II bij dit besluit opgenomen bijlage I bis wordt ingevoegd.

35) Bijlage II wordt vervangen door bijlage III bij deze richtlijn.

Artikel 2

Wijzigingen van Richtlijn 1999/31/EG

Artikel 1, lid 2, van Richtlijn 1999/31/EG wordt geschrapt.

Artikel 3

Omzetting

1. De lidstaten doen de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in werking treden om uiterlijk op [PB: gelieve de datum in te vullen = de eerste dag van de maand na 18 maanden na de datum van inwerkingtreding van deze richtlijn] aan deze richtlijn te voldoen. Zij delen de Commissie de tekst van die bepalingen onmiddellijk mee.

Wanneer de lidstaten die bepalingen aannemen, wordt in die bepalingen zelf of bij de officiële bekendmaking ervan naar deze richtlijn verwezen. De regels voor die verwijzing worden vastgesteld door de lidstaten.

2. De lidstaten delen de Commissie de tekst van de belangrijkste bepalingen van intern recht mee die zij op het onder deze richtlijn vallende gebied vaststellen.


Artikel 4

Deze richtlijn treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Artikel 5

Deze richtlijn is gericht tot de lidstaten.