Artikelen bij COM(2022)209 - Regels ter voorkoming en bestrijding van seksueel misbruik van kinderen

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.



HOOFDSTUK I

ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1

Onderwerp en toepassingsgebied

1. In deze verordening worden uniforme regels vastgesteld om misbruik van relevante diensten van de informatiemaatschappij voor online seksueel misbruik van kinderen op de interne markt aan te pakken.

    Met name wordt het volgende vastgesteld:

a) verplichtingen voor aanbieders van relevante diensten van de informatiemaatschappij om het risico dat hun diensten worden misbruikt voor online seksueel misbruik van kinderen, tot een minimum te beperken;

b) verplichtingen voor aanbieders van hostingdiensten en aanbieders van interpersoonlijke communicatiediensten om online seksueel misbruik van kinderen op te sporen en te melden;

c) verplichtingen voor aanbieders van hostingdiensten om materiaal van seksueel misbruik van kinderen op hun diensten te verwijderen of ontoegankelijk te maken;

d) verplichtingen voor aanbieders van internettoegang om materiaal van seksueel misbruik van kinderen ontoegankelijk te maken;

e) voorschriften met betrekking tot de uitvoering en handhaving van deze verordening, onder meer wat betreft de aanwijzing en werking van de bevoegde autoriteiten van de lidstaten, het bij artikel 40 opgerichte EU-centrum inzake seksueel misbruik van kinderen (“EU-centrum”) en samenwerking en transparantie.

2. Deze verordening is van toepassing op aanbieders van relevante diensten van de informatiemaatschappij die dergelijke diensten in de Unie aanbieden, ongeacht de locatie van hun hoofdvestiging.

3. Deze verordening laat de voorschriften van de volgende rechtshandelingen onverlet:

a) Richtlijn 2011/93/EU ter bestrijding van seksueel misbruik en seksuele uitbuiting van kinderen en kinderpornografie, en ter vervanging van Kaderbesluit 2004/68/JBZ van de Raad;

b) Richtlijn 2000/31/EG en Verordening (EU) …/… [betreffende een eengemaakte markt voor digitale diensten (wet inzake digitale diensten) en tot wijziging van Richtlijn 2000/31/EG];

c) Richtlijn 2010/13/EU;

d) Verordening (EU) 2016/679, Richtlijn 2016/680, Verordening (EU) 2018/1725, en, met inachtneming van lid 4 van dit artikel, Richtlijn 2002/58/EG.

4. Deze verordening beperkt de uitoefening van de rechten en plichten die zijn vastgesteld in artikel 5, leden 1 en 3, en artikel 6, lid 1, van Richtlijn 2002/58/EG, voor zover dit noodzakelijk is voor de uitvoering van de opsporingsbevelen die zijn uitgevaardigd overeenkomstig hoofdstuk 1, afdeling 2, van deze verordening.

Artikel 2

Definities

Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder:

a) “hostingdienst”: een dienst van de informatiemaatschappij zoals gedefinieerd in artikel 2, punt f), derde streepje, van Verordening (EU) …/… [betreffende een eengemaakte markt voor digitale diensten (wet inzake digitale diensten) en tot wijziging van Richtlijn 2000/31/EG];

b) “interpersoonlijke communicatiedienst”: een publiekelijk beschikbare dienst zoals gedefinieerd in artikel 2, punt 5, van Richtlijn (EU) 2018/1972, met inbegrip van diensten die directe interpersoonlijke en interactieve uitwisseling van informatie mogelijk maken, louter als onbeduidend nevenelement dat intrinsiek verbonden is met een andere dienst;

c) “softwaretoepassing”: een digitaal product of een digitale dienst zoals gedefinieerd in artikel 2, punt 13, van Verordening (EU) …/… [over betwistbare en eerlijke markten in de digitale sector (wet inzake digitale markten)];

d) “appstore”: een dienst zoals gedefinieerd in artikel 2, punt 12, van Verordening (EU) …/… [over betwistbare en eerlijke markten in de digitale sector (wet inzake digitale markten)];

e) “internettoegangsdienst”: dienst zoals gedefinieerd in artikel 2, alinea 2, punt 2, van Verordening (EU) 2015/2120 van het Europees Parlement en de Raad 49 ;

f) “relevante diensten van de informatiemaatschappij”: alle volgende diensten:

i) een hostingdienst;

ii) een interpersoonlijke communicatiedienst;

iii) een appstore;

iv) een internettoegangsdienst;

g) “diensten aanbieden in de Unie”: diensten aanbieden in de EU zoals gedefinieerd in artikel 2, punt d), van Verordening (EU) …/… [betreffende een eengemaakte markt voor digitale diensten (wet inzake digitale diensten) en tot wijziging van Richtlijn 2000/31/EG];

h) “gebruiker”: iedere natuurlijke persoon of rechtspersoon die gebruikmaakt van een relevante dienst van de informatiemaatschappij;

i) “kind”: een natuurlijke persoon die jonger is dan 18 jaar;

j) “kind-gebruiker”: een natuurlijke persoon die gebruikmaakt van een relevante dienst van de informatiemaatschappij en die een natuurlijke persoon is jonger dan 17 jaar;

k) “kleine, middelgrote en micro-onderneming”: een onderneming in de zin van Aanbeveling 2003/361/EG van de Commissie betreffende de definitie van kleine, middelgrote en micro-ondernemingen 50 ;

l) “materiaal van seksueel misbruik van kinderen”: materiaal dat kinderpornografie of pornografische voorstelling vormt, zoals gedefinieerd in artikel 2, respectievelijk de punten c) en e), van Richtlijn 2011/93/EU;

m) “bekend materiaal van seksueel misbruik van kinderen”: mogelijk materiaal van seksueel misbruik van kinderen dat is opgespoord met behulp van de indicatoren die zijn opgenomen in de in artikel 44, lid 1, punt a), bedoelde indicatorendatabank;

n) “nieuw materiaal van seksueel misbruik van kinderen”: mogelijk materiaal van seksueel misbruik van kinderen dat is opgespoord met behulp van de indicatoren die zijn opgenomen in de in artikel 44, lid 1, punt b), bedoelde indicatorendatabank;

o) “benaderen van kinderen”: het benaderen van kinderen voor seksuele doeleinden als bedoeld in artikel 6 van Richtlijn 2011/93/EU;

p) “online seksueel misbruik van kinderen”: de onlineverspreiding van materiaal van seksueel misbruik van kinderen en het benaderen van kinderen;

q) “strafbare feiten in verband met seksueel misbruik van kinderen”: strafbare feiten zoals gedefinieerd in de artikelen 3 tot en met 7 van Richtlijn 2011/93/EU;

r) “aanbevelingssysteem”: een systeem zoals gedefinieerd in artikel 2, punt o), van Verordening (EU) …/… [betreffende een eengemaakte markt voor digitale diensten (wet inzake digitale diensten) en tot wijziging van Richtlijn 2000/31/EG];

s) “inhoudelijke gegevens”: gegevens zoals gedefinieerd in artikel 2, punt 10, van Verordening (EU) … [betreffende het Europees bevel tot verstrekking en het Europees bevel tot bewaring van elektronisch bewijsmateriaal in strafzaken (Verordening …/… inzake elektronisch bewijsmateriaal)];

t) “inhoudsmoderatie”: de activiteit zoals gedefinieerd in artikel 2, punt p), van Verordening (EU) …/… [betreffende een eengemaakte markt voor digitale diensten (wet inzake digitale diensten) en tot wijziging van Richtlijn 2000/31/EG];

u) “coördinerende autoriteit van vestiging”: de coördinerende autoriteit voor kwesties inzake seksueel misbruik van kinderen, die overeenkomstig artikel 25 is aangewezen door de lidstaat waar de aanbieder van diensten van de informatiemaatschappij zijn hoofdvestiging heeft of, indien van toepassing, waar zijn wettelijke vertegenwoordiger zijn verblijf- of vestigingsplaats heeft;

v) “algemene voorwaarden”: algemene voorwaarden zoals gedefinieerd in artikel 2, punt q), van Verordening (EU) …/… [betreffende een eengemaakte markt voor digitale diensten (wet inzake digitale diensten) en tot wijziging van Richtlijn 2000/31/EG];

w) “hoofdvestiging”: het hoofdkantoor of de statutaire zetel van de aanbieder van relevante diensten van de informatiemaatschappij waar de voornaamste financiële functies en de operationele zeggenschap worden uitgeoefend.

HOOFDSTUK II

VERPLICHTINGEN VAN AANBIEDERS VAN RELEVANTE DIENSTEN VAN DE INFORMATIEMAATSCHAPPIJ TER VOORKOMING EN BESTRIJDING VAN ONLINE SEKSUEEL MISBRUIK VAN KINDEREN

Afdeling 1

Verplichtingen inzake risicobeoordeling en -beperking

Artikel 3

Risicobeoordeling

1. Aanbieders van hostingdiensten en aanbieders van interpersoonlijke communicatiediensten identificeren, analyseren en beoordelen voor elke dergelijke dienst die zij aanbieden het risico dat de dienst wordt gebruikt voor online seksueel misbruik van kinderen.

2. Bij het uitvoeren van een risicobeoordeling houdt de aanbieder met name rekening met:

a) eerder vastgestelde gevallen van het gebruik van zijn diensten voor online seksueel misbruik van kinderen;

b) het bestaan van een beleid en de uitvoering door de aanbieder van dat beleid en de beschikbaarheid van functies voor het aanpakken van het in lid 1 bedoelde risico, onder meer aan de hand van:

–in de algemene voorwaarden vastgestelde verboden en beperkingen;

–maatregelen die zijn genomen om dergelijke verboden en beperkingen te handhaven;

–functies voor leeftijdsverificatie;

–functies die gebruikers de mogelijkheid bieden om met behulp van eenvoudig toegankelijke en leeftijdsgeschikte instrumenten bij de aanbieder melding te maken van online seksueel misbruik van kinderen;

c) de wijze waarop gebruikers de dienst gebruiken en de effecten daarvan op dat risico;

d) de wijze waarop de aanbieder de dienst heeft ontworpen en deze exploiteert, met inbegrip van het bedrijfsmodel, beheer en relevante systemen en processen, en de effecten daarvan op dat risico;

e) met betrekking tot het risico van het benaderen van kinderen:

i) de mate waarin de dienst wordt gebruikt of waarschijnlijk zal worden gebruikt door kinderen;

ii) indien de dienst wordt gebruikt door kinderen, de verschillende leeftijdscategorieën van de kind-gebruikers en het risico op het benaderen van kinderen in verband met deze leeftijdscategorieën;

iii) de beschikbaarheid van functies die leiden tot een risico van het benaderen van kinderen of die dit risico vergroten, waaronder de volgende functies:

–de mogelijkheid voor gebruikers om andere gebruikers te zoeken en met name voor volwassen gebruikers om kind-gebruikers te zoeken;

–de mogelijkheid voor gebruikers om rechtstreeks contact op te nemen met andere gebruikers, met name door middel van privéberichten;

–de mogelijkheid voor gebruikers om afbeeldingen of video’s met andere gebruikers te delen, met name door middel van privéberichten.

3. De aanbieder kan het EU-centrum verzoeken een analyse uit te voeren van representatieve, geanonimiseerde gegevensmonsters om potentieel online seksueel misbruik van kinderen te identificeren ter ondersteuning van de risicobeoordeling.

De kosten die het EU-centrum maakt bij de uitvoering van een dergelijke analyse worden gedragen door de aanbieder die het verzoek heeft ingediend. Het EU-centrum draagt echter de kosten wanneer de aanbieder een micro-, kleine of middelgrote onderneming is, mits het verzoek redelijkerwijs noodzakelijk is ter ondersteuning van de risicobeoordeling.

De Commissie is bevoegd om overeenkomstig artikel 86 gedelegeerde handelingen vast te stellen om deze verordening aan te vullen met de noodzakelijke gedetailleerde regels inzake het bepalen en in rekening brengen van deze kosten en het toepassen van de uitzondering voor micro-, kleine en middelgrote ondernemingen.

4. De aanbieder voert de eerste risicobeoordeling uiterlijk op [toepassingsdatum van deze verordening + drie maanden] uit of, indien de aanbieder de dienst niet vóór [toepassingsdatum van deze verordening] in de Unie heeft aangeboden, uiterlijk drie maanden na de datum waarop de aanbieder de dienst voor het eerst aanbiedt in de Unie.

De aanbieder werkt de risicobeoordeling vervolgens bij indien nodig en ten minste elke drie jaar vanaf de datum waarop hij de risicobeoordeling voor het laatst heeft uitgevoerd of bijgewerkt. Hierbij gelden de volgende uitzonderingen:

a) voor een dienst waarop een overeenkomstig artikel 7 uitgevaardigd opsporingsbevel van toepassing is, werkt de aanbieder de risicobeoordeling uiterlijk twee maanden vóór het verlopen van de toepassingsperiode van het opsporingsbevel bij;

b) de coördinerende autoriteit van vestiging kan van de aanbieder verlangen dat deze de risicobeoordeling op een redelijke eerdere datum dan de in de tweede alinea bedoelde datum bijwerkt wanneer er bewijs bestaat dat duidt op een mogelijke wezenlijke verandering van het risico dat de dienst wordt gebruikt voor online seksueel misbruik van kinderen.

5. De risicobeoordeling omvat een beoordeling van een mogelijk restrisico dat de dienst, na het nemen van de risicobeperkende maatregelen overeenkomstig artikel 4, wordt gebruikt voor online seksueel misbruik van kinderen.

6. De Commissie kan, in samenwerking met de coördinerende autoriteiten en het EU-centrum en na uitvoering van een openbare raadpleging, richtsnoeren publiceren over de toepassing van de leden 1 tot en met 5, waarbij zij met name rekening houdt met relevante technologische ontwikkelingen en de wijzen waarop de diensten die onder die bepalingen vallen, worden aangeboden en gebruikt.

Artikel 4

Risicobeperking

1. Aanbieders van hostingdiensten en aanbieders van interpersoonlijke communicatiediensten nemen redelijke risicobeperkende maatregelen die zijn afgestemd op het overeenkomstig artikel 3 vastgestelde risico om dat risico te beperken. Dergelijke maatregelen omvatten enkele of alle van de volgende maatregelen:

a) het aanpassen, aan de hand van passende technische en operationele maatregelen en de personeelsbezetting, van de inhoudsmoderatie- of aanbevelingssystemen van de aanbieder, zijn besluitvormingsprocessen, de werking of functies van de dienst of de inhoud of handhaving van zijn algemene voorwaarden;

b) het versterken van de interne processen van de aanbieder of het interne toezicht op de werking van de dienst;

c) het aangaan of aanpassen van de samenwerking, in overeenstemming met het mededingingsrecht, met andere aanbieders van hostingdiensten of aanbieders van interpersoonlijke communicatiediensten, overheidsinstanties, organisaties van het maatschappelijk middenveld of, indien van toepassing, entiteiten waaraan overeenkomstig artikel 19 van Verordening (EU) .../... [betreffende een eengemaakte markt voor digitale diensten (wet inzake digitale diensten) en tot wijziging van Richtlijn 2000/31/EG] de status van betrouwbare flagger is toegekend.

2. De risicobeperkende maatregelen moeten:

a) het vastgestelde risico op doeltreffende wijze beperken;

b) doelgericht zijn en in verhouding staan tot dat risico, waarbij in het bijzonder rekening wordt gehouden met de ernst van het risico, alsook met de financiële en technologische capaciteiten van de aanbieder en het aantal gebruikers;

c) op zorgvuldige en niet-discriminerende wijze worden toegepast, waarbij in alle omstandigheden naar behoren rekening wordt gehouden met de potentiële gevolgen van de risicobeperkende maatregelen voor de uitoefening van de grondrechten van alle getroffen partijen;

d) telkens wanneer de risicobeoordeling overeenkomstig artikel 3, lid 4, wordt uitgevoerd of bijgewerkt, binnen drie maanden na de in dat lid bedoelde datum worden ingevoerd, getoetst, stopgezet of uitgebreid, al naargelang het geval.

3. Aanbieders van interpersoonlijke communicatiediensten die in het kader van de overeenkomstig artikel 3 uitgevoerde of bijgewerkte risicobeoordeling een risico hebben vastgesteld dat hun diensten worden gebruikt voor het benaderen van kinderen, nemen de noodzakelijke maatregelen voor leeftijdsverificatie en -bepaling om kind-gebruikers van hun diensten op betrouwbare wijze te kunnen identificeren en de risicobeperkende maatregelen te kunnen nemen.

4. Aanbieders van hostingdiensten en aanbieders van interpersoonlijke communicatiediensten beschrijven in hun algemene voorwaarden duidelijk welke risicobeperkende maatregelen zij hebben genomen. Deze beschrijving bevat geen informatie die de doeltreffendheid van de risicobeperkende maatregelen kan verminderen.

5. De Commissie kan, in samenwerking met de coördinerende autoriteiten en het EU-centrum en na uitvoering van een openbare raadpleging, richtsnoeren publiceren over de toepassing van de leden 1 tot en met 4, waarbij zij met name rekening houdt met relevante technologische ontwikkelingen en de wijzen waarop de diensten die onder die bepalingen vallen, worden aangeboden en gebruikt.

Artikel 5

Risicorapportage

1. Aanbieders van hostingdiensten en aanbieders van interpersoonlijke communicatiediensten sturen uiterlijk drie maanden na de datum als bedoeld in artikel 3, lid 4, een verslag aan de coördinerende autoriteit van vestiging waarin zij het volgende vermelden:

a) het proces en de resultaten van de krachtens artikel 3 uitgevoerde of bijgewerkte risicobeoordeling, met inbegrip van de beoordeling van een mogelijk restrisico als bedoeld in artikel 3, lid 5;

b) alle krachtens artikel 4 getroffen risicobeperkende maatregelen.

2. Binnen drie maanden na ontvangst van het verslag voert de coördinerende autoriteit van vestiging een beoordeling hiervan uit en bepaalt zij op basis daarvan en rekening houdend met alle andere relevante informatie waarover zij beschikt of de risicobeoordeling is uitgevoerd of bijgewerkt en of de risicobeperkende maatregelen zijn getroffen overeenkomstig de vereisten van de artikelen 3 en 4.

3. Indien noodzakelijk voor deze beoordeling, kan de coördinerende autoriteit de aanbieder om aanvullende informatie verzoeken die binnen een redelijke, door die coördinerende autoriteit vastgestelde termijn moet worden versterkt. Deze termijn mag niet langer zijn dan twee weken.

De in de eerste alinea bedoelde termijn wordt gestuit totdat deze aanvullende informatie is verstrekt.

4. Onverminderd de artikelen 7 en 27 tot en met 29 vereist deze coördinerende autoriteit wanneer niet is voldaan aan de vereisten van de artikelen 3 en 4 dat de aanbieder de risicobeoordeling opnieuw uitvoert of bijwerkt of dat hij de risicobeperkende maatregelen binnen een redelijke, door die coördinerende autoriteit vastgestelde termijn invoert, toetst, stopzet of uitbreidt, naargelang het geval. Deze termijn mag niet langer zijn dan één maand.

5. Wanneer aanbieders het verslag overeenkomstig lid 1 versturen aan de coördinerende autoriteit van vestiging, doen zij dit verslag ook toekomen aan het EU-centrum.

6. Aanbieders versturen het verslag op verzoek aan aanbieders van appstores voor zover dit noodzakelijk is voor de in artikel 6, lid 2, bedoelde beoordeling. Indien nodig mogen zij vertrouwelijke informatie uit de verslagen verwijderen.

Artikel 6

Verplichtingen voor appstores

1. Aanbieders van appstores:

a) leveren redelijke inspanningen om, indien mogelijk samen met de aanbieders van softwaretoepassingen, te beoordelen of elke dienst die wordt aangeboden via de softwaretoepassingen waarvoor zij als tussenpersoon optreden, het risico met zich meebrengt dat deze voor het benaderen van kinderen wordt gebruikt;

b) nemen redelijke maatregelen om te voorkomen dat kind-gebruikers toegang hebben tot softwaretoepassingen in verband waarmee zij een significant risico hebben vastgesteld dat deze worden gebruikt voor het benaderen van kinderen;

c) nemen de noodzakelijke maatregelen voor leeftijdsverificatie en leeftijdsbepaling om kind-gebruikers van hun diensten op betrouwbare wijze te kunnen identificeren en de onder punt b) bedoelde maatregelen te kunnen nemen.

2. Bij het beoordelen van het in lid 1 bedoelde risico neemt de aanbieder alle beschikbare informatie, met inbegrip van de resultaten van de op grond van artikel 3 uitgevoerde of bijgewerkte risicobeoordeling, in aanmerking.

3. Aanbieders van appstores maken informatie openbaar waarin het toegepaste proces en de gebruikte criteria voor de beoordeling van het risico en de in lid 1 bedoelde maatregelen worden beschreven. Deze beschrijving bevat geen informatie die de doeltreffendheid van de beoordeling van deze maatregelen kan verminderen.

4. De Commissie kan, in samenwerking met de coördinerende autoriteiten en het EU-centrum en na uitvoering van een openbare raadpleging, richtsnoeren publiceren over de toepassing van de leden 1 tot en met 3, waarbij zij met name rekening houdt met relevante technologische ontwikkelingen en de wijzen waarop de diensten die onder die bepalingen vallen, worden aangeboden en gebruikt.

Afdeling 2

Opsporingsverplichtingen

Artikel 7

Uitvaardiging van opsporingsbevelen

1. De coördinerende autoriteit van vestiging heeft de bevoegdheid om de bevoegde gerechtelijke autoriteit van de lidstaat die haar heeft aangewezen of een andere onafhankelijke administratieve autoriteit van die lidstaat te verzoeken een opsporingsbevel uit te vaardigen om een aanbieder van hostingdiensten of een aanbieder van interpersoonlijke communicatiediensten die onder de rechtsmacht van die lidstaat valt, ertoe te verplichten de in artikel 10 bedoelde maatregelen te nemen om online seksueel misbruik van kinderen op een specifieke dienst op te sporen.

2. Alvorens een verzoek tot uitvaardiging van een opsporingsbevel in te dienen, voert de coördinerende autoriteit van vestiging de onderzoeken en beoordelingen uit die noodzakelijk zijn om te bepalen of aan de voorwaarden van lid 4 is voldaan.

Hiertoe kan zij, waar passend, de aanbieder verplichten om binnen een door die coördinerende autoriteit vastgestelde redelijke termijn de noodzakelijke informatie in te dienen, in aanvulling op respectievelijk het verslag en de in artikel 5, leden 1 en 3, bedoelde aanvullende informatie, of kan zij het EU-centrum, een andere overheidsinstantie of relevante deskundigen of entiteiten verzoeken de noodzakelijke aanvullende informatie te verstrekken.

3. Indien de coördinerende autoriteit van vestiging het voorlopige standpunt inneemt dat aan de voorwaarden van lid 4 is voldaan:

a) stelt zij een ontwerpverzoek voor de uitvaardiging van een opsporingsbevel op, met opgave van de belangrijkste inhoudelijke elementen van het opsporingsbevel dat zij voornemens is aan te vragen en de redenen waarom zij die aanvraag indient;

b) dient zij het ontwerpverzoek in bij de aanbieder en het EU-centrum;

c) biedt zij de aanbieder de mogelijkheid om binnen een door de coördinerende autoriteit vastgestelde redelijke termijn opmerkingen te maken over het ontwerpverzoek;

d) vraagt zij het EU-centrum om binnen een termijn van vier weken na ontvangst van het ontwerpverzoek advies uit te brengen over het ontwerpverzoek.

Indien de coördinerende autoriteit gezien de opmerkingen van de aanbieder en het advies van het EU-centrum nog steeds van mening is dat aan de voorwaarden van lid 4 is voldaan, dient zij het ontwerpverzoek opnieuw in bij de aanbieder, met de passende wijzigingen. In dat geval verricht de aanbieder alle volgende handelingen binnen een door die coördinerende autoriteit vastgestelde redelijke termijn:

a) hij stelt een uitvoeringsplan op waarin de maatregelen worden uiteengezet die hij zal nemen om het beoogde opsporingsbevel uit te voeren, met inbegrip van gedetailleerde informatie over de beoogde technologieën en waarborgen;

b) indien het ontwerp van het uitvoeringsplan een beoogd opsporingsbevel betreft dat betrekking heeft op het benaderen van kinderen maar geen verlenging van een eerder uitgevaardigd opsporingsbevel zonder wezenlijke wijzigingen betreft, voert hij een gegevensbeschermingseffectbeoordeling en een procedure van voorafgaande raadpleging, zoals bedoeld in respectievelijk de artikelen 35 en 36 van Verordening (EU) 2016/679, uit in verband met de in het uitvoeringsplan uiteengezette maatregelen;

c) indien punt b) van toepassing is of indien is voldaan aan de voorwaarden van de artikelen 35 en 36 van Verordening (EU) 2016/679, past hij het ontwerp van het uitvoeringsplan aan wanneer dit nodig is gezien de uitkomst van de gegevensbeschermingseffectbeoordeling en om rekening te houden met het advies van de gegevensbeschermingsautoriteit in antwoord op de voorafgaande raadpleging;

d) hij dient het uitvoeringsplan in bij die coördinerende autoriteit en voegt, indien van toepassing, het advies van de bevoegde gegevensbeschermingsautoriteit bij en specificeert hoe het uitvoeringsplan is aangepast met het oog op de uitkomst van de gegevensbeschermingseffectbeoordeling en dat advies.

Indien de coördinerende autoriteit gezien het uitvoeringsplan van de aanbieder en het advies van de gegevensbeschermingsautoriteit nog steeds van mening is dat aan de voorwaarden van lid 4 is voldaan, dient zij het verzoek tot uitvaardiging van het opsporingsbevel, met de eventueel noodzakelijke aanpassingen, in bij de bevoegde gerechtelijke autoriteit of onafhankelijke administratieve autoriteit. Zij voegt het uitvoeringsplan van de aanbieder en de adviezen van het EU-centrum en de gegevensbeschermingsautoriteit bij dat verzoek.

4. De coördinerende autoriteit van vestiging verzoekt om de uitvaardiging van het opsporingsbevel en de bevoegde gerechtelijke autoriteit of onafhankelijke administratieve autoriteit vaardigt het opsporingsbevel uit wanneer zij van mening is dat aan de volgende voorwaarden is voldaan:

a) er is bewijs van een significant risico dat de dienst wordt gebruikt voor online seksueel misbruik van kinderen in de zin van de leden 5, 6 en 7, naargelang het geval;

b) de redenen voor het uitvaardigen van het opsporingsbevel wegen zwaarder dan de negatieve gevolgen voor de rechten en gerechtvaardigde belangen van alle getroffen partijen, waarbij met name de noodzaak in aanmerking wordt genomen om een billijk evenwicht tussen de grondrechten van die partijen te waarborgen.

Bij het beoordelen van de vraag of aan de voorwaarden van de eerste alinea is voldaan, wordt rekening gehouden met alle relevante feiten en omstandigheden van de zaak in kwestie en met name met:

a) de uitgevoerde of bijgewerkte risicobeoordeling en de risicobeperkende maatregelen die op grond van de artikelen 3 en 4 door de aanbieder zijn genomen, met inbegrip van de risicobeperkende maatregelen die op grond van artikel 5, lid 4, zijn ingevoerd, getoetst, stopgezet of uitgebreid, naargelang het geval;

b) aanvullende informatie die is verkregen op grond van lid 2 of andere relevante informatie waarover zij beschikt, met name met betrekking tot het gebruik, het ontwerp en de exploitatie van de dienst, met betrekking tot de financiële en technologische capaciteiten en de omvang van de aanbieder en met betrekking tot de potentiële gevolgen voor alle getroffen partijen van de maatregelen die moeten worden genomen om het opsporingsbevel uit te voeren;

c) de standpunten en het uitvoeringsplan van de aanbieder die zijn ingediend overeenkomstig lid 3;

d) de adviezen van het EU-centrum en de gegevensbeschermingsautoriteit die zijn ingediend overeenkomstig lid 3.

Wat betreft de tweede alinea, punt d), informeert de coördinerende autoriteit het EU-centrum en de Commissie wanneer zij in wezenlijke mate afwijkt van het advies van het EU-centrum, waarbij zij de punten specificeert waarvan zij afwijkt, evenals de belangrijkste redenen voor de afwijking.

5. Wat betreft opsporingsbevelen die betrekking hebben op de verspreiding van bekend materiaal van seksueel misbruik van kinderen wordt geacht sprake te zijn van het in lid 4, eerste alinea, punt a), bedoelde aanzienlijke risico wanneer aan de volgende voorwaarden is voldaan:

a) ondanks de risicobeperkende maatregelen die de aanbieder heeft genomen of zal nemen, is het waarschijnlijk dat de dienst in belangrijke mate wordt gebruikt voor de verspreiding van bekend materiaal van seksueel misbruik van kinderen;

b) er is bewijs dat de dienst, of een vergelijkbare dienst indien de dienst op de datum van het verzoek om uitvaardiging van het opsporingsbevel nog niet in de Unie wordt aangeboden, in de afgelopen twaalf maanden in belangrijke mate is gebruikt voor de verspreiding van bekend materiaal van seksueel misbruik van kinderen.

6. Wat betreft opsporingsbevelen die betrekking hebben op de verspreiding van nieuw materiaal van seksueel misbruik van kinderen wordt geacht sprake te zijn van het in lid 4, eerste alinea, punt a), bedoelde significante risico wanneer aan de volgende voorwaarden is voldaan:

a) ondanks de risicobeperkende maatregelen die de aanbieder heeft genomen of zal nemen, is het waarschijnlijk dat de dienst in belangrijke mate wordt gebruikt voor de verspreiding van nieuw materiaal van seksueel misbruik van kinderen;

b) er is bewijs dat de dienst, of een vergelijkbare dienst indien de dienst op de datum van het verzoek om uitvaardiging van het opsporingsbevel nog niet in de Unie wordt aangeboden, in de afgelopen twaalf maanden in belangrijke mate is gebruikt voor de verspreiding van nieuw materiaal van seksueel misbruik van kinderen;

c) voor andere diensten dan diensten die het live uitzenden van pornografische voorstellingen zoals gedefinieerd in artikel 2, punt e), van Richtlijn 2011/93/EU, mogelijk maken:

(1) er is een opsporingsbevel met betrekking tot de verspreiding van bekend materiaal van seksueel misbruik van kinderen uitgevaardigd in verband met de dienst;

(2) de aanbieder heeft op grond van artikel 12 een aanzienlijk aantal meldingen ingediend die betrekking hebben op bekend materiaal van seksueel misbruik van kinderen dat is opgespoord aan de hand van de getroffen maatregelen om het in punt (1) bedoelde opsporingsbevel uit te voeren.

7. Wat betreft opsporingsbevelen die betrekking hebben op het benaderen van kinderen wordt geacht sprake te zijn van het in lid 4, eerste alinea, punt a), bedoelde significante risico wanneer aan de volgende voorwaarden is voldaan:

a) de aanbieder is een aanbieder van interpersoonlijke communicatiediensten;

b) ondanks de risicobeperkende maatregelen die de aanbieder heeft genomen of zal nemen, is het waarschijnlijk dat de dienst in belangrijke mate wordt gebruikt voor het benaderen van kinderen;

c) er is bewijs dat de dienst, of een vergelijkbare dienst indien de dienst op de datum van het verzoek om uitvaardiging van het opsporingsbevel nog niet in de Unie wordt aangeboden, in de afgelopen twaalf maanden in belangrijke mate is gebruikt voor het benaderen van kinderen.

De opsporingsbevelen die betrekking hebben op het benaderen van kinderen zijn alleen van toepassing op interpersoonlijke communicatie waarbij een van de gebruikers een kind-gebruiker is.

8. Wanneer de coördinerende autoriteit van vestiging verzoekt om de uitvaardiging van opsporingsbevelen en wanneer de bevoegde gerechtelijke autoriteit of de onafhankelijke administratieve autoriteit het opsporingsbevel uitvaardigt, stellen zij dit doelgericht op en specificeren zij dit op zodanige wijze dat de in lid 4, eerste alinea, punt b), bedoelde negatieve gevolgen beperkt blijven tot wat strikt noodzakelijk is om het in punt a), van dat lid bedoelde significante risico op doeltreffende wijze aan te pakken.

Hiertoe houden zij rekening met alle relevante parameters, met inbegrip van de beschikbaarheid van voldoende betrouwbare opsporingstechnologieën die het foutenpercentage in verband met de opsporing zo veel mogelijk beperken en die geschikt en doeltreffend zijn voor het verwezenlijken van de doelstellingen van deze verordening, alsook met het effect van de maatregelen op de rechten van de getroffen gebruikers, en vereisen zij dat, overeenkomstig artikel 10, de minst ingrijpende maatregelen van verschillende even doeltreffende maatregelen worden genomen.

Met name zien zij erop toe dat:

a) wanneer dat risico beperkt is tot een aanwijsbaar deel of onderdeel van een dienst, de vereiste maatregelen slechts voor dat deel of onderdeel worden toegepast;

b) indien nodig, met name ter beperking van dergelijke negatieve gevolgen, wordt voorzien in doeltreffende en evenredige waarborgen naast de waarborgen als bedoeld in artikel 10, leden 4, 5 en 6;

c) behoudens lid 9 de toepassingsperiode beperkt blijft tot wat strikt noodzakelijk is.

9. De bevoegde gerechtelijke autoriteit of onafhankelijke administratieve autoriteit specificeert in het opsporingsbevel de periode gedurende welke dit bevel van toepassing is en vermeldt de begin- en einddatum ervan.

Bij het vaststellen van de begindatum wordt rekening gehouden met de tijd die de aanbieder redelijkerwijs nodig heeft om de noodzakelijke maatregelen te nemen om de uitvoering van het opsporingsbevel voor te bereiden. De begindatum is niet eerder dan drie maanden na de datum waarop de aanbieder het opsporingsbevel heeft ontvangen en niet later dan twaalf maanden na deze datum.

De toepassingsperiode van opsporingsbevelen die betrekking hebben op de verspreiding van bekend of nieuw materiaal van seksueel misbruik van kinderen is niet langer dan 24 maanden en die van opsporingsbevelen die betrekking hebben op het benaderen van kinderen is niet langer dan 12 maanden.

Artikel 8

Aanvullende voorschriften in verband met opsporingsbevelen

1. De bevoegde gerechtelijke of onafhankelijke administratieve autoriteit vaardigt de opsporingsbevelen als bedoeld in artikel 7 uit met behulp van het model in bijlage I. Opsporingsbevelen bevatten:

a) informatie over de maatregelen die moeten worden genomen om het opsporingsbevel uit te voeren, met inbegrip van de indicatoren die moeten worden gebruikt en de waarborgen waarin moet worden voorzien, waaronder de rapportageverplichtingen die zijn vastgesteld op grond van artikel 9, lid 3, en, waar van toepassing, aanvullende waarborgen als bedoeld in artikel 7, lid 8;

b) de identificatiegegevens van de bevoegde gerechtelijke autoriteit of de onafhankelijke administratieve autoriteit die het opsporingsbevel uitvaardigt en de authenticatie van het opsporingsbevel door die gerechtelijke of onafhankelijke administratieve autoriteit;

c) de naam van de aanbieder en, indien van toepassing, zijn wettelijke vertegenwoordiger;

d) de specifieke dienst ten aanzien waarvan het opsporingsbevel wordt uitgevaardigd en, indien van toepassing, het deel of onderdeel van de dienst in kwestie zoals bedoeld in artikel 7, lid 8;

e) een antwoord op de vraag of het uitgevaardigde opsporingsbevel betrekking heeft op de verspreiding van bekend of nieuw materiaal van seksueel misbruik van kinderen dan wel het benaderen van kinderen;

f) de begin- en einddatum van het opsporingsbevel;

g) een voldoende gedetailleerde motivering voor de uitvaardiging van het opsporingsbevel;

h) een verwijzing naar deze verordening als de rechtsgrondslag voor het opsporingsbevel;

i) de datum, tijdstempel en elektronische handtekening van de gerechtelijke of onafhankelijke administratieve autoriteit die het opsporingsbevel uitvaardigt;

j) eenvoudig begrijpelijke informatie over de verhaalsmogelijkheden voor de geadresseerde van het opsporingsbevel, met inbegrip van informatie over verhaal voor de rechter, en over de termijnen die gelden voor een dergelijk verhaal.

2. De bevoegde gerechtelijke autoriteit of onafhankelijke administratieve autoriteit die het opsporingsbevel uitvaardigt, adresseert het bevel aan de hoofdvestiging van de aanbieder of, waar van toepassing, aan zijn wettelijke vertegenwoordiger die is aangewezen overeenkomstig artikel 24.

Het opsporingsbevel wordt verstuurd naar het in artikel 23, lid 1, bedoelde contactpunt van de aanbieder, naar de coördinerende autoriteit van vestiging en naar het EU-centrum, via het systeem dat overeenkomstig artikel 39, lid 2, is ingesteld.

Het opsporingsbevel wordt opgesteld in de taal die door de aanbieder op grond van artikel 23, lid 3, is aangegeven.

3. Indien de aanbieder het opsporingsbevel niet kan uitvoeren omdat het kennelijke fouten of onvoldoende informatie voor de uitvoering ervan bevat, verzoekt de aanbieder de coördinerende autoriteit van vestiging onverwijld om de noodzakelijke verduidelijking, met behulp van het model in bijlage II.

4. De Commissie is bevoegd om overeenkomstig artikel 86 gedelegeerde handelingen vast te stellen tot wijziging van de bijlagen I en II indien dit nodig is om de modellen te verbeteren met het oog op relevante technologische ontwikkelingen of opgedane praktische ervaringen.

Artikel 9

Verhaal, informatie, rapportage en wijziging van opsporingsbevelen

1. Aanbieders van hostingdiensten en aanbieders van interpersoonlijke communicatiediensten die een opsporingsbevel hebben ontvangen, alsmede gebruikers die worden getroffen door de maatregelen die zijn genomen om het bevel uit te voeren, hebben recht op doeltreffende verhaalsmogelijkheden. Dat recht omvat het recht om het opsporingsbevel te betwisten voor de gerechten van de lidstaat van de bevoegde gerechtelijke autoriteit of onafhankelijke administratieve autoriteit die het opsporingsbevel heeft uitgevaardigd.

2. Zodra het opsporingsbevel definitief is, stuurt de bevoegde gerechtelijke autoriteit of de onafhankelijke administratieve autoriteit die het opsporingsbevel heeft uitgevaardigd onverwijld een kopie hiervan naar de coördinerende autoriteit van vestiging. De coördinerende autoriteit van vestiging stuurt vervolgens onverwijld een kopie daarvan naar alle andere coördinerende autoriteiten via het systeem dat overeenkomstig artikel 39, lid 2, is ingesteld.

Voor de toepassing van de eerste alinea wordt een opsporingsbevel definitief nadat de termijn voor beroep is verstreken en geen beroep is ingesteld overeenkomstig het interne recht, of bij de bekrachtiging van het opsporingsbevel naar aanleiding van een beroep.

3. Indien de toepassingsperiode van het opsporingsbevel langer is dan twaalf maanden, of zes maanden in het geval van een opsporingsbevel dat betrekking heeft op het benaderen van kinderen, verplicht de coördinerende autoriteit van vestiging de aanbieder ertoe ten minste eenmaal, en wel halverwege de toepassingsperiode, aan haar verslag uit te brengen over de uitvoering van het opsporingsbevel.

Deze verslagen bevatten een gedetailleerde beschrijving van de maatregelen die zijn genomen om het opsporingsbevel uit te voeren, met inbegrip van de waarborgen waarin is voorzien, en informatie over de werking van deze maatregelen in de praktijk, met name wat betreft de doeltreffendheid ervan in verband met het opsporen van de verspreiding van bekend of nieuw materiaal van seksueel misbruik van kinderen of de benadering van kinderen, naargelang het geval, en over de gevolgen van deze maatregelen voor de rechten en gerechtvaardigde belangen van alle getroffen partijen.

4. Wat betreft de opsporingsbevelen die de bevoegde gerechtelijke autoriteit of onafhankelijke administratieve autoriteit op haar verzoek heeft uitgevaardigd, beoordeelt de coördinerende autoriteit van vestiging, waar nodig en in ieder geval na ontvangst van de in lid 3 bedoelde verslagen, of zich wezenlijke veranderingen van de redenen voor de uitvaardiging van de opsporingsbevelen hebben voorgedaan en, in het bijzonder, of nog steeds wordt voldaan aan de voorwaarden van artikel 7, lid 4. In dit verband houdt zij rekening met aanvullende risicobeperkende maatregelen die de aanbieder kan nemen om het significante risico aan te pakken dat op het moment van de uitvaardiging van het opsporingsbevel is vastgesteld.

Die coördinerende autoriteit verzoekt de bevoegde gerechtelijke autoriteit of onafhankelijke administratieve autoriteit die het opsporingsbevel heeft uitgevaardigd om dat bevel te wijzigen of in te trekken indien dit noodzakelijk is in het licht van de uitkomst van die beoordeling. De bepalingen van deze afdeling zijn mutatis mutandis van toepassing op dergelijke verzoeken.

Artikel 10

Technologieën en waarborgen

1. Aanbieders van hostingdiensten en aanbieders van interpersoonlijke communicatiediensten die een opsporingsbevel hebben ontvangen, voeren dit uit door technologieën te installeren en te gebruiken om de verspreiding van bekend of nieuw materiaal van seksueel misbruik van kinderen of het benaderen van kinderen, naargelang het geval, op te sporen, met behulp van de desbetreffende indicatoren waarin het EU-centrum overeenkomstig artikel 46 heeft voorzien.

2. De aanbieder heeft het recht kosteloos technologieën te verwerven, te installeren en te gebruiken die overeenkomstig artikel 50, lid 1, ter beschikking worden gesteld door het EU-centrum, met als enig doel het uitvoeren van het opsporingsbevel. De aanbieder is niet verplicht om een specifieke technologie te gebruiken, waaronder de technologieën die ter beschikking worden gesteld door het EU-centrum, mits aan de vereisten van dit artikel wordt voldaan. Het gebruik van de door het EU-centrum ter beschikking gestelde technologieën laat de verantwoordelijkheid van de aanbieder om deze vereisten na te leven en zijn verantwoordelijkheid voor beslissingen die hij neemt in verband met of als gevolg van het gebruik van de technologieën onverlet.

3. De technologieën:

a) zijn doeltreffend voor het opsporen van de verspreiding van bekend of nieuw materiaal van seksueel misbruik van kinderen dan wel het benaderen van kinderen, naargelang het geval;

b) kunnen niet worden gebruikt om uit de desbetreffende communicatie andere informatie te halen dan de informatie die strikt noodzakelijk is voor het opsporen, met behulp van de in lid 1 bedoelde indicatoren, van patronen die duiden op de verspreiding van bekend of nieuw materiaal van seksueel misbruik van kinderen of de benadering van kinderen, naargelang het geval;

c) zijn in overeenstemming met de nieuwste stand van de techniek in de sector en zijn het minst ingrijpend in termen van de gevolgen voor de rechten van gebruikers op een privé- en gezinsleven, met inbegrip van de vertrouwelijkheid van de communicatie, en op de bescherming van de persoonsgegevens;

d) zijn voldoende betrouwbaar in de zin dat zij het foutenpercentage met betrekking tot de opsporing zo veel mogelijk beperken.

4. De aanbieder:

a) neemt alle noodzakelijke maatregelen om ervoor te zorgen dat de technologieën en indicatoren, evenals de verwerking van de persoonsgegevens en andere gegevens in verband hiermee, uitsluitend worden gebruikt voor het opsporen van de verspreiding van bekend of nieuw materiaal van seksueel misbruik van kinderen of de benadering van kinderen, naargelang het geval, voor zover strikt noodzakelijk om de tot hem gerichte opsporingsbevelen uit te voeren;

b) stelt doeltreffende interne procedures vast voor het voorkomen en, indien noodzakelijk, opsporen en verhelpen van misbruik van de technologieën, indicatoren en persoonsgegevens en andere gegevens als bedoeld in punt a), waaronder de onbevoegde inzage in en de ongeoorloofde overdracht van die persoonsgegevens en andere gegevens;

c) zorgt voor regelmatig menselijk toezicht, in de mate dat dit noodzakelijk is om ervoor te zorgen dat de technologieën op voldoende betrouwbare wijze werken en, indien nodig, voor menselijk ingrijpen, met name wanneer potentiële fouten en de potentiële benadering van kinderen worden opgespoord;

d) stelt een toegankelijk, leeftijdsgeschikt en gebruiksvriendelijk mechanisme vast dat gebruikers in staat stelt binnen een redelijke termijn klachten in te dienen over vermeende inbreuken op zijn verplichtingen uit hoofde van deze afdeling, alsook over beslissingen die de aanbieder mogelijk heeft genomen in verband met het gebruik van de technologieën, waaronder het verwijderen of ontoegankelijk maken van door gebruikers verstrekt materiaal, het blokkeren van de accounts van gebruikers of het opschorten of beëindigen van de dienstverlening aan de gebruikers, past dit mechanisme toe en verwerkt dergelijke klachten op objectieve, doeltreffende en tijdige wijze;

e) informeert de coördinerende autoriteit ten laatste één maand voor de in het opsporingsbevel vermelde begindatum over de uitvoering van de beoogde maatregelen die zijn uiteengezet in het in artikel 7, lid 3, bedoelde uitvoeringsplan;

f) evalueert de werking van de in de punten a), b), c) en d), van dit lid bedoelde maatregelen regelmatig en past deze waar nodig aan om ervoor te zorgen dat wordt voldaan aan de vereisten die daarin zijn uiteengezet, documenteert het evaluatieproces en de uitkomsten ervan en neemt deze informatie op in het in artikel 9, lid 3, bedoelde verslag.

5. De aanbieder informeert gebruikers op duidelijke, in het oog springende en begrijpelijke wijze over:

a) het feit dat hij gebruikmaakt van technologieën voor het opsporen van online seksueel misbruik van kinderen met het oog op de uitvoering van het opsporingsbevel, de manieren waarop hij deze technologieën toepast en de gevolgen ervan voor de vertrouwelijkheid van de communicatie van gebruikers;

b) het feit dat hij overeenkomstig artikel 12 verplicht is om potentieel online seksueel misbruik van kinderen te melden bij het EU-centrum;

c) het recht van gebruikers om beroep in rechte aan te tekenen, zoals bedoeld in artikel 9, lid 1, en hun recht om een klacht in te dienen bij de aanbieder via het mechanisme als bedoeld in lid 4, punt d), en bij de coördinerende autoriteit overeenkomstig artikel 34.

De aanbieder verstrekt geen informatie aan gebruikers die de doeltreffendheid van de maatregelen ter uitvoering van het opsporingsbevel kan beperken.

6. Wanneer een aanbieder potentieel online seksueel misbruik van kinderen opspoort aan de hand van de maatregelen die zijn genomen om het opsporingsbevel uit te voeren, informeert hij de betrokken gebruikers zonder onnodige vertraging, nadat Europol of de nationale rechtshandhavingsinstantie van een lidstaat die het melding overeenkomstig artikel 48 heeft ontvangen, heeft bevestigd dat de informatieverstrekking aan de gebruikers geen afbreuk zou doen aan de activiteiten in het kader van het voorkomen, opsporen, onderzoeken en vervolgen van strafbare feiten in verband met het seksueel misbruik van kinderen.


Artikel 11

Richtsnoeren inzake opsporingsverplichtingen

De Commissie kan, in samenwerking met de coördinerende autoriteiten en het EU-centrum en na uitvoering van een openbare raadpleging, richtsnoeren publiceren over de toepassing van de artikelen 7 tot en met 10, waarbij zij met name rekening houdt met relevante technologische ontwikkelingen en de wijzen waarop de diensten die onder die bepalingen vallen, worden aangeboden en gebruikt.


Afdeling 3

Meldingsplichten

Artikel 12

Meldingsplichten

1. Wanneer een aanbieder van hostingdiensten of een aanbieder van interpersoonlijke communicatiediensten op een andere wijze dan door middel van een overeenkomstig deze verordening uitgevaardigd verwijderingsbevel kennis neemt van informatie die duidt op potentieel online seksueel misbruik van kinderen via zijn diensten, dient hij hierover tijdig een melding in bij het EU-centrum overeenkomstig artikel 13. Hij doet dit aan de hand van het overeenkomstig artikel 39, lid 2, ingestelde systeem.

2. Wanneer de aanbieder op grond van lid 1 een melding indient, informeert hij de betrokken gebruiker, waarbij hij informatie verstrekt over de belangrijkste inhoud van de melding, de manier waarop de aanbieder kennis heeft genomen van het desbetreffende potentiële seksuele misbruik van kinderen, de follow-up die aan de melding is gegeven, voor zover de aanbieder over die informatie beschikt, en de verhaalsmogelijkheden van de gebruiker, met inbegrip van het recht om overeenkomstig artikel 34 een klacht in te dienen bij de coördinerende autoriteit.

De aanbieder informeert de betrokken gebruiker onverwijld nadat hij een bericht heeft ontvangen van het EU-centrum waarin dit aangeeft dat het de melding kennelijk ongegrond acht, zoals bedoeld in artikel 48, lid 2, of, wanneer dit eerder is, na afloop van een termijn van drie maanden vanaf de datum van de melding wanneer hij geen bericht van het EU-centrum heeft ontvangen waarin het aangeeft dat de informatie niet mag worden verstrekt, zoals bedoeld in artikel 48, lid 6, punt a).

Wanneer de aanbieder binnen de in de tweede alinea bedoelde termijn van drie maanden een dergelijk bericht van het EU-centrum ontvangt, waarin het aangeeft dat de informatie niet mag worden verstrekt, informeert hij de betrokken gebruiker onverwijld na afloop van de in dat bericht vastgestelde termijn.

3. De aanbieder stelt een toegankelijk, leeftijdsgeschikt en gebruiksvriendelijk mechanisme in dat gebruikers in staat stelt potentieel online seksueel misbruik van kinderen via de dienst te melden bij de aanbieder en hij beheert dit mechanisme.

Artikel 13

Specifieke meldingsvoorschriften

1. Aanbieders van hostingdiensten en aanbieders van interpersoonlijke communicatiediensten dienen de in artikel 12 bedoelde melding in met behulp van het in bijlage III uiteengezette model. De melding bevat:

a) de identificatiegegevens van de aanbieder en, indien van toepassing, zijn wettelijke vertegenwoordiger;

b) de datum, tijdstempel en elektronische handtekening van de aanbieder;

c) alle inhoudelijke gegevens, met inbegrip van afbeeldingen, video’s en tekst;

d) alle andere beschikbare gegevens dan inhoudelijke gegevens in verband met het potentiële online seksueel misbruik van kinderen;

e) een antwoord op de vraag of het potentiële online seksueel misbruik van kinderen de verspreiding van bekend of van nieuw materiaal van seksueel misbruik van kinderen dan wel het benaderen van kinderen betreft;

f) informatie over de geografische locatie in verband met het potentiële online seksueel misbruik van kinderen, zoals het internetprotocoladres;

g) informatie over de identiteit van alle gebruikers die betrokken zijn bij het potentiële online seksueel misbruik van kinderen;

h) een antwoord op de vraag of de aanbieder het potentiële online seksueel misbruik van kinderen ook heeft gemeld of zal melden bij een overheidsinstantie of andere entiteit die bevoegd is om dergelijke meldingen van een derde land te ontvangen en zo ja, welke instantie of entiteit;

i) wanneer het potentiële online seksueel misbruik van kinderen de verspreiding van bekend of nieuw materiaal van seksueel misbruik van kinderen betreft, een antwoord op de vraag of de aanbieder het materiaal heeft verwijderd of ontoegankelijk heeft gemaakt;

j) een antwoord op de vraag of de aanbieder van mening is dat de melding dringend optreden vereist;

k) een verwijzing naar deze verordening als de rechtsgrondslag voor de melding.

2. De Commissie is bevoegd om overeenkomstig artikel 86 gedelegeerde handelingen vast te stellen tot wijziging van bijlage III om het model te verbeteren indien dit nodig is met het oog op relevante technologische ontwikkelingen of opgedane praktische ervaringen.

Afdeling 4

Verwijderingsverplichtingen

Artikel 14

Verwijderingsbevelen

1. De coördinerende autoriteit van vestiging is bevoegd om de bevoegde gerechtelijke autoriteit van de lidstaat die haar heeft aangewezen of een andere onafhankelijke administratieve autoriteit van die lidstaat te verzoeken een verwijderingsbevel uit te vaardigen dat een aanbieder van hostingdiensten die onder de rechtsmacht valt van de lidstaat die deze coördinerende autoriteit heeft aangewezen, verplicht in alle lidstaten een of meer specifieke items te verwijderen of ontoegankelijk te maken van materiaal dat de coördinerende autoriteit of de rechterlijke instanties of andere onafhankelijke administratieve autoriteiten als bedoeld in artikel 36, lid 1, na een zorgvuldige beoordeling hebben aangemerkt als materiaal van seksueel misbruik van kinderen.

2. De aanbieder voert het verwijderingsbevel zo snel mogelijk en in ieder geval binnen 24 uur na de ontvangst ervan uit.

3. De bevoegde gerechtelijke autoriteit of de onafhankelijke administratieve autoriteit vaardigt een verwijderingsbevel uit met behulp van het model in bijlage IV. Verwijderingsbevelen bevatten:

a) de identificatiegegevens van de gerechtelijke autoriteit of de onafhankelijke administratieve autoriteit die het verwijderingsbevel uitvaardigt en de authenticatie van het verwijderingsbevel door die autoriteit;

b) de naam van de aanbieder en, indien van toepassing, van zijn wettelijke vertegenwoordiger;

c) de specifieke dienst waarvoor het verwijderingsbevel wordt uitgevaardigd;

d) een voldoende gedetailleerde motivering van de uitvaardiging van het verwijderingsbevel, en met name de redenen waarom het materiaal wordt beschouwd als materiaal van seksueel misbruik van kinderen;

e) een exacte uniform resource locator en, zo nodig, aanvullende informatie om het materiaal van seksueel misbruik van kinderen te kunnen identificeren;

f) indien van toepassing, de informatie over niet-openbaarmaking tijdens een gespecificeerde periode, overeenkomstig artikel 15, lid 4, punt c);

g) een verwijzing naar deze verordening als de rechtsgrondslag voor het verwijderingsbevel;

h) de datum, tijdstempel en elektronische handtekening van de gerechtelijke of onafhankelijke administratieve autoriteit die het verwijderingsbevel uitvaardigt;

i) eenvoudig begrijpelijke informatie over de verhaalsmogelijkheden voor de geadresseerde van het verwijderingsbevel, met inbegrip van informatie over verhaal voor de rechter, en over de termijnen die gelden voor een dergelijk verhaal.

4. De gerechtelijke autoriteit of de onafhankelijke administratieve autoriteit die het verwijderingsbevel uitvaardigt, adresseert het bevel aan de hoofdvestiging van de aanbieder of, waar van toepassing, aan zijn wettelijke vertegenwoordiger die is aangewezen overeenkomstig artikel 24.

Zij verstuurt het verwijderingsbevel via het overeenkomstig artikel 39, lid 2, ingestelde systeem naar het in artikel 23, lid 1, bedoelde contactpunt met behulp van een elektronisch middel waarmee een schriftelijk document kan worden geproduceerd in zodanige omstandigheden dat de authenticatie van de verzender, met inbegrip van de juistheid van de datum en het tijdstip van verzending en ontvangst van het bevel, kan worden aangetoond aan de coördinerende autoriteit van vestiging en aan het EU-centrum.

Zij stelt het verwijderingsbevel op in de taal die door de aanbieder op grond van artikel 23, lid 3, is aangegeven.

5. Indien de aanbieder het verwijderingsbevel niet kan uitvoeren vanwege overmacht of een feitelijke onmogelijkheid die niet aan hem kan worden toegerekend, waaronder objectief verdedigbare technische of operationele redenen, informeert hij de coördinerende autoriteit van vestiging onverwijld over deze redenen met behulp van het model in bijlage V.

De in lid 1 bedoelde termijn begint op het moment dat de in de eerste alinea bedoelde redenen ophouden te bestaan.

6. Indien de aanbieder het verwijderingsbevel niet kan uitvoeren omdat het kennelijke fouten of onvoldoende informatie voor de uitvoering ervan bevat, verzoekt hij de coördinerende autoriteit van vestiging onverwijld om de noodzakelijke verduidelijking, met behulp van het model in bijlage V.

De in lid 1 bedoelde termijn begint op het moment dat de aanbieder de noodzakelijke verduidelijking heeft ontvangen.

7. De aanbieder informeert de coördinerende autoriteit van vestiging en het EU-centrum onverwijld en met behulp van het model in bijlage VI, over de maatregelen die zijn genomen om het verwijderingsbevel uit te voeren en vermeldt daarbij in het bijzonder of hij het materiaal van seksueel misbruik van kinderen in alle lidstaten heeft verwijderd dan wel ontoegankelijk heeft gemaakt en de datum en het tijdstip waarop hij dit heeft gedaan.

8. De Commissie is bevoegd om overeenkomstig artikel 86 gedelegeerde handelingen vast te stellen tot wijziging van de bijlagen IV, V en VI, indien dit nodig is om de modellen te verbeteren met het oog op relevante technologische ontwikkelingen of opgedane praktische ervaringen.

Artikel 15

Verhaal en informatieverstrekking

1. Aanbieders van hostingdiensten die overeenkomstig artikel 14 een verwijderingsbevel hebben ontvangen, alsook de gebruikers die het materiaal hebben verstrekt, hebben recht op doeltreffende verhaalsmogelijkheden. Dat recht omvat het recht om een dergelijk verwijderingsbevel te betwisten voor de gerechten van de lidstaat van de bevoegde gerechtelijke autoriteit of onafhankelijke administratieve autoriteit die het verwijderingsbevel heeft uitgevaardigd.

2. Zodra het verwijderingsbevel definitief is, stuurt de bevoegde gerechtelijke autoriteit of de onafhankelijke administratieve autoriteit die het verwijderingsbevel heeft uitgevaardigd onverwijld een kopie hiervan naar de coördinerende autoriteit van vestiging. De coördinerende autoriteit van vestiging stuurt vervolgens onverwijld een kopie daarvan naar alle andere coördinerende autoriteiten via het systeem dat overeenkomstig artikel 39, lid 2, is ingesteld.

Voor de toepassing van de eerste alinea wordt een verwijderingsbevel definitief nadat de termijn voor beroep is verstreken en geen beroep is ingesteld overeenkomstig het interne recht, of bij de bekrachtiging van het verwijderingsbevel naar aanleiding van een beroep.

3. Wanneer een aanbieder materiaal van seksueel misbruik van kinderen verwijdert of ontoegankelijk maakt naar aanleiding van een verwijderingsbevel dat overeenkomstig artikel 14 is uitgevaardigd, informeert hij de gebruiker die het materiaal heeft verstrekt onverwijld over:

a) het feit dat hij het materiaal heeft verwijderd of ontoegankelijk heeft gemaakt;

b) de redenen voor het verwijderen of ontoegankelijk maken met, op verzoek van de gebruiker, een kopie van het verwijderingsbevel;

c) de rechten van gebruikers op beroep in rechte als bedoeld in lid 1 en op het indienen van een klacht bij de coördinerende autoriteit overeenkomstig artikel 34.

4. De coördinerende autoriteit van vestiging kan, wanneer zij een verzoek indient bij de gerechtelijke autoriteit of onafhankelijke administratieve autoriteit die het verwijderingsbevel uitvaardigt en na raadpleging van de relevante overheidsinstanties, erom verzoeken dat de aanbieder geen informatie mag bekendmaken met betrekking tot het verwijderen of ontoegankelijk maken van het materiaal van seksueel misbruik van kinderen, wanneer en voor zover dat noodzakelijk is ter voorkoming van de verstoring van activiteiten voor het voorkomen, opsporen, onderzoeken en vervolgen van strafbare feiten in verband met seksueel misbruik van kinderen.

In dat geval:

a) stelt de gerechtelijke autoriteit of onafhankelijke administratieve autoriteit die het verwijderingsbevel uitvaardigt een termijn vast die niet langer is dan noodzakelijk en in ieder geval niet langer is dan zes weken tijdens welke de aanbieder die informatie niet mag bekendmaken;

b) zijn de in lid 3 uiteengezette verplichtingen gedurende die termijn niet van toepassing;

c) informeert die gerechtelijke autoriteit of onafhankelijke administratieve autoriteit de aanbieder over haar beslissing, waarbij zij de toepasselijke termijn vermeldt.

Die gerechtelijke autoriteit of onafhankelijke administratieve autoriteit kan beslissen de in de tweede alinea, punt a), bedoelde termijn met nog eens maximaal zes weken te verlengen, wanneer en voor zover de niet-openbaarmaking noodzakelijk blijft. In dat geval stelt die gerechtelijke autoriteit of onafhankelijke administratieve autoriteit de aanbieder in kennis van haar beslissing, waarbij zij de toepasselijke termijn vermeldt. Op deze beslissing is artikel 14, lid 3, van toepassing.

Afdeling 5

Blokkeringsverplichtingen

Artikel 16

Blokkeringsbevelen

1. De coördinerende autoriteit van vestiging is bevoegd om de bevoegde gerechtelijke autoriteit van de lidstaat die haar heeft aangewezen of een onafhankelijke administratieve autoriteit van die lidstaat te verzoeken een blokkeringsbevel uit te vaardigen dat een aanbieder van internettoegangsdiensten die onder de rechtsmacht van die lidstaat valt ertoe verplicht redelijke maatregelen te nemen om te voorkomen dat gebruikers toegang hebben tot bekend materiaal van seksueel misbruik van kinderen dat is aangeduid door alle uniform resource locators op de lijst van uniform resource locators die is opgenomen in de indicatorendatabank, overeenkomstig artikel 44, lid 2, punt b), en die is verstrekt door het EU-centrum.

2. Alvorens een verzoek tot uitvaardiging van een blokkeringsbevel in te dienen, voert de coördinerende autoriteit van vestiging alle onderzoeken en beoordelingen uit die noodzakelijk zijn om te bepalen of aan de voorwaarden van lid 4 is voldaan.

Daartoe doet zij, waar passend, het volgende:

a) voor alle uniform resource locators op de lijst als bedoeld in lid 1 of een representatieve steekproef daarvan verifiëren dat aan de voorwaarden van artikel 36, lid 1, punt b), is voldaan, onder meer door controles uit te voeren om in samenwerking met het EU-centrum te verifiëren dat de lijst volledig, nauwkeurig en actueel is;

b) van de aanbieder vereisen dat deze, binnen een redelijke, door die coördinerende autoriteit vastgestelde termijn, de noodzakelijke informatie indient, met name betreffende de toegang van gebruikers of pogingen van gebruikers om toegang te krijgen tot materiaal van seksueel misbruik van kinderen zoals aangeduid door de uniform resource locators, betreffende het beleid van de aanbieder om het risico op de verspreiding van materiaal van seksueel misbruik van kinderen aan te pakken en betreffende de financiële en technologische capaciteiten en omvang van de aanbieder;

c) het EU-centrum verzoeken de noodzakelijke informatie te verstrekken, met name verklaringen en garanties met betrekking tot de nauwkeurigheid van de uniform resource locators bij het aanduiden van materiaal van seksueel misbruik van kinderen, met betrekking tot de kwantiteit en aard van dat materiaal en met betrekking tot de verificaties en audits van het EU-centrum als bedoeld in artikel 36, lid 2, respectievelijk artikel 46, lid 7;

d) andere relevante overheidsinstanties of relevante deskundigen of entiteiten verzoeken de noodzakelijke informatie te verstrekken.

3. Alvorens een verzoek tot uitvaardiging van een blokkeringsbevel in te dienen, stelt de coördinerende autoriteit van vestiging de aanbieder in kennis van haar voornemen om dat verzoek in te dienen, waarbij zij de belangrijkste inhoudelijke elementen van het beoogde blokkeringsbevel en de redenen voor haar verzoek om dat blokkeringsbevel vermeldt. De coördinerende autoriteit biedt de aanbieder de mogelijkheid om binnen een door haar vastgestelde redelijke termijn opmerkingen te maken over deze informatie.

4. De coördinerende autoriteit van vestiging verzoekt om de uitvaardiging van het blokkeringsbevel en de bevoegde gerechtelijke autoriteit of onafhankelijke autoriteit vaardigt het blokkeringsbevel uit wanneer zij van mening is dat aan de volgende voorwaarden is voldaan:

a) er is bewijs dat de dienst in de afgelopen 12 maanden in belangrijke mate is gebruikt voor de toegang of pogingen om toegang te verkrijgen tot materiaal van seksueel misbruik van kinderen dat is aangeduid door de uniform resource locators;

b) het blokkeringsbevel is noodzakelijk om de verspreiding van materiaal van seksueel misbruik van kinderen aan gebruikers in de Unie te voorkomen, in het bijzonder rekening houdend met de kwantiteit en aard van dat materiaal, de noodzaak om de rechten van de slachtoffers te beschermen en het bestaan van een beleid en de uitvoering door de aanbieder van dat beleid om het risico van een dergelijke verspreiding aan te pakken;

c) de uniform resource locators duiden op voldoende betrouwbare wijze op materiaal van seksueel misbruik van kinderen;

d) de redenen voor het uitvaardigen van het blokkeringsbevel wegen zwaarder dan de negatieve gevolgen voor de rechten en gerechtvaardigde belangen van alle getroffen partijen, waarbij met name de noodzaak in aanmerking wordt genomen om een billijk evenwicht te waarborgen tussen de grondrechten van die partijen, met inbegrip van de uitoefening van de vrijheid van meningsuiting en informatie van de gebruikers en de vrijheid van ondernemerschap van de aanbieder.

Bij het beoordelen van de vraag of aan de voorwaarden van de eerste alinea is voldaan, wordt rekening gehouden met alle relevante feiten en omstandigheden van de zaak in kwestie, met inbegrip van informatie die is verkregen op grond van lid 2 en de opmerkingen die de aanbieder heeft ingediend overeenkomstig lid 3.

5. Wanneer de coördinerende autoriteit van vestiging verzoekt om de uitvaardiging van blokkeringsbevelen en wanneer de bevoegde gerechtelijke autoriteit of de onafhankelijke administratieve autoriteit het blokkeringsbevel uitvaardigt:

a) specificeren zij doeltreffende en evenredige grenzen en waarborgen die noodzakelijk zijn om ervoor te zorgen dat negatieve gevolgen als bedoeld in lid 4, punt d), beperkt blijven tot wat strikt noodzakelijk is;

b) zorgen zij er behoudens lid 6 voor dat de toepassingsperiode beperkt blijft tot wat strikt noodzakelijk is.

6. De coördinerende autoriteit specificeert in het blokkeringsbevel de periode gedurende welke dit bevel van toepassing is en vermeldt de begin- en einddatum ervan.

De toepassingsperiode van blokkeringsbevelen is niet langer dan vijf jaar.

7. Wat betreft de blokkeringsbevelen die de bevoegde gerechtelijke autoriteit of onafhankelijke administratieve autoriteit op haar verzoek heeft uitgevaardigd, beoordeelt de coördinerende autoriteit, waar nodig en in ieder geval eenmaal per jaar, of zich wezenlijke veranderingen van de redenen voor de uitvaardiging van de blokkeringsbevelen hebben voorgedaan en, in het bijzonder, of nog steeds wordt voldaan aan de voorwaarden van lid 4.

Die coördinerende autoriteit verzoekt de bevoegde gerechtelijke autoriteit of onafhankelijke administratieve autoriteit die het blokkeringsbevel heeft uitgevaardigd om dat bevel te wijzigen of in te trekken indien dit noodzakelijk is in het licht van de uitkomst van die beoordeling of om rekening te houden met gerechtvaardigde verzoeken of de verslagen als bedoeld in artikel 18, lid 5 respectievelijk artikel 18, lid 6. De bepalingen van deze afdeling zijn mutatis mutandis van toepassing op dergelijke verzoeken.

Artikel 17

Aanvullende voorschriften in verband met blokkeringsbevelen

1. De coördinerende autoriteit van vestiging vaardigt de in artikel 16 bedoelde blokkeringsbevelen uit met behulp van het model in bijlage VII. Blokkeringsbevelen bevatten:

a) de verwijzing naar de lijst van uniform resource locators die is verstrekt door het EU-centrum en de waarborgen waarin moet worden voorzien, waaronder de grenzen en waarborgen die overeenkomstig artikel 16, lid 5, zijn gespecificeerd en, indien van toepassing, de rapportageverplichtingen die zijn vastgesteld overeenkomstig artikel 18, lid 6;

b) de identificatiegegevens van de bevoegde gerechtelijke autoriteit of de onafhankelijke administratieve autoriteit die het blokkeringsbevel uitvaardigt en de authenticatie van het blokkeringsbevel door die autoriteit;

c) de naam van de aanbieder en, indien van toepassing, zijn wettelijke vertegenwoordiger;

d) de specifieke dienst ten aanzien waarvan het blokkeringsbevel wordt uitgevaardigd;

e) de begin- en einddatum van het blokkeringsbevel;

f) een voldoende gedetailleerde motivering voor de uitvaardiging van het blokkeringsbevel;

g) een verwijzing naar deze verordening als de rechtsgrondslag voor het blokkeringsbevel;

h) de datum, het tijdstempel en de elektronische handtekening van de gerechtelijke autoriteit of onafhankelijke administratieve autoriteit die het blokkeringsbevel uitvaardigt;

i) eenvoudig begrijpelijke informatie over de verhaalsmogelijkheden voor de geadresseerde van het blokkeringsbevel, met inbegrip van informatie over verhaal voor de rechter, en over de termijnen die gelden voor een dergelijk verhaal.

2. De bevoegde gerechtelijke autoriteit of onafhankelijke administratieve autoriteit die het blokkeringsbevel uitvaardigt, adresseert het bevel aan de hoofdvestiging van de aanbieder of, waar van toepassing, aan zijn wettelijke vertegenwoordiger die is aangewezen overeenkomstig artikel 24.

3. Het blokkeringsbevel wordt verstuurd naar het in artikel 23, lid 1, bedoelde contactpunt van de aanbieder, naar de coördinerende autoriteit van vestiging en naar het EU-centrum, via het systeem dat overeenkomstig artikel 39, lid 2, is ingesteld.

4. Het blokkeringsbevel wordt opgesteld in de taal die door de aanbieder overeenkomstig artikel 23, lid 3, is aangegeven.

5. Indien de aanbieder het blokkeringsbevel niet kan uitvoeren omdat het kennelijke fouten of onvoldoende informatie voor de uitvoering ervan bevat, verzoekt de aanbieder de coördinerende autoriteit van vestiging onverwijld om de noodzakelijke verduidelijking, met behulp van het model in bijlage VIII.

6. De Commissie is bevoegd om overeenkomstig artikel 86 gedelegeerde handelingen vast te stellen tot wijziging van de bijlagen VII en VIII, indien dit nodig is om de modellen te verbeteren met het oog op relevante technologische ontwikkelingen of opgedane praktische ervaringen.

Artikel 18

Verhaal, informatie en rapportering van blokkeringsbevelen

1. Aanbieders van internettoegangsdiensten die een blokkeringsbevel hebben ontvangen, alsook gebruikers die een specifiek item hebben verstrekt of die geen toegang hebben gekregen tot een specifiek item van materiaal dat door de uniform resource locators is aangeduid bij de uitvoering van een blokkeringsbevel, hebben recht op doeltreffende verhaalsmogelijkheden. Dat recht omvat het recht om het blokkeringsbevel te betwisten voor de gerechten van de lidstaat van de bevoegde gerechtelijke autoriteit of onafhankelijke administratieve autoriteit die het blokkeringsbevel heeft uitgevaardigd.

2. Zodra het blokkeringsbevel definitief is, stuurt de bevoegde gerechtelijke autoriteit of de onafhankelijke administratieve autoriteit die het blokkeringsbevel heeft uitgevaardigd onverwijld een kopie hiervan naar de coördinerende autoriteit van vestiging. De coördinerende autoriteit van vestiging stuurt vervolgens onverwijld een kopie daarvan naar alle andere coördinerende autoriteiten via het systeem dat overeenkomstig artikel 39, lid 2, is ingesteld.

Voor de toepassing van de eerste alinea wordt een blokkeringsbevel definitief nadat de termijn voor beroep is verstreken wanneer er geen beroep is ingesteld overeenkomstig het interne recht, of bij de bekrachtiging van het blokkeringsbevel naar aanleiding van een beroep.

3. De aanbieder stelt een toegankelijk, leeftijdsgeschikt en gebruiksvriendelijk mechanisme vast dat gebruikers in staat stelt om bij hem, binnen een redelijke termijn, klachten in te dienen over vermeende inbreuken op zijn verplichtingen uit hoofde van deze afdeling, en beheert dit mechanisme. Hij verwerkt dergelijke klachten op objectieve, doeltreffende en tijdige wijze.

4. Wanneer een aanbieder de toegang van gebruikers tot de uniform resource locators verhindert op grond van een blokkeringsbevel dat overeenkomstig artikel 17 is uitgevaardigd, neemt hij redelijke maatregelen om de gebruikers te informeren over het volgende:

a) het feit dat hij dit doet naar aanleiding van een blokkeringsbevel;

b) de redenen hiervoor, waarbij hij op verzoek een kopie van het blokkeringsbevel verstrekt;

c) het recht van gebruikers om beroep in rechte aan te tekenen, zoals bedoeld in lid 1, hun recht om een klacht in te dienen bij de aanbieder via het mechanisme als bedoeld in lid 3 en bij de coördinerende autoriteit overeenkomstig artikel 34, en hun recht om de verzoeken als bedoeld in lid 5 in te dienen.

5. De aanbieder en de gebruikers als bedoeld in lid 1 hebben het recht de coördinerende autoriteit die om de uitvaardiging van het blokkeringsbevel heeft verzocht, te verzoeken na te gaan of de toegang van gebruikers tot een specifiek item van materiaal dat is aangeduid door uniform resource locators ten onrechte wordt verhinderd op grond van het blokkeringsbevel. De aanbieder heeft ook het recht om te verzoeken om wijziging of intrekking van het blokkeringsbevel wanneer hij dit noodzakelijk acht vanwege wezenlijke veranderingen van de redenen voor de uitvaardiging van het blokkeringsbevel die zich na de uitvaardiging daarvan hebben voorgedaan, en met name wezenlijke veranderingen waardoor de aanbieder onmogelijk de vereiste redelijke maatregelen kan nemen om het blokkeringsbevel uit te voeren.

De coördinerende autoriteit beoordeelt dergelijke verzoeken onverwijld en op zorgvuldige wijze en stelt de aanbieder of de gebruiker die het verzoek heeft ingediend in kennis van de uitkomst daarvan. Indien zij het verzoek gerechtvaardigd acht, verzoekt zij overeenkomstig artikel 16, lid 7, om de wijziging of intrekking van het blokkeringsbevel en stelt zij het EU-centrum hiervan in kennis.

6. Indien de toepassingsperiode van het blokkeringsbevel langer is dan 24 maanden, verplicht de coördinerende autoriteit van vestiging de aanbieder ertoe ten minste eenmaal, en wel halverwege de toepassingsperiode, aan haar verslag uit te brengen over de maatregelen die zijn genomen om het blokkeringsbevel uit te voeren, met inbegrip van de waarborgen waarin is voorzien.

Afdeling 6

Aanvullende bepalingen

Artikel 19

Aansprakelijkheid van aanbieders

Aanbieders van relevante diensten van de informatiemaatschappij zijn niet aansprakelijk voor strafbare feiten in verband met seksueel misbruik van kinderen enkel omdat zij te goeder trouw de noodzakelijke activiteiten verrichten om te voldoen aan de vereisten van deze verordening, en met name activiteiten die gericht zijn op het opsporen, identificeren, verwijderen, ontoegankelijk maken, blokkeren of melden van online seksueel misbruik van kinderen overeenkomstig deze vereisten.

Artikel 20

Recht van slachtoffers op informatie

1. Personen die in de Unie verblijven, hebben het recht om, op hun verzoek, van de coördinerende autoriteit die is aangewezen door de lidstaat waar zij verblijven informatie te ontvangen over gevallen waarin de verspreiding van bekend materiaal van seksueel misbruik van kinderen waarin zij worden weergegeven, overeenkomstig artikel 12 aan het EU-centrum is gemeld. Personen met een beperking hebben het recht om op een voor hen toegankelijke wijze om dergelijke informatie te verzoeken en deze te ontvangen.

Die coördinerende autoriteit verstuurt het verzoek aan het EU-centrum via het overeenkomstig artikel 39, lid 2, ingestelde systeem en stelt de persoon die het verzoek heeft ingediend in kennis van de van het EU-centrum ontvangen resultaten.

2. In het in lid 1 bedoelde verzoek wordt het volgende vermeld:

a) het desbetreffende item of de desbetreffende items van bekend materiaal van seksueel misbruik van kinderen;

b) indien van toepassing, de persoon of entiteit die de informatie moet ontvangen namens de persoon die het verzoek indient;

c) voldoende elementen om de identiteit aan te tonen van de persoon die het verzoek indient.

3. De in lid 1 bedoelde informatie omvat:

a) de identificatiegegevens van de aanbieder die de melding heeft ingediend;

b) de meldingsdatum;

c) of het EU-centrum de melding heeft doorgestuurd in overeenstemming met artikel 48, lid 3, en zo ja, naar welke autoriteiten;

d) een antwoord op de vraag of de aanbieder overeenkomstig artikel 13, lid 1, punt i), heeft gemeld dat hij het materiaal heeft verwijderd of ontoegankelijk heeft gemaakt.

Artikel 21

Recht van slachtoffers op bijstand en steun voor verwijdering

1. Aanbieders van hostingdiensten verlenen op verzoek redelijke bijstand aan personen die in de Unie verblijven en die wensen dat een of meer specifieke items van bekend materiaal van seksueel misbruik van kinderen waarop zij zijn afgebeeld, door de aanbieder worden verwijderd of ontoegankelijk worden gemaakt.

2. Personen die in de Unie verblijven, hebben het recht om op hun verzoek via de coördinerende autoriteit die is aangewezen door de lidstaat waar zij verblijven, bijstand te ontvangen van het EU-centrum wanneer zij wensen dat een aanbieder van hostingdiensten een of meer specifieke items van bekend materiaal van seksueel misbruik van kinderen waarop zij zijn afgebeeld, verwijdert of ontoegankelijk maakt. Personen met een beperking hebben het recht om op een voor hen toegankelijke wijze om informatie in verband met dergelijke bijstand te verzoeken en deze te ontvangen.

Die coördinerende autoriteit verstuurt het verzoek aan het EU-centrum via het overeenkomstig artikel 39, lid 2, ingestelde systeem en stelt de persoon die het verzoek heeft ingediend in kennis van de van het EU-centrum ontvangen resultaten.

3. In de in de leden 1 en 2 bedoelde verzoeken wordt het desbetreffende item/worden de desbetreffende items van materiaal van seksueel misbruik van kinderen vermeld.

4. De in lid 2 bedoelde bijstand van het EU-centrum omvat, naargelang het geval:

a) steun verlenen in verband met het verzoek om bijstand van de aanbieder als bedoeld in lid 1;

b) verifiëren of de aanbieder dat item/die items heeft verwijderd of ontoegankelijk heeft gemaakt, onder meer door uitvoering van de in artikel 49, lid 1, bedoelde zoekopdrachten;

c) aan de aanbieder het item/de items van materiaal van seksueel misbruik van kinderen melden waarop de persoon is afgebeeld met het verzoek dit/deze te verwijderen of ontoegankelijk te maken overeenkomstig artikel 49, lid 2;

d) indien nodig, de coördinerende autoriteit van vestiging op de hoogte stellen van het bestaan van dat item/die items op de dienst, met het oog op de uitvaardiging van een verwijderingsbevel overeenkomstig artikel 14.

Artikel 22

Bewaring van informatie

1. Aanbieders van hostingdiensten en aanbieders van interpersoonlijke communicatiediensten bewaren de inhoudelijke gegevens en andere gegevens die zijn verwerkt in verband met de maatregelen die zijn genomen om deze verordening na te leven, alsook de persoonsgegevens die bij een dergelijke verwerking zijn gegenereerd, uitsluitend voor een of meer van de volgende doeleinden, zoals van toepassing:

a) om een opsporingsbevel dat is uitgevaardigd overeenkomstig artikel 7 of een verwijderingsbevel dat is uitgevaardigd overeenkomstig artikel 14 uit te voeren;

b) om potentieel online seksueel misbruik van kinderen te melden op grond van artikel 12 bij het EU-centrum;

c) om de account van de betrokken gebruiker te blokkeren of de dienstverlening aan de betrokken gebruiker op te schorten of te beëindigen;

d) om klachten van gebruikers die zijn ingediend bij de aanbieder of de coördinerende autoriteit af te handelen of voor de uitoefening van het recht van gebruikers op administratief verhaal of beroep in rechte met betrekking tot vermeende inbreuken op deze verordening;

e) om te antwoorden op verzoeken van bevoegde rechtshandhavingsinstanties en gerechtelijke autoriteiten in overeenstemming met het toepasselijke recht, teneinde de noodzakelijke informatie aan hen te verstrekken voor het voorkomen, opsporen, onderzoeken of vervolgen van strafbare feiten in verband met seksueel misbruik van kinderen, voor zover de inhoudelijke gegevens en andere gegevens verband houden met een melding die de aanbieder overeenkomstig artikel 12 bij het EU-centrum heeft ingediend.

Wat betreft de eerste alinea, punt a), kan de aanbieder de informatie ook bewaren met het oog op het verbeteren van de doeltreffendheid en nauwkeurigheid van de technologieën voor het opsporen van online seksueel misbruik van kinderen om een opsporingsbevel uit te voeren dat overeenkomstig artikel 7 aan hem is uitgevaardigd. Voor dat doel mag hij echter geen persoonsgegevens opslaan.

2. Aanbieders bewaren de in lid 1 bedoelde informatie niet langer dan noodzakelijk voor het toepasselijke doel en in ieder geval niet langer dan twaalf maanden vanaf de meldingsdatum of, wanneer dit eerder is, vanaf de datum van het verwijderen of ontoegankelijk maken.

Zij bewaren de informatie op verzoek van de bevoegde nationale autoriteit of rechter gedurende een langere gespecificeerde periode die door die autoriteit of rechter is vastgesteld wanneer en voor zover dat noodzakelijk is voor lopende administratieve of gerechtelijke verhaalsprocedures, zoals bedoeld in lid 1, punt d).

Aanbieders zorgen ervoor dat de in lid 1 bedoelde informatie op veilige wijze wordt bewaard en dat hierbij de passende technische en organisatorische waarborgen worden toegepast. Deze waarborgen zorgen er met name voor dat de informatie alleen kan worden ingezien en verwerkt voor het doel waarvoor zij wordt bewaard, dat een hoog beveiligingsniveau tot stand wordt gebracht en dat de informatie na afloop van de toepasselijke bewaringstermijnen wordt verwijderd. Aanbieders evalueren die waarborgen regelmatig en passen deze waar nodig aan.

Artikel 23

Contactpunten

1. Aanbieders van relevante diensten van de informatiemaatschappij stellen elk één contactpunt vast dat directe communicatie, langs elektronische weg, met de coördinerende autoriteiten, overige bevoegde autoriteiten van de lidstaten, de Commissie en het EU-centrum mogelijk maakt met het oog op de toepassing van deze verordening.

2. Elke aanbieder stelt het EU-centrum in kennis van de noodzakelijke informatie om zijn enig contactpunt eenvoudig te kunnen identificeren en hiermee te communiceren, waaronder de naam, het adres, het e-mailadres en het telefoonnummer van het contactpunt, en maakt deze informatie openbaar.

3. De aanbieders vermelden in de in lid 2 bedoelde informatie de officiële taal of talen van de Unie die kunnen worden gebruikt voor de communicatie met hun contactpunt.

De vermelde talen omvatten ten minste één van de officiële talen van de lidstaat waar de aanbieder zijn hoofdvestiging heeft of, indien van toepassing, waar zijn wettelijke vertegenwoordiger zijn verblijf- of vestigingsplaats heeft.

Artikel 24

Wettelijke vertegenwoordiger

1. Aanbieders van relevante diensten van de informatiemaatschappij wier hoofdvestiging niet in de Unie ligt, wijzen schriftelijk een natuurlijke of rechtspersoon aan als wettelijk vertegenwoordiger in de Unie.

2. De wettelijke vertegenwoordiger verblijft of is gevestigd in een van de lidstaten waar de aanbieder zijn diensten aanbiedt.

3. De aanbieder geeft zijn wettelijke vertegenwoordigers volmacht om naast of in plaats van de aanbieder door de coördinerende autoriteiten, overige bevoegde autoriteiten van de lidstaten en de Commissie te worden aangesproken over alle kwesties die noodzakelijk zijn voor de ontvangst, de naleving en de handhaving van besluiten die zijn genomen in verband met deze verordening, waaronder opsporings-, verwijderings- en blokkeringsbevelen.

4. De aanbieder voorziet zijn wettelijke vertegenwoordiger van de noodzakelijke bevoegdheden en middelen om samen te werken met de coördinerende autoriteiten, overige bevoegde autoriteiten van de lidstaten en de Commissie en om de in lid 3 bedoelde besluiten na te leven.

5. De aangewezen wettelijke vertegenwoordiger kan aansprakelijk worden gesteld voor niet-naleving van verplichtingen van de aanbieder krachtens deze verordening, onverminderd de aansprakelijkheid en rechtsvorderingen die tegen de aanbieder kunnen worden ingesteld.

6. De aanbieder deelt de naam, het adres, het e-mailadres en het telefoonnummer van zijn wettelijke vertegenwoordiger die is aangewezen op grond van lid 1 mee aan de coördinerende autoriteit in de lidstaat waar die wettelijke vertegenwoordiger zijn verblijf- of vestigingsplaats heeft en aan het EU-centrum. Hij zorgt ervoor dat die informatie actueel en openbaar beschikbaar is.

7. De aanwijzing van een wettelijke vertegenwoordiger binnen de EU krachtens lid 1 leidt niet tot een vestiging in de EU.

HOOFDSTUK III

TOEZICHT, HANDHAVING EN SAMENWERKING

Afdeling 1

Coördinerende autoriteiten voor kwesties in verband met seksueel misbruik van kinderen

Artikel 25

Coördinerende autoriteiten voor kwesties in verband met seksueel misbruik van kinderen en overige bevoegde autoriteiten

1. De lidstaten wijzen uiterlijk op [datum — twee maanden na de datum van inwerkingtreding van deze verordening] een of meer bevoegde autoriteiten aan die verantwoordelijk zijn voor de toepassing en handhaving van deze verordening (“bevoegde autoriteiten”).

2. De lidstaten wijzen uiterlijk op de in lid 1 bedoelde datum een van de bevoegde autoriteiten aan als hun coördinerende autoriteit voor kwesties in verband met seksueel misbruik van kinderen (“coördinerende autoriteit”).

De coördinerende autoriteit is verantwoordelijk voor alle kwesties die verband houden met de toepassing en handhaving van deze verordening in de betrokken lidstaat, tenzij die lidstaat bepaalde specifieke taken of sectoren aan andere bevoegde autoriteiten heeft toegewezen.

De coördinerende autoriteit is in elk geval verantwoordelijk voor de coördinatie op nationaal niveau in verband met deze kwesties en voor het bijdragen tot de doeltreffende, efficiënte en consistente toepassing en handhaving van deze verordening binnen de hele Unie.

3. Wanneer een lidstaat naast de coördinerende autoriteit meer dan één bevoegde autoriteit aanduidt, zorgt hij ervoor dat de respectieve taken van die autoriteiten en van de coördinerende autoriteit duidelijk gedefinieerd zijn en dat zij nauw en doeltreffend samenwerken bij de uitvoering van hun taken. De betrokken lidstaat deelt de naam en de respectieve taken van de overige bevoegde autoriteiten mee aan het EU-centrum en de Commissie.

4. Binnen één week na de aanwijzing van de coördinerende autoriteiten en overige bevoegde autoriteiten krachtens lid 1 maken de lidstaten de naam van hun coördinerende autoriteit openbaar en delen zij deze mee aan de Commissie en het EU-centrum. Zij houden deze informatie actueel.

5. Elke lidstaat zorgt ervoor dat binnen het bureau van de coördinerende autoriteit een contactpunt wordt aangewezen of opgericht om verzoeken om verduidelijking, feedback en andere communicatie af te handelen in verband met alle kwesties betreffende de toepassing en handhaving van deze verordening in die lidstaat. De lidstaten maken de informatie over het contactpunt openbaar en delen deze mee aan het EU-centrum. Zij houden deze informatie actueel.

6. Binnen twee weken na de aanwijzing van de coördinerende autoriteiten krachtens lid 2 zet het EU-centrum een onlineregister op waarin de coördinerende autoriteiten en hun contactpunten worden vermeld. Het EU-centrum maakt wijzigingen hiervan regelmatig bekend.

7. Coördinerende autoriteiten kunnen, indien nodig voor de uitvoering van hun taken uit hoofde van deze verordening, verzoeken om bijstand van het EU-centrum bij de uitvoering van deze taken, met name door het EU-centrum te verzoeken:

a) bepaalde informatie of technische deskundigheid te delen met betrekking tot aangelegenheden die onder deze verordening vallen;

b) bijstand te verlenen bij de beoordeling, overeenkomstig artikel 5, lid 2, van de risicobeoordeling die is uitgevoerd of bijgewerkt of de risicobeperkende maatregelen die zijn genomen door een aanbieder van hostingdiensten of interpersoonlijke communicatiediensten die valt onder de rechtsmacht van de lidstaat die de verzoekende coördinerende autoriteit heeft aangewezen;

c) te verifiëren of het noodzakelijk is de bevoegde nationale autoriteiten te verzoeken een opsporings-, verwijderings- of blokkeringsbevel uit te vaardigen met betrekking tot een dienst die valt onder de rechtsmacht van de lidstaat die deze coördinerende autoriteit heeft aangewezen;

d) de doeltreffendheid te verifiëren van een opsporings- of verwijderingsbevel dat is uitgevaardigd op verzoek van de verzoekende coördinerende autoriteit.

8. Het EU-centrum verleent dergelijke bijstand kosteloos en in overeenstemming met zijn taken en verplichtingen uit hoofde van deze verordening en voor zover zijn middelen en prioriteiten dit toestaan.

9. De in de artikelen 26, 27, 28, 29 en 30 vastgestelde vereisten die op coördinerende autoriteiten van toepassing zijn, zijn ook van toepassing op andere bevoegde autoriteiten die de lidstaten krachtens lid 1 aanwijzen.

Artikel 26

Vereisten voor coördinerende autoriteiten

1. De lidstaten zorgen ervoor dat de coördinerende autoriteiten die zij hebben aangewezen hun taken in het kader van deze verordening op objectieve, onpartijdige, transparante en tijdige wijze uitvoeren, met volledige eerbiediging van de grondrechten van alle getroffen partijen. De lidstaten zorgen ervoor dat hun coördinerende autoriteiten beschikken over de gepaste technische, financiële en personele middelen om hun taken uit te voeren.

2. Bij de uitvoering van hun taken en de uitoefening van hun bevoegdheden overeenkomstig deze verordening handelen de coördinerende autoriteiten volledig onafhankelijk. Daartoe zorgen de lidstaten er met name voor dat deze autoriteiten:

a) juridisch en functioneel onafhankelijk zijn van andere overheidsinstanties;

b) een statuut hebben dat hen in staat stelt op objectieve en onpartijdige wijze te handelen bij de uitvoering van hun taken uit hoofde van deze verordening;

c) vrij zijn van directe of indirecte externe invloeden;

d) geen instructies vragen of aanvaarden van andere overheidsinstanties of van particuliere partijen;

e) naast hun taken uit hoofde van deze verordening geen andere taken hebben in verband met het voorkomen of bestrijden van seksueel misbruik van kinderen.

3. Lid 2 doet geen afbreuk aan het toezicht op de coördinerende autoriteiten overeenkomstig de nationale grondwet, voor zover dat toezicht geen gevolgen heeft voor hun onafhankelijkheid zoals vereist op grond van deze verordening.

4. De coördinerende autoriteiten zorgen ervoor dat relevante personeelsleden beschikken over de vereiste kwalificaties, ervaring en technische vaardigheden om hun taken uit te voeren.

5. Ten aanzien van de vertrouwelijke informatie die hun bij de uitvoering van hun taken ter kennis is gekomen, geldt voor het bestuur en de overige personeelsleden van de coördinerende autoriteiten zowel tijdens hun ambtstermijn als daarna het beroepsgeheim, zulks overeenkomstig Unierecht of intern recht. De lidstaten zorgen ervoor dat voor het bestuur en de overige personeelsleden regels gelden die waarborgen dat zij hun taken op objectieve, onpartijdige en onafhankelijke wijze kunnen uitvoeren, met name regels in verband met hun benoeming, ontslag, beloning en loopbaanperspectieven.

Afdeling 2

Bevoegdheden van coördinerende autoriteiten

Artikel 27

Onderzoeksbevoegdheden

1. Indien dit nodig is voor de uitvoering van hun taken, beschikken coördinerende autoriteiten over de volgende onderzoeksbevoegdheden ten aanzien van aanbieders van relevante diensten van de informatiemaatschappij die onder de rechtsmacht vallen van de lidstaat die deze autoriteiten heeft aangewezen:

a) de bevoegdheid om van die aanbieders, alsook van andere personen die handelen met het oog op doeleinden die verband houden met hun handel, zaak, ambacht of beroep en die redelijkerwijs op de hoogte kunnen zijn van informatie die verband houdt met een vermoedelijke inbreuk op deze verordening te vereisen dat zij die informatie binnen een redelijke termijn verstrekken;

b) de bevoegdheid om inspecties ter plaatse uit te voeren in gebouwen die deze aanbieders of andere personen zoals bedoeld in punt a) gebruiken voor doeleinden die verband houden met hun handel, zaak, ambacht of beroep, of om andere overheidsinstanties te vragen dit te doen, om kopieën van informatie met betrekking tot een vermoedelijke inbreuk op deze verordening in enige vorm te onderzoeken, in beslag te nemen, te kopiëren of er kopieën van te krijgen, ongeacht het opslagmedium;

c) de bevoegdheid om personeelsleden of vertegenwoordigers van die aanbieders of andere personen zoals bedoeld in punt a) te verzoeken verklaringen te verstrekken met betrekking tot informatie die verband houdt met een vermoedelijke inbreuk op deze verordening en om de antwoorden te registreren;

d) de bevoegdheid om te verzoeken om informatie, onder meer om te beoordelen of de maatregelen die zijn genomen om een opsporings-, verwijderings- of blokkeringsbevel uit te voeren in overeenstemming zijn met de vereisten van deze verordening.

2. De lidstaten kunnen aanvullende onderzoeksbevoegdheden verlenen aan de coördinerende autoriteiten.

Artikel 28

Handhavingsbevoegdheden

1. Indien dit nodig is voor de uitvoering van hun taken, beschikken coördinerende autoriteiten over de volgende handhavingsbevoegdheden ten aanzien van aanbieders van relevante diensten van de informatiemaatschappij die onder de rechtsmacht vallen van de lidstaat die deze autoriteiten heeft aangewezen:

a) de bevoegdheid om de door deze aanbieders gedane toezeggingen in verband met hun naleving van deze verordening te aanvaarden en om deze toezeggingen verbindend te maken;

b) de bevoegdheid om de stopzetting van inbreuken op deze verordening te verlangen en, waar passend, corrigerende maatregelen op te leggen die evenredig zijn met de inbreuk en die noodzakelijk zijn om de inbreuk daadwerkelijk te beëindigen;

c) de bevoegdheid om boeten op te leggen of om een gerechtelijke autoriteit in hun lidstaat te verzoeken dit te doen, overeenkomstig artikel 35, voor inbreuken op deze verordening, met inbegrip van de niet-naleving van de bevelen die zijn uitgevaardigd krachtens artikel 27 en punt b) van dit lid;

d) de bevoegdheid om een periodieke dwangsom op te leggen overeenkomstig artikel 35 om ervoor te zorgen dat een inbreuk op deze verordening wordt stopgezet in overeenstemming met een bevel dat is uitgevaardigd krachtens punt b) van dit lid of vanwege niet-naleving van de bevelen die zijn uitgevaardigd krachtens artikel 27 en punt b) van dit lid;

e) de bevoegdheid om tijdelijke maatregelen te nemen om het gevaar van ernstige schade te voorkomen.

2. De lidstaten kunnen aanvullende handhavingsbevoegdheden verlenen aan de coördinerende autoriteiten.

3. Wat betreft lid 1, punten c) en d), hebben coördinerende autoriteiten de in die punten uiteengezette handhavingsbevoegdheden ook ten aanzien van de andere personen als bedoeld in artikel 27 voor de niet-naleving van de bevelen die aan hen zijn uitgevaardigd krachtens dat artikel.

4. Zij oefenen deze handhavingsbevoegdheden pas uit nadat zij deze andere personen tijdig alle relevante informatie met betrekking tot die bevelen hebben bezorgd, waaronder de van toepassing zijnde termijn, de boeten of dwangsommen die kunnen worden opgelegd voor niet-naleving en de verhaalsmogelijkheden.

Artikel 29

Aanvullende handhavingsbevoegdheden

1. Indien dit nodig is voor de uitvoering van hun taken, beschikken coördinerende autoriteiten over de volgende aanvullende handhavingsbevoegdheden als bedoeld in lid 2 ten aanzien van aanbieders van relevante diensten van de informatiemaatschappij die onder de rechtsmacht vallen van de lidstaat die deze autoriteiten heeft aangewezen, mits:

a) alle overige bevoegdheden op grond van de artikelen 27 en 28 voor de stopzetting van een inbreuk op deze verordening zijn aangewend;

b) de inbreuk voortduurt;

c) de inbreuk ernstige schade veroorzaakt die niet kan worden voorkomen door middel van de uitoefening van de andere bevoegdheden waarover zij beschikken op grond van Unierecht of intern recht.

2. De coördinerende autoriteiten beschikken over aanvullende handhavingsbevoegdheden om de volgende maatregelen te nemen:

a) het bestuursorgaan van de aanbieder verplichten de situatie binnen een redelijke termijn te onderzoeken en:

i) een actieplan goed te keuren en in te dienen waarin de noodzakelijke maatregelen zijn uiteengezet om de inbreuk te beëindigen;

ii) ervoor te zorgen dat de aanbieder deze maatregelen neemt;

iii) verslag uit te brengen over de getroffen maatregelen;

b) de bevoegde gerechtelijke autoriteit of onafhankelijke administratieve autoriteit van de lidstaat die de coördinerende autoriteit heeft aangewezen, verzoeken de tijdelijke beperking van toegang van gebruikers van de dienst in verband waarmee de inbreuk wordt gepleegd, te gelasten of, uitsluitend wanneer dit niet technisch haalbaar is, de tijdelijke beperking te gelasten van toegang tot de online-interface van de aanbieder waarop de inbreuk plaatsvindt, wanneer de coördinerende autoriteit van mening is dat:

i) de aanbieder de vereisten van punt a) niet op toereikende wijze heeft nageleefd;

ii) de inbreuk voortduurt en ernstige schade veroorzaakt;

iii) de inbreuk leidt tot de regelmatige en structurele facilitering van strafbare feiten in verband met seksueel misbruik van kinderen.

3. Alvorens het in lid 2, punt b), bedoelde verzoek in te dienen, nodigt de coördinerende autoriteit de belanghebbende partijen uit om binnen een redelijke, door die coördinerende autoriteit vastgestelde termijn schriftelijke opmerkingen te maken over haar intentie om dat verzoek in te dienen. Deze termijn mag niet korter zijn dan twee weken.

In de uitnodiging tot het indienen van schriftelijke opmerkingen:

a) worden de maatregelen beschreven waarom zij wil verzoeken;

b) wordt/worden de beoogde geadresseerde of geadresseerden daarvan geïdentificeerd.

De aanbieder, de beoogde geadresseerde of geadresseerden en andere derden met een gerechtvaardigd belang mogen aan de procedures met betrekking tot het verzoek deelnemen.

4. Maatregelen die op verzoek, zoals bedoeld in lid 2, punt b), worden gelast, zijn evenredig met de aard, de ernst, de herhaling en de duur van de inbreuk, zonder dat de toegang tot wettige informatie op onnodige wijze wordt beperkt voor gebruikers van de betrokken dienst.

De tijdelijke beperking geldt voor een periode van vier weken, afhankelijk van de mogelijkheid voor de bevoegde gerechtelijke autoriteit om in haar bevel de coördinerende autoriteit toe te staan die termijn met even lange termijnen te verlengen, met een maximaal aantal verlengingen zoals bepaald door die gerechtelijke autoriteit.

De coördinerende autoriteit verlengt de termijn alleen wanneer zij, rekening houdend met de rechten en gerechtvaardigde belangen van alle partijen die door de beperking zijn getroffen en alle relevante feiten en omstandigheden, met inbegrip van informatie die de aanbieder, de geadresseerde of geadresseerden of een derde partij met een gerechtvaardigd belang heeft of hebben verstrekt, van mening is dat aan elk van de volgende voorwaarden is voldaan:

a) de aanbieder heeft niet de nodige maatregelen genomen om de inbreuk te beëindigen;

b) de tijdelijke beperking beperkt de toegang tot wettige informatie van gebruikers van de dienst niet op onnodige wijze, rekening houdend met het aantal getroffen gebruikers en met het feit of er geschikte en onmiddellijk beschikbare alternatieven bestaan.

Wanneer de coördinerende autoriteit van mening is dat aan beide voorwaarden is voldaan maar zij de termijn krachtens de tweede alinea niet verder kan verlengen, dient zij een nieuw verzoek in bij de bevoegde gerechtelijke autoriteit als bedoeld in lid 2, punt b).

Artikel 30

Gemeenschappelijke bepalingen inzake onderzoeks- en handhavingsbevoegdheden

1. De maatregelen die de coördinerende autoriteiten treffen in het kader van de uitoefening van hun onderzoeks- en handhavingsbevoegdheden als bedoeld in de artikelen 27, 28 en 29 moeten doeltreffend, afschrikkend en evenredig zijn, waarbij rekening wordt gehouden met, in het bijzonder, de aard, de ernst, de herhaling en de duur van de inbreuk op deze verordening of de vermoedelijke inbreuk waarmee deze maatregelen verband houden, evenals de economische, technische en operationele capaciteit van de betrokken aanbieder van relevante diensten van de informatiemaatschappij, waar van toepassing.

2. De lidstaten zorgen ervoor dat op de uitoefening van onderzoeks- en handhavingsbevoegdheden als bedoeld in de artikelen 27, 28 en 29 passende waarborgen van toepassing zijn die in het toepasselijke interne recht zijn vastgelegd om de grondrechten van alle getroffen partijen te eerbiedigen. Deze maatregelen worden met name alleen genomen overeenkomstig het recht op respect voor het privéleven en de rechten van verdediging, met inbegrip van het recht om te worden gehoord en het recht op toegang tot het dossier, en onderworpen aan een doeltreffende voorziening in rechte van alle getroffen partijen.

Artikel 31

Zoekopdrachten om de naleving te verifiëren

De coördinerende autoriteiten zijn bevoegd om zoekopdrachten uit te voeren in openbaar toegankelijk materiaal op hostingdiensten om de verspreiding van bekend of nieuw materiaal van seksueel misbruik van kinderen op te sporen, met behulp van de indicatoren die zijn opgenomen in de databanken als bedoeld in artikel 44, lid 1, punten a) en b), wanneer dit noodzakelijk is om te verifiëren of de aanbieders van hostingdiensten die onder de rechtsmacht vallen van de lidstaat die de coördinerende autoriteiten heeft aangewezen hun verplichtingen uit hoofde van deze verordening nakomen.

Artikel 32

Kennisgeving van bekend materiaal van seksueel misbruik van kinderen

De coördinerende autoriteiten zijn bevoegd om aanbieders van hostingdiensten die onder de rechtsmacht vallen van de lidstaat die hen heeft aangewezen in kennis te stellen van de aanwezigheid van een of meer specifieke items van bekend materiaal van seksueel misbruik van kinderen op hun dienst en om hen te verzoeken dat item of die items op vrijwillige basis te verwijderen of ontoegankelijk te maken.

In het verzoek worden de identificatiegegevens van de coördinerende autoriteit die het verzoek doet en informatie over haar contactpunt als bedoeld in artikel 25, lid 5, de noodzakelijke informatie voor de identificatie van het item of de items van bekend materiaal van seksueel misbruik van kinderen en de redenen voor het verzoek duidelijk uiteengezet. In het verzoek wordt ook duidelijk vermeld dat de aanbieder het verzoek op vrijwillige basis kan honoreren.

Afdeling 3

Overige bepalingen inzake handhaving

Artikel 33

Rechtsmacht

1. De lidstaat waarin zich de hoofdvestiging van de aanbieder van relevante diensten van de informatiemaatschappij bevindt, heeft rechtsmacht voor de toepassing van deze verordening.

2. Een aanbieder van relevante diensten van de informatiemaatschappij die geen vestiging in de Unie heeft, wordt geacht onder de rechtsmacht te vallen van de lidstaat waar zijn wettelijke vertegenwoordiger zijn verblijf- of vestigingsplaats heeft.

Indien een aanbieder geen wettelijke vertegenwoordiger heeft aangeduid overeenkomstig artikel 24, hebben alle lidstaten rechtsmacht. Wanneer een lidstaat beslist rechtsmacht krachtens deze alinea uit te oefenen, brengt hij alle andere lidstaten hiervan op de hoogte en verzekert hij dat het ne bis in idem-beginsel wordt nageleefd.

Artikel 34

Recht van gebruikers van de dienst om een klacht in te dienen

1. Gebruikers hebben het recht om bij de coördinerende autoriteit die is aangewezen door de lidstaat waar de gebruiker zijn verblijf- of vestigingsplaats heeft tegen aanbieders van relevante diensten van de informatiemaatschappij een klacht in te dienen betreffende een vermeende inbreuk op deze verordening die hen treft.

2. De coördinerende autoriteiten voorzien in kindvriendelijke mechanismen om een klacht in te dienen op grond van dit artikel en passen een kindgerichte benadering toe bij de afhandeling van klachten die door kinderen zijn ingediend, waarbij zij naar behoren rekening houden met de leeftijd, rijpheid, standpunten, behoeften en zorgen van het kind.

3. De coördinerende autoriteit die de klacht ontvangt, beoordeelt de klacht en stuurt deze, indien passend, door naar de coördinerende autoriteit van vestiging.

Indien de klacht onder de verantwoordelijkheid valt van een andere bevoegde autoriteit van de lidstaat die de coördinerende autoriteit die de klacht heeft ontvangen, heeft aangewezen, stuurt deze coördinerende autoriteit de klacht door naar deze andere bevoegde autoriteit.

Artikel 35

Sancties

1. De lidstaten stellen de regels inzake sancties vast die van toepassing zijn op inbreuken op de verplichtingen uit hoofde van de hoofdstukken II en V van deze verordening door aanbieders van relevante diensten van de informatiemaatschappij die onder hun rechtsmacht vallen en nemen alle noodzakelijke maatregelen om ervoor te zorgen dat deze sancties worden uitgevoerd.

De sancties moeten doeltreffend, evenredig en afschrikkend zijn. De lidstaten stellen de Commissie uiterlijk op [toepassingsdatum van deze verordening] in kennis van die regels en maatregelen en delen haar onverwijld alle latere wijzigingen daarvan mee.

2. De lidstaten zorgen ervoor dat het maximale bedrag van de sancties die worden opgelegd vanwege een inbreuk op deze verordening niet hoger is dan 6 % van de jaarlijkse inkomsten of totale omzet van de aanbieder in het voorgaande boekjaar.

3. Sancties voor het verstrekken van onjuiste, onvolledige of misleidende informatie, voor het nalaten van antwoord te geven, het nalaten van onjuiste, onvolledige of misleidende informatie te rectificeren of het weigeren zich aan een inspectie ter plaatse te onderwerpen, zijn niet hoger dan 1 % van de jaarlijkse inkomsten of totale omzet van de aanbieder of andere persoon als bedoeld in artikel 27 in het voorgaande boekjaar.

4. De lidstaten zorgen ervoor dat het maximumbedrag van een dwangsom niet hoger is dan 5 % van de gemiddelde totale dagelijkse omzet van de aanbieder of de andere persoon als bedoeld in artikel 27 in het voorgaande boekjaar, berekend vanaf de in het desbetreffende besluit vermelde datum.

5. De lidstaten zorgen ervoor dat, wanneer zij besluiten of zij een sanctie opleggen en bij het bepalen van het soort en de hoogte van de sanctie, rekening wordt gehouden met alle relevante omstandigheden, met inbegrip van:

a) de aard, de ernst en de duur van de inbreuk;

b) de opzettelijke dan wel nalatige aard van de inbreuk;

c) eerdere inbreuken van de aanbieder of de andere persoon;

d) de financiële draagkracht van de aanbieder of de andere persoon;

e) het niveau van samenwerking van de aanbieder of de andere persoon;

f) de aard en omvang van de aanbieder of de andere persoon, met name of het gaat om een micro-, kleine of middelgrote onderneming;

g) de mate van schuld van de aanbieder of de andere persoon, rekening houdend met de technische en organisatorische maatregelen die hij heeft genomen om deze verordening na te leven.

Afdeling 4

Samenwerking

Artikel 36 

Identificatie en aangifte van online seksueel misbruik van kinderen 

1. De coördinerende autoriteiten doen onverwijld en via het systeem dat is ingesteld overeenkomstig artikel 39, lid 2, aangifte bij het EU-centrum van:

a) specifieke items van materiaal en transcripties van gesprekken waarvan coördinerende autoriteiten of de bevoegde gerechtelijke autoriteiten of andere onafhankelijke administratieve autoriteiten van een lidstaat na een zorgvuldige beoordeling hebben vastgesteld dat zij materiaal van seksueel misbruik van kinderen of het benaderen van kinderen, naargelang het geval, inhouden, zodat het EU-centrum indicatoren kan genereren overeenkomstig artikel 44, lid 3;

b) exacte uniform resource locators die duiden op specifieke items van materiaal waarvan coördinerende autoriteiten of bevoegde gerechtelijke autoriteiten of andere onafhankelijke administratieve autoriteiten van een lidstaat na een zorgvuldige beoordeling hebben vastgesteld dat dit materiaal van seksueel misbruik van kinderen vormt, dat wordt gehost door aanbieders van hostingdiensten die geen diensten in de Unie aanbieden en dat niet kan worden verwijderd vanwege de weigering van deze aanbieders om het te verwijderen of ontoegankelijk te maken en vanwege het gebrek aan medewerking van de bevoegde autoriteiten van het derde land dat rechtsmacht heeft, zodat het EU-centrum de lijst van uniform resource locators kan opstellen overeenkomstig artikel 44, lid 3.

De lidstaten nemen de noodzakelijke maatregelen om ervoor te zorgen dat de coördinerende autoriteiten die zij hebben aangewezen onverwijld het materiaal ontvangen dat is aangemerkt als materiaal van seksueel misbruik van kinderen, de transcripties van gesprekken die zijn aangemerkt als het benaderen van kinderen en de uniform resource locators, zoals geïdentificeerd door een bevoegde gerechtelijke autoriteit of andere onafhankelijke administratieve autoriteit dan de coördinerende autoriteit, met het oog op aangifte bij het EU-centrum overeenkomstig de eerste alinea.

2. Op verzoek van het EU-centrum, indien nodig om ervoor te zorgen dat de in de databanken opgenomen gegevens als bedoeld in artikel 44, lid 1, volledig, nauwkeurig en actueel zijn, voeren de coördinerende autoriteiten een verificatie uit of verstrekken zij verduidelijkingen of aanvullende informatie in verband met de vraag of aan de voorwaarden van lid 1, punten a) en b), is voldaan en, waar relevant, de vraag of hieraan nog steeds wordt voldaan met betrekking tot een bepaalde aangifte bij het EU-centrum overeenkomstig dat lid.

3. De lidstaten zorgen ervoor dat, wanneer hun rechtshandhavingsinstanties een melding ontvangen over de verspreiding van nieuw materiaal van seksueel misbruik van kinderen of het benaderen van kinderen die het EU-centrum overeenkomstig artikel 48, lid 3, aan hen heeft doorgestuurd, overeenkomstig lid 1 een zorgvuldige beoordeling wordt uitgevoerd en, wanneer wordt vastgesteld dat het materiaal of het gesprek materiaal van seksueel misbruik van kinderen of het benaderen van kinderen vormt, dat de coördinerende autoriteit het materiaal overeenkomstig dat lid binnen één maand na de ontvangstdatum van de melding of, wanneer de beoordeling bijzonder complex is, twee maanden na die datum, indient bij het EU-centrum.

4. Zij zorgen er bovendien voor dat, wanneer uit de zorgvuldige beoordeling blijkt dat het materiaal geen materiaal van seksueel misbruik van kinderen of het benaderen van kinderen vormt, de coördinerende autoriteit van deze uitkomst op de hoogte wordt gesteld en zij het EU-centrum hier vervolgens van in kennis stelt, binnen de in de eerste alinea gespecificeerde termijnen.

Artikel 37

Grensoverschrijdende samenwerking tussen coördinerende autoriteiten

1. Wanneer een andere coördinerende autoriteit dan de coördinerende autoriteit van vestiging redenen heeft om te vermoeden dat een aanbieder van relevante diensten van de informatiemaatschappij deze verordening heeft geschonden, verzoekt zij de coördinerende autoriteit van vestiging de zaak te beoordelen en de nodige onderzoeks- en handhavingsmaatregelen te nemen om de naleving van deze verordening te waarborgen.

Wanneer de Commissie redenen heeft om te vermoeden dat een aanbieder van relevante diensten van de informatiemaatschappij deze verordening heeft geschonden op een wijze waarbij ten minste drie lidstaten betrokken zijn, kan zij de coördinerende autoriteit van vestiging aanbevelen om de zaak te beoordelen en de nodige onderzoeks- en handhavingsmaatregelen te nemen om de naleving van deze verordening te waarborgen.

2. In het verzoek of de aanbeveling als bedoeld in lid 1 wordt ten minste het volgende vermeld:

a) het contactpunt van de aanbieder zoals uiteengezet in artikel 23;

b) een beschrijving van de relevante feiten, de betreffende bepalingen van deze verordening en de redenen waarom de coördinerende autoriteit die het verzoek heeft verzonden, of de Commissie, vermoedt dat de aanbieder deze verordening heeft geschonden;

c) andere informatie die de coördinerende autoriteit die het verzoek heeft verstuurd of de Commissie relevant acht, met inbegrip van, waar passend, informatie die zij op eigen initiatief heeft verzameld en suggesties voor specifieke onderzoeks- of handhavingsmaatregelen die kunnen worden genomen.

3. De coördinerende autoriteit van vestiging beoordeelt de vermoedelijke inbreuk en houdt daarmee zo veel mogelijk rekening met het verzoek of de aanbeveling als bedoeld in lid 1.

Indien zij van mening is dat zij over onvoldoende informatie beschikt om de vermoedelijke inbreuk te beoordelen of op te treden naar aanleiding van het verzoek of de aanbeveling en redenen heeft om aan te nemen dat de coördinerende autoriteit die het verzoek heeft verstuurd of de Commissie aanvullende informatie zou kunnen verstrekken, kan zij om dergelijke informatie verzoeken. De in lid 4 vastgestelde termijn wordt gestuit totdat deze aanvullende informatie is verstrekt.

4. De coördinerende autoriteit van vestiging stelt, zonder onnodige vertraging en in ieder geval niet later dan twee maanden na de datum van ontvangst van het verzoek of de aanbeveling als bedoeld in lid 1, de coördinerende autoriteit die het verzoek heeft ingediend of de Commissie in kennis van de uitkomst van haar beoordeling van de vermoedelijke inbreuk of van de beoordeling van een andere bevoegde autoriteit uit hoofde van het interne recht, waar relevant, en, indien van toepassing, van een toelichting op de onderzoeks- of handhavingsmaatregelen die in verband hiermee zijn genomen of worden beoogd om de naleving van deze verordening te waarborgen.

Artikel 38

Gezamenlijke onderzoeken 

1. De coördinerende autoriteiten kunnen deelnemen aan gezamenlijke onderzoeken, die kunnen worden gecoördineerd met ondersteuning van het EU-centrum, naar zaken die onder deze verordening vallen, met betrekking tot aanbieders van relevante diensten van de informatiemaatschappij die hun diensten in meerdere lidstaten aanbieden.

Deze gezamenlijke onderzoeken laten de taken en bevoegdheden van de deelnemende coördinerende autoriteiten en de eisen die gelden voor de uitvoering van die taken en de uitoefening van de bevoegdheden waarin deze verordening voorziet, onverlet.

2. De deelnemende coördinerende autoriteiten stellen de resultaten van de gezamenlijke onderzoeken ter beschikking van andere coördinerende autoriteiten, de Commissie en het EU-centrum, met gebruik van het overeenkomstig artikel 39, lid 2, ingestelde systeem, zodat zij hun respectieve taken uit hoofde van deze verordening kunnen uitoefenen.

Artikel 39

Algemene samenwerking en systeem voor informatie-uitwisseling

1. De coördinerende autoriteiten werken samen met elkaar, met andere bevoegde autoriteiten van de lidstaat die de coördinerende autoriteit heeft aangewezen, met de Commissie, met het EU-centrum en met andere relevante agentschappen van de Unie, waaronder Europol, om de uitvoering van hun respectieve taken uit hoofde van deze verordening te vergemakkelijken en te zorgen voor de doeltreffende, efficiënte en consistente toepassing en handhaving ervan.

2. Het EU-centrum stelt een of meer betrouwbare en veilige systemen voor informatie-uitwisseling in en onderhoudt deze om de communicatie tussen de coördinerende autoriteiten, de Commissie, het EU-centrum, andere relevante agentschappen van de Unie en aanbieders van relevante diensten van de informatiemaatschappij te ondersteunen.

3. De coördinerende autoriteiten, de Commissie, het EU-centrum, andere relevante agentschappen van de Unie en aanbieders van relevante diensten van de informatiemaatschappij gebruiken de systemen voor informatie-uitwisseling als bedoeld in lid 2 voor alle relevante communicatie op grond van deze verordening.

4. De Commissie stelt uitvoeringshandelingen vast ter bepaling van de praktische en operationele regelingen voor het functioneren van de systemen voor informatie-uitwisseling als bedoeld in lid 2 en de interoperabiliteit hiervan met andere relevante systemen. Die uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 87 bedoelde raadplegingsprocedure vastgesteld.


HOOFDSTUK IV

EU-CENTRUM TER VOORKOMING EN BESTRIJDING VAN SEKSUEEL MISBRUIK VAN KINDEREN

Afdeling 1

Beginselen

Artikel 40

Oprichting en werkterrein van het EU-centrum

1. Het EU-centrum inzake seksueel misbruik van kinderen, een agentschap van de Europese Unie ter voorkoming en bestrijding van seksueel misbruik van kinderen, wordt opgericht.

2. Het EU-centrum draagt bij tot de verwezenlijking van de doelstelling van deze verordening door de uitvoering van de bepalingen ervan inzake het opsporen, melden, verwijderen of ontoegankelijk maken en blokkeren van online seksueel misbruik van kinderen te ondersteunen en te vergemakkelijken, informatie en deskundigheid bijeen te brengen en te delen, en de samenwerking te faciliteren tussen relevante openbare en particuliere partijen in verband met het voorkomen en bestrijden van seksueel misbruik van kinderen, met name online.


Artikel 41

Rechtsvorm

1. Het EU-centrum is een orgaan van de Unie met rechtspersoonlijkheid.

2. Het EU-centrum geniet in elke lidstaat de meest uitgebreide handelingsbevoegdheid die krachtens de wetgeving in de betreffende lidstaat aan rechtspersonen wordt verleend. Het kan met name roerende en onroerende goederen verkrijgen of vervreemden en in rechte optreden.

3. Het EU-centrum wordt vertegenwoordigd door zijn uitvoerend directeur.

Artikel 42

Zetel

Het EU-centrum wordt gevestigd in Den Haag in Nederland. 

Afdeling 2

Taken

Artikel 43

Taken van het EU-centrum

Het EU-centrum:

(1) vergemakkelijkt het risicobeoordelingsproces als bedoeld in hoofdstuk II, afdeling 1, door:

a) de Commissie te ondersteunen bij het opstellen van de in artikel 3, lid 8, artikel 4, lid 5, artikel 6, lid 4, en artikel 11 bedoelde richtsnoeren, onder meer door relevante informatie, deskundigheid en beste praktijken te verzamelen en te verstrekken, rekening houdend met het advies van het technologisch comité als bedoeld in artikel 66;

b) op verzoek van een aanbieder van relevante diensten van de informatiemaatschappij een analyse te verstrekken van geanonimiseerde gegevensmonsters voor het doel als bedoeld in artikel 3, lid 3;

(2) vergemakkelijkt het opsporingsproces als bedoeld in hoofdstuk II, afdeling 2, door:

a) de adviezen over beoogde opsporingsbevelen als bedoeld in artikel 7, lid 3, eerste alinea, punt d), uit te brengen;

b) de indicatorendatabanken als bedoeld in artikel 44 te onderhouden en te beheren;

c) aanbieders van hostingdiensten en aanbieders van interpersoonlijke communicatiediensten die een opsporingsbevel hebben ontvangen toegang te verlenen tot de relevante indicatorendatabanken overeenkomstig artikel 46;

d) technologieën beschikbaar te stellen aan aanbieders voor de uitvoering van aan hen uitgevaardigde opsporingsbevelen, overeenkomstig artikel 50, lid 1;

(3) vergemakkelijkt het meldingsproces als bedoeld in hoofdstuk II, afdeling 3, door:

a) de meldingendatabank als bedoeld in artikel 45 te onderhouden en te beheren;

b) de meldingen te beoordelen, te verwerken en, waar nodig, door te sturen en hierover feedback te geven overeenkomstig artikel 48;

(4) vergemakkelijkt het verwijderingsproces als bedoeld in hoofdstuk II, afdeling 4, en de andere processen als bedoeld in de afdelingen 5 en 6 van dat hoofdstuk door:

a) de verwijderingsbevelen te ontvangen die krachtens artikel 14, lid 4, aan het EU-centrum zijn doorgestuurd, teneinde de verificatietaken als bedoeld in artikel 49, lid 1, uit te voeren;

b) samen te werken met coördinerende autoriteiten en antwoord te geven op verzoeken in verband met beoogde blokkeringsbevelen als bedoeld in artikel 16, lid 2;

c) de blokkeringsbevelen te ontvangen en te verwerken die krachtens artikel 17, lid 3, aan het EU-centrum zijn doorgestuurd;

d) informatie te verstrekken en steun te verlenen aan slachtoffers overeenkomstig de artikelen 20 en 21;

e) registers van contactpunten en wettelijke vertegenwoordigers van aanbieders van relevante diensten van de informatiemaatschappij zoals verstrekt overeenkomstig artikel 23, lid 2, en artikel 24, lid 6, actueel te houden;

(5) ondersteunt de coördinerende autoriteiten en de Commissie bij de uitvoering van hun taken uit hoofde van deze verordening en vergemakkelijkt de samenwerking, coördinatie en communicatie in verband met aangelegenheden die onder deze verordening vallen door:

a) een onlineregister op te zetten en te onderhouden waarin de coördinerende autoriteiten en hun contactpunten worden opgenomen, als bedoeld in artikel 25, lid 6;

b) bijstand te verlenen aan de coördinerende autoriteiten zoals bepaald in artikel 25, lid 7;

c) de Commissie op haar verzoek bij te staan in verband met haar taken in het kader van het samenwerkingsmechanisme als bedoeld in artikel 37;

d) het systeem voor informatie-uitwisseling als bedoeld in artikel 39 op te zetten, te onderhouden en te beheren;

e) de Commissie bij te staan bij het opstellen van de gedelegeerde en uitvoeringshandelingen en de richtsnoeren die de Commissie op grond van deze verordening vaststelt;

f) op hun verzoek of op eigen initiatief aan de coördinerende autoriteiten informatie te verstrekken die relevant is voor de uitvoering van hun taken uit hoofde van deze verordening, onder meer door de coördinerende autoriteit van vestiging in kennis te stellen van potentiële inbreuken die zijn vastgesteld tijdens de uitvoering van de andere taken van het EU-centrum;

(6) vergemakkelijkt het genereren en uitwisselen van kennis met andere instellingen, organen, bureaus en agentschappen van de Unie, coördinerende autoriteiten of andere relevante autoriteiten van de lidstaten, teneinde bij te dragen tot het behalen van de doelstelling van deze verordening door:

a) informatie te verzamelen, te registreren, te analyseren en te verstrekken, analyses te verstrekken op basis van de verzameling van geanonimiseerde en niet-persoonsgegevens en expertise te leveren op het gebied van aangelegenheden betreffende het voorkomen en bestrijden van online seksueel misbruik van kinderen, overeenkomstig artikel 51;

b) de ontwikkeling en verspreiding van onderzoek en expertise ten aanzien van die aangelegenheden en de bijstand voor slachtoffers te ondersteunen, onder meer door als expertiseEU-centrum te dienen ter ondersteuning van empirisch onderbouwd beleid;

c) de in artikel 84 bedoelde jaarverslagen op te stellen.

Artikel 44

Indicatorendatabanken

1. Het EU-centrum creëert, onderhoudt en beheert databanken met de volgende drie typen indicatoren van online seksueel misbruik van kinderen: 

a) indicatoren om de verspreiding van materiaal van seksueel misbruik van kinderen op te sporen dat eerder is opgespoord en aangemerkt als materiaal van seksueel misbruik van kinderen overeenkomstig artikel 36, lid 1;

b) indicatoren om de verspreiding van materiaal van seksueel misbruik van kinderen op te sporen dat nog niet eerder is opgespoord en aangemerkt als materiaal van seksueel misbruik van kinderen overeenkomstig artikel 36, lid 1;

c) indicatoren om het benaderen van kinderen op te sporen.

2. De indicatorendatabanken bevatten uitsluitend:

a) relevante indicatoren, bestaande uit digitale identificatoren die moeten worden gebruikt om de verspreiding van bekend of nieuw materiaal van seksueel misbruik van kinderen of het benaderen van kinderen, naargelang het geval, op hostingdiensten en interpersoonlijke communicatiediensten op te sporen, die overeenkomstig lid 3 door het EU-centrum zijn gegenereerd;

b) wat betreft lid 1, punt a), bevatten de relevante indicatoren een lijst van uniform resource locators die door het EU-centrum is opgesteld overeenkomstig lid 3;

c) de noodzakelijke aanvullende informatie om het gebruik van de indicatoren overeenkomstig deze verordening te vergemakkelijken, met inbegrip van identificatoren die een onderscheid tussen afbeeldingen, video’s en, waar relevant, andere soorten materiaal, mogelijk maken met het oog op het opsporen van de verspreiding van bekend en nieuw materiaal van seksueel misbruik van kinderen en taalidentificatoren voor het opsporen van het benaderen van kinderen. 

3. Het EU-centrum genereert de in lid 2, punt a), bedoelde indicatoren uitsluitend op basis van het materiaal van seksueel misbruik van kinderen en het benaderen van kinderen dat als zodanig is aangemerkt door de coördinerende autoriteiten of de rechterlijke instanties of andere onafhankelijke autoriteiten van de lidstaten en dat door de coördinerende autoriteiten krachtens artikel 36, lid 1, punt a), bij het EU-centrum is ingediend.

Het EU-centrum stelt de lijst van uniform resource locators als bedoeld in lid 2, punt b), op uitsluitend op basis van de uniform resource locators die krachtens artikel 36, lid 1, punt b), bij het EU-centrum zijn ingediend.

4. Het EU-centrum houdt registers bij van de aangiften en van het toegepaste proces voor het genereren van de indicatoren en het opstellen van de lijst als bedoeld in de eerste en tweede alinea. Het bewaart deze registers zolang de indicatoren, met inbegrip van de uniform resource locators, waar deze bij horen, zijn opgenomen in de indicatorendatabanken als bedoeld in lid 1.

Artikel 45

Meldingendatabank

1. Het EU-centrum creëert, onderhoudt en beheert een databank voor de meldingen die aanbieders van hostingdiensten en aanbieders van interpersoonlijke communicatiediensten overeenkomstig artikel 12, lid 1, bij het EU-centrum hebben ingediend en overeenkomstig artikel 48 hebben beoordeeld en verwerkt.

2. De meldingendatabank bevat de volgende informatie:

a) de melding;

b) indien het EU-centrum de melding kennelijk ongegrond acht, de redenen daarvoor en de datum en het tijdstip waarop de aanbieder hiervan overeenkomstig artikel 48, lid 2, in kennis is gesteld;

c) indien het EU-centrum de melding overeenkomstig artikel 48, lid 3, heeft doorgestuurd, de datum en het tijdstip waarop het is doorgestuurd en de naam van de bevoegde rechtshandhavingsinstantie of -instanties waaraan het EU-centrum de melding heeft doorgestuurd of, indien van toepassing, informatie over de redenen waarom de melding uitsluitend aan Europol is doorgestuurd voor een nadere analyse;

d) indien van toepassing, informatie over de verzoeken om aanvullende informatie als bedoeld in artikel 48, lid 5, en de verstrekking van die informatie;

e) indien beschikbaar, informatie waaruit blijkt dat de aanbieder die een melding heeft ingediend over de verspreiding van bekend of nieuw materiaal van seksueel misbruik van kinderen het materiaal heeft verwijderd of ontoegankelijk heeft gemaakt;

f) indien van toepassing, informatie over het verzoek van het EU-centrum aan de coördinerende autoriteit van vestiging om krachtens artikel 14 een verwijderingsbevel uit te vaardigen in verband met het item of de items van materiaal van seksueel misbruik van kinderen waarop de melding betrekking heeft;

g) relevante indicatoren en aanvullende markeringen die verband houden met het gemelde materiaal van potentieel seksueel misbruik van kinderen.

Artikel 46

Toegang, nauwkeurigheid en beveiliging

1. Met inachtneming van de leden 2 en 3 hebben uitsluitend personeelsleden van het EU-centrum en auditoren die daartoe naar behoren door de uitvoerend directeur zijn gemachtigd, inzage in de gegevens die zijn opgenomen in de in de artikelen 44 en 45 bedoelde databanken en de bevoegdheid om die gegevens te verwerken.

2. Het EU-centrum verleent aanbieders van hostingdiensten, aanbieders van interpersoonlijke communicatiediensten en aanbieders van internettoegangsdiensten inzage in de indicatorendatabanken als bedoeld in artikel 44 wanneer en voor zover dit nodig is voor hun uitvoering van de opsporings- of blokkeringsbevelen die zij overeenkomstig artikel 7 of 16 hebben ontvangen. Het neemt maatregelen om ervoor te zorgen dat die inzage beperkt blijft tot wat strikt noodzakelijk is voor de toepassingsperiode van de desbetreffende opsporings- en blokkeringsbevelen en dat die inzage de correcte werking van deze databanken en de nauwkeurigheid en beveiliging van de daarin opgenomen gegevens op geen enkele wijze in gevaar brengt.

3. Het EU-centrum verleent de coördinerende autoriteiten inzage in de indicatorendatabanken als bedoeld in artikel 44 wanneer en voor zover dit noodzakelijk is voor de uitvoering van hun taken uit hoofde van deze verordening.

4. Het EU-centrum verleent Europol en de bevoegde rechtshandhavingsinstanties van de lidstaten inzage in de indicatorendatabanken als bedoeld in artikel 44 wanneer en voor zover dit noodzakelijk is voor de uitvoering van hun onderzoekstaken betreffende vermoedelijke strafbare feiten in verband met seksueel misbruik van kinderen.

5. Het EU-centrum verleent Europol inzage in de meldingendatabank als bedoeld in artikel 45 wanneer en voor zover dit noodzakelijk is voor de uitvoering van diens ondersteunende taken bij onderzoeken naar vermoedelijke strafbare feiten in verband met seksueel misbruik van kinderen.

6. Het EU-centrum verleent de in de leden 2, 3, 4 en 5 bedoelde inzage slechts nadat het een verzoek heeft ontvangen waarin het doel van het verzoek, de modaliteiten van de gevraagde inzage en de mate van benodigde inzage voor de verwezenlijking van dat doel zijn gespecificeerd. De verzoeken om de in lid 2 bedoelde inzage bevatten ook een verwijzing naar het opsporings- of blokkeringsbevel, naargelang het geval.

Het EU-centrum verricht een zorgvuldige beoordeling van die verzoeken en verleent uitsluitend inzage wanneer het van mening is dat de gevraagde inzage noodzakelijk is voor en evenredig is met het gespecificeerde doel.

7. Het EU-centrum verifieert regelmatig dat de gegevens die zijn opgenomen in de databanken als bedoeld in de artikelen 44 en 45 in alle opzichten volledig, nauwkeurig en actueel zijn en nog steeds noodzakelijk zijn met het oog op de verslaglegging, opsporing en blokkering overeenkomstig deze verordening, alsook voor het vergemakkelijken en monitoren van nauwkeurige opsporingstechnologieën en -processen. Met name wat betreft de uniform resource locators die in de databank als bedoeld in artikel 44, lid 1, punt a), zijn opgenomen, verifieert het EU-centrum, indien nodig in samenwerking met de coördinerende autoriteiten, regelmatig dat nog steeds aan de voorwaarden van artikel 36, lid 1, punt b), wordt voldaan. Deze verificaties omvatten, indien passend, audits. Indien nodig met het oog op deze verificaties zorgt het voor de onmiddellijke aanvulling, wijziging of verwijdering van de gegevens.

8. Het EU-centrum zorgt ervoor dat de gegevens die zijn opgenomen in de databanken als bedoeld in de artikelen 44 en 45 op veilige wijze worden opgeslagen en dat voor de opslag passende technische en organisatorische waarborgen gelden. Deze waarborgen zorgen er met name voor dat de gegevens alleen door naar behoren gemachtigde personen kunnen worden ingezien en verwerkt voor het doel waarvoor de persoon gemachtigd is, en dat een hoog beveiligingsniveau tot stand wordt gebracht. Het EU-centrum evalueert deze waarborgen regelmatig en past deze waar nodig aan.

Artikel 47

Gedelegeerde handelingen in verband met de databanken

De Commissie is bevoegd om overeenkomstig artikel 86 gedelegeerde handelingen vast te stellen tot aanvulling van deze verordening met de noodzakelijke gedetailleerde voorschriften inzake:

a) de typen, precieze inhoud, opzet en werking van de indicatorendatabanken zoals bedoeld in artikel 44, lid 1, met inbegrip van de indicatoren en de noodzakelijke aanvullende informatie die daarin moeten worden opgenomen, zoals bedoeld in artikel 44, lid 2;

b) het verwerken van aangiften afkomstig van coördinerende autoriteiten, het produceren van de indicatoren, het opstellen van de lijst van uniform resource locators en het bijhouden van registers als bedoeld in artikel 44, lid 3;

c) de precieze inhoud, opzet en werking van de meldingendatabank als bedoeld in artikel 45, lid 1;

d) de toegang tot de in de artikelen 44 en 45 bedoelde databanken, met inbegrip van de modaliteiten als bedoeld in artikel 46, leden 1 tot en met 5, de inhoud, verwerking en beoordeling van de verzoeken als bedoeld in artikel 46, lid 6, procedurele aangelegenheden in verband met die verzoeken en de noodzakelijke maatregelen als bedoeld in artikel 46, lid 6;

e) de regelmatige verificaties en audits om ervoor te zorgen dat de in die databanken opgenomen gegevens volledig, nauwkeurig en actueel zijn, zoals bedoeld in artikel 46, lid 7, en de veiligheid van de gegevensopslag te verzekeren, met inbegrip van de technische en organisatorische waarborgen en de regelmatige evaluatie als bedoeld in artikel 46, lid 8.

Artikel 48

Behandeling van meldingen

1. Het EU-centrum voert een snelle beoordeling en verwerking uit van de meldingen die overeenkomstig artikel 12 zijn ingediend door aanbieders van hostingdiensten en aanbieders van interpersoonlijke communicatiediensten om te bepalen of die meldingen kennelijk ongegrond zijn of moeten worden doorgestuurd.

2. Indien het EU-centrum van mening is dat de melding kennelijk ongegrond is, stelt het de aanbieder die de melding heeft ingediend hiervan in kennis en vermeldt het hierbij de redenen waarom het de melding ongegrond acht.

3. Indien het EU-centrum van mening is dat een melding niet kennelijk ongegrond is, stuurt het deze melding, samen met eventuele aanvullende relevante informatie waarover het beschikt, door aan Europol en de bevoegde rechtshandhavingsinstantie of -instanties van de lidstaat die waarschijnlijk rechtsmacht heeft om het potentiële seksuele misbruik van kinderen waarop de melding betrekking heeft, te onderzoeken of te vervolgen.

Indien deze bevoegde rechtshandhavingsinstantie of -instanties niet met voldoende zekerheid kan/kunnen worden bepaald, stuurt het EU-centrum de melding, samen met aanvullende relevante informatie waarover het beschikt, door aan Europol voor een nadere analyse, waarna Europol deze melding aan de bevoegde rechtshandhavingsinstantie of -instanties kan overmaken.

4. Indien een aanbieder die de melding heeft ingediend, heeft aangegeven dat de melding een dringend optreden vereist, zorgt het EU-centrum voor een prioritaire beoordeling en verwerking van die melding, waarbij het de melding doorstuurt overeenkomstig lid 3 en, indien het van oordeel is dat de melding een dringend optreden vereist, ervoor zorgt dat de doorgestuurde melding als zodanig wordt gemarkeerd.

5. Indien de melding niet alle op grond van artikel 13 vereiste informatie bevat, kan het EU-centrum de aanbieder die de melding heeft ingediend, verzoeken om de ontbrekende informatie te verstrekken.

6. Indien het EU-centrum hierom wordt verzocht door een bevoegde rechtshandhavingsinstantie van een lidstaat teneinde een verstoring van activiteiten voor het voorkomen, opsporen, onderzoeken en vervolgen van strafbare feiten in verband met seksueel misbruik van kinderen te voorkomen, doet het EU-centrum het volgende:

a) het stelt de aanbieder die de melding heeft ingediend ervan in kennis dat hij de betrokken gebruiker niet mag informeren en vermeldt daarbij de termijn waarin dat verbod geldt;

b) wanneer de aanbieder die de melding heeft ingediend een aanbieder van hostingdiensten is en de melding de potentiële verspreiding van materiaal van seksueel misbruik van kinderen betreft, stelt het de aanbieder ervan in kennis dat hij het materiaal niet mag verwijderen of ontoegankelijk mag maken en vermeldt daarbij telkens de termijn waarin dat verbod geldt.

7. De in de eerste alinea, punten a) en b), bedoelde termijnen zijn de termijnen die zijn vermeld in het verzoek van de bevoegde rechtshandhavingsinstantie aan het EU-centrum, mits deze beperkt blijven tot wat noodzakelijk is om een verstoring van de relevante activiteiten te voorkomen en niet langer zijn dan 18 maanden.

8. Het EU-centrum verifieert of een aanbieder van hostingdiensten die een melding heeft ingediend die betrekking heeft op de potentiële verspreiding van materiaal van seksueel misbruik van kinderen dit materiaal heeft verwijderd of ontoegankelijk heeft gemaakt, voor zover het materiaal openbaar toegankelijk is. Indien het EU-centrum van mening is dat de aanbieder het materiaal niet snel heeft verwijderd of ontoegankelijk heeft gemaakt, stelt het de coördinerende autoriteit van vestiging hiervan op de hoogte.

Artikel 49

Zoekopdrachten en kennisgeving

1. Het EU-centrum is bevoegd om, met behulp van de relevante indicatoren uit de indicatorendatabanken als bedoeld in artikel 44, lid 1, punten a) en b), in de volgende situaties zoekopdrachten op hostingdiensten uit te voeren naar de verspreiding van openbaar toegankelijk materiaal van seksueel misbruik van kinderen:

a) indien het EU-centrum het verzoek heeft gekregen om een slachtoffer overeenkomstig artikel 21, lid 4, punt c) bijstand te verlenen door te verifiëren of de aanbieder van hostingdiensten een of meer specifieke items van bekend materiaal van seksueel misbruik van kinderen waarop het slachtoffer is afgebeeld, heeft verwijderd of ontoegankelijk heeft gemaakt;

b) indien het EU-centrum van een coördinerende autoriteit een verzoek om bijstand heeft gekregen, namelijk om te verifiëren of het noodzakelijk is een opsporings- of verwijderingsbevel uit te vaardigen in verband met een specifieke dienst, overeenkomstig artikel 25, lid 7, punt c), of om de doeltreffendheid te controleren van een opsporings- of verwijderingsbevel dat de coördinerende autoriteit heeft uitgevaardigd, overeenkomstig artikel 25, lid 7, punt d).

2. Het EU-centrum is bevoegd om, na het uitvoeren van de zoekopdrachten als bedoeld in lid 1, aanbieders van hostingdiensten in kennis te stellen van de aanwezigheid van een of meer specifieke items van bekend materiaal van seksueel misbruik van kinderen op hun dienst en hen te verzoeken dat item of die items op vrijwillige basis te verwijderen of ontoegankelijk te maken.

In het verzoek worden de identificatiegegevens van het EU-centrum en een contactpunt, de noodzakelijke informatie voor de identificatie van het item of de items en de redenen voor het verzoek duidelijk uiteengezet. In het verzoek wordt ook duidelijk vermeld dat de aanbieder het verzoek op vrijwillige basis kan honoreren.

3. Indien het EU-centrum hierom wordt verzocht door een bevoegde rechtshandhavingsinstantie van een lidstaat teneinde een verstoring van activiteiten voor het voorkomen, opsporen, onderzoeken en vervolgen van strafbare feiten in verband met seksueel misbruik van kinderen te voorkomen, doet het EU-centrum geen kennisgeving zolang dat nodig is om een dergelijke verstoring te voorkomen, maar deze termijn mag niet langer dan 18 maanden zijn.

Artikel 50

Technologieën, informatie en deskundigheid

1. Het EU-centrum maakt technologieën beschikbaar die aanbieders van hostingdiensten en aanbieders van interpersoonlijke communicatiediensten kosteloos kunnen verkrijgen, installeren en gebruiken, indien relevant onder redelijke licentievoorwaarden, voor de uitvoering van opsporingsbevelen overeenkomstig artikel 10, lid 1.

Daartoe stelt het EU-centrum lijsten van dergelijke technologieën op, rekening houdend met de vereisten van deze verordening en met name die van artikel 10, lid 2.

Alvorens specifieke technologieën in deze lijsten op te nemen, vraagt het EU-centrum zijn technologisch comité en het Europees Comité voor gegevensbescherming om advies. Het technologisch comité en het Europees Comité voor gegevensbescherming brengen hun respectieve adviezen binnen acht weken uit. Die termijn kan, indien nodig, met zes weken worden verlengd, rekening houdend met de complexiteit van de aangelegenheid. Het technologisch comité en het Europees Comité voor gegevensbescherming stellen het EU-centrum binnen een maand na ontvangst van het verzoek om advies in kennis van een eventuele verlenging en vermelden daarbij de redenen voor de vertraging.

2. Het EU-centrum verzamelt, registreert en analyseert relevante, objectieve, betrouwbare en vergelijkbare informatie over aangelegenheden die verband houden met het voorkomen en bestrijden van seksueel misbruik van kinderen en maakt deze beschikbaar, en met name:

a) informatie die is verkregen bij de uitvoering van zijn taken uit hoofde van deze verordening met betrekking tot het opsporen, melden, verwijderen of ontoegankelijk maken en blokkeren van online seksueel misbruik van kinderen;

b) informatie die voortvloeit uit het onderzoek, de enquêtes en de studies als bedoeld in lid 3;

c) informatie die voortvloeit uit onderzoek of andere activiteiten die door de autoriteiten van de lidstaten, andere instellingen, organen, bureaus en agentschappen van de Unie, de bevoegde autoriteiten van derde landen, internationale organisaties, onderzoekscentra en organisaties van het maatschappelijk middenveld worden verricht.

3. Indien nodig voor de uitvoering van zijn taken uit hoofde van deze verordening voert het EU-centrum onderzoek, enquêtes en studies uit, neemt het hieraan deel of moedigt het deze aan, op eigen initiatief of, indien passend en verenigbaar met zijn prioriteiten en jaarlijkse werkprogramma, op verzoek van het Europees Parlement, de Raad of de Commissie.

4. Het EU-centrum verstrekt de in lid 2 bedoelde informatie en de informatie die voortvloeit uit het onderzoek, de enquêtes en de studies als bedoeld in lid 3, met inbegrip van zijn analyse daarvan, en zijn adviezen over aangelegenheden die verband houden met het voorkomen en bestrijden van online seksueel misbruik van kinderen aan andere instellingen, organen, bureaus en agentschappen van de Unie, coördinerende autoriteiten, andere bevoegde autoriteiten en andere overheidsinstanties van de lidstaten, op eigen initiatief of op verzoek van de desbetreffende autoriteit. Indien passend, maakt het EU-centrum die informatie openbaar.

5. Het EU-centrum ontwikkelt een communicatiestrategie en bevordert de dialoog met organisaties van het maatschappelijk middenveld en aanbieders van hostingdiensten of interpersoonlijke communicatiediensten met het oog op de bewustmaking van online seksueel misbruik van kinderen en maatregelen om dergelijk misbruik te voorkomen en te bestrijden.

Afdeling 3

Informatieverwerking

Artikel 51

Verwerkingsactiviteiten en gegevensbescherming

1. Het EU-centrum mag persoonsgegevens verwerken voor zover dat nodig is voor de uitvoering van zijn taken uit hoofde van deze verordening.

2. Het EU-centrum verwerkt persoonsgegevens zoals strikt noodzakelijk om:

a) de adviezen over beoogde opsporingsbevelen als bedoeld in artikel 7, lid 3, uit te brengen;

b) samen te werken met coördinerende autoriteiten en antwoord te geven op verzoeken in verband met beoogde blokkeringsbevelen als bedoeld in artikel 16, lid 2;

c) de blokkeringsbevelen te ontvangen en te verwerken die krachtens artikel 17, lid 3, aan het EU-centrum zijn doorgestuurd;

d) samen te werken met coördinerende autoriteiten overeenkomstig de artikelen 20 en 21 met betrekking tot taken die verband houden met het recht van slachtoffers op informatie en bijstand;

e) registers van contactpunten en wettelijke vertegenwoordigers van aanbieders van relevante diensten van de informatiemaatschappij zoals verstrekt overeenkomstig artikel 23, lid 2, en artikel 24, lid 6, actueel te houden;

f) een onlineregister op te zetten en te onderhouden waarin de coördinerende autoriteiten en hun contactpunten worden opgenomen, als bedoeld in artikel 25, lid 6;

g) bijstand te verlenen aan coördinerende autoriteiten zoals bepaald in artikel 25, lid 7;

h) de Commissie op haar verzoek bij te staan in verband met haar taken in het kader van het samenwerkingsmechanisme als bedoeld in artikel 37;

i) de indicatorendatabanken als bedoeld in artikel 44 te creëren, te onderhouden en te beheren;

j) de meldingendatabank als bedoeld in artikel 45 te creëren, te onderhouden en te beheren;

k) inzage te verlenen in de indicatorendatabanken en de meldingendatabank overeenkomstig artikel 46 en deze inzage te monitoren;

l) maatregelen in verband met de controle van de gegevenskwaliteit uit te voeren overeenkomstig artikel 46, lid 7;

m) meldingen van potentieel online seksueel misbruik van kinderen te beoordelen en te verwerken overeenkomstig artikel 48;

n) samen te werken met Europol en partnerorganisaties overeenkomstig de artikelen 53 en 54, ook ten aanzien van taken die verband houden met de identificatie van slachtoffers;

o) statistieken te produceren overeenkomstig artikel 83.

3. Het EU-centrum slaat de in lid 2 bedoelde persoonsgegevens uitsluitend op wanneer en zolang dat strikt noodzakelijk is voor de toepasselijke doeleinden als vermeld in lid 2.

4. Het zorgt ervoor dat de persoonsgegevens op veilige wijze worden bewaard en dat hierbij de passende technische en organisatorische waarborgen worden toegepast. Deze waarborgen zorgen er met name voor dat de persoonsgegevens alleen kunnen worden ingezien en verwerkt voor het doel waarvoor zij worden bewaard, dat een hoog beveiligingsniveau tot stand wordt gebracht en dat de persoonsgegevens worden verwijderd wanneer zij niet langer strikt noodzakelijk zijn voor de toepasselijke doeleinden. Het EU-centrum evalueert die waarborgen regelmatig en past deze waar nodig aan.


Afdeling 4

Samenwerking

Artikel 52

Contactpersonen

1. Elke coördinerende autoriteit wijst ten minste één contactpersoon aan die het belangrijkste contactpunt voor het EU-centrum in de desbetreffende lidstaat is. De contactpersonen kunnen bij het EU-centrum worden gedetacheerd. Wanneer meerdere contactpersonen worden aangewezen, wijst de coördinerende autoriteit een van hen aan als belangrijkste contactpersoon.

2. Contactpersonen ondersteunen de uitwisseling van informatie tussen het EU-centrum en de coördinerende autoriteit die hen heeft aangewezen. Indien het EU-centrum meldingen ontvangt die zijn ingediend overeenkomstig artikel 12 en die betrekking hebben op de potentiële verspreiding van nieuw materiaal van seksueel misbruik van kinderen of het benaderen van kinderen, vergemakkelijken de door de bevoegde lidstaat aangewezen contactpersonen het proces om te bepalen of het materiaal of gesprek illegaal is, overeenkomstig artikel 36, lid 1.

3. De raad van bestuur stelt de rechten en plichten van de contactpersonen ten aanzien van het EU-centrum vast. Contactpersonen genieten de voorrechten en immuniteiten die noodzakelijk zijn voor de uitoefening van hun taken.

4. Indien contactpersonen worden gedetacheerd bij het EU-centrum, dekt het EU-centrum de kosten die worden gemaakt om de noodzakelijke ruimten binnen het gebouw voor hen beschikbaar te stellen en om hen adequate steun te verlenen voor het uitoefenen van hun taken. Alle overige kosten die ontstaan in verband met de aanwijzing van contactpersonen en de uitoefening van hun taken worden gedragen door de coördinerende autoriteit die hen heeft aangewezen.

Artikel 53

Samenwerking met Europol

1. Indien nodig voor de uitoefening van zijn taken uit hoofde van deze verordening, werkt het EU-centrum samen met Europol, elk binnen hun respectieve bevoegdheden.

2. Europol en het EU-centrum voorzien elkaar van een zo volledig mogelijke toegang tot relevante informatie en informatiesystemen, waar nodig voor de uitoefening van hun respectieve taken en in overeenstemming met de handelingen van het Unierecht inzake een dergelijke toegang.

Onverminderd de verantwoordelijkheden van de uitvoerend directeur zorgt het EU-centrum voor een optimale efficiëntie door administratieve taken te delen met Europol, met inbegrip van taken die verband houden met personeelsbeheer, informatietechnologie (IT) en de uitvoering van de begroting.

3. De samenwerkingsvoorwaarden en werkafspraken worden vastgelegd in een memorandum van overeenstemming.

Artikel 54

Samenwerking met partnerorganisaties

1. Indien noodzakelijk voor de uitoefening van zijn taken uit hoofde van deze verordening, kan het EU-centrum samenwerken met organisaties en netwerken die beschikken over informatie en deskundigheid op het gebied van aangelegenheden die verband houden met het voorkomen en bestrijden van online seksueel misbruik van kinderen, waaronder organisaties van het maatschappelijk middenveld en semipubliekrechtelijke organisaties.

2. Het EU-centrum kan met de in lid 1 bedoelde organisaties memoranda van overeenstemming sluiten waarin de voorwaarden voor de samenwerking worden vastgelegd.

Afdeling 5

Organisatie

Artikel 55

Administratieve en bestuurlijke structuur

De administratieve en bestuurlijke structuur van het EU-centrum omvat:

a) een raad van bestuur, die de in artikel 57 genoemde taken uitoefent;

b) een uitvoerende raad, die de in artikel 62 genoemde taken uitoefent;

c) een uitvoerend directeur van het EU-centrum, die de in artikel 64 genoemde taken uitoefent;

d) een technologisch comité als adviesgroep, dat de in artikel 66 genoemde taken uitoefent.


Deel 1: raad van bestuur

Artikel 56

Samenstelling van de raad van bestuur

1. De raad van bestuur bestaat uit één vertegenwoordiger per lidstaat en twee vertegenwoordigers van de Commissie, die allen leden met stemrecht zijn.

2. De raad van bestuur bestaat bovendien uit één onafhankelijke deskundige waarnemer die wordt aangewezen door het Europees Parlement en die geen stemrecht heeft.

Europol kan, op verzoek van de voorzitter van de raad van bestuur, een vertegenwoordiger aanwijzen die de vergaderingen van de raad van bestuur over aangelegenheden waarbij Europol betrokken is als waarnemer bijwoont.

3. Elk lid van de raad van bestuur heeft een plaatsvervanger. De plaatsvervanger vertegenwoordigt het lid indien het afwezig is.

4. De leden van de raad van bestuur en hun plaatsvervangers worden benoemd op grond van hun kennis op het gebied van de bestrijding van seksueel misbruik van kinderen, met inachtneming van hun relevante bestuurlijke, administratieve en budgettaire vaardigheden. De lidstaten wijzen binnen vier maanden na [de datum van inwerkingtreding van deze verordening] een vertegenwoordiger van hun coördinerende autoriteit aan. Alle partijen in de raad van bestuur trachten het verloop van hun vertegenwoordigers te beperken om de continuïteit van de werkzaamheden van de raad van bestuur te waarborgen. Alle partijen streven naar een evenwichtige vertegenwoordiging van mannen en vrouwen in de raad van bestuur.

5. De ambtstermijn van de leden en hun plaatsvervangers bedraagt vier jaar. Deze ambtstermijn kan worden verlengd.

Artikel 57

Taken van de raad van bestuur

1. De raad van bestuur heeft tot taak:

a) te zorgen voor de algemene aansturing van de activiteiten van het EU-centrum;

b) bij te dragen tot de vergemakkelijking van de doeltreffende samenwerking met en tussen de coördinerende autoriteiten;

c) regels vast te stellen voor het voorkomen en beheersen van belangenconflicten met betrekking tot zijn leden, alsook voor de leden van het technologisch comité en andere adviesgroepen die hij kan instellen, en de belangenverklaringen van de leden van de raad van bestuur jaarlijks op zijn website openbaar te maken;

d) de beoordeling van de prestaties van de uitvoerende raad als bedoeld in artikel 61, lid 2, goed te keuren;

e) zijn reglement van orde vast te stellen en bekend te maken;

f) de leden van het technologisch comité en van andere adviesgroepen die hij kan instellen, aan te wijzen;

g) de adviezen over beoogde opsporingsbevelen als bedoeld in artikel 7, lid 4, goed te keuren op basis van een ontwerpadvies van de uitvoerend directeur;

h) op basis van een behoefteanalyse de in artikel 77, lid 3, bedoelde communicatie- en verspreidingsplannen vast te stellen en deze regelmatig bij te werken;


Artikel 58

Voorzitter van de raad van bestuur

1. De raad van bestuur kiest uit zijn leden een voorzitter en een vicevoorzitter. De voorzitter en vicevoorzitter worden door de leden van de raad van bestuur gekozen met een tweederdemeerderheid.

De vicevoorzitter vervangt ambtshalve de voorzitter wanneer deze niet in staat is zijn/haar taken te verrichten.

2. De ambtstermijn van de voorzitter en vicevoorzitter bedraagt vier jaar. Hun ambtstermijn kan eenmaal worden verlengd. Indien tijdens hun ambtstermijn hun lidmaatschap van de raad van bestuur echter eindigt, loopt hun ambtstermijn op dezelfde datum automatisch af.

Artikel 59

Vergaderingen van de raad van bestuur

1. De voorzitter roept de vergaderingen van de raad van bestuur bijeen.

2. De uitvoerend directeur neemt aan de beraadslagingen deel, maar heeft geen stemrecht.

3. De raad van bestuur houdt ten minste twee gewone vergaderingen per jaar. Daarnaast komt de raad bijeen op initiatief van de voorzitter, op verzoek van de Commissie of op verzoek van ten minste één derde van zijn leden.

4. De raad van bestuur kan eenieder van wie het advies dienstig kan zijn, uitnodigen om als waarnemer de vergaderingen bij te wonen.

5. De leden van de raad van bestuur en hun plaatsvervangers kunnen, met inachtneming van het reglement van orde van de raad, tijdens de vergaderingen door adviseurs of deskundigen worden bijgestaan.

6. Het EU-centrum vervult de secretariaatstaken voor de raad van bestuur.

Artikel 60

Stemprocedure in de raad van bestuur

1. Tenzij anders bepaald in deze verordening neemt de raad van bestuur besluiten met absolute meerderheid van stemmen van zijn leden.

2. Elk lid heeft één stem. Bij afwezigheid van een lid is diens plaatsvervanger gerechtigd zijn/haar stemrecht uit te oefenen.

3. De uitvoerend directeur neemt geen deel aan de stemming.

4. In het reglement van orde van de raad van bestuur wordt de stemprocedure nader uitgewerkt, met name betreffende de gevallen waarin een lid mag handelen namens een ander lid.

Deel 2: uitvoerende raad

Artikel 61

Samenstelling en benoeming van de uitvoerende raad

1. De uitvoerende raad bestaat uit de voorzitter en de vicevoorzitter van de raad van bestuur, twee andere door de raad van bestuur uit zijn stemgerechtigde leden benoemde leden en de twee vertegenwoordigers van de Commissie in de raad van bestuur. De voorzitter van de raad van bestuur is ook de voorzitter van de uitvoerende raad.

De uitvoerend directeur neemt deel aan de bijeenkomsten van de uitvoerende raad, maar heeft er geen stemrecht.

2. De ambtstermijn van de leden van de uitvoerende raad bedraagt vier jaar. Gedurende de laatste twaalf maanden van de vierjarige ambtstermijn van de voorzitter en de vijf leden van de uitvoerende raad wordt de werking van de uitvoerende raad beoordeeld hetzij door de raad van bestuur, hetzij door een kleiner comité bestaande uit leden van de raad van bestuur, waaronder een vertegenwoordiger van de Commissie. Bij de beoordeling wordt rekening gehouden met een evaluatie van de prestaties van de leden van de uitvoerende raad en met de toekomstige taken en uitdagingen voor het EU-centrum. Op basis van de beoordeling kan de raad van bestuur hun ambtstermijn eenmalig verlengen.

Artikel 62

Taken van de uitvoerende raad

1. De uitvoerende raad is verantwoordelijk voor de algemene planning en uitvoering van de krachtens artikel 43 aan het EU-centrum opgedragen taken. De uitvoerende raad stelt alle besluiten van het EU-centrum vast, met uitzondering van de besluiten die overeenkomstig artikel 57 door de raad van bestuur worden genomen.

2. Daarnaast heeft de uitvoerende raad de volgende taken:

a) uiterlijk op 30 november van elk jaar, op basis van een voorstel van de uitvoerend directeur, het ontwerp van het enig programmeringsdocument vaststellen en dit, alsmede eventuele bijgewerkte versies van het document, uiterlijk op 31 januari van het volgende jaar ter informatie toezenden aan het Europees Parlement, de Raad en de Commissie;

b) de ontwerpjaarbegroting van het EU-centrum vaststellen en andere functies met betrekking tot de begroting van het EU-centrum uitoefenen;

c) het geconsolideerde jaarverslag over de activiteiten van het EU-centrum, met daarin onder meer een overzicht van de uitvoering van de taken van het EU-centrum, beoordelen en goedkeuren, uiterlijk op 1 juli van elk jaar bij het Europees Parlement, de Raad, de Commissie en de Rekenkamer indienen, en bekendmaken;

d) een strategie voor fraudebestrijding vaststellen die evenredig is met de frauderisico’s, rekening houdend met de kosten en voordelen van de maatregelen die moeten worden uitgevoerd, evenals een strategie voor efficiëntieverhoging en synergie, een strategie voor samenwerking met derde landen en/of internationale organisaties en een strategie voor het organisatorisch beheer en de internecontrolesystemen;

e) regels vaststellen voor de voorkoming en beheersing van belangenconflicten met betrekking tot zijn leden;

f) zijn reglement van orde vaststellen;

g) met betrekking tot het personeel van het EU-centrum, de bevoegdheden uitoefenen die krachtens het Statuut van de ambtenaren zijn toegekend aan het tot aanstelling bevoegde gezag, en die krachtens de Regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden zijn toegekend aan het tot het sluiten van arbeidscontracten bevoegde gezag 51 (“de bevoegdheden van het tot aanstelling bevoegde gezag”);

h) toepasselijke uitvoeringsregels vaststellen voor de uitvoering van het Statuut van de ambtenaren en de Regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden, overeenkomstig artikel 110, lid 2, van het Statuut;

i) de uitvoerend directeur benoemen en van zijn/haar ambt ontheffen, overeenkomstig artikel 65;

j) een rekenplichtige — eventueel de rekenplichtige van de Commissie — benoemen die onderworpen is aan het Statuut van de ambtenaren en de Regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden, en volledig onafhankelijk is bij de uitvoering van zijn/haar taken;

k) zorgen voor passende follow-up van de resultaten en aanbevelingen die voortvloeien uit de interne en externe auditverslagen en evaluaties en uit de onderzoeken van het Europees Bureau voor Fraudebestrijding (OLAF);

l) de financiële regels vaststellen die van toepassing zijn op het EU-centrum;

m) alle besluiten nemen betreffende het opzetten en, waar nodig, het wijzigen van de interne structuren van het EU-centrum;

n) een functionaris voor gegevensbescherming aanwijzen;

o) na raadpleging van de Europese Toezichthouder voor gegevensbescherming interne richtsnoeren goedkeuren waarin de procedures voor de verwerking van informatie overeenkomstig artikel 51 nader worden bepaald;

p) toestemming verlenen voor het sluiten van memoranda van overeenstemming als bedoeld in artikel 53, lid 3, en artikel 54, lid 2.

3. Met betrekking tot de in lid 2, punten g) en h), genoemde bevoegdheden neemt de uitvoerende raad overeenkomstig artikel 110, lid 2, van het Statuut van de ambtenaren een besluit op basis van artikel 2, lid 1, van het Statuut van de ambtenaren en artikel 6 van de Regeling, waarbij de desbetreffende bevoegdheden van het tot aanstelling bevoegde gezag aan de uitvoerend directeur worden gedelegeerd. De uitvoerend directeur mag deze bevoegdheden op zijn/haar beurt verder delegeren.

4. In uitzonderlijke omstandigheden mag de uitvoerende raad door middel van een besluit de delegatie van de bevoegdheden van het tot aanstelling bevoegde gezag aan de uitvoerend directeur alsook de subdelegatie van deze bevoegdheden door de uitvoerend directeur tijdelijk opschorten en deze bevoegdheden zelf uitoefenen of delegeren aan een van zijn leden of aan een ander personeelslid dan de uitvoerend directeur.

5. Indien dat dringend noodzakelijk is, mag de uitvoerende raad bepaalde voorlopige besluiten namens de raad van bestuur nemen, met name op het gebied van administratief beheer, met inbegrip van de opschorting van de delegatie van de bevoegdheden van het tot aanstelling bevoegde gezag en begrotingskwesties.

Artikel 63

Stemprocedure in de uitvoerende raad

1. De besluiten van de uitvoerende raad worden genomen met een gewone meerderheid van de stemmen van de leden. Elk lid van de uitvoerende raad heeft één stem. In geval van een gelijk aantal stemmen brengt de voorzitter de beslissende stem uit.

2. De vertegenwoordigers van de Commissie hebben stemrecht bij de bespreking van en de besluitvorming over aangelegenheden in het kader van artikel 62, lid 2, punten a) tot en met l) en punt p). Voor de besluitvorming in het kader van artikel 62, lid 2, punten f) en g), beschikken de vertegenwoordigers van de Commissie elk over één stem. Besluitvorming in het kader van artikel 62, lid 2, punten b) tot en met e), punten h) tot en met l) en punt p), is slechts toegestaan indien de vertegenwoordigers van de Commissie een positieve stem uitbrengen. Bij de besluitvorming in het kader van artikel 62, lid 2, punt a), is de toestemming van de vertegenwoordigers van de Commissie alleen vereist voor de onderdelen van het besluit die geen verband houden met het jaarlijkse en het meerjarige werkprogramma van het EU-centrum.

De stemprocedure wordt nader uitgewerkt in het reglement van orde van de uitvoerende raad, met name wat betreft de omstandigheden waarin een lid mag handelen namens een ander lid.

Deel 3: Uitvoerend directeur

Artikel 64

Verantwoordelijkheden van de uitvoerend directeur

1. De uitvoerend directeur leidt het EU-centrum. De uitvoerend directeur legt verantwoording af aan de raad van bestuur.

2. De uitvoerend directeur brengt desgevraagd verslag uit aan het Europees Parlement over de uitvoering van zijn/haar taken. De Raad kan de uitvoerend directeur uitnodigen verslag uit te brengen over de uitvoering van zijn/haar taken.

3. De uitvoerend directeur treedt op als wettelijk vertegenwoordiger van het EU-centrum.

4. De uitvoerend directeur is verantwoordelijk voor de uitvoering van de taken die bij deze verordening aan het EU-centrum worden toegewezen. De uitvoerend directeur is met name verantwoordelijk voor:

a) het dagelijks bestuur van het EU-centrum;

b) het opstellen van de besluiten die de raad van bestuur moet aannemen;

c) de uitvoering van de besluiten van de raad van bestuur;

d) het opstellen van het enig programmeringsdocument en het indienen ervan bij de uitvoerende raad na raadpleging van de Commissie;

e) het uitvoeren van het enig programmeringsdocument en het uitbrengen van verslag over de uitvoering bij de uitvoerende raad;

f) het opstellen van het geconsolideerde jaarverslag over de activiteiten van het EU-centrum en het ter beoordeling en goedkeuring voorleggen van dat verslag aan de uitvoerende raad;

g) het opstellen van een actieplan naar aanleiding van conclusies van interne en externe auditverslagen en evaluaties, alsook van onderzoeken van het Europees Bureau voor Fraudebestrijding (OLAF) en het Europees Openbaar Ministerie (EOM) en het halfjaarlijks verslag over de voortgang uitbrengen aan de Commissie en het regelmatig verslag over de voortgang uitbrengen aan de raad van bestuur en de uitvoerende raad;

h) het beschermen van de financiële belangen van de Unie door, zonder afbreuk te doen aan de onderzoeksbevoegdheid van OLAF en het EOM, preventieve maatregelen tegen fraude, corruptie en andere onwettige activiteiten te nemen, doeltreffende controles uit te voeren en bij onregelmatigheden de ten onrechte betaalde bedragen terug te vorderen en in voorkomend geval doeltreffende, evenredige en afschrikkende administratieve sancties op te leggen, met inbegrip van financiële sancties;

i) het opstellen van een strategie voor fraudebestrijding, een strategie voor efficiëntieverhoging en synergie, een strategie voor samenwerking met derde landen en/of internationale organisaties en een strategie voor het organisatorisch beheer en internecontrolesystemen voor het EU-centrum en het ter goedkeuring voorleggen hiervan aan de uitvoerende raad;

j) het opstellen van ontwerpen van de financiële regels die van toepassing zijn op het EU-centrum;

k) het opstellen van de ontwerpraming van ontvangsten en uitgaven van het EU-centrum en het uitvoeren van zijn begroting;

l) het voorbereiden en uitvoeren van een IT-beveiligingsstrategie, waarbij wordt voorzien in passend risicobeheer voor alle door het EU-centrum ontwikkelde en aangekochte IT-infrastructuur, -systemen en -diensten, alsook in voldoende financiering voor IT-beveiliging;

m) het uitvoeren van het jaarlijkse werkprogramma van het EU-centrum onder toezicht van de uitvoerende raad;

n) het opstellen van de ontwerpraming van ontvangsten en uitgaven van het EU-centrum als onderdeel van het enig programmeringsdocument van het EU-centrum en het uitvoeren van de begroting van het EU-centrum krachtens artikel 67;

o) het opstellen van een ontwerpverslag waarin alle activiteiten van het EU-centrum worden beschreven, met een hoofdstuk over financiële en administratieve aangelegenheden;

p) het bevorderen van de aanwerving van passend opgeleid en ervaren personeel voor het EU-centrum, waarbij een genderevenwicht wordt gewaarborgd.

5. Indien vereist op grond van uitzonderlijke omstandigheden, kan de uitvoerend directeur besluiten om één of meer personeelsleden in een andere lidstaat te plaatsen met het oog op de efficiëntere, doeltreffendere en coherentere uitvoering van de taken van het EU-centrum. Alvorens te beslissen een plaatselijk kantoor te openen, vraagt de uitvoerend directeur de toestemming van de Commissie, de raad van bestuur en de betrokken lidstaat. De beslissing wordt gebaseerd op een passende kosten-batenanalyse waarin met name de toegevoegde waarde van die beslissing wordt aangetoond en waarin het bereik wordt gespecificeerd van de activiteiten die bij het plaatselijke kantoor moeten worden verricht, op zodanige wijze dat onnodige kosten en dubbele administratieve taken van het EU-centrum worden voorkomen. Er kan een zetelovereenkomst met de betrokken lidstaat/lidstaten worden gesloten.

Artikel 65

Uitvoerend directeur

1. De uitvoerend directeur wordt in dienst genomen als een tijdelijke functionaris van het EU-centrum overeenkomstig artikel 2, punt a), van de Regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden.

2. De uitvoerend directeur wordt na een openbare en transparante selectieprocedure door de uitvoerende raad aangesteld uit een lijst van door de Commissie voorgedragen kandidaten.

3. Voor het sluiten van de arbeidsovereenkomst met de uitvoerend directeur wordt het EU-centrum vertegenwoordigd door de voorzitter van de uitvoerende raad.

4. De ambtstermijn van de uitvoerend directeur bedraagt vijf jaar. Zes maanden vóór het einde van de ambtstermijn van de uitvoerend directeur voltooit de Commissie een beoordeling waarbij een evaluatie van de prestaties van de uitvoerend directeur en de toekomstige taken en uitdagingen van het EU-centrum in aanmerking worden genomen.

5. Op grond van een voorstel van de Commissie, waarin rekening wordt gehouden met de in lid 3 bedoelde beoordeling, kan de uitvoerende raad de ambtstermijn van de uitvoerend directeur eenmaal verlengen met ten hoogste vijf jaar.

6. Een uitvoerend directeur wiens ambtstermijn is verlengd, kan na afloop van de volledige termijn niet deelnemen aan een nieuwe selectieprocedure voor hetzelfde ambt.

7. De uitvoerend directeur kan slechts worden ontslagen bij een besluit van de uitvoerende raad op voorstel van de Commissie.

8. De uitvoerende raad neemt besluiten over de benoeming, de verlenging van de ambtstermijn en het ontslag van de uitvoerend directeur met een tweederdemeerderheid van alle leden die stemrecht hebben.

Onderafdeling 5: technologisch comité

Artikel 66

Oprichting en taken van het technologisch comité

1. Het technologisch comité bestaat uit technisch deskundigen die zijn benoemd door de raad van bestuur vanwege hun uitmuntendheid en onafhankelijkheid, naar aanleiding van een oproep tot het indienen van blijken van belangstelling in het Publicatieblad van de Europese Unie.

2. De procedures voor de benoeming van de leden van het technologisch comité en voor het functioneren van dat comité worden gespecificeerd in het reglement van orde van de raad van bestuur en worden openbaar gemaakt.

3. De leden van het comité zijn onafhankelijk en handelen in het algemeen belang. De lijst van de leden van het comité wordt door het EU-centrum op zijn website gepubliceerd en bijgewerkt.

4. Indien een lid niet langer aan de criteria van onafhankelijkheid voldoet, stelt hij of zij de raad van bestuur daarvan in kennis. Bij wijze van alternatief kan de raad van bestuur op voorstel van ten minste een derde van zijn leden of van de Commissie het gebrek aan onafhankelijkheid constateren en het mandaat van de betrokkene intrekken. De raad van bestuur benoemt overeenkomstig de procedure voor de gewone leden een nieuw lid voor de resterende duur van de ambtstermijn.

5. De ambtstermijn van de leden van het technologisch comité bedraagt vier jaar. Deze termijn kan eenmaal worden verlengd.

6. Het technologisch comité:

a) levert een bijdrage aan de adviezen van het EU-centrum als bedoeld in artikel 7, lid 3, eerste alinea, punt d);

b) levert een bijdrage aan de bijstand die het EU-centrum verleent aan de coördinerende autoriteiten, de raad van bestuur, de uitvoerende raad en de uitvoerend directeur met betrekking tot aangelegenheden in verband met het gebruik van technologie;

c) levert op verzoek interne deskundigheid met betrekking tot aangelegenheden in verband met het gebruik van technologie voor het voorkomen en opsporen van online seksueel misbruik van kinderen.

Afdeling 6

Opstelling en structuur van de begroting

Onderafdeling 1

Enig programmeringsdocument

Artikel 67

Vaststelling en uitvoering van de begroting

1. Elk jaar stelt de uitvoerend directeur een ontwerpraming van de ontvangsten en uitgaven van het EU-centrum voor het volgende begrotingsjaar vast, met inbegrip van een personeelsformatieplan, en zendt deze toe aan de uitvoerende raad.

2. Op basis van de ontwerpraming stelt de uitvoerende raad een voorlopige ontwerpraming vast van de ontvangsten en uitgaven van het EU-centrum voor het volgende begrotingsjaar en hij zendt deze uiterlijk op 31 januari van elk jaar aan de Commissie toe.

3. De uitvoerende raad stuurt elk jaar de definitieve ontwerpraming van de ontvangsten en uitgaven van het EU-centrum, die tevens een ontwerp van personeelsformatie bevat, uiterlijk op 31 maart toe aan het Europees Parlement, de Raad en de Commissie.

4. De Commissie zendt de raming, samen met het ontwerp van algemene begroting van de Unie, toe aan het Europees Parlement en de Raad.

5. Op basis van de raming neemt de Commissie de geraamde bedragen die zij voor de personeelsformatie nodig acht en de bijdrage ten laste van de algemene begroting op in het ontwerp van algemene begroting van de Unie, dat zij overeenkomstig de artikelen 313 en 314 het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie voorlegt aan het Europees Parlement en de Raad.

6. Het Europees Parlement en de Raad keuren de kredieten voor de bijdrage van de Unie aan het EU-centrum goed.

7. Het Europees Parlement en de Raad stellen de personeelsformatie van het EU-centrum vast.

8. De begroting van het EU-centrum wordt door de uitvoerende raad vastgesteld. De begroting wordt definitief wanneer de algemene begroting van de Unie definitief is vastgesteld. De begroting wordt zo nodig dienovereenkomstig aangepast.

9. De uitvoerend directeur voert de begroting van het EU-centrum uit.

10. De uitvoerend directeur zendt het Europees Parlement en de Raad jaarlijks alle relevante informatie over de resultaten van evaluatieprocedures toe.

Artikel 68

Financiële regels

De financiële regels die van toepassing zijn op het EU-centrum, worden vastgesteld door de uitvoerende raad, na raadpleging van de Commissie. Deze financiële regels wijken niet af van de regels die zijn neergelegd in Gedelegeerde Verordening (EU) 2019/715 52 , tenzij dit in verband met de werking van het EU-centrum specifiek vereist is en de Commissie vooraf toestemming heeft verleend.

1.

Oderafdeling 2

Inrichting, uitvoering en controle van de begroting

Artikel 69

Begroting

1. De ramingen van alle ontvangsten en uitgaven van het EU-centrum worden elk begrotingsjaar, dat overeenkomt met het kalenderjaar, opgesteld en worden weergegeven in de begroting van het EU-centrum, dat wat ontvangsten en uitgaven betreft in evenwicht is.

2. Behoudens andere middelen, bestaan de ontvangsten van het EU-centrum uit een bijdrage van de Unie die wordt opgenomen in de algemene begroting van de Unie.

3. Het EU-centrum kan van de Unie financiële middelen krijgen in de vorm van delegatieovereenkomsten of ad-hocsubsidies, in overeenstemming met de in artikel 68 bedoelde financiële regels en de bepalingen van de toepasselijke instrumenten die het beleid van de Unie ondersteunen.

4. De uitgaven van het EU-centrum omvatten het salaris van het personeel, uitgaven voor administratie en infrastructuur en operationele uitgaven.

5. Vastleggingen in de begroting voor acties in verband met grootschalige projecten die zich over meer dan één begrotingsjaar uitstrekken, mogen in verschillende jaartranches worden verdeeld.

Artikel 70

Indiening van de rekeningen en kwijting

1. De rekenplichtige van het EU-centrum zendt de voorlopige rekeningen voor het begrotingsjaar (jaar N) uiterlijk op 1 maart van het volgende begrotingsjaar (jaar N + 1) aan de rekenplichtige van de Commissie en de Rekenkamer toe.

2. Het EU-centrum zendt uiterlijk 31 maart van het jaar N + 1 een verslag over het budgettair en financieel beheer voor het jaar N toe aan het Europees Parlement, de Raad en de Rekenkamer.

3. De rekenplichtige van de Commissie zendt de voorlopige rekeningen van het EU-centrum voor het jaar N, die met de rekeningen van de Commissie zijn geconsolideerd, uiterlijk 31 maart van het jaar N + 1 aan de Rekenkamer toe.

4. De raad van bestuur brengt een advies uit over de definitieve rekeningen van het EU-centrum voor het jaar N.

5. De rekenplichtige van het EU-centrum dient uiterlijk op 1 juli van het jaar N + 1 de definitieve rekeningen voor het jaar N samen het advies van de raad van bestuur in bij het Europees Parlement, de Raad, de Commissie, de Rekenkamer en de nationale parlementen.

6. De definitieve rekeningen voor jaar N worden uiterlijk op 15 november van jaar N + 1 bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie.

7. Uiterlijk op 30 september van het jaar N + 1 stuurt de uitvoerend directeur de Rekenkamer een antwoord op de opmerkingen die de Rekenkamer in haar jaarverslag heeft gemaakt. Hij of zij dient dit antwoord ook in bij de raad van bestuur.

8. De uitvoerend directeur verstrekt op verzoek van het Europees Parlement aan laatstgenoemde alle informatie die noodzakelijk is voor de soepele toepassing van de kwijtingsprocedure voor jaar N.

9. Vóór 15 mei van het jaar N + 2 verleent het Europees Parlement op aanbeveling van de Raad, die met gekwalificeerde meerderheid van stemmen besluit, de uitvoerend directeur kwijting voor de uitvoering van de begroting voor het jaar N.

Afdeling 7

Personeel

Artikel 71

Algemene bepalingen

1. Het Statuut en de Regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden, alsmede de voorschriften die bij overeenkomst zijn vastgesteld tussen de instellingen van de Unie ten behoeve van de uitvoering ervan, zijn van toepassing op het EU-centrum voor alle niet in deze verordening geregelde zaken.

2. De uitvoerende raad stelt, in samenspraak met de Commissie, de nodige uitvoeringsmaatregelen vast volgens de regelingen van artikel 110 van het Statuut van de ambtenaren.

3. Het personeel van het EU-centrum, en met name het personeel dat werkzaam is op gebieden die verband houden met het opsporen, melden en verwijderen van online seksueel misbruik van kinderen, heeft toegang tot passende counseling en ondersteunende diensten.

Artikel 72

Gedetacheerde nationale deskundigen en andere personeelsleden

1. Het EU-centrum kan een beroep doen op gedetacheerde nationale deskundigen of andere personeelsleden die niet bij het EU-centrum in dienst zijn.

2. De uitvoerende raad stelt regels vast inzake personeel uit de lidstaten, met inbegrip van de contactpersonen als bedoeld in artikel 52, dat bij het EU-centrum moet worden gedetacheerd en werkt deze regels waar nodig bij. Deze regels omvatten met name de financiële regelingen voor deze detacheringen, onder meer op het gebied van verzekering en opleiding. In de regels wordt rekening gehouden met het feit dat het personeel wordt gedetacheerd en als personeel van het EU-centrum wordt ingezet. Zij bevatten tevens bepalingen inzake de voorwaarden voor de inzet. Waar relevant streeft de uitvoerende raad naar consistentie met de regels die gelden voor de vergoeding van dienstreizen van statutair personeel.

Artikel 73

Voorrechten en immuniteiten

Protocol nr. 7 betreffende de voorrechten en immuniteiten van de Europese Unie dat is gehecht aan het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, is van toepassing op het EU-centrum en op het personeel ervan.

De voorrechten en immuniteiten van contactpersonen en hun gezinsleden worden vastgesteld in een overeenkomst tussen de lidstaat waar het EU-centrum is gevestigd en de andere lidstaten. In die overeenkomst worden de voorrechten en immuniteiten geregeld die nodig zijn voor de goede vervulling van de taken van de contactpersonen.

Artikel 74

Beroepsgeheim

1. De leden van de raad van bestuur en de uitvoerende raad en alle personeelsleden van het EU-centrum, met inbegrip van door de lidstaten tijdelijk gedetacheerde ambtenaren, en alle overige personen die op contractuele basis taken uitvoeren voor het EU-centrum, zijn onderworpen aan de vereisten van het beroepsgeheim overeenkomstig artikel 339 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, zelfs na beëindiging van hun functie.

2. De uitvoerende raad zorgt ervoor dat personen die, direct of indirect, permanent of occasioneel, diensten in verband met de taken van het EU-centrum verlenen, waaronder ook ambtenaren en andere personen die door de uitvoerende raad daartoe zijn gemachtigd of door de coördinerende autoriteiten daartoe zijn aangewezen, worden onderworpen aan vereisten van het beroepsgeheim die gelijkwaardig zijn aan die bedoeld in lid 1.

3. Het EU-centrum stelt praktische regelingen vast voor de uitvoering van de in de leden 1 en 2 vermelde vertrouwelijkheidsregels.

4. Het EU-centrum past Besluit (EU, Euratom) 2015/444 van de Commissie 53 toe.

Artikel 75

Veiligheidsvoorschriften voor de bescherming van gerubriceerde en gevoelige niet-gerubriceerde informatie

1. Het EU-centrum stelt eigen veiligheidsvoorschriften vast die gelijkwaardig zijn aan de veiligheidsvoorschriften van de Commissie voor de bescherming van gerubriceerde informatie van de Europese Unie (EUCI) en gevoelige niet-gerubriceerde informatie, als uiteengezet in de Besluiten (EU, Euratom) 2015/443 54 en (EU, Euratom) 2015/444 van de Commissie. De veiligheidsvoorschriften van het EU-centrum hebben onder andere betrekking op bepalingen voor de uitwisseling, verwerking en opslag van dergelijke informatie. De uitvoerende raad stelt de veiligheidsvoorschriften van het EU-centrum vast na goedkeuring door de Commissie.

2. De Commissie moet vooraf goedkeuring verlenen voor alle administratieve regelingen inzake de uitwisseling van gerubriceerde informatie met de relevante autoriteiten van een derde land of, bij gebrek aan een dergelijke regeling, voor alle uitzonderlijke ad-hocvrijgaven van EUCI aan dergelijke autoriteiten.

Afdeling 8

Algemene bepalingen

Artikel 76

Talenregeling

De bepalingen van Verordening nr. 1 55 zijn van toepassing op het EU-centrum. De voor het functioneren van het EU-centrum noodzakelijke vertalingen worden gemaakt door het Vertaalbureau voor de organen van de Europese Unie.

Artikel 77

Transparantie en communicatie

1. Verordening (EG) nr. 1049/2001 56 is van toepassing op de documenten die bij het EU-centrum berusten. De raad van bestuur stelt binnen zes maanden na de datum van zijn eerste vergadering de gedetailleerde regels ter uitvoering van die verordening vast.

2. Op de verwerking van persoonsgegevens door het EU-centrum is Verordening (EU) 2018/1725 van toepassing. De raad van bestuur stelt binnen zes maanden na de datum van zijn eerste vergadering maatregelen vast voor de toepassing van die verordening door het EU-centrum, onder meer betreffende de benoeming van een functionaris voor gegevensbescherming van het EU-centrum. Deze maatregelen worden vastgesteld na raadpleging van de Europese Toezichthouder voor gegevensbescherming.

3. Het EU-centrum kan op eigen initiatief communicatieactiviteiten ontplooien op gebieden die onder zijn bevoegdheid vallen. De communicatieactiviteiten worden uitgevoerd in overeenstemming met de desbetreffende door de raad van bestuur vastgestelde communicatie- en verspreidingsplannen.

Artikel 78

Fraudebestrijdingsmaatregelen

1. Met het oog op de bestrijding van fraude, corruptie en andere onwettige activiteiten is Verordening (EG) nr. 883/2013 57 van toepassing.

2. Het EU-centrum treedt binnen de zes maanden na [de datum van het begin van de werkzaamheden als bedoeld in artikel 82] toe tot het Interinstitutioneel Akkoord van 25 mei 1999 tussen het Europees Parlement, de Raad van de Europese Unie en de Commissie van de Europese Gemeenschappen betreffende de interne onderzoeken verricht door OLAF en stelt onverwijld de overeenkomstige voorschriften vast, die op het personeel van het EU-centrum van toepassing zijn, waarbij het gebruik maakt van het model in de bijlage bij dat akkoord.

3. De Europese Rekenkamer is bevoegd om bij alle begunstigden van subsidies, contractanten en subcontractanten die van het EU-centrum Uniemiddelen hebben ontvangen, controles op stukken of controles en verificaties ter plaatse te verrichten.

4. OLAF kan overeenkomstig de bepalingen en procedures van Verordening (EU, Euratom) nr. 883/2013 en Verordening (EG, Euratom) nr. 2185/96 van de Raad 58 onderzoeken verrichten, waaronder controles en inspecties ter plaatse, om vast te stellen of er sprake is van fraude, corruptie of andere onwettige activiteiten waardoor de financiële belangen van de Unie worden geschaad in verband met een subsidie of een door het EU-centrum gefinancierde overeenkomst.

5. Onverminderd de leden 1, 2, 3 en 4 worden in samenwerkingsovereenkomsten met derde landen en internationale organisaties, contracten, subsidieovereenkomsten en subsidiebesluiten van het EU-centrum bepalingen opgenomen die de Europese Rekenkamer en OLAF uitdrukkelijk in staat stellen overeenkomstig hun respectieve bevoegdheden dergelijke controles en onderzoeken te verrichten.


Artikel 79

Aansprakelijkheid

1. Voor de contractuele aansprakelijkheid van het EU-centrum geldt het recht dat op het betrokken contract van toepassing is.

2. Het Hof van Justitie van de Europese Unie is bevoegd om uitspraak te doen krachtens arbitrageclausules in de door het EU-centrum gesloten overeenkomsten.

3. In geval van niet-contractuele aansprakelijkheid vergoedt het EU-centrum in overeenstemming met de algemene beginselen die de rechtsstelsels van de lidstaten gemeen hebben, alle door zijn afdelingen of door zijn personeel bij de uitoefening van hun werkzaamheden veroorzaakte schade.

4. Het Hof van Justitie van de Europese Unie is bevoegd kennis te nemen van geschillen over de vergoeding van de in lid 3 bedoelde schade.

5. Voor de persoonlijke aansprakelijkheid van de personeelsleden jegens het EU-centrum gelden de bepalingen van het Statuut van de ambtenaren of van de regeling die op hen van toepassing is.

Artikel 80

Administratieve onderzoeken

Overeenkomstig artikel 228 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie worden de activiteiten van het EU-centrum ook onderworpen aan onderzoeken door de Europese Ombudsman.

Artikel 81

Zetelovereenkomst en operationele voorwaarden

1. De noodzakelijke bepalingen betreffende de accommodatie die het EU-centrum in de lidstaat waar de zetel van het EU-centrum zich bevindt, moet worden geboden en de door deze lidstaat ter beschikking te stellen faciliteiten, alsook de specifieke voorschriften die in die lidstaat gelden voor de uitvoerend directeur, de leden van de uitvoerende raad, de personeelsleden van het EU-centrum en hun gezinsleden, worden vastgesteld in een zetelovereenkomst tussen het EU-centrum en de lidstaat waar de zetel van het EU-centrum zich bevindt, die wordt gesloten nadat de uitvoerende raad daarmee heeft ingestemd en niet later dan [twee jaar na de inwerkingtreding van de onderhavige verordening].

2. De lidstaat waar de zetel van het EU-centrum zich bevindt, zorgt voor de best mogelijke omstandigheden om de soepele en efficiënte werking van het EU-centrum te waarborgen, met inbegrip van meertalige, op Europa gerichte scholing en passende vervoersverbindingen.

Artikel 82

Begin van de werkzaamheden van het EU-centrum

1. De Commissie is verantwoordelijk voor de oprichting en eerste werkzaamheden van het EU-centrum totdat de uitvoerend directeur in functie is getreden na zijn of haar benoeming door de uitvoerende raad overeenkomstig artikel 65, lid 2. Hiertoe:

a) kan de Commissie een ambtenaar van de Commissie aanwijzen om op te treden als uitvoerend directeur ad interim en om de taken van de uitvoerend directeur uit te voeren;

b) oefent de uitvoerend directeur ad interim de bevoegdheden van het tot aanstelling bevoegde gezag uit, in afwijking van artikel 62, lid 2, punt g), en in afwachting van de goedkeuring van een in artikel 62, lid 4, bedoeld besluit;

c) mag de Commissie het EU-centrum bijstand verlenen, met name door ambtenaren van de Commissie te detacheren om de activiteiten van het EU-centrum uit te voeren onder de verantwoordelijkheid van de uitvoerend directeur ad interim of de uitvoerend directeur;

d) mag de uitvoerend directeur ad interim na goedkeuring door de uitvoerende raad alle betalingen goedkeuren die worden gedekt door in de begroting van het EU-centrum opgenomen kredieten, alsook contracten, met inbegrip van personeelscontracten, sluiten na goedkeuring van het personeelsformatieplan van het EU-centrum.

HOOFDSTUK V

GEGEVENSVERZAMELING EN TRANSPARANTIEVERSLAGLEGGING

Artikel 83

Gegevensverzameling

1. Aanbieders van hostingdiensten, aanbieders van interpersoonlijke communicatiediensten en aanbieders van internettoegangsdiensten verzamelen gegevens over de volgende onderwerpen en stellen deze informatie op verzoek ter beschikking van het EU-centrum:

a) indien ten aanzien van de aanbieder een opsporingsbevel is uitgevaardigd overeenkomstig artikel 7:

–de maatregelen die zijn getroffen om het bevel na te leven, met inbegrip van de voor dat doel gebruikte technologieën en de waarborgen waarin is voorzien;    

–de foutenpercentages van de gebruikte technologieën voor het opsporen van online seksueel misbruik van kinderen en de maatregelen die zijn genomen om fouten te voorkomen of te verhelpen;

–in verband met klachten en zaken die door gebruikers zijn ingediend in verband met de maatregelen die zijn genomen om het bevel na te leven, het aantal klachten dat rechtstreeks bij de aanbieder is ingediend, het aantal zaken dat is voorgelegd aan een gerechtelijke autoriteit, de gronden voor deze klachten en zaken, de genomen besluiten in verband met deze klachten en in deze zaken, de gemiddelde benodigde tijd voor het nemen van deze besluiten en het aantal gevallen waarin deze besluiten vervolgens zijn vernietigd;

b) het aantal overeenkomstig artikel 14 ten aanzien van de aanbieder uitgevaardigde verwijderingsbevelen en de gemiddelde benodigde tijd voor het verwijderen of ontoegankelijk maken van het item of de items van het desbetreffende materiaal van seksueel misbruik van kinderen;

c) het totale aantal items van materiaal van seksueel misbruik van kinderen dat de aanbieder heeft verwijderd of ontoegankelijk heeft gemaakt, uitgesplitst naar de vraag of de items zijn verwijderd of ontoegankelijk zijn gemaakt op grond van een verwijderingsbevel, een door een coördinerende autoriteit, het EU-centrum of een derde ingediende kennisgeving dan wel op eigen initiatief van de aanbieder;

d) het aantal blokkeringsbevelen dat overeenkomstig artikel 16 ten aanzien van de aanbieder is uitgevaardigd;

e) het aantal gevallen waarin de aanbieder zich heeft beroepen op artikel 8, lid 3, artikel 14, lid 5 of lid 6, of artikel 17, lid 5, samen met de redenen hiervoor.

2. De coördinerende autoriteiten verzamelen gegevens over de volgende onderwerpen en stellen deze informatie op verzoek ter beschikking van het EU-centrum:

a) de follow-up die is gegeven aan meldingen van potentieel online seksueel misbruik van kinderen die het EU-centrum overeenkomstig artikel 48, lid 3, heeft doorgestuurd, waarbij voor elke melding het volgende wordt vermeld:

–of de melding heeft geleid tot de opening van een strafrechtelijk onderzoek, heeft bijgedragen tot een lopend onderzoek, heeft geleid tot ander optreden of niet heeft geleid tot optreden;

–indien de melding heeft geleid tot de opening van een strafrechtelijk onderzoek of heeft bijgedragen tot een lopend onderzoek, de stand van zaken of de uitkomst van het onderzoek, met inbegrip van de vragen of de zaak is gesloten in de fase die voorafgaat aan het strafproces, of de zaak heeft geleid tot het opleggen van sancties, of er slachtoffers zijn geïdentificeerd en gered en zo ja, hoeveel slachtoffers, uitgesplitst naar geslacht en leeftijd, en of er verdachten zijn gearresteerd en daders zijn veroordeeld en zo ja, hoeveel verdachten en daders;

–indien de melding heeft geleid tot ander optreden, het soort optreden, de stand van zaken of uitkomst van dat optreden en de redenen voor dat optreden;

–indien de melding niet heeft geleid tot optreden, de redenen om hiervan af te zien;

b) de belangrijkste en terugkerende risico’s op online seksueel misbruik van kinderen, zoals gemeld door aanbieders van hostingdiensten en aanbieders van interpersoonlijke communicatiediensten overeenkomstig artikel 3 of geïdentificeerd aan de hand van andere informatie waarover de coördinerende autoriteit beschikt;

c) een lijst van aanbieders van hostingdiensten en aanbieders van interpersoonlijke communicatiediensten tot wie de coördinerende autoriteit een opsporingsbevel heeft gericht overeenkomstig artikel 7;

d) het aantal overeenkomstig artikel 7 uitgevaardigde opsporingsbevelen, uitgesplitst naar aanbieder en soort online seksueel misbruik van kinderen en het aantal gevallen waarin de aanbieder zich heeft beroepen op artikel 8, lid 3;

e) een lijst van aanbieders van hostingdiensten ten aanzien van wie de coördinerende autoriteit een verwijderingsbevel heeft uitgevaardigd overeenkomstig artikel 14;

f) het aantal overeenkomstig artikel 14 uitgevaardigde verwijderingsbevelen, uitgesplitst naar aanbieder, de tijd die nodig was om het desbetreffende item of de desbetreffende items van materiaal van seksueel misbruik van kinderen te verwijderen of ontoegankelijk te maken en het aantal gevallen waarin de aanbieder zich heeft beroepen op artikel 14, leden 5 en 6;

g) het aantal overeenkomstig artikel 16 uitgevaardigde blokkeringsbevelen, uitgesplitst naar aanbieder en het aantal gevallen waarin de aanbieder zich heeft beroepen op artikel 17, lid 5;

h) een lijst van relevante diensten van de informatiemaatschappij ten aanzien waarvan de coördinerende autoriteit een besluit heeft genomen overeenkomstig artikel 27, 28 of 29, het soort genomen besluit en de redenen voor het nemen van dat besluit;

i) de gevallen waarin het advies van het EU-centrum krachtens artikel 7, lid 4, punt d), in wezenlijke mate afweek van het advies van de coördinerende autoriteit, waarbij de punten die afweken en de belangrijkste redenen voor de afwijking worden vermeld.

3. Het EU-centrum verzamelt gegevens en produceert statistieken met betrekking tot het opsporen, melden, verwijderen of ontoegankelijk maken op grond van deze verordening van online seksueel misbruik van kinderen. De gegevens betreffen met name de volgende onderwerpen:

a) het aantal indicatoren in de indicatorendatabanken als bedoeld in artikel 44 en de ontwikkeling van dat aantal ten opzichte van de voorgaande jaren;

b) het aantal aangiften van materiaal van seksueel misbruik van kinderen en het benaderen van kinderen als bedoeld in artikel 36, lid 1, uitgesplitst naar lidstaat die de coördinerende autoriteit die de aangifte doet, heeft aangewezen en, in het geval van materiaal van seksueel misbruik van kinderen, het aantal indicatoren dat op basis hiervan is gegenereerd en het aantal uniform resource locators dat overeenkomstig artikel 44, lid 3, is opgenomen in de lijst van uniform resource locators;

c) het totale aantal meldingen dat overeenkomstig artikel 12 bij het EU-centrum is ingediend, uitgesplitst naar aanbieder van hostingdiensten en aanbieder van interpersoonlijke communicatiediensten die de melding heeft ingediend en naar lidstaat aan wiens bevoegde autoriteit het EU-centrum de meldingen overeenkomstig artikel 48, lid 3, heeft doorgestuurd;

d) het online seksueel misbruik van kinderen waarop de meldingen betrekking hebben, met inbegrip van het aantal items van potentieel bekend en nieuw materiaal van seksueel misbruik van kinderen en gevallen van het potentieel benaderen van kinderen, de lidstaat aan wiens bevoegde autoriteit het EU-centrum de meldingen overeenkomstig artikel 48, lid 3, heeft doorgestuurd en het soort relevante dienst van de informatiemaatschappij dat wordt aangeboden door de aanbieder die de melding doet;

e) het aantal meldingen dat het EU-centrum kennelijk ongegrond acht, zoals bedoeld in artikel 48, lid 2;

f) het aantal meldingen dat betrekking heeft op potentieel nieuw materiaal van seksueel misbruik van kinderen en het benaderen van kinderen waarvan na een beoordeling is vastgesteld dat deze geen materiaal van seksueel misbruik van kinderen vormen, waarvan het EU-centrum krachtens artikel 36, lid 3, in kennis is gesteld, uitgesplitst naar lidstaat;

g) de resultaten van de zoekopdrachten overeenkomstig artikel 49, lid 1, met inbegrip van het aantal afbeeldingen, video’s en URL’s, uitgesplitst naar lidstaat waar het materiaal wordt gehost;

h) indien meerdere keren bij het EU-centrum melding is gemaakt van hetzelfde item van potentieel materiaal van seksueel misbruik van kinderen overeenkomstig artikel 12 of indien het materiaal meerdere keren is opgespoord aan de hand van de zoekopdrachten overeenkomstig artikel 49, lid 1, het aantal keer dat dit item op deze wijze werd gemeld of opgespoord;

i) het aantal kennisgevingen en het aantal aanbieders van hostingdiensten dat een kennisgeving van het EU-centrum heeft ontvangen op grond van artikel 49, lid 2;

j) het aantal slachtoffers van online seksueel misbruik van kinderen dat door het EU-centrum is bijgestaan overeenkomstig artikel 21, lid 2, en het aantal van deze slachtoffers dat erom heeft verzocht deze bijstand op een voor hen toegankelijke wijze te ontvangen vanwege een beperking.

4. De aanbieders van hostingdiensten, aanbieders van interpersoonlijke communicatiediensten en aanbieders van internettoegangsdiensten, de coördinerende autoriteiten en het EU-centrum zorgen ervoor dat de in respectievelijk de leden 1, 2 en 3 bedoelde gegevens niet langer worden bewaard dan noodzakelijk is voor de in artikel 84 bedoelde transparantieverslaglegging. De bewaarde gegevens bevatten geen persoonsgegevens.

5. Zij zorgen ervoor dat de gegevens op veilige wijze worden bewaard en dat hierbij de passende technische en organisatorische waarborgen worden toegepast. Deze waarborgen zorgen er met name voor dat de gegevens alleen kunnen worden ingezien en verwerkt voor het doel waarvoor zij worden bewaard, dat een hoog beveiligingsniveau tot stand wordt gebracht en dat de informatie wordt verwijderd wanneer zij niet langer noodzakelijk is voor dat doeleinde. Zij evalueren die waarborgen regelmatig en passen deze waar nodig aan.

Artikel 84

Transparantieverslaglegging

1. Elke aanbieder van relevante diensten van de informatiemaatschappij stelt een jaarverslag op over zijn activiteiten in het kader van deze verordening. Dat verslag bevat de in artikel 83, lid 1, bedoelde informatie. De aanbieders maken het verslag uiterlijk 31 januari van elk jaar volgend op het jaar waarop het verslag betrekking heeft, openbaar en stellen de coördinerende autoriteit van vestiging, de Commissie en het EU-centrum hiervan in kennis.

2. Elke coördinerende autoriteit stelt een jaarverslag op over haar activiteiten in het kader van deze verordening. Dat verslag bevat de in artikel 83, lid 2, bedoelde informatie. Uiterlijk 31 maart van elk jaar volgend op het jaar waarop het verslag betrekking heeft, maakt zij het verslag openbaar en stelt zij de Commissie en het EU-centrum hiervan in kennis.

3. Indien een lidstaat overeenkomstig artikel 25 meerdere bevoegde autoriteiten heeft aangewezen, zorgt hij ervoor dat de coördinerende autoriteit één verslag opstelt over de activiteiten van alle bevoegde autoriteiten in het kader van deze verordening en dat de coördinerende autoriteit van de andere betrokken bevoegde autoriteiten alle relevante informatie en ondersteuning ontvangt die daarvoor nodig is.

4. Het EU-centrum stelt, in nauwe samenwerking met de coördinerende autoriteiten, een jaarverslag op over zijn activiteiten in het kader van deze verordening. In dat verslag wordt ook de informatie samengevoegd en geanalyseerd die is opgenomen in de in de leden 2 en 3 bedoelde verslagen. Uiterlijk 30 juni van elk jaar volgend op het jaar waarop het verslag betrekking heeft, maakt het EU-centrum het verslag openbaar en stelt het de Commissie hiervan in kennis.

5. De jaarlijkse transparantieverslagen als bedoeld in de leden 1, 2 en 3 bevatten geen informatie die lopende activiteiten voor de bijstand aan slachtoffers of het voorkomen, opsporen, onderzoeken of vervolgen van strafbare feiten in verband met seksueel misbruik van kinderen kan schaden. Zij bevatten ook geen persoonsgegevens.

6. De Commissie is bevoegd om overeenkomstig artikel 86 gedelegeerde handelingen vast te stellen om deze verordening aan te vullen met de noodzakelijke modellen en gedetailleerde regels inzake de vorm, precieze inhoud en andere details van de verslagen en het verslagleggingsproces uit hoofde van de leden 1, 2 en 3.

HOOFDSTUK VI

SLOTBEPALINGEN

Artikel 85

Evaluatie

1. Uiterlijk [vijf jaar na de inwerkingtreding van deze verordening] en daarna om de vijf jaar evalueert de Commissie deze verordening en dient zij een verslag over de toepassing ervan in bij het Europees Parlement en de Raad.

2. Uiterlijk [vijf jaar na de inwerkingtreding van deze verordening] en daarna om de vijf jaar zorgt de Commissie ervoor dat overeenkomstig de richtsnoeren van de Commissie een evaluatie wordt uitgevoerd van de prestaties van het EU-centrum in het licht van zijn doelstellingen, mandaat, taken, bestuur en vestiging. De evaluatie richt zich met name op de vraag of het noodzakelijk is de taken van het EU-centrum te wijzigen, alsmede op de financiële implicaties van zulke wijzigingen.

3. Bij elke tweede evaluatie als bedoeld in lid 2 worden de door het EU-centrum bereikte resultaten getoetst in het licht van zijn doelstellingen en taken, met inbegrip van een beoordeling of het voortbestaan van het EU-centrum nog steeds gerechtvaardigd is gelet op deze doelstellingen en taken.

4. De Commissie brengt aan het Europees Parlement en de Raad verslag uit over de bevindingen van de in lid 3 bedoelde evaluatie. De resultaten van de evaluatie worden openbaar gemaakt.

5. Met het oog op de uitvoering van de in de leden 1, 2 en 3 bedoelde evaluaties verstrekken de coördinerende autoriteiten, de lidstaten en het EU-centrum informatie aan de Commissie wanneer deze daar om verzoekt.

6. Bij het uitvoeren van de in de leden 1, 2 en 3 bedoelde evaluaties houdt de Commissie rekening met het relevante bewijs waarover zij beschikt.

7. Voor zover passend gaan de in leden 1 en 4 bedoelde verslagen vergezeld van wetgevingsvoorstellen.

Artikel 86

Uitoefening van de bevoegdheidsdelegatie

1. De bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend onder de in dit artikel neergelegde voorwaarden.

2. De in de artikelen 3, 8, 13, 14, 17, 47 en 84 bedoelde bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend voor onbepaalde tijd met ingang van ... [datum van vaststelling van deze verordening].

3. De in de artikelen 3, 8, 13, 14, 17, 47 en 84 bedoelde delegatie van bevoegdheden kan door het Europees Parlement of de Raad te allen tijde worden ingetrokken. Het besluit tot intrekking beëindigt de delegatie van de in dat besluit genoemde bevoegdheid. Het wordt van kracht op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie of op een daarin genoemde latere datum. Het laat de geldigheid van de reeds van kracht zijnde gedelegeerde handelingen onverlet.

4. Vóór de vaststelling van een gedelegeerde handeling raadpleegt de Commissie de door elke lidstaat aangewezen deskundigen overeenkomstig de beginselen die zijn neergelegd in het Interinstitutioneel Akkoord van 13 april 2016 over beter wetgeven.

5. Zodra de Commissie een gedelegeerde handeling heeft vastgesteld, doet zij daarvan gelijktijdig kennisgeving aan het Europees Parlement en de Raad.

6. Een overeenkomstig de artikelen 3, 8, 13, 14, 17, 47 en 84 vastgestelde gedelegeerde handeling treedt alleen in werking indien het Europees Parlement noch de Raad daartegen binnen een termijn van twee maanden na de kennisgeving van de handeling aan het Europees Parlement en de Raad bezwaar heeft gemaakt, of indien het Europees Parlement en de Raad voor het verstrijken van die termijn de Commissie hebben meegedeeld dat zij daartegen geen bezwaar zullen maken. Die termijn wordt op initiatief van het Europees Parlement of de Raad met twee maanden verlengd.

Artikel 87

Comitéprocedure

1. Met het oog op de goedkeuring van de uitvoeringshandelingen als bedoeld in artikel 39, lid 4, wordt de Commissie bijgestaan door een comité. Dat comité is een comité in de zin van Verordening (EU) nr. 182/2011.

2. Wanneer naar dit lid wordt verwezen, is artikel 4 van Verordening (EU) nr. 182/2011 van toepassing.

Artikel 88

Intrekking

Verordening (EG) nr. 2021/1232 wordt ingetrokken met ingang van [toepassingsdatum van deze verordening].

Artikel 89

Inwerkingtreding en toepassing

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Zij wordt van toepassing zes maanden na de datum van inwerkingtreding.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.