Artikelen bij COM(2022)222 - Amendment of Directives on the promotion of the use of energy from renewable sources, on the energy performance of buildings and on energy efficiency

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.


Richtlijn (EU) 2018/2001 wordt als volgt gewijzigd:

(1) Aan artikel 2 wordt het volgende punt toegevoegd:

“9 bis) “go-to”-gebied voor hernieuwbare energie”: een specifieke locatie, te land of ter zee, die door een lidstaat is aangewezen als bijzonder geschikt voor de installatie van installaties voor de productie van energie uit hernieuwbare bronnen, met uitzondering van biomassaverbrandingsinstallaties;”

(2) In artikel 3 wordt lid 1 vervangen door:

“1. De lidstaten zorgen er samen voor dat het aandeel energie uit hernieuwbare bronnen in het bruto-eindverbruik van energie in de Unie in 2030 minstens 45% bedraagt.”

(3) In artikel 15 wordt het volgende lid 2 bis ingevoegd:

“2 bis. De lidstaten bevorderen het testen van nieuwe technologieën voor hernieuwbare energie in proefprojecten in een reële omgeving, gedurende een beperkte tijdsperiode, in overeenstemming met de toepasselijke EU-wetgeving en vergezeld van passende waarborgen om de veilige werking van het elektriciteitssysteem te verzekeren en onevenredige gevolgen voor de werking van de interne markt te voorkomen, onder toezicht van een bevoegde autoriteit.”

(4) Het volgende artikel 15 ter wordt ingevoegd:

Artikel 15 ter
In kaart brengen van gebieden die nodig zijn voor nationale bijdragen aan het streefcijfer voor hernieuwbare energiebronnen voor 2030

(1) Uiterlijk [1 jaar na de inwerkingtreding] stellen de lidstaten de gebieden te land en ter zee vast die nodig zijn voor de installatie van installaties voor de productie van energie uit hernieuwbare bronnen om hun nationale bijdrage aan het streefcijfer voor hernieuwbare energie voor 2030 overeenkomstig artikel 3 van deze richtlijn te leveren. Dergelijke gebieden staan in verhouding tot de geraamde trajecten en de totale geplande geïnstalleerde capaciteit voor elke technologie voor hernieuwbare energie die zijn vastgesteld in de nationale energie- en klimaatplannen van de lidstaten, zoals geactualiseerd overeenkomstig artikel 14 van Verordening (EU) 2018/1999.

(2) Bij de vaststelling van de in lid 1 bedoelde gebieden houden de lidstaten rekening met:

(a) de beschikbaarheid van hernieuwbare energiebronnen en het potentieel van de verschillende technologieën voor de productie van hernieuwbare energie in de gebieden te land en ter zee;

(b) de verwachte energievraag;

(c) de beschikbaarheid van relevante netwerkinfrastructuur, opslag- en andere flexibiliteitsinstrumenten of het potentieel om dergelijke netwerkinfrastructuur en opslag tot stand te brengen.

(3) De lidstaten geven de voorkeur aan meervoudig gebruik van de gebieden die als gevolg van de in lid 1 vervatte verplichting zijn aangewezen.”

(5) Het volgende artikel 15 quater wordt ingevoegd:

Artikel 15 quater
“Go-to”-gebieden voor hernieuwbare energie

(1) Uiterlijk [2 jaar na de inwerkingtreding] stellen de lidstaten een plan of plannen vast waarin binnen de in artikel 15 ter, lid 1, bedoelde gebieden, “go-to”-gebieden voor hernieuwbare energie voor een of meer soorten hernieuwbare energiebronnen worden aangewezen. In dat plan of die plannen:

(a) wijzen de lidstaten voldoende homogene gebieden te land en ter zee aan waar de inzet van een specifieke soort of specifieke soorten hernieuwbare energie naar verwachting geen aanzienlijke milieueffecten zal hebben, gezien de specifieke kenmerken van het geselecteerde terrein. Daarbij:

- geven de lidstaten voorrang aan kunstmatige en bebouwde oppervlakken, zoals daken, gebieden die verband houden met de vervoersinfrastructuur, parkeerterreinen, afvalterreinen, industrieterreinen, mijnen, kunstmatige binnenwaterlichamen, meren of reservoirs, en, in voorkomend geval, locaties voor de behandeling van stedelijk afvalwater, alsmede aangetaste grond die niet bruikbaar is voor de landbouw;

- sluiten de lidstaten Natura 2000-gebieden, natuurparken en natuurreservaten, de vastgestelde trekroutes van vogels en andere gebieden die op basis van gevoeligheidskaarten en de in het volgende punt bedoelde instrumenten zijn aangewezen, uit, met uitzondering van kunstmatige en bebouwde oppervlakken in die gebieden, zoals daken, parkeerterreinen of vervoersinfrastructuur;

- gebruiken de lidstaten alle passende instrumenten en datasets om vast te stellen op welke gebieden de installaties voor hernieuwbare energie geen aanzienlijk milieueffect zouden hebben, met inbegrip van het in kaart brengen van de gevoeligheid van wilde dieren en planten;

(b) stellen de lidstaten passende regels voor de aangewezen “go-to”-gebieden voor hernieuwbare energie vast, met inbegrip van de beschermende maatregelen die moeten worden genomen voor de installatie van installaties voor hernieuwbare energie, op dezelfde locatie gelegen energieopslagfaciliteiten, alsmede activa die nodig zijn voor de aansluiting ervan op het net, teneinde de negatieve milieueffecten die zich kunnen voordoen te voorkomen of, indien dit niet mogelijk is, aanzienlijk te verminderen. In voorkomend geval zorgen de lidstaten ervoor dat passende beschermende maatregelen worden toegepast om de in artikel 6, lid 2, en artikel 12, lid 1, van Richtlijn 92/43/EEG, artikel 5 van Richtlijn 2009/147/EG, en artikel 4, lid 1, onder a), punten i) en ii), van Richtlijn 2000/60/EG beschreven situaties te voorkomen. Deze regels zijn gericht op de specifieke kenmerken van elk vastgesteld “go-to”-gebied voor hernieuwbare energie, de technologie of technologieën voor hernieuwbare energie die in elk gebied zullen worden ingezet en de vastgestelde milieueffecten. De naleving van deze regels en de uitvoering van de passende beschermende maatregelen door de afzonderlijke projecten leiden tot het vermoeden dat projecten niet in strijd zijn met die bepalingen, onverminderd artikel 16 bis, leden 4 en 5. Wanneer de doeltreffendheid van nieuwe beschermende maatregelen om het doden of verstoren van krachtens Richtlijn 92/43/EEG van de Raad en Richtlijn 2009/147/EG beschermde soorten, of een ander milieueffect, zoveel mogelijk te voorkomen niet breed is getest, kunnen de lidstaten het gebruik ervan voor een of meer proefprojecten gedurende een beperkte tijdsperiode toestaan, op voorwaarde dat de doeltreffendheid van dergelijke maatregelen nauwlettend wordt gemonitord en onmiddellijk passende maatregelen worden genomen indien zij niet doeltreffend blijken te zijn .

De lidstaten lichten in het plan de beoordeling toe die is uitgevoerd voor de vaststelling van elk op basis van de onder a) genoemde criteria aangewezen “go-to”-gebied en voor de vaststelling van passende beschermende maatregelen.

(2) Voordat het plan of de plannen voor het aanwijzen van “go-to”-gebieden voor hernieuwbare energie wordt of worden vastgesteld, wordt of worden het plan of de plannen onderworpen aan een milieubeoordeling overeenkomstig de voorwaarden van Richtlijn 2001/42/EG en, in voorkomend geval, indien er kunstmatige en bebouwde oppervlakken in Natura 2000-gebieden in zijn opgenomen die aanzienlijke gevolgen voor deze Natura-2000-gebieden kunnen hebben, aan de passende beoordeling overeenkomstig artikel 6, lid 3, van Richtlijn 92/43/EEG.

(3) Het plan of de plannen waarin “go-to”-gebieden voor hernieuwbare energie worden aangewezen, wordt of worden openbaar gemaakt en op gezette tijden herzien, ten minste in het kader van de actualisering van de nationale energie- en klimaatplannen overeenkomstig artikel 14 van Verordening (EU) 2018/1999.”

(6) Artikel 16 wordt vervangen door:

Artikel 16
Organisatie en belangrijkste beginselen van de vergunningsprocedure

(1) De vergunningsprocedure heeft betrekking op alle relevante administratieve vergunningen voor de bouw, de repowering en de exploitatie van installaties voor de productie van energie uit hernieuwbare bronnen, op dezelfde locatie gelegen energieopslagfaciliteiten, alsook op de activa die nodig zijn voor de aansluiting ervan op het net, met inbegrip van vergunningen voor aansluiting op het net en milieubeoordelingen, indien vereist. De vergunningsprocedure omvat alle procedures vanaf de erkenning van de geldigheid van de aanvraag overeenkomstig lid 2 tot de kennisgeving van het definitieve besluit over het resultaat van de procedure door de betrokken autoriteit of autoriteiten.

(2) Uiterlijk veertien dagen na ontvangst van de aanvraag voor installaties in “go-to”-gebieden en één maand na ontvangst van de aanvraag voor installaties buiten “go-to”-gebieden bevestigt de bevoegde autoriteit de geldigheid van de aanvraag of verzoekt zij de ontwikkelaar om binnen veertien dagen na dit verzoek een volledige aanvraag in te dienen indien de ontwikkelaar niet alle voor de behandeling van een aanvraag vereiste informatie heeft toegezonden. Indien de ontwikkelaar niet binnen deze termijn een volledige aanvraag indient, kan de bevoegde autoriteit de aanvraag schriftelijk afwijzen. In geval van afwijzing motiveert de bevoegde autoriteit haar besluit. De ontwikkelaar kan na een dergelijke afwijzing op elk moment opnieuw een nieuwe aanvraag indienen. De datum van de bevestiging van de geldigheid van de aanvraag door de bevoegde autoriteit geldt als het begin van de vergunningsprocedure.

(3) De lidstaten richten een of meer contactpunten op, of wijzen deze aan. Die contactpunten begeleiden de aanvrager op diens verzoek bij en vergemakkelijken de volledige administratieve vergunningsaanvraag- en vergunningverleningsprocedure. De aanvrager dient gedurende de gehele administratieve procedure slechts met één contactpunt contact te hebben. Het contactpunt begeleidt de aanvrager op transparante wijze gedurende de administratieve vergunningsaanvraagprocedure, met inbegrip van de milieugerelateerde stappen, tot het moment waarop de verantwoordelijke autoriteiten aan het einde van de procedure een of meer besluiten vaststellen, het verschaft de aanvrager alle nodige informatie en schakelt, in voorkomend geval, andere administratieve autoriteiten in. Het contactpunt zorgt ervoor dat de in deze richtlijn vastgestelde termijnen voor de vergunningsprocedures worden nageleefd. Het is aanvragers toegestaan de relevante documenten in digitale vorm in te dienen. Uiterlijk [2 jaar na de inwerkingtreding] zorgen de lidstaten ervoor dat alle procedures in elektronische vorm worden uitgevoerd.

(4) Het contactpunt stelt een procedurehandboek voor ontwikkelaars van installaties voor hernieuwbare-energieproductie beschikbaar en stelt die informatie ook online beschikbaar, waarbij naar behoren aandacht wordt besteed aan kleinschalige projecten en projecten van zelfverbruikers van hernieuwbare energie. De online informatie vermeldt het relevante contactpunt voor de aanvraag. Indien een lidstaat meer dan een enkel contactpunt heeft, vermeldt de online informatie het relevante contactpunt voor de aanvraag van de aanvrager.

(5) De lidstaten zorgen ervoor dat aanvragers gemakkelijk toegang hebben tot eenvoudige geschillenbeslechtingsprocedures in verband met de vergunningsprocedure en de afgifte van bouw- en exploitatievergunningen voor installaties voor hernieuwbare energie, met inbegrip van, waar van toepassing, alternatieve geschillenbeslechtingsmechanismen.

(6) De termijnen die in de artikelen 16 bis, 16 ter en 16 quater worden vastgesteld, gelden onverminderd beroepsprocedures in rechte en andere procedures voor een rechterlijke instantie, en onverminderd alternatieve geschillenbeslechtingsmechanismen, waaronder klachtprocedures en administratieve beroepsprocedures, en kunnen voor de duur van dergelijke procedures worden verlengd.

(7) De lidstaten zorgen ervoor dat administratieve en gerechtelijke beroepen in het kader van een project voor de ontwikkeling van installaties voor de productie van hernieuwbare energie of de bijbehorende aansluiting ervan op het net, met inbegrip van die welke verband houden met milieuaspecten, worden onderworpen aan de snelste administratieve en gerechtelijke procedure die op het relevante nationale, regionale en lokale niveau beschikbaar is.”

(7) Het volgende artikel 16 bis wordt ingevoegd:

Artikel 16 bis
Vergunningsprocedure in “go-to”-gebieden voor hernieuwbare energie

(1) De lidstaten zorgen ervoor dat de in artikel 16, lid 1, bedoelde vergunningsprocedure voor projecten in “go-to”-gebieden voor hernieuwbare energie niet langer duurt dan één jaar. In naar behoren gerechtvaardigde buitengewone omstandigheden kan deze termijn van één jaar met drie maanden worden verlengd. In dat geval stellen de lidstaten de ontwikkelaar duidelijk in kennis van de buitengewone omstandigheden die de verlenging rechtvaardigden.

(2) De vergunningsprocedure voor de repowering van installaties en voor nieuwe installaties met een elektrisch vermogen van minder dan 150 kW, op dezelfde locatie gelegen energieopslagfaciliteiten en de aansluiting ervan op het net in “go-to”-gebieden voor hernieuwbare energie duurt niet langer dan zes maanden. In naar behoren gerechtvaardigde buitengewone omstandigheden, bijvoorbeeld op grond van dwingende veiligheidsredenen wanneer het repowereringsproject aanzienlijke gevolgen heeft voor het net of voor de oorspronkelijke capaciteit, omvang of prestatie van de installatie, kan deze termijn van zes maanden met maximaal drie maanden worden verlengd. De lidstaten stellen de projectontwikkelaar duidelijk in kennis van de buitengewone omstandigheden die de verlenging rechtvaardigen.

(3) Onverminderd de leden 4 en 5, in afwijking van artikel 4, lid 2, van Richtlijn 2011/92/EU, en bijlage II, punt 3, onder a), b), d), h) en i), en punt 6, onder c), alleen of in samenhang met punt 13, onder a), bij die richtlijn, voor zover het projecten op het gebied van hernieuwbare energie betreft, worden nieuwe aanvragen voor installaties voor hernieuwbare energie, met uitzondering van biomassaverbrandingsinstallaties, met inbegrip van de repowering van installaties, in reeds aangewezen “go-to”-gebieden voor hernieuwbare energie voor de respectieve technologie, op dezelfde locatie gelegen opslagfaciliteiten en de aansluiting ervan op het net, vrijgesteld van de verplichting om een specifieke milieueffectbeoordeling uit te voeren uit hoofde van artikel 2, lid 1, van Richtlijn 2011/92/EU, op voorwaarde dat deze projecten voldoen aan de regels en maatregelen vastgesteld overeenkomstig artikel 15 quater, lid 1, onder b). Deze vrijstelling van de toepassing van Richtlijn 2011/92/EU geldt niet voor projecten die vermoedelijk aanzienlijke milieueffecten zullen hebben in een andere lidstaat of wanneer een lidstaat waarvan het milieu vermoedelijk aanzienlijke effecten zal ondervinden, hierom verzoekt, zoals bepaald in artikel 7 van de genoemde richtlijn.

In afwijking van artikel 6, lid 3, van Richtlijn 92/43/EEG worden de in de eerste alinea bedoelde installaties niet onderworpen aan een beoordeling van hun gevolgen voor Natura 2000-gebieden.

(4) De bevoegde autoriteiten van de lidstaten voeren een screening uit van de in lid 3 bedoelde aanvragen. De screening heeft tot doel na te gaan of het zeer waarschijnlijk is dat een dergelijk project, gelet op de milieugevoeligheid van het geografische gebied waar het project zal worden uitgevoerd, zal leiden tot aanzienlijke onvoorziene negatieve effecten die niet zijn vastgesteld tijdens de overeenkomstig Richtlijn 2001/42/EG en, indien van toepassing, Richtlijn 92/43/EEG uitgevoerde milieueffectbeoordeling van het plan of de plannen voor het aanwijzen van “go-to”-gebieden voor hernieuwbare energie. De screening die wordt uitgevoerd voor de repowering van projecten beperkt zich tot de potentiële effecten van de wijziging of uitbreiding ten opzichte van het oorspronkelijke project.

Met het oog op een dergelijke screening verstrekt de projectontwikkelaar informatie over de kenmerken van het project, over de mate waarin het voldoet aan de regels en maatregelen die overeenkomstig artikel 15 quater, lid 1, punten b) en c), voor het specifieke “go-to”-gebied zijn vastgesteld, over eventuele aanvullende maatregelen die door het project zijn vastgesteld en over de wijze waarop deze maatregelen de milieueffecten aanpakken. Deze screening wordt afgerond binnen 30 dagen na de datum van indiening van de aanvragen voor nieuwe installaties voor hernieuwbare energie, met uitzondering van aanvragen voor installaties met een elektrisch vermogen van minder dan 150 kW. Voor dergelijke installaties en voor nieuwe aanvragen voor de repowering van installaties wordt de screeningsfase binnen 15 dagen afgerond.

(5) Na afloop van het screeningsproces worden de in lid 3 bedoelde aanvragen vanuit milieuoogpunt goedgekeurd zonder dat daarvoor een uitdrukkelijk besluit van de bevoegde autoriteit vereist is, tenzij de bevoegde autoriteit een naar behoren gemotiveerd en op duidelijke bewijzen gebaseerd administratief besluit vaststelt dat een specifiek project, gelet op de milieugevoeligheid van het geografische gebied waar het project zal worden uitgevoerd, zeer waarschijnlijk aanzienlijke onvoorziene negatieve gevolgen zal hebben die niet kunnen worden verzacht door de maatregelen die zijn vastgesteld in het plan of de plannen tot aanwijzing van “go-to”-gebieden of die door de projectontwikkelaar zijn voorgesteld voor het project. Een dergelijk besluit wordt openbaar gemaakt. Dergelijke projecten worden onderworpen aan een beoordeling overeenkomstig Richtlijn 2011/92/EG en, indien van toepassing, aan een beoordeling uit hoofde van artikel 6, lid 3, van Richtlijn 92/43/EEG, die binnen zes maanden na het screeningbesluit wordt uitgevoerd.

(6) In de vergunningsprocedure voor de in de leden 1 en 2 bedoelde aanvragen leidt het uitblijven van een antwoord van de betrokken administratieve instanties binnen de vastgestelde termijn ertoe dat de specifieke administratieve stappen als goedgekeurd worden beschouwd, behalve in de gevallen waarin het specifieke project onderworpen is aan een milieueffectbeoordeling overeenkomstig lid 5. Alle daaruit voortvloeiende besluiten zullen openbaar worden gemaakt.”

(8) Het volgende artikel 16 ter wordt ingevoegd:

Artikel 16 ter
Vergunningsprocedure buiten “go-to”-gebieden voor hernieuwbare energie

(1) De lidstaten zorgen ervoor dat de in artikel 16, lid 1, bedoelde vergunningsprocedure voor projecten buiten “go-to”-gebieden voor hernieuwbare energie niet langer dan twee jaar duurt. In naar behoren gerechtvaardigde buitengewone omstandigheden kan de termijn van twee jaar met maximaal drie maanden worden verlengd. In dat geval stellen de lidstaten de ontwikkelaar duidelijk in kennis van de buitengewone omstandigheden die de verlenging rechtvaardigden.

(2) Wanneer een milieubeoordeling vereist is op grond van Richtlijn 2011/92/EU of Richtlijn 92/43/EEG, wordt deze uitgevoerd in één enkele procedure waarin alle relevante beoordelingen voor een bepaald project worden gecombineerd. Wanneer een dergelijke milieueffectbeoordeling vereist is, brengt de bevoegde autoriteit, rekening houdend met de door de ontwikkelaar verstrekte informatie, een advies uit over de reikwijdte en de mate van gedetailleerdheid van de informatie die de ontwikkelaar in het milieueffectbeoordelingsrapport moet opnemen, waarvan de reikwijdte later niet wordt uitgebreid. Wanneer in het kader van de specifieke projecten passende beschermende maatregelen zijn genomen, wordt het doden of verstoren van de krachtens artikel 12, lid 1, van Richtlijn 92/43/EEG en artikel 5 van Richtlijn 2009/147/EG beschermde soorten niet als opzettelijk beschouwd. Wanneer de doeltreffendheid van nieuwe beschermende maatregelen om het doden of verstoren van krachtens Richtlijn 92/43/EEG van de Raad en Richtlijn 2009/147/EG beschermde soorten, of een ander milieueffect, zoveel mogelijk te voorkomen niet breed is getest, kunnen de lidstaten het gebruik ervan voor een of meer proefprojecten gedurende een beperkte tijdsperiode toestaan, op voorwaarde dat de doeltreffendheid van dergelijke maatregelen nauwlettend wordt gemonitord en onmiddellijk passende maatregelen worden genomen indien zij niet doeltreffend blijken te zijn. De vergunningsprocedure voor de repowering van projecten en voor nieuwe installaties met een elektrisch vermogen van minder dan 150 kW, op dezelfde locatie gelegen opslagfaciliteiten en de aansluiting ervan op het net buiten “go-to”-gebieden voor hernieuwbare energie duurt niet langer dan één jaar, met inbegrip van milieubeoordelingen indien deze vereist zijn op grond van de relevante wetgeving. In naar behoren gerechtvaardigde buitengewone omstandigheden kan deze termijn van één jaar met maximaal drie maanden worden verlengd. De lidstaten stellen de ontwikkelaars duidelijk in kennis van de buitengewone omstandigheden die de verlenging rechtvaardigden.

De lidstaten vergemakkelijken de repowering van projecten buiten “go-to”-gebieden door ervoor te zorgen dat een milieueffectbeoordeling voor een project, indien een dergelijke beoordeling uit hoofde van de milieuwetgeving van de Unie vereist is, beperkt blijft tot de potentiële effecten van de wijziging of uitbreiding ten opzichte van het oorspronkelijke project. ”

(9) Het volgende artikel 16 quater wordt ingevoegd:

Artikel 16 quater
Vergunningsprocedure voor de installatie van apparatuur voor zonne-energie in kunstmatige constructies

(1) De lidstaten zorgen ervoor dat de in artikel 16, lid 1, bedoelde vergunningsprocedure voor de installatie van apparatuur voor zonne-energie, met inbegrip van in gebouwen geïntegreerde zonne-energie-installaties, in bestaande of toekomstige kunstmatige constructies, met uitzondering van kunstmatige wateroppervlakken, niet langer duurt dan drie maanden, mits het primaire doel van dergelijke constructies niet de productie van zonne-energie is. In afwijking van artikel 4, lid 2, van Richtlijn 2011/92/EU en bijlage II, punt 3, onder a) en b), alleen of in samenhang met punt 13, onder a), bij die richtlijn, wordt een dergelijke installatie van apparatuur voor zonne-energie vrijgesteld van de verplichting om, indien van toepassing, een specifieke milieueffectbeoordeling uit te voeren overeenkomstig artikel 2, lid 1, van Richtlijn 2011/92/EU.”

(10) Het volgende artikel 16 quinquies wordt ingevoegd:

Artikel 16 quinquies
Hoger openbaar belang

Uiterlijk [drie maanden na de inwerkingtreding], tot klimaatneutraliteit is bereikt, zorgen de lidstaten ervoor dat in de vergunningsprocedure, de planning, bouw en exploitatie van installaties voor de productie van energie uit hernieuwbare bronnen, de aansluiting ervan op het net en het bijbehorende net zelf en de opslagactiva worden geacht van hoger belang te zijn en de volksgezondheid en de openbare veiligheid te dienen, wanneer rechtmatige belangen in afzonderlijke gevallen worden afgewogen voor de doeleinden van artikel 6, lid 4, en artikel 16, lid 1, onder c), van Richtlijn 92/43/EEG, artikel 4, lid 7, van Richtlijn 2000/60/EG en artikel 9, lid 1, onder a), van Richtlijn 2009/147/EG.”

Artikel 2
Wijziging van Richtlijn 2010/31/EG

Richtlijn 2010/31/EG wordt als volgt gewijzigd:

(1) Het volgende artikel 9 bis wordt ingevoegd:

Artikel 9 bis
Zonne-energie in gebouwen

De lidstaten zien erop toe dat alle nieuwe gebouwen zodanig worden ontworpen dat hun potentieel voor de opwekking van zonne-energie op basis van de zonnestraling op de locatie wordt geoptimaliseerd, zodat zonne-energietechnologieën later kosteneffectief kunnen worden geïnstalleerd.

De lidstaten zorgen voor de uitrol van geschikte zonne-energie-installaties:

(a) uiterlijk op 31 december 2026, op alle nieuwe openbare en commerciële gebouwen met een bruikbare vloeroppervlakte van meer dan 250 vierkante meter;

(b) uiterlijk op 31 december 2027, op alle bestaande openbare en commerciële gebouwen met een bruikbare vloeroppervlakte van meer dan 250 vierkante meter; en

(c) uiterlijk op 31 december 2029, op alle nieuwe woongebouwen.

De lidstaten stellen op nationaal niveau criteria vast, en maken deze openbaar, voor de praktische uitvoering van deze verplichtingen en voor mogelijke vrijstellingen voor specifieke soorten gebouwen, in overeenstemming met het technische en economische potentieel van de zonne-energie-installaties en de kenmerken van de gebouwen die onder deze verplichting vallen.”

Artikel 3 
Wijziging van Richtlijn 2012/27/EU 

Richtlijn 2012/27/EU wordt als volgt gewijzigd: 

(1) In artikel 3 wordt lid 5 vervangen door: 

“5. De lidstaten zorgen gezamenlijk voor een vermindering van het energieverbruik met ten minste 13 % in 2030 ten opzichte van de prognoses van het referentiescenario uit 2020, zodat het eindenergieverbruik van de Unie in 2030 niet meer dan 750 Mtoe en het primaire energieverbruik van de Unie in 2030 niet meer dan 980 Mtoe bedraagt.” 

Artikel 4
Omzetting

(1) De lidstaten doen de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in werking treden om uiterlijk [drie maanden na de inwerkingtreding van deze richtlijn] aan artikel 1, punt 10, te voldoen.

De lidstaten doen de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in werking treden om uiterlijk [één jaar na de inwerkingtreding van deze richtlijn] aan artikel 1, punten 1, 2, 3, 4, 6, 8 en 9, en artikel 3 te voldoen.

De lidstaten doen de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in werking treden om uiterlijk [twee jaar na de inwerkingtreding van deze richtlijn] aan artikel 1, punten 5 en 7, en artikel 2 te voldoen.

Zij delen de Commissie de tekst van die bepalingen onverwijld mede.

Wanneer de lidstaten die bepalingen aannemen, wordt in die bepalingen zelf of bij de officiële bekendmaking ervan naar deze richtlijn verwezen. De regels voor die verwijzing worden vastgesteld door de lidstaten.

(2) De lidstaten delen de Commissie de tekst van de belangrijkste bepalingen van intern recht mee die zij op het onder deze richtlijn vallende gebied vaststellen.

Artikel 5
Inwerkingtreding

Deze richtlijn treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Artikel 6
Adressaten

Deze richtlijn is gericht tot de lidstaten.